De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 16 januari pagina 5

16 januari 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 499 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Stelt u voor, zeide hjj, den hoogepriester, op de trappen van den tempel, omringd door _ zijne levieten. Daar komt een soldaat, in uniform, met een grooten helm op. Wel, dat is Abner ! Hoe! Abner, de kapitein der lijfwacht van Athalie! Als hij tot ons terugkomt, is hij zeker ontevreden, of de zaken aan het hof gaan niet goed. De hoogepriester kan zijn oogen niet gelooven ?en heft vol verwondering de armen ten hemel. Abner ziet dit en met donderende stem roept hij, van zoover als men hem maar hooren kan: Oui! Gevoelt g\j wel, kinderen, al wat er zit in dat oui! Dat oui is, voor wie het goed verstaan wil, het geheele gedicht; het bevat de expositie en de ontknooping. Het wil zeggen: Ge twijfeldet aan mij, hoogepriester; daaraan deedt ge verkeerd; want ik ben zooals de anderen, een regeering die valt. laat ik in de steek, oui. Ie viens.... Spreek je viens met dofte, berouwvolle stem uit, als iemand die de oogen neerslaat en dee moedig de armen over de borst kruist, En ik kom waar? Vans son temple! Hier luider gesproken. Want Abner doet een waagstuk, hij compromitteert zich; Abner loopt gevaar door dezen onvoorzichtigen stap zijn hoofd te verliezen. Ea wat komt hij nu in dien tempel doen? Bidden, zult ge zeggen. Mis, dan kent ge Racine niet! Bidden is een innerlyke handeling, een e verborgen gemeenschap van den mensch met de godheid. En dan zou prier ook niet in het vers uitkomen. Adorer, dat is het ware woord. Adorer, aan bidden, dat is uiterlijke teekenen van vroomheid .geven. Adorer heeft eenige verwantschap^) met het Latijn adulari, dat wilde zeggen: vleien zoo. als de honden doen, die kwispelstaarten. En Abner, die ^et moede was, de oude Athalie te hebben geadoreerd zonder promotie te krijgen, kwam nu terug, en aanbad... Wien ? God ? maar welken ? . ?. Er waren «r twintig, er waren er honderd op Jeruzalems hoogten. God'? De stad was vol goden, Idumeesche, Philistijnsche, Phenieische en midden onder hen troonde Baal of Bel, Athalia's god. En dan, Dieu zou ook niet in het vers uitgekomen zijn, L'Eternel! dat is het woord, het juiste, het goedgevonden woord. L1 Eternel, de eenige, naijverige god, die geen anderen naast zich duldt, dien Abner op een ongelukkig oogenblik verlaten heeft, toen hij op promotie hoopte! Ik wilde den toon en de gebaren van den man weergeven, waarmede hij bij het vers declameerde: Oui, je viens, DANS SON TEMPLE, ADORER L'ETERNEL." De uitleg was eigenlijk zoo dwaas niet, maar de methode was, naar het schijnt, toch gebrekkig; want toen Racine's vertolker op dien toon voort ging, verliet de stem hem bij den vierden vers regel, en een pijnlijke hik met een schel gesis vermaakte zeer het jeugdig publiek." Ik schaam mij bijna," zegt Ordinaire aan het besluit, dat ik mij eenigzins vroolijk gemaakt heb ten koste van deze goede oude meesters. Want in den grond kan ik toch niet hard voor hen zijn. Zij zelf waren ook hoogepriesters van de tempel en hielden er de ongewijden uit. Hun vereering voor de klassieken was bekrompen, dweepziek, kleingeestig; maar zij genoten ze door en door, zij kenden ze van buiten, zij hadden er, misschien niet den diepen zin, dan toch wat zij «r de schoonheden van noemden, ten volle van door drongen". En verder: Men zal mij tegenwerpen dat hunne kritiek oppervlakkig was, en op een woord dood bleef. Wie zegt ons, dat het begrip van de vijf tienjarige bengels verder had kunnen gaan, en dat het denkbeeld hun duidelijk wordt, vóórdat rhythmus en harmonie het gevoel bij hen gewekt hebben?" DE ANAGRAMMEN IX DE ENGELSCHE BLADEX. Sedert een maand of drie langer is het niet vindt men in de Engelsche bladen eene reeks van advertentiën van een nieuw soort, prijsanagrammen Met lederen dag komen er halve kolommen bij. In den beginne waren ze vrij moeielijk, latere werden hos langer hoe gemak kelijker. Als voorbeeld diene de laatste der reeks, welke de Standard heden geeft: lleoenplie, vorm hieruit n woord. 