Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 500
middelmatig. De titelrol is voor den Heer
"orf te zwaar, alleen Frau Mitlke redde de
elling. Een booze genius had trouwens zijn
doen gelden om den avond te doen
mis. Ofschoon, naar gemeld werd, der Fliegende
der" op dringende uitnoodiging werd
gewas de zaal slecht bezet; het
Rotterhe orkest kwam niet tijdig in het bezit der
instrumenten, de ouverture werd gehavend
sommige koren werden daarenboven zonder
klankschoonbeid gezongen.
juistheid der opmerking, dat het lezen der
ituur een meer volkomen genot kan schenken
het Itaoren der uitvoering, zal met het oog
-4>p deze voorstelling niet in twijfel getrokken
x ?Worden.
Aaft den heer Grüning, die voor de eerste maal
ui de hoofdstad als Lohengrin fungeerde, niag een
Woord van lof niet onthouden worden. De rol is
? «enigszins boven zyne middelen; doch enkele
ge"*- tteelten zong hij vrij wat fraaier dan de H.H. Ucko
'?'jm Erdmann, Mier optreden geen gelukkige
her5-iBneringen heeft nagelaten. Het epische fragment
' waarin de Zwaanridder zijn afkomst bekend
"maakt, kwam niet volkomen tot zijn recht; het
L SÏot miste den gewenschten glans. De heer Grüning
j had Zflne, krachten niet voldoende gespaard.
4 "De heer Behrens neemt het soms met
bclangHjke rollen wat licht op. Indien wij hem in zijne
saéde oogenbükken zien, kunnen wy zyn talent
1*!* fraaie stcmmiddelen niet genoeg waardecren;
maar somtyds heeft het den schijn alsof hij zijn
Wndeel in het succes van den avond niet wenscht
verwerven. Hy effaceert zich met
hardnekkigkéid; zelfs als koning Hendrik trachtte hij een
.rei dè~ carton te wezen; dat gaat onzes inziens
"t« ver! Dat de Elsa van Frau Mielke veel te
genieten gaf, spreekt wel van zelf. De rol ligt
jets buiten den aard van haar rijp talent, dat voor
e uitdrukking van teederheid en innigheid niet
»ltijd de rechte accenten vindt.
H. C. P. D.
IETS OVER HAAGSCHE TAAL- EN
LETTERKUNDE.
Het is bekend, iedere stad geeft zich zelve de
eer van den mooisten tongval van 't Nederlandsen
te spreken. Ook in den Haag is de spraakmakende
gemeente te zeer op haar goed recht gesteld, dan dat
zjj niet dadelijk iedereen, die de stelling mocht
verkondigen: Het plat-Haagsch is leelijk". zou
beschuldigen van algeheel gebrek van gevoel voor
't eigenaardige, dat hare taal oplevert.
Toch zal ik voor mij niet beweren, dat, bijv.
wil men zich met nadruk uiten, het gebruik van
het bezittelijke voornaamwoord verkieslijk is boven
dat van het persoonlijke, en dat het dus goed is,
te zeggen, zooals de geboren Hagenaar zegt:
eijn heelt het gedaan!", voor: Ity heeft het
gedaan." Zoo iets zij verre van mij. Maar wat ik
dan wel beweren wilde, is dit: iedere tongval,
ieder dialect heeft zijne eigenaardigheden, en er
behoeft slechts een tweede Cremer op te staan,
om ook het leelijke" Haagsch voor degenen, die
dat Haagsch maar niet uitstaan kunnen,"
aanlokkehjk te maken. Want nietwaar ? het Geldersch
is ónwelluidend, is leelijk zelfs maar toch, wie
nwer heeft niet met open armen den
beminnelijken zanger der Betuwe ontvangen, zoo dikwijls
hy met een nieuwen bundel gehoor bij u verzocht?
Ook het Leidsch verscheurt u het trommelvlies ?
