Historisch Archief 1877-1940
No. 499
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Stelt u voor, zeide hjj, den hoogepriester, op
de trappen van den tempel, omringd door _ zijne
levieten. Daar komt een soldaat, in uniform,
met een grooten helm op. Wel, dat is Abner !
Hoe! Abner, de kapitein der lijfwacht van
Athalie! Als hij tot ons terugkomt, is hij
zeker ontevreden, of de zaken aan het hof gaan
niet goed.
De hoogepriester kan zijn oogen niet gelooven
?en heft vol verwondering de armen ten hemel.
Abner ziet dit en met donderende stem roept
hij, van zoover als men hem maar hooren kan: Oui!
Gevoelt g\j wel, kinderen, al wat er zit in dat
oui! Dat oui is, voor wie het goed verstaan wil,
het geheele gedicht; het bevat de expositie en de
ontknooping. Het wil zeggen: Ge twijfeldet aan mij,
hoogepriester; daaraan deedt ge verkeerd; want
ik ben zooals de anderen, een regeering die valt.
laat ik in de steek, oui. Ie viens....
Spreek je viens met dofte, berouwvolle stem
uit, als iemand die de oogen neerslaat en dee
moedig de armen over de borst kruist,
En ik kom waar? Vans son temple!
Hier luider gesproken. Want Abner doet een
waagstuk, hij compromitteert zich; Abner loopt
gevaar door dezen onvoorzichtigen stap zijn hoofd
te verliezen.
Ea wat komt hij nu in dien tempel doen?
Bidden, zult ge zeggen. Mis, dan kent ge Racine
niet! Bidden is een innerlyke handeling, een e
verborgen gemeenschap van den mensch met de
godheid. En dan zou prier ook niet in het vers
uitkomen.
Adorer, dat is het ware woord. Adorer, aan
bidden, dat is uiterlijke teekenen van vroomheid
.geven. Adorer heeft eenige verwantschap^) met
het Latijn adulari, dat wilde zeggen: vleien
zoo. als de honden doen, die kwispelstaarten. En Abner,
die ^et moede was, de oude Athalie te hebben
geadoreerd zonder promotie te krijgen, kwam nu
terug, en aanbad...
Wien ? God ? maar welken ? . ?. Er waren
«r twintig, er waren er honderd op Jeruzalems
hoogten. God'? De stad was vol goden,
Idumeesche, Philistijnsche, Phenieische en midden onder
hen troonde Baal of Bel, Athalia's god. En dan,
Dieu zou ook niet in het vers uitgekomen zijn,
L'Eternel! dat is het woord, het juiste, het
goedgevonden woord. L1 Eternel, de eenige,
naijverige god, die geen anderen naast zich duldt,
dien Abner op een ongelukkig oogenblik verlaten
heeft, toen hij op promotie hoopte!
Ik wilde den toon en de gebaren van den man
weergeven, waarmede hij bij het vers declameerde:
Oui, je viens, DANS SON TEMPLE, ADORER
L'ETERNEL." De uitleg was eigenlijk zoo dwaas niet, maar
de methode was, naar het schijnt, toch gebrekkig;
want toen Racine's vertolker op dien toon voort
ging, verliet de stem hem bij den vierden vers
regel, en een pijnlijke hik met een schel gesis
vermaakte zeer het jeugdig publiek."
Ik schaam mij bijna," zegt Ordinaire aan het
besluit, dat ik mij eenigzins vroolijk gemaakt
heb ten koste van deze goede oude meesters.
Want in den grond kan ik toch niet hard voor hen
zijn. Zij zelf waren ook hoogepriesters van de
tempel en hielden er de ongewijden uit. Hun
vereering voor de klassieken was bekrompen,
dweepziek, kleingeestig; maar zij genoten ze door
en door, zij kenden ze van buiten, zij hadden er,
misschien niet den diepen zin, dan toch wat zij
«r de schoonheden van noemden, ten volle van door
drongen".
En verder: Men zal mij tegenwerpen dat hunne
kritiek oppervlakkig was, en op een woord dood
bleef. Wie zegt ons, dat het begrip van de vijf
tienjarige bengels verder had kunnen gaan, en
dat het denkbeeld hun duidelijk wordt, vóórdat
rhythmus en harmonie het gevoel bij hen gewekt
hebben?"
DE ANAGRAMMEN IX DE ENGELSCHE
BLADEX.