20 shilling, 10 sh., 5 sh., 2 K sh?2 M sh. wordt gegeven aan de eerste vijf juiste oplossingen per post! Zend in postzegels l shilling en een briefkaart met adres voor het antwoord. Adres Mrs. Richardson, The Larches, Luton." Het woord is natuurlijk telephone; in dezelfde kolom, alle even doorschijnend, voor: Nopleano baponatre, Nrebahucdzznar, Pnire Mtsiiern, lacyh, Umeis, enz. Eene andere rubriek is deze: Maak het grootst mogelijk aantal woor den van Victoria, van Silver white, van American patent ball, van snowdrift, van skater;" andere rubrieken: vertel de drie beste anecdotes over honden," zend een zin van tien woorden met zoo veel mogelijk L's", vermenigvuldig 5 met 3 met 7 met 9 met 6 met 4," enz. De prijzen loopen tot 5 pond, soms nog hooger. Men begrijpt, dat dit geen zuiver, letterkundige liefhebberij is; degeen die het woord opgeeft, en GO gulden betaalt voor de eerste oplossing welke hij ontvangt, maakt uit de ingezonden postzegels ruim zijn kosten goed, vandaar langzamerhand het streven om het woord zoo idioot mogelijk te maken. Altoos in hetzelfde nummer vindt men bijv.: Raifcam, Un mot francais, quatre prix de 10 sh." etc. Eenige van de uitlovers van prijzen hebben er het doel der reclame mede gehad, b.v. de Clierry blossom competition dient om een tandpoeder aan te bevelen; de uitvinder Gosnell looft twintig, tien en vijf pond uit voor het mooiste versje ter aanbeveling zijner waar. Men zal niet meer zeggen dat de poëzie tot den bedelstaf voert, waar men met tien versregels 240 gulden verdienen kan. Dit is trouwens in Engeland bijna het tarief voor de mannen van den dag; Lord Tennyson zingt voor niet minder dan een pond per regel; Gladstone ontving voor zijn artikel in de Nineteenth Cenlury niet minder dan 30 cent per woord. Onder het getal advertenties die het vóór ons liggende Standard-nmmsier bevat, zijn er nog van allerlei soort; de meest naieve is deze : Vyf pryzen alleen voor de moeite van het vragen; 10 en 5 shill. voor de twee eerste brieven uit de stad, 10 en 5 shill. voor de twee eerste van buiten; 5 shill. voor de laatst ontvangene." Deze speculant heeft juister den grond der zaak inge zien dan de volgenden, die pryzen uitloven voor 50 bijbelsche citaten met het woord thou, voor de meeste spreekwoorden met het woord ivomen, voor twintig merkwaardige gebeurten'ssen uit de regeering van Victoria, of voor de meeste citaten, het weder betreffende, uit Shakespeare. De koninklijke bibliotheek te Berlijn, heeft onderhandelingen aangeknoopt, tot het aankoopen der bibliotheek van Leopold von Ranke. De ge leerde bezat ongeveer 20,000 deelen, en daar onder verscheidene unica van waarde; hij zelf assureerde dan ook zijne bibliotheek, steeds voor een waarde van 100,000 thaler. Dit zal de konink lijke bibliotheek er niet voor geven, te meer daar zij van het meerendeel der werken zelfs reeds exemplaren van alle drukken bezit. In Ranke's nalatenschap zijn eenige kleinere opstellen voorhanden, die voor de pers gereed schijnen; anderen hebben aanvulling en herzie ning door een wetenschappelijk man van den eersten rang noodig. Dr. Wiedemann, von Ranke's medewerker sedert jaren, zal waarschijnlijk dien arbeid op zich kunnen nemen. Bij de reeds voor handen acht- en veertig deelen van Ranke's werk zijn nog voor zeven de bouwstoffen voorhanden, maar de afwerking zou nog eenige jaren tijd kosten. Aan de medische faculteit te Parijs studeeren tegenwoordig 108 dames. Van deze vrouwelijke studenten zijn 83 Russinnen, 3 Amerikaansche, 2 Oostenrijksche, céne Roemeensche en eene Turkin. Zoo zeer als de geneeskunde de dames