En toch, heeft de vrees daarvoor ooit u weer
houden, de Camera Obscura open te slaan daar,
?waar zij ons den poieraar" schildert, die de
platte uitspraak van zijne taal niet verandert ten
gelieve uwer fijngevoelige ooren of nog beter,
zoude hy zonder die uitspraak wel half zoo
aanlokkelyk voor u zijn?
Ik ben dus niet te veeleiscliend, als ik voor
eenige echo's van het plat-Haagsch uwe aandacht
vraag ?
Om de kenmerkende uitdrukkingen uit don
mond eens Hagenaars op te vangen, is meer
-noodig, dan een geoefend gehoor. Als ge in
Drente komt, en ge hoort daar bij alle gelegen
heden het aan onze blonde naburen herinnerend
woordje ja" gebruiken, dan zal dat u, Hollander
of Zeeuw, niet licht uit het geheugen gaan.
Maar juist het oogenschijnlijk oneigenaardige der
Haagsche taal doet het opsporen van kenschetsende
tiitdrukkingen zooveel te lastiger worden, en
eischt by een goed gehoor ook, wat men zou
kunnen noemen routine. En al heeft men die,
nog bly'ft de zaak lastig. Ik zelf, die sedert eenige
jaren den Hagenaar, om zoo te spreken, de woorden
van de lippen gelokt heb, ik zelf hoorde slechts
weinig hem kenmerkende woorden. Edoch! die
weinigen zijn genoeg, en zijn zelfs van dien aard,
dat ze de moeite, die ik genomen heb, loonen.
De Hagenaar dan houdt er, met over het hoofd
zien van al wat spraakkunsten dienaangaande in
onfeilbaarheid verkondigen, een eigen meervouds
vorm op es op na. Zoo zal hij u vertellen van
paardes die op hol gegaan zijn, van meides, die
de glazen niet willen wasschen, van mannes, die
met elkaar gevochten hebben, van deures, die met
den harden storm van gisteren, niet tegen den
wind bestand bleken, en nog van vele andere essen
meer. Hij is verder met het zonderlinge gebrek
behept van de f* der derde personen en verleden
deelwoorden weg te nemen, en die te voegen bij
sommige eerste personen. Hij vraagt u dan of ge
ook weet, wie (d) er vandaag preek," of wie
(d)er verleden woek gepreek heef," doet u
mededeeling van het feit, dat de goot verslop is," en
clat ,,het water niet loop," maar vertelt u tevens:
ik gaat verhuizen," ik denk, dat ik morgen
niet 'en komp, (welluidende uitspraak voor komt),
maar dat ik thuis blijft."
Ook legt hij eene bijzondere voorliefde aan den
dag voor het woord zijnde, dat hij zelfs dan ge
bruikt, wanneer een voorafgaand als, of zooals hij
zegt as, het overbodig maakt. Bijv.: een
metselaarsknecht is niet tevreden met de maatregelen van
zijn meester, en zegt nu: as ik, as laas zijnde,
huizen bouwde, dan zou ik, etc.;" een oud man
zeet- toen ik as jongen zijnde, nog wat viver
(levendiger) was, reed ik ook schase" (schaatsen),
en de eene vrouw spreekt tot de andere; as ik
as moeder zijnde niks over me kinderen te zeggen
heb, dan ken ik nd na led gaan," (d. i. dan ziet
het'er slecht voor me uit.)
"Wat ook den Hagenaar uit velen kenmerkt,
is zijne voorgewende bekendheid met vreemde
talen, bij voorkeur met het Fransch, en werkelijk
ergerlijk is de vervorming, die hij de vloeiende
woorden dier welluidende taal doet ondergaan.
Met zeer veel verbeelding toch spreekt hij van
de weinige conversaasje", die hij in deze
contrijen" der stad heeft; van dingen, die hij moet
nalaten, om zijne reputaasje" niet te schaden,
of wel van de groote ficansje" zijner kinderen.
Zelfs schijnt de uitgang atie zoozeer zijne goed
keuring te hebben weggedragen, dat hij die ook
plaatst achter geheel Hollandsche stammen, zoodat
hij iemand die huiverig is, vraagt, of hij de
Mbberaasje" heeft.