Sedert een maand of drie langer is het
niet vindt men in de Engelsche bladen eene
reeks van advertentiën van een nieuw soort,
prijsanagrammen Met lederen dag komen er halve
kolommen bij. In den beginne waren ze vrij
moeielijk, latere werden hos langer hoe gemak
kelijker. Als voorbeeld diene de laatste der
reeks, welke de Standard heden geeft: lleoenplie,
vorm hieruit n woord. 20 shilling, 10 sh., 5 sh.,
2 K sh?2 M sh. wordt gegeven aan de eerste vijf
juiste oplossingen per post! Zend in postzegels l
shilling en een briefkaart met adres voor het
antwoord. Adres Mrs. Richardson, The Larches,
Luton." Het woord is natuurlijk telephone; in
dezelfde kolom, alle even doorschijnend, voor:
Nopleano baponatre, Nrebahucdzznar, Pnire
Mtsiiern, lacyh, Umeis, enz. Eene andere rubriek
is deze: Maak het grootst mogelijk aantal woor
den van Victoria, van Silver white, van American
patent ball, van snowdrift, van skater;" andere
rubrieken: vertel de drie beste anecdotes over
honden," zend een zin van tien woorden met zoo
veel mogelijk L's", vermenigvuldig 5 met 3 met 7
met 9 met 6 met 4," enz. De prijzen loopen tot
5 pond, soms nog hooger. Men begrijpt, dat dit
geen zuiver, letterkundige liefhebberij is; degeen
die het woord opgeeft, en GO gulden betaalt voor
de eerste oplossing welke hij ontvangt, maakt uit
de ingezonden postzegels ruim zijn kosten goed,
vandaar langzamerhand het streven om het woord
zoo idioot mogelijk te maken. Altoos in hetzelfde
nummer vindt men bijv.: Raifcam, Un mot
francais, quatre prix de 10 sh." etc.
Eenige van de uitlovers van prijzen hebben er
het doel der reclame mede gehad, b.v. de Clierry
blossom competition dient om een tandpoeder aan
te bevelen; de uitvinder Gosnell looft twintig,
tien en vijf pond uit voor het mooiste versje ter
aanbeveling zijner waar. Men zal niet meer zeggen
dat de poëzie tot den bedelstaf voert, waar men
met tien versregels 240 gulden verdienen kan.
Dit is trouwens in Engeland bijna het tarief voor
de mannen van den dag; Lord Tennyson zingt voor
niet minder dan een pond per regel; Gladstone
ontving voor zijn artikel in de Nineteenth
Cenlury niet minder dan 30 cent per woord.
Onder het getal advertenties die het vóór ons
liggende Standard-nmmsier bevat, zijn er nog van
allerlei soort; de meest naieve is deze : Vyf
pryzen alleen voor de moeite van het vragen;
10 en 5 shill. voor de twee eerste brieven uit
de stad, 10 en 5 shill. voor de twee eerste van
buiten; 5 shill. voor de laatst ontvangene." Deze
speculant heeft juister den grond der zaak inge
zien dan de volgenden, die pryzen uitloven voor
50 bijbelsche citaten met het woord thou, voor
de meeste spreekwoorden met het woord ivomen,
voor twintig merkwaardige gebeurten'ssen uit de
regeering van Victoria, of voor de meeste citaten,
het weder betreffende, uit Shakespeare.
De koninklijke bibliotheek te Berlijn, heeft
onderhandelingen aangeknoopt, tot het aankoopen
der bibliotheek van Leopold von Ranke. De ge
leerde bezat ongeveer 20,000 deelen, en daar
onder verscheidene unica van waarde; hij zelf
assureerde dan ook zijne bibliotheek, steeds voor
een waarde van 100,000 thaler. Dit zal de konink
lijke bibliotheek er niet voor geven, te meer
daar zij van het meerendeel der werken zelfs reeds
exemplaren van alle drukken bezit.
In Ranke's nalatenschap zijn eenige kleinere
opstellen voorhanden, die voor de pers gereed
schijnen; anderen hebben aanvulling en herzie
ning door een wetenschappelijk man van den
eersten rang noodig. Dr. Wiedemann, von Ranke's
medewerker sedert jaren, zal waarschijnlijk dien
arbeid op zich kunnen nemen. Bij de reeds voor
handen acht- en veertig deelen van Ranke's werk
zijn nog voor zeven de bouwstoffen voorhanden,
maar de afwerking zou nog eenige jaren tijd
kosten.