aantrekt, zoo zeer schijnt de artsenijbereidkunde ze af te stooten; geen enkele dame is bij do cole de pharmacie ingeschreven. De lauweren van de koningin van Roemeni houden koningin Margherita van Italiëden slaap uit de oogen. Maar Italiaansche bladen melden, zal er binnenkort een werk van de ko ningin, maar onder een pseudoniem, verschijnen, dat gedichten, kleine vertellingen en fabelen in vers bevatten zal. Militaire Zaken. BRIEVEN OVER HET Z. G. N. OORLOGSRECHT. V. Na eene eenigszins uitgebreide, zij het ook minder grondige behandeling der Conrentie van Genève, durf ik met meerdere gerustheid uwe aan dacht te vragen voor eenige opmerkingen omtrent de Conferentie van Brussel van 1874. De gevol gen van deze Conferentie zijn toch, niettegen staande de Regeeringen de door haar voorgestelde bepalingen niet hebben gesanctionneerd, van min stens evenveel gewicht als die van genoemde Con ventie te achten. Het valt evenwel niet te ont kennen, dat in ons land aan die Conferentie niet de belangstelling geschonken is, die zy zoo ruim schoots verdient. Zoo klaagde de Generaal Knoop in de Tijdspiegel van 1878 ('): Het behoort tot de eigenaardigheden van ons Volk, dat het zich zoer dikwijls bezig houdt met de kleine zaken en de groote gedachteloos voorbij gaat. Wij maken ons warm voor een nietige kerk- of schoolquaestie, maar wij hebben bijna geen acht geslagen op die Brusselsche Conferentie van 1874, waar groote belangen werden besproken, ook voor ons volks bestaan van het hoogste gewicht." Aan voorlichting van de zijde van zeer bevoogde mannen heeft het gelukkig niet ontbroken, hoewol verschil van inzichten ook hier aanleiding gaf tot een pennestrijd, die meermalen niet van heftig heid en bitterheid was vrij te pleiten. Vooral trokkon de artikelen, die door don Hoegleeraar Vreede in Maart 1875 in het Utrechts Dagblad waren geplaatst, in kooge mate de aan dacht on noopten den toenmaligon Majoor van den Generalen Staf, den Boor Poortugael, tot een bestrijding van de door den Hooglceraar ontwik kelde bezwaren tegen de sanctionneering der op de Conferentie aangenomen bepalingen. De Majoor deed dit in eeno, van het standpunt des schrijvers oordeelende, uitstekend geschreven brochure, ge titeld: Neerlands Belang bij de Conferentien te Brussel en St. Petersburg in 1S74?1875. Om kort te zijn zal ik de genoemde schrijvers niet verder ih hunne beschouwingen volgen, maar mij liever eenige oogenblikken bezighouden met het gewicht der Conferentie. Omtrent de mcening of de Conferentie to Brus sel, ten gevolge van de uitnoodiging dos Russischen Keizers al dan niet wenschelijk ware, deel ik geheel de mcening, uitgedrukt in het reeds vroeger aangehaalde opstel van den Heer Mr. J. A. van Gilzen in de vragen des tijcis", zij het dan ook op andere gronden. De Hoor V. G. ver meldt (bladz. 59:) De ingenomenheid met hot Russische plan daalde echter aanmerkelijk, toen de ontwerp-conventie, welke voor de Brusselsche conferentie tot leiddraad haror beraadslagingen zou strekken, openbaar gemaakt werd, Dat ontwerp had een oneindig wijdere strek king: 't beoogde niet meer en niet minder dan de codificatie van hot geheele oorlogsrecht, althans van verreweg het grootste deel daarvan". En dat die codificatie zeer te betreuren zoude geweest zijn is u, naar ik hoop, reeds uit mijne vorige brieven gebleken. Volkomen terecht dan ook onze kundige en bezadigde generaal Knoop (1: Gelukkig is het daartoe (het aannemen van een wetboek van het oorlogsrecht) niet gekomen; gelukkig zeggen wij, want, hoezeer ontegenzeggelijk de Russische Keizer tot het bijeenroepen van het Congres alleen ge noopt is geworden door menschlievende inzichten, zoo maakte zich echter spoedig van andere zyde de toeleg kenbaar, om dat wetboek van oorlogs recht zoodanig in te richten, dat het den verde diger moest belemmeren, den aanvaller begunsti gen ; met andere