Het woord volstrekt vervangt hij liefst door gaar,
zoodat hij b. v. opmerkt, dat het heden lOen
November nog gaar niet koud is, of dat hij er
gaar niks in ziet, (volstrekt geen lust in heeft)
langer dan zes uur 's avonds te werken."
Een geheel bijzonderen uitroep heeft de Hage
naar tot zijn dienst, daar waar hij uwe verwon
dering wil gaande maken. Laat ik dit met een
enkel voorbeeld ophelderen. Stel dan dat de Ha
genaar u vertelt van het ongeluk eenen metselaar
overkomen, die aan hot werk was. Hij zegt dus:
De man wil een eindje achteruitgaan, maar stap
mis en nee laat ies nou morsdood zijn!"
Het zal u ook geen raadsel blijven, wat den
Hagenaar beweegt, iemand die ruzie met hem
zoekt, te vragen nou geen Janklaassen te maken,"
als ik u mededeel, dat de inwoners der residentie,
en vooral zij onder hen, die den militairen stand
omhelsd hebben, op niets zoo belust zijn als op
het luchtige paleis van den Nederlandschen
poli.chinel. Het is dan ook niet te verwonderen dat
deze ridder, die zelfs niet ontziet de hulpe, die
tegenover hem is", 's Zaterdagsavonds op de mart"
(markt) openbare séance geeft, en den anders
zoo deftigen Hagenaar de lever doet schudden.
De Hagenaar is ook in staat onzen
tcgenwoordigen woordenklovenden en woordenziftenden
etymologen een bewijs aan de hand te doen voor
het ontstaan van ons woord maar, uit ne «care.
Immers ook in zijne woorden kunnen we duidelijk
de w met de in hooren afwisselen. De eerzame
burger toch wordt 's nachts opgeschrikt door de
zangen van een uitgelaten bende, die de
modedceling behelzen:
En me gaan nog niet naar huis,
Nog lang niet
Nog lang niet,"
en die tengevolge hebben, dat gezegde eerzame
burger zich op eenigszins treurigen toon tot zijne
wederhelft wendt met de woorden: datteme nou
na twalcve nog niet eens rustig slape kenne",
waarna deze haar verstoorden echtgenoot kalmeert,
zeggende: kom Jan, lancme der ons maar niet
aan store."
We zagen het reeds, do Hagenaar staat met
de taalkunde op gespannen voet. Nog eenige j
staaltjes daarvan zal ik u geven.
De Hagenaar verbuigt het persoonlijke voor
naamwoord van de derde persoon aldus:
Enkelvoud. Meervoud.
Ie n.v. zijn (spr. uit zêan (1) Jt,unoïhullie,oi*>ill!e
2e ontbreekt,
3e zijn hun
4e zyn hun of ze.
Voorbeelden:
Zijn heef 'et gedaan. Ik heb 't zijn gegcve. Ik
heb zijn in 't Bosch gezien. Hun zijne verhuis.
Hier is de verbuiging van 't pers. v.n.w.cl, van
de Ie persoon:
Enkelvoud. Meervoud.
I. ik I. me, of wijlie.
II. II.
III. me, met nadruk mijn. III. ons
IV. mijn of men, IV. ons.
Misschien krijgt men geen beter overzicht van
de Haagsche taal dan uit den volgenden brief,
dien ik onderschept heb. Hij is van een soldaat
die naar Leiden is overgeplaatst, aan zijn meisje.
LEIJE, 15 Maart 1884.
Geliefde Keetje,
Deeze is dienende, uw te laate wecte, asdatik
nog frits en gezondt, hoopende van uw van 't
zelfde geliefde Keetje, ik kos u niet nalaate u te
schrijve, nu ze mijn overgeplaas hebbe naar Leije,
de kos is bes, daarvan niet, maar je begrijp, ik
nou niet elke dag bijje kan komme, maar met
Agustus komp ik met groot verlof, zoodat asdat
we dan same der eens op uit zelle. Mijn broer
is met te meneuvers na Utreg. De luitnant van
me kompie zeg, as ik goed oppast, dan mag ik
een Zondag naar den Haag. Heef u dan u
uitgaansdag ? Daar ik verdors niet veel nieuws meer
weet, maar hoe is het mette vijt in u vinger?