Aan de medische faculteit te Parijs studeeren
tegenwoordig 108 dames. Van deze vrouwelijke
studenten zijn 83 Russinnen, 3 Amerikaansche,
2 Oostenrijksche, céne Roemeensche en eene
Turkin. Zoo zeer als de geneeskunde de dames
aantrekt, zoo zeer schijnt de artsenijbereidkunde
ze af te stooten; geen enkele dame is bij do
cole de pharmacie ingeschreven.
De lauweren van de koningin van Roemeni
houden koningin Margherita van Italiëden
slaap uit de oogen. Maar Italiaansche bladen
melden, zal er binnenkort een werk van de ko
ningin, maar onder een pseudoniem, verschijnen,
dat gedichten, kleine vertellingen en fabelen in
vers bevatten zal.
Militaire Zaken.
BRIEVEN OVER HET Z. G. N. OORLOGSRECHT.
V.
Na eene eenigszins uitgebreide, zij het ook
minder grondige behandeling der Conrentie van
Genève, durf ik met meerdere gerustheid uwe aan
dacht te vragen voor eenige opmerkingen omtrent
de Conferentie van Brussel van 1874. De gevol
gen van deze Conferentie zijn toch, niettegen
staande de Regeeringen de door haar voorgestelde
bepalingen niet hebben gesanctionneerd, van min
stens evenveel gewicht als die van genoemde Con
ventie te achten. Het valt evenwel niet te ont
kennen, dat in ons land aan die Conferentie niet
de belangstelling geschonken is, die zy zoo ruim
schoots verdient. Zoo klaagde de Generaal Knoop
in de Tijdspiegel van 1878 ('): Het behoort tot
de eigenaardigheden van ons Volk, dat het zich
zoer dikwijls bezig houdt met de kleine zaken en
de groote gedachteloos voorbij gaat. Wij maken
ons warm voor een nietige kerk- of schoolquaestie,
maar wij hebben bijna geen acht geslagen op die
Brusselsche Conferentie van 1874, waar groote
belangen werden besproken, ook voor ons volks
bestaan van het hoogste gewicht."
Aan voorlichting van de zijde van zeer bevoogde
mannen heeft het gelukkig niet ontbroken, hoewol
verschil van inzichten ook hier aanleiding gaf tot
een pennestrijd, die meermalen niet van heftig
heid en bitterheid was vrij te pleiten.
Vooral trokkon de artikelen, die door don
Hoegleeraar Vreede in Maart 1875 in het Utrechts
Dagblad waren geplaatst, in kooge mate de aan
dacht on noopten den toenmaligon Majoor van
den Generalen Staf, den Boor Poortugael, tot een
bestrijding van de door den Hooglceraar ontwik
kelde bezwaren tegen de sanctionneering der op
de Conferentie aangenomen bepalingen. De Majoor
deed dit in eeno, van het standpunt des schrijvers
oordeelende, uitstekend geschreven brochure, ge
titeld: Neerlands Belang bij de Conferentien te
Brussel en St. Petersburg in 1S74?1875.
Om kort te zijn zal ik de genoemde schrijvers
niet verder ih hunne beschouwingen volgen, maar
mij liever eenige oogenblikken bezighouden met
het gewicht der Conferentie.
Omtrent de mcening of de Conferentie to Brus
sel, ten gevolge van de uitnoodiging dos
Russischen Keizers al dan niet wenschelijk ware, deel
ik geheel de mcening, uitgedrukt in het reeds
vroeger aangehaalde opstel van den Heer Mr.
J. A. van Gilzen in de vragen des tijcis", zij het
dan ook op andere gronden. De Hoor V. G. ver
meldt (bladz. 59:) De ingenomenheid met hot
Russische plan daalde echter aanmerkelijk, toen
de ontwerp-conventie, welke voor de Brusselsche
conferentie tot leiddraad haror beraadslagingen
zou strekken, openbaar gemaakt werd,
Dat ontwerp had een oneindig wijdere strek
king: 't beoogde niet meer en niet minder dan
de codificatie van hot geheele oorlogsrecht, althans
van verreweg het grootste deel daarvan". En dat
die codificatie zeer te betreuren zoude geweest
zijn is u, naar ik hoop, reeds uit mijne vorige
brieven gebleken.