woorden, dat dit wetboek geheel en al in het voordeel zou zijn geweest van de groote Staten, geheel en al in het nadeel van de kleine." Is dus m. i. de wenschelijkheid der Conferentie zeer betwistbaar, eene andere vraag is het of het nut van de deelneming der kleine staten aan die Conferentie, toen deze eenmaal was vastgesteld, mag betwijfeld worden. En hierop moet het antwoord beslist ontkennend luiden. Zonder die deelneming, zonder het energieke en talentvolle optreden van de Nederlandsche afgevaardigden ter Conferentie waren ongetwijfeld tal van bepa lingen in het z.g.n. Code de Vincasion opgenomen, die den grooten staten bij een strijd met de kleine, zoo niet rechten, dan toch voorwendsels te over zouden verschaft hebben, om den tegenstand huuner minder machtige tegenpartij binnen onze grenzen te beperken. En zonder al te ver in het gebied der hypothesen af te dwalen, kan men gerust aannemen, dat de weinige lust, die door de grooto staten word aan den dag gelegd om aan de conferentie .te St. Petersburg deel te nemen, waarop de to Brussel vastgestelde bepalingen door de mogendheden zouden gesanctionneerd worden, voor een groot deel moet toegeschreven worden aan de wijzigingen van het oorspronkelijk ontwerp ten voordeele der kleine staten. Die Conferentie, door den heer den Beer Poortugael reeds in den titel zijner boven vermelde brochure aangeduid, hoeft dan ook niet plaats gehad. Na het bovenstaande komt het mij niet noodig voor, om nog langer bij het gewicht der Confe rentie van Brussel te verwijlen. Bij het behande len van de verschillende onderwerpen, die daar aan de orde waren, zal het u niet moeielijk val len om u hieromtrent een oordeel te vormen. Ver gun mij echter alvorens hiertoe over te gaan mot enkele woorden do wording van de Conferentie te schetsen. In het voorjaar van 1874 zond do vereeniging tot verbetering van hot lot der krijgsgevangenen'' een ontwerp van een internationaal reglement. op dit onderworp betrekking hebbende, aan den Keizer van Rusland, onder modedeeling, dat den 4en Mei d. a. r. oen Congres te Parijs zoude sa men komen om dit reglement te onderzoeken. De Czaar, die reeds last gegeven had tot het samenstellen van meer omvattende voorschriften, besloot beide ontworpen samen te smelten en daarna aan de beoordceling. niet van enkele daartoe uitgcnoodigde personen, zooals in het plan der genoemde vereeniging had gelegen, maar van afgevaardigden door de verschillende regeeringen aan te wijzen, te onderwerpen. Hierdoor ontstond een misverstand, Men verwarde het ontwerp der vereeniging met het plan des Czaars en meende dat de Conferentie to Brussel alleen bestemd was om eene internationale regeling van het lot der krijgsgevangenen voor to bereiden. (2) De FranschDuitsche oorlog, waaarin honderdduizenden krijgs gevangen werden gemaakt, had de behoefte aan een dergelijke regeling doen gevoelen en het ver meende plan van den Czaar werd derhalve met ingenomenheid begroet. Toen evenwel bleek dat dit plan een veel wijdei-e strekking had, bekoelde de opgewekte sym pathie aanmerkelijk. De Czaar had namelijk aan den Hoogleeraar F. de Martens de opdracht gedaan, om onder leiding van Prins Gortschakoft' een ontwerp-con ventie samen te stellen, die de regeling van een zeer belangrijk deel der oorlogsgebruiken zoude behelzen. Toen het ontwerp gereed was, werden de ver schillende regeeringen aangezocht om zich te doen vertegenwoordigen op een Congres, dat te Brussel zoude bijeenkomen teneinde te beraad slagen over een Projet d'une convention interna tionale concernant les lois et eoutitmes de la guerre, dat door de Russische Regeering ter over weging werd aangeboden. Den 27en Juli 1874 had de eerste zitting van het Congres plaats. Zeven en twintig afgevaar digden van de meeste Europeesche regeeringen, waaronder zestien militairen, vergaderden onder voorzitterschap