Dus een Zondag komp ik. Dan ganewe als 't
mooi weer is na Schevelinge, na zeorus. "Wijlie
hebbe en beste luitnant, die zoowat frans ken
parleée, ik heb mijn been verzwikt. Ik breek af
met te pen, maar niet met et hart. Zijt verder
gegroet van
u geliefde
Jan v. den Brug.
Dat het den Hagenaar ook niet aan zegswijzen
ontbreekt, als hij het begrip stelen wil uitdrukken, i
daarvan strekken ten slotte nog deze woorden ten '
bewijze, waarvan hij er naar willekeur een gebruikt:
snaaien, snappen, snakken, gappen, kisten, snoeren.
kaaien, kieperen, kiepsen, prikken, pikken, op |
de kop tikken. j
Den Haag, Nov. '80. R. STKLI.WAGKX. j
(1) 6 als in 't Fransche tre. Men moet dezen
klank met de a laten samenvloeien.
FRANCILLON. !
De nieuwe comédie welke Alexandre Dumas j
fils deze week in het Theatre Francais heeft doen
opvoeren, schijnt naar berichten uit de meest
verschillende bron. zoo goed als hij er ooit con ;
gegeven heeft. Aantrekkelijker dan De»? isc, minder
geforceerd dan La princesse de Bagdad, sluit zij i
zich aan bij de onverbiddelijke logica van Ledcmi- \
monde en La femme de Claude, en verdedigt weder j
de stelling: in het huwély'k hebben man en vrouw
gelijke rechten op elkanders trouw." Met bijna
mathematisch sluitend betoog, steeds ieder argu
ment in een toestand of een schitterend axioma
samenvattend en dan verder gaande, ontwikkelt
Dumas zijne stelling, en de toeschouwer bewon
dert den dialoog, geniet de hartstochten en volgt
met onverflauwde belangstelling de bewijsvoering.
Francillon is eene fatsoenlijke vrouw in den
volsten zin des woords, getrouw aan hare eer en
al hare plichten. Zij heeft zelve haar kind gevoed,
en daaruit is tusschen de echtgenooten eene tij
delijke scheiding gevolgd, waarvan haar man, graaf
Lucien de Riverollej, terstond gebruik gemaakt
heeft om het jongeheerenleven, sport, cercle en
galante avonturen, weer op te vatten. Hun
wederzijdsche verhouding leidt tot eene verklaring na
een avondje, t' huis doorgebracht in gezelschap
hunner intiemste vriendin, de barones Smith, die
reeds lang getrouwd en huismoeder is, en van het
huwelijk niet meer vraagt dan het kan opleveren,
en drie ongetrouwde hoeren, Henry de Symeux,
Stanislas de Grandredon, Stan genoemd, en Jeari de
Carillac. De eerste is een goedhartig, sentimenteel
en bescheiden man, de tweede, Stan. is een scepti
cus, nog eer een geestig pessimist; de derde timmert
niet hoog, hij heeft een maagkwaal, die hij zeer
gaarne door een beminde vrouw verzorgd zou zien.
Die hoeren vormden een soort van vrienden
kring, waaraan Lucien het eerst ontrouw is ge
worden, door zijn huwelijk; toch blijven allen als
vrienden over elkanders eer waken. De gravin
gaat met hen als een vijfde vriend en kameraad
om; zij hebben haar ook Francillon gedoopt. Het
oogenblik is echter gekomen, waarop zij van deze
broederlijke gemeenzaamheid genoeg heeft; zij is
zenuwachtig, onrustig. De hoeren, die zich in
hare tegenwoordigheid niet genecren, hebben het
gehad over een zekere Rosalie Michon, die nog
langer haren heeft dan de gravin; quand elle se
couche, on marche dessus." Nu is die Rosalie
Michon langen tijd de maitresse geweest van den
graaf en Frar.cine vreest, dat haar man, uit ge
woonte of met zijn tijd geen raad wetend, haar
weer bezocht heeft.