Volkomen terecht dan ook onze kundige en
bezadigde generaal Knoop (1: Gelukkig is het
daartoe (het aannemen van een wetboek van het
oorlogsrecht) niet gekomen; gelukkig zeggen wij,
want, hoezeer ontegenzeggelijk de Russische Keizer
tot het bijeenroepen van het Congres alleen ge
noopt is geworden door menschlievende inzichten,
zoo maakte zich echter spoedig van andere zyde
de toeleg kenbaar, om dat wetboek van oorlogs
recht zoodanig in te richten, dat het den verde
diger moest belemmeren, den aanvaller begunsti
gen ; met andere woorden, dat dit wetboek
geheel en al in het voordeel zou zijn geweest
van de groote Staten, geheel en al in het nadeel
van de kleine."
Is dus m. i. de wenschelijkheid der Conferentie
zeer betwistbaar, eene andere vraag is het of het
nut van de deelneming der kleine staten aan die
Conferentie, toen deze eenmaal was vastgesteld,
mag betwijfeld worden. En hierop moet het
antwoord beslist ontkennend luiden. Zonder die
deelneming, zonder het energieke en talentvolle
optreden van de Nederlandsche afgevaardigden
ter Conferentie waren ongetwijfeld tal van bepa
lingen in het z.g.n. Code de Vincasion opgenomen,
die den grooten staten bij een strijd met de kleine,
zoo niet rechten, dan toch voorwendsels te over
zouden verschaft hebben, om den tegenstand
huuner minder machtige tegenpartij binnen onze
grenzen te beperken.
En zonder al te ver in het gebied der hypothesen
af te dwalen, kan men gerust aannemen, dat de
weinige lust, die door de grooto staten word aan
den dag gelegd om aan de conferentie .te St.
Petersburg deel te nemen, waarop de to Brussel
vastgestelde bepalingen door de mogendheden
zouden gesanctionneerd worden, voor een groot
deel moet toegeschreven worden aan de wijzigingen
van het oorspronkelijk ontwerp ten voordeele der
kleine staten. Die Conferentie, door den heer den
Beer Poortugael reeds in den titel zijner boven
vermelde brochure aangeduid, hoeft dan ook niet
plaats gehad.
Na het bovenstaande komt het mij niet noodig
voor, om nog langer bij het gewicht der Confe
rentie van Brussel te verwijlen. Bij het behande
len van de verschillende onderwerpen, die daar
aan de orde waren, zal het u niet moeielijk val
len om u hieromtrent een oordeel te vormen. Ver
gun mij echter alvorens hiertoe over te gaan mot
enkele woorden do wording van de Conferentie
te schetsen.
In het voorjaar van 1874 zond do vereeniging
tot verbetering van hot lot der krijgsgevangenen''
een ontwerp van een internationaal reglement.
op dit onderworp betrekking hebbende, aan den
Keizer van Rusland, onder modedeeling, dat den
4en Mei d. a. r. oen Congres te Parijs zoude sa
men komen om dit reglement te onderzoeken.
De Czaar, die reeds last gegeven had tot het
samenstellen van meer omvattende voorschriften,
besloot beide ontworpen samen te smelten en
daarna aan de beoordceling. niet van enkele
daartoe uitgcnoodigde personen, zooals in het plan
der genoemde vereeniging had gelegen, maar van
afgevaardigden door de verschillende regeeringen
aan te wijzen, te onderwerpen. Hierdoor ontstond
een misverstand, Men verwarde het ontwerp der
vereeniging met het plan des Czaars en meende
dat de Conferentie to Brussel alleen bestemd was
om eene internationale regeling van het lot der
krijgsgevangenen voor to bereiden. (2) De
FranschDuitsche oorlog, waaarin honderdduizenden krijgs
gevangen werden gemaakt, had de behoefte aan
een dergelijke regeling doen gevoelen en het ver
meende plan van den Czaar werd derhalve met
ingenomenheid begroet.
Toen evenwel bleek dat dit plan een veel
wijdei-e strekking had, bekoelde de opgewekte sym
pathie aanmerkelijk.
De Czaar had namelijk aan den Hoogleeraar
F. de Martens de opdracht gedaan, om onder
leiding van Prins Gortschakoft' een ontwerp-con
ventie samen te stellen, die de regeling van een
zeer belangrijk deel der oorlogsgebruiken zoude
behelzen.
Toen het ontwerp gereed was, werden de ver
schillende regeeringen aangezocht om zich te
doen vertegenwoordigen op een Congres, dat te
Brussel zoude bijeenkomen teneinde te beraad
slagen over een Projet d'une convention interna
tionale concernant les lois et eoutitmes de la
guerre, dat door de Russische Regeering ter over
weging werd aangeboden.