van Baron Jomini, terwijl later nog afgevaardigden van Portugal en Turkije wer den toegelaten. De Conferentie benoemde eene commissie uit haar midden om het ontwerp te onderzoeken, terwijl later in de volle vergadering de tweede lezing der door de commissie vastgestelde artikelen plaats vond. Van de Nederlandsche afgevaardigden (de Ne derlandsche gezant te Brussel Van Lansbcrgc en de generaal-majoor Van der Schrieck, toegevoegd de majoor bij den Generalen Staf den Beer Poortu gael) werd de eerste aangewezen om in de Com missie zitting to nemen. Ten slotte werd een Projet d'une dédaration internationale, concernant les lois et contuines de la guerre vastgesteld en aan de regecringcn aangeboden, met bepaling evenwel, dat de proto collen met dit project een geheel uitmaken. zoodat het laatste dus nimmer zonder de proto collen moet geraadpleegd worden. Tegen dit voorschrift wordt meermalen gezondigd. Zooals de voorzitter in zijn uitmuntend rapport over den arbeid dor Commissie (.'S) doet uitkomen. was de taak dier Commissie zeer moeielijk. Be halve dat elke staat zijne bijzondere toestanden in een voor hem gunstigcn zin wenschtc geregeld to zien, had men ook met de inzichten der vorschilendo leden en met liet door hen ingenomen standpunt rekening te houden. Zoo leest men in het rapport den volgenden kernachtigen zin: Elle (la Commission) a entendu la voix ferme, pratlque, cxpcrimentée des délégués militaires qu'elle compta dans son sein. Il lui a t impossible d'en méconnaitre rautorité. Elle a en tendu d'autres voix, des voix honnêtes et convaincnes, qui, avec une motion qu'clle a partagéo, ont plus exdusivement plaidéla canse de l' humanité. Elle a galomcnt consultéles avis de la scicnce du droit international, qui ont une valcur théorique incontestable". Op dezen zin vestig ik uwe aandacht, daar-ik; niet geloof, dat elders zoo scherp en juist de beteekenis der drie stroomingen onder de beoefe naars van het z. g. n. oorlogsrecht is uitgedacht» Door deze tegenstrijdige behingen en inzichtea waren de zittingen der Commissie te vergeleken. met een markt, waar elk zijn waar aan den man tracht te brengen en door loven en bieden da , meeste winst tracht te behalen. In de volgende brieven zal ik bij het door da Conferentie behandelde eenigszins largerstil staan, doch moet u reeds nu herinneren, dat het hoofd stuk over de represailles van het Rsssisch ont werp in het eind-projet is weggelaten,, dat beslor ten is om de Conventie van Genève en de additioneele artikelen buiten bechouwing te laten en dat in dit projet een nieuw hoofdstuk is inge voegd:. Des belligérants internes et des blessés, soignés cliez les neutres. R. G. MOERBEEK. (>) Zie Jhr. Mr. R. A. Klerck, Het Oorlogs-^ recht, enz. bldz. 156. Q Tijdspiegel. April 1876, en Actes de la Conférence, bladz, 3. (:l) Actes de la Conférence, bladz. 56. OUD-AMSTERDAMSCHE VERSCHEIDENHEDEN. Ao<7 iets over de Brederode's. Gerbrand Adriaensz Brederode is oen merk waardige tiguur iu de geschiedenis onzer letteren, die, vooral een goede bekende van onze tydge- \ nooteu is geworden sedert zijne werken herdrukt, met verklarende aanteekeningen door de beste ge leerden voorzien en in handig formaat door Ge broeders Binger te dezer stede zyn uitgegeven. Kwalijk is er een betere bron aantewijzen voor dengene, die door den lust geprikkeld wordt, om zich te verplaatsen in den geest van onze voor vaderen, uit de eerste jaren van onze guldea zeventiende eeuw, en speciaal voor ons Amster dammers, die het woelige en krachtige leven itt . onze goede stad te dien tijd willen leeren kennen. Brederode teekent tafereeltjes uit dat leven ge grepen, met een realisme afkeerigvan ieder stre ven naar cuphemie. Brederode spreekt als het voik van zijn tijd, en 't viel hem gemakkelijk omdat hij zelf een zoon van dat volk was, n loefde te midden van degenen, die hij