Die vermoedens komen met kracht terug, als
de graaf zijn coupétegen elf uur laat bestellen.
AVaar gaat ge heen ? Naar den cercle.
Waarvoor ? Om mijn vrienden te spreken; ik
heb hen nu verscheidene dagen, terwijl ik bij
mijn vader was, niet gesproken. Ge hebt mij
ook verscheidene dagen niet gesproken. Hebt gij
ze danvan avond niet genoeg gesproken ? O, ik
heb meer vrienden. ??? Is het dan zoo prettig.
naar den cercle te gaan ? 't Is immers in don
tijd dat gij slaapt ? Ik heb geen slaap van
avond. -?Ik ook niet. ??Nu, ga dan niet naar
den cercle. Ik heb het afgesproken.
Van beide zijden wordt men zenuwachtig.
Lucien verwijt aan zijne vrouw, dat zij hem ver
onachtzaamd heeft ter wille van den kleine. Deze
ondankbare opmerking van een vader brengt de
gravin er toe, den naam van Rosalie Michon
nittespreken. Welnu, de graaf bekent dat hij
afspraak gemaakt heeft met zijne vrienden, om
naar het bal de l'Opéra te gaan, en dat hij daarna
zal gaan soupceren. Dan dreigt de arme Francine,
wanhopig en verontwaardigd, haren man met
vergelding. Het publiek gevoelt wel, haar ziende,
dat eene vrouw als zij zulk een eed niet houden
zal; haar hart breekt, zij weent. Haar man ant
woordt op hare tranon met deze hygiënische
opmerking van con man van ondervinding : Eene
fatsoenlijke vrouw, die op zulk een idee kan
komen, heeft koorts ; zij moet naar bed. Wel te
rusten. Tot morgen." Hij stapt koeltjes heen, en
Francine slaat haastig een mantel om en ijlt
hem na.
De nacht is bijna om, als do gordijn opgaat
voor de tweede acte. Mevrouw de Riverolles is
in de eerste de beste vigclante gesprongen; en
liecft haar man voor den cercle opgewacht. Daarna
heeft zij hem naar het bal de l'Opéra gevolgd,
is binnen gegaan, heeft een jong mensch, die haar
prcsentabel voorkwam, bij den arm gegrepen, en
is met dezen naar la Maison d'Or gaan soupeeren,
Een kwartier na haar man is mevrouw Thuisge
komen. Zoodra het dag is, vervult Francine hare
bedreiging en vertelt haren man de gebeurtenis
sen van dien nacht. Dit tooneel is aangrijpend
en meesleepend. De graaf wil eerst niets van
hare verzekeringen gelooven, zij geeft hem het
nummer van den koetsier, het menu, het kaartje
van haar costuum.
Luciens gewone kalmte is nu geschokt, Idj zendt
tegelijk om zijn vader, den markies de Riverolles
en zijn notaris Mr. Gandonnot. De markies
verschijnt het eerst, l lij is een edelman van
den ouden stempel, die dergelijke avonturen met
de kalme philosophie van een tijdgenoot van
Lodewijk XV opvat. Hij laakt Francine's gedrag
niet; hij bewondert hot eer, als kenner. Goed
gespeeld! roept hij uit. Goed gespeeld! Vindt
ge dat goed gespeeld ! antwoordt de graaf. Wel
bedankt! Word niet scherp, zegt de oude heer;
mijn schuld is het toch niet!
De markies heeft echter principes, on haalt
eene anccdoto van Brantómo aan, waarin ook de
vrouw den man gestraft heeft. De anccdotc i-s
verzonnen, maar geheel in Brantöme 's stijl.
Jawel, andere tijden, andere zeden! zegt Lucien.
Kr zijn geen andere tijden, er zijn geen andere
zeden, vooral voor de lieden van ons soort. Doe
wat uw plicht is, dat gaat alle tijden door en
staat tegenover alle zoden. Sedert ik bier naar u
luister, hoor ik over niets praten dan over de
wcerwraak van mijne schoondochter, die iedereen
betwijfelt, en gij zegt niets over uwe schuld,
waarvan wij allen zeker zijn. Daarover mochten
we toch ook wel eens spreken. Als gij u gedra
gen hadt zooals bet behoorde, zouden we nu hier
geen Wecner congres bonden over het to Ie or not
1o Ie van uwe eer. Als een edelman voor God
gezworen beeft aan een tatsoenlijk meisje, uit
zijn stand gekozen, zooals uwc vrouw, zijn golijko
in geboorte en fortuin, die, hem trouwende, noch
een geldzaak, nog een berekening van ijdelheid
gevolgd beeft, als hij aan dat meisje bescherming
on trouw gezworen heeft, is er geen belofte van
bet Maison d'Or, boe heilig ook, die hem van
dezen eed kan ontbinden. Gij oordeelt anders;
het spijt mij voor u en voor mij, want men kan
denken dat uw vader u slechte voorbeelden ge
geven heeft, hetgeen niet het geval is." De mar
kies wisselt dezen toon ook met een minder klas
sieken af: Wil ik u zeggen, wat ik mijn zoon
vind," zegt hij tot de goede barones' Srnith:
Een onnoozelen hals.".
Intusschen hebben Stanislas de Grandredon en
Henri de Symeux een onderzoek ingesteld, voor
eerst om Francillon's beweringen na te gaan, die
zij alle even juist bevinden, vervolgens om, zoo mo
gelijk, den onbekenden medeplichtige uit te vinden.
De kellner uit het Maison d'Or, Eugène, dien Graaf
Lucien zeer goed kent, heeft verteld dat de ge
maskerde dame hem tien louis heeft gegeven om
het souper te betalen; wat den jongman betreft
dien kent hij niet. Het is niet iemand uit onze
wereld, zegt de nette kellner. Hij ziet er gedis
tingeerd uit, geen decoratie. Des te gemak
kelijker kan men hem weervinden ! merkt de mar
kies op. Heeft hij goed gegeten ? Hij at
van alles! Dan was het een neef.
Juist op dit oogenblik wordt de eerste klerk
van den notaris aangediend. Deze, een bijzonder
knap man, Pinguet, komt, in de plaats van zijn
patroon, vragen wat de graaf verlangt. Francine
kan, als zij hem ziet, een kreet niet onderdrukken.
Het is haar nachtelijke vriend uit het Maison d'Or.
Zij wijst hem zelf aan en vertrekt. De graaf en
zijne vrienden beproeven nu door den klerk zijn
liefdcsavontuurtje te doen verhalen; hij redt zich
heel net uit eene ondervraging die even scabreus
is voor degenen die vragen, als voor hem die
moet antwoorden. Per slot van rekening weten de
hceren nog niet, of Francine nu ook werkelijk,
zooals zij beweert, tot het uiterste gegaan is.
De reddende engel is de barones Smith. Zij
beproeft eerst vergeefs van Francillon te verkrij
gen, dat zij de verklaring zal intrekken, waarmede
zij getracht heeft haren man te straften en zich
zelve te onteeren; dan plotseling verkrijgt zij de
bekentenis bij verrassing. Ja," zegt zij, jammer
genoeg is het ook onnoodig er meer over te praten,
de jonge ijdeltuit heeft het zelf al bekend, dat
gij zijn maitresse geweest waart!" ??Dat heeft
bij gelogen!" roept Francine. Anders verlangde
men niet. en de graaf vraagt zijne vrouw vergif
fenis. .,lloe kan men toch zeggen, dat het
huwelijk eentonig is. zegt Stanislas; het is vol
afwisseling! En dat doet u besluiten? Onge
trouwd te blijven!
Dat is het laatste woord van het stak, maar
niet alle personnages denken er zoo over. Henri
de Symeux trouwt met Riverolles' zuster; Jean
de Carillac met Rosalie Michon, die hem een middel
voor zijne maagkwaal aan de hand heeft gedaan.
Francillon is uitstekend gespeeld door Mlle.
Bartet; haar man, de correcte, volkomen onbe
duidende edelman, kalm en nietswaardig, door
Frédéric Febvre; de notarisklerk door l'rudhon;
barones Smith door Mme. Pierson. Figaro, E
piMique Francaise en andere bladen hebben
geheele tooneelen uit de comédie overgenomen;
eerst Maandag kan men de opinie der Litndistes in
de verschillende bladen vernemen, maar naar die
der Soirifstes te oordeelen, zal zij zeer gunstig zijn.
Aloxandre Dumas bad, vóór het begin der voor
stelling, reeds Gl.OOO franc ontvangen van ver
schillende schouwburg-directeuren in den vreemde
en in de provincie, die zich het recht van op
voering wenschten te verzekeren.
V A R I A.
UIT HEINE's LAATSTE LEVENSJAREN.
Nu Gustav Hcine, de broeder van den dichter,
overleden is, komt weder de vraag op het tapyt,
of er nog iets van Heinrich Heine's Mémoires
aan het licht zal komen, ja dan neen. Alexandre
Weill te Parijs beweert, dat de hoop daarop niet
groot kan zijn, daar baron Gnstav Heine na den
dood zijns broeders al wat hij gevonden had ver
nietigde. Gustav was daartoe zelf naar Parijs ge
komen, om alle sporen van deze familie-biographie
eigenhandig uit de wereld te helpen. Daar
Mathildo Heine geen woord Duitscb verstond, was
het hem gemakkelijk, haar het voor haar geheel
waardelooze manuscript afhandig te maken en er
alles uit te scheuren, wat de dichter omtrent zijn
betrekkingen tot oom en broeders neerge
schreven had.
Weill, die met den dichter vijftien jaren lang
bevriend was, en eerst later met hem gebrouil
leerd werd, schrijft in Figaro:
Het is alsof Heine bet lot zijner biographie
voorzien heeft, want bij liet baar dikwijls als
schrikbeeld voor zijn rijken oom Salomon te Ham
burg spoken. Salomon, ofschoon millionair, stuurde
zeer moeielijk gold; hij heette weklaiig, maar
weigerde zijn neet' alle ondersteuning, ten eerste
omdat hij verzen maakte, ten tweede omdat bij
met Mathilde getrouwd was. Heine zelf kende
de waarde van het geld niet, en Mathilde sleepte
den laatsten penning naar de modiste. De dichter
was dan vaak in nood ; zijn inkomste i bestonden
voornamelijk uit de (5000 francs, die hij van de
Aiti;s!».trf/e"r Zeitu.ny als Parijsch Correspondent
ontving.' De eigenaar dezer courant, baron Lotha,
weigerde nooit "een voorschot. Heine had aan
don uitgever Campe zijn gezamenlijke werken
verkocht, tegen eene rente van 3000 francs, op
zijn weduwe" overgaande. Dan ontving hij nog
(5000 francs uit hot bureau van den Esprit Public;
dit hield echter mot de Februari-revolutie op.
Hij had het dus redelijk kunnen stellen, zonder
Mathildes verkwisting en zijn eigen tallooze ca
prices. Hij bad steeds gasten aan tafel, meest
Duitschers; de Kauterne, zijn lievelingswijn, en
de Champagne, waarvan Mathilde veel hield, vlo
ten dan bij stroomen, liet gesprek, hoe gees
tig soms, verving er niet, gelijk bij'Scarron, bet
rot;, en de dichter zelf bad altoos dorst.
Ileine had wel eens beproefd, Mathilde aan de
familie voor te stollen, maar dit had niets opge
leverd. Een jaar voor don dood van zijn oom
had bij baar meegenomen naar Hamburg, ho
pende dat hare schoonheid en bevalligheid het
hart van den ouden millionnair zouden winnen.
Maar vcrgceik Het uitgelaten natuurkind, dat
Heine liefst mijn wilde kat" noemde, en dat
overal baar papegaai meenam, hield het geen
dag uit in het gezelschap der hypcr-aesthetischc