Den 27en Juli 1874 had de eerste zitting van
het Congres plaats. Zeven en twintig afgevaar
digden van de meeste Europeesche regeeringen,
waaronder zestien militairen, vergaderden onder
voorzitterschap van Baron Jomini, terwijl later
nog afgevaardigden van Portugal en Turkije wer
den toegelaten.
De Conferentie benoemde eene commissie uit
haar midden om het ontwerp te onderzoeken,
terwijl later in de volle vergadering de tweede
lezing der door de commissie vastgestelde artikelen
plaats vond.
Van de Nederlandsche afgevaardigden (de Ne
derlandsche gezant te Brussel Van Lansbcrgc en
de generaal-majoor Van der Schrieck, toegevoegd
de majoor bij den Generalen Staf den Beer Poortu
gael) werd de eerste aangewezen om in de Com
missie zitting to nemen.
Ten slotte werd een Projet d'une dédaration
internationale, concernant les lois et contuines de
la guerre vastgesteld en aan de regecringcn
aangeboden, met bepaling evenwel, dat de proto
collen met dit project een geheel uitmaken.
zoodat het laatste dus nimmer zonder de proto
collen moet geraadpleegd worden. Tegen dit
voorschrift wordt meermalen gezondigd.
Zooals de voorzitter in zijn uitmuntend rapport
over den arbeid dor Commissie (.'S) doet uitkomen.
was de taak dier Commissie zeer moeielijk. Be
halve dat elke staat zijne bijzondere toestanden
in een voor hem gunstigcn zin wenschtc geregeld
to zien, had men ook met de inzichten der
vorschilendo leden en met liet door hen ingenomen
standpunt rekening te houden. Zoo leest men in
het rapport den volgenden kernachtigen zin:
Elle (la Commission) a entendu la voix ferme,
pratlque, cxpcrimentée des délégués militaires
qu'elle compta dans son sein. Il lui a t
impossible d'en méconnaitre rautorité. Elle a en
tendu d'autres voix, des voix honnêtes et
convaincnes, qui, avec une motion qu'clle a partagéo,
ont plus exdusivement plaidéla canse de l'
humanité. Elle a galomcnt consultéles avis de la
scicnce du droit international, qui ont une valcur
théorique incontestable".
Op dezen zin vestig ik uwe aandacht, daar-ik;
niet geloof, dat elders zoo scherp en juist de
beteekenis der drie stroomingen onder de beoefe
naars van het z. g. n. oorlogsrecht is uitgedacht»
Door deze tegenstrijdige behingen en inzichtea
waren de zittingen der Commissie te vergeleken.
met een markt, waar elk zijn waar aan den man
tracht te brengen en door loven en bieden da ,
meeste winst tracht te behalen.
In de volgende brieven zal ik bij het door da
Conferentie behandelde eenigszins largerstil staan,
doch moet u reeds nu herinneren, dat het hoofd
stuk over de represailles van het Rsssisch ont
werp in het eind-projet is weggelaten,, dat beslor
ten is om de Conventie van Genève en de
additioneele artikelen buiten bechouwing te laten en
dat in dit projet een nieuw hoofdstuk is inge
voegd:. Des belligérants internes et des blessés,
soignés cliez les neutres.
R. G. MOERBEEK.
(>) Zie Jhr. Mr. R. A. Klerck, Het Oorlogs-^
recht, enz. bldz. 156.
Q Tijdspiegel. April 1876, en Actes de la
Conférence, bladz, 3.
(:l) Actes de la Conférence, bladz. 56.
OUD-AMSTERDAMSCHE
VERSCHEIDENHEDEN.
Ao<7 iets over de Brederode's.
Gerbrand Adriaensz Brederode is oen merk
waardige tiguur iu de geschiedenis onzer letteren,
die, vooral een goede bekende van onze tydge- \
nooteu is geworden sedert zijne werken herdrukt,
met verklarende aanteekeningen door de beste ge
leerden voorzien en in handig formaat door Ge
broeders Binger te dezer stede zyn uitgegeven.
Kwalijk is er een betere bron aantewijzen voor
dengene, die door den lust geprikkeld wordt, om
zich te verplaatsen in den geest van onze voor
vaderen, uit de eerste jaren van onze guldea
zeventiende eeuw, en speciaal voor ons Amster
dammers, die het woelige en krachtige leven itt .
onze goede stad te dien tijd willen leeren kennen.
Brederode teekent tafereeltjes uit dat leven ge
grepen, met een realisme afkeerigvan ieder stre
ven naar cuphemie. Brederode spreekt als het
voik van zijn tijd, en 't viel hem gemakkelijk
omdat hij zelf een zoon van dat volk was, n
loefde te midden van degenen, die hij opvoert.
Als ieder die zijn indrukken uit zijn omgeving
nam, wil Brederode daarin gekend en geteekend
wezen; aan die noodzakelijkheid heeft men het
te danken, dat sedert vele jaren naar
levensgevallen en levensomstandigheden van den dichter
zoowel als van den kring waarin hij leefde werd ge
speurd door mannen als Jan ten Brink,
Alberclingh Thijm, ter Gouw en een aantal jongeren,
wier namen wij hier niet willen opgeven. Ten
gevolge van zulke onderzoekingen weten we
thans reeds veel van Gerbrand, zijn verwanten
en zijn vrienden af, en ook van enkele zjjner
vriendinnen, die voor zijne liefdes-verklaringen
steeds het oor gesloten hielden en den dichter
als vrijer deden ten grave dalen.
Toch blijft er nog veel over wat opheldering
behoeit, en valt er nog veel te vragen, waarop de
tijd alleen een antwoord zal kunnen geven.
Brederode was, gelijk genoeg bekend is, een
dartele gast, een jolige wildzang, die aan Venus
en Bacchus ofterde, totdat hij plotseling tot in
keer kwam en een stichtelijk liedboek dichtte, .
dat het hart van den godvruchtigen tijdgenoot
weer voor hem won. In hoeverre zyne opvoeding
althans zijne omgeving tot zijne lichtzinnigheid
heeft bijgedragen is tot dusverre onbekend. Het
is niet onbeteekenend te weten, hoe het op het
punt der zedelijkheid met zijne familie gesteld
was. En nu durven wij beweren, dat juist op
dit punt aan de familie een steekje los was. Om
dit aantetoonen moeten wij eerst weten uit welke
personen die familie bestond. Wij weten, dat
Brederodc's moeder, n jaar na hem overleden,
nog drie meerderjarige kinderen naliet, waarvan
wij Hillegond en Jan kenden, en waaronder wij
ook Picter rekenden, die nog in 1656 leefde. Deze
laatste was echter Gerbrand's halfbroeder en werd
eenige jaren na zijn dood geboren. In zijne plaats
moet gesteld worden een dochter Stijntje, die van
zulk een lichtzinnige natuur was, dat zij een
liefdesbctrekking met een gehuwd man aanknoopte
en aan een dochtertje het leven schonk. Hillegont,
de andere dochter, die omstreeks 1620 met een
wijnverlater gehuwd was, had vijf jaren te voren
iets uitstaande gehad met den toenmaals SOjarigen
schilder Pieter Lastman in een zaak, die zelfs
voor den llove van Holland werd behandeld. Jan,
die hot drietal vol maakte, is niet gehuwd en
was althans in 1646 niet meer in 't land der le
venden. Des grijzen Brcderode's ouderdom werd
nog verblijd door de geboorte van een zoon, om
streeks 16U6. Maar dat zoontje was niet uit een
wettig huwelijk zijner ouders geboren, maar uit
een concubinaat, dat eerst dertien jaren later
door den band des huwelijks werd bevestigd. In
Brederode's naaste verwanten nam men het dus
blijkbaar zoo nauw niet met de zeden. Ook in dien
tijd stelde men andere voorwaarden om een fa
milie deftig te noemen. En toch rekende men
den ouden Brederodo tot de honorabele burgers,
die in de schutterij werden toegelaten, en die op
deze toelating niet weinig prat waren. De oud'
heer Brederode kon men indertijd naar 't le\\
geconterfeit vinden op een groot schuttersstuk.
in de Handboogdoelen, dat sedert meer dan eea
eeuw verloren is geraakt en dat nu nog slechts»
door eene afbeelding bekend is. Daar stond da
welgestelde schoenmaker levensgroot afgebeeld,
gansch in 't ijzer en op een eereplaats alsof
hij een telg was van de trotsche edelen
van Brederode, wier pretentie, dat zij uit tet
Ilollandsche gravenhuis gesproten waren toen
nog niet werd betwijfeld, en een naneef van dien
Hendrik van Brederode, den geuzen-aanvoerder,
die op 't uithangbord van den
schoenmakerswinkel prijkte met het onderschrift In den heer
van Brederode," welke heer daarmede onbewust do
familie-peter was geworden. Dat de oude Bre
derode onder de handboogschutters behoorde, be
vestigt hetgeen men reeds wist, dat hij niet on
vermogend was. Toen hij op ongeveer 87-jarigoo,