opvoert. Als ieder die zijn indrukken uit zijn omgeving nam, wil Brederode daarin gekend en geteekend wezen; aan die noodzakelijkheid heeft men het te danken, dat sedert vele jaren naar levensgevallen en levensomstandigheden van den dichter zoowel als van den kring waarin hij leefde werd ge speurd door mannen als Jan ten Brink, Alberclingh Thijm, ter Gouw en een aantal jongeren, wier namen wij hier niet willen opgeven. Ten gevolge van zulke onderzoekingen weten we thans reeds veel van Gerbrand, zijn verwanten en zijn vrienden af, en ook van enkele zjjner vriendinnen, die voor zijne liefdes-verklaringen steeds het oor gesloten hielden en den dichter als vrijer deden ten grave dalen. Toch blijft er nog veel over wat opheldering behoeit, en valt er nog veel te vragen, waarop de tijd alleen een antwoord zal kunnen geven. Brederode was, gelijk genoeg bekend is, een dartele gast, een jolige wildzang, die aan Venus en Bacchus ofterde, totdat hij plotseling tot in keer kwam en een stichtelijk liedboek dichtte, . dat het hart van den godvruchtigen tijdgenoot weer voor hem won. In hoeverre zyne opvoeding althans zijne omgeving tot zijne lichtzinnigheid heeft bijgedragen is tot dusverre onbekend. Het is niet onbeteekenend te weten, hoe het op het punt der zedelijkheid met zijne familie gesteld was. En nu durven wij beweren, dat juist op dit punt aan de familie een steekje los was. Om dit aantetoonen moeten wij eerst weten uit welke personen die familie bestond. Wij weten, dat Brederodc's moeder, n jaar na hem overleden, nog drie meerderjarige kinderen naliet, waarvan wij Hillegond en Jan kenden, en waaronder wij ook Picter rekenden, die nog in 1656 leefde. Deze laatste was echter Gerbrand's halfbroeder en werd eenige jaren na zijn dood geboren. In zijne plaats moet gesteld worden een dochter Stijntje, die van zulk een lichtzinnige natuur was, dat zij een liefdesbctrekking met een gehuwd man aanknoopte en aan een dochtertje het leven schonk. Hillegont, de andere dochter, die omstreeks 1620 met een wijnverlater gehuwd was, had vijf jaren te voren iets uitstaande gehad met den toenmaals SOjarigen schilder Pieter Lastman in een zaak, die zelfs voor den llove van Holland werd behandeld. Jan, die hot drietal vol maakte, is niet gehuwd en was althans in 1646 niet meer in 't land der le venden. Des grijzen Brcderode's ouderdom werd nog verblijd door de geboorte van een zoon, om streeks 16U6. Maar dat zoontje was niet uit een wettig huwelijk zijner ouders geboren, maar uit een concubinaat, dat eerst dertien jaren later door den band des huwelijks werd bevestigd. In Brederode's naaste verwanten nam men het dus blijkbaar zoo nauw niet met de zeden. Ook in dien tijd stelde men andere voorwaarden om een fa milie deftig te noemen. En toch rekende men den ouden Brederodo tot de honorabele burgers, die in de schutterij werden toegelaten, en die op deze toelating niet weinig prat waren. De oud' heer Brederode kon men indertijd naar 't le\\ geconterfeit vinden op een groot schuttersstuk. in de Handboogdoelen, dat sedert meer dan eea eeuw verloren is geraakt en dat nu nog slechts» door eene afbeelding bekend is. Daar stond da welgestelde schoenmaker levensgroot afgebeeld, gansch in 't ijzer en op een eereplaats alsof hij een telg was van de trotsche edelen van Brederode, wier pretentie, dat zij uit tet Ilollandsche gravenhuis gesproten waren toen nog niet werd betwijfeld, en een naneef van dien Hendrik van Brederode, den geuzen-aanvoerder, die op 't uithangbord van den schoenmakerswinkel prijkte met het onderschrift In den heer van Brederode," welke heer daarmede onbewust do familie-peter was geworden. Dat de oude Bre derode onder de handboogschutters behoorde, be vestigt hetgeen men reeds wist, dat hij niet on vermogend was. Toen hij op ongeveer 87-jarigoo,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl