De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 30 januari pagina 3

30 januari 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ik dood wis!" Waarom ik dat zei, dit behoeft ge niet te weten: 't is een familiegeheim. Als die domme wensen nu eens verhoord ware, dan zou ik er mooi mee zitten, of liever, mijn arme vrouw en kinderen. Maar 't is een zwak van den mensch, altijd iets anders te willen zijn dan hij is, zich altijd in een anders plaats te wenschen. Zoo laat het zich verklaren, dat de groote Alexander niet eens te vreden was met zijn sociale positie en zich een oogenblik in de plaats wenschte van den hondschen wijsgeer. Hoe dikwijls ik, ondergeteekende, een ander heb willen zijn dan de natuur en ik zelf me gemaakt hebben, kan ik onmogelijk zeggen; maar 't overkomt me nog al vaak. Bijvoorbeeld: als ik Pasquino niet was, zou ik de dichter willen wezen van deze schoone verzen: 't Was zomer; we zaten te koozen Onder de linden aan den vliet, De voog'len, zonder verpoozen, Zongen allen hun schoonste lied. In den boomtop kirde de tortel Op weemoedig klagenden toon ; Daar naast ons, by den wortel, Zong een krekeitje wonderschoon. 't Was zomer; we zaten te koozen Onder de linden aan den vliet, Hoe heerhjk bloeiden de rozen Op uWj wangen, mijn Margriet! Ik vraag: waarom is er een genie, dat zoo dichten kan en waarom ben ik dat genie niet? Zoo iets kan me bepaald hinderen Zoo kan ik ook- nooit in de opera komen of ik wensch me in de plaats van onzen eersten tenor, 't Moet yselijk plezierig zyn, zoo'n heelen avond door eenige honderd paar oogen te worden aangekeken, door zoo veel monden te worden aangegaapt en door zoo veel handen te worden geapplaudisseerd. Nu komt er bij, dat ik niets mooier vind dan een mooie stem, terwijl ik zelf zoo fraai zing, dat m\jn buurman in de kerk me geregeld verzoekt of ik liefst mijn zang maar voor me wil houden. Ja, als ik zulk een tenor-geluid had, dan geloof ik dat ik den heelen dag voor me-zelf zong. Overi gens kan ik niet zeggen, dat ik onze tooneelartisten zóó zeer benijd, dat ik me in de plaats van een hunner of harer zou wenschen. Hoezeer ze hun best ook doen, meer dan een succes d'estime kunnen ze niet behalen, en dat is, mijns inziens, niet genoeg om in de huid van een ander te willen kruipen, al is 't voor ons, Hagenaars, genoeg om heel tevreden te zijn over de Fransche artisten, en ook over de Duitsche. Zooals ge weet geven de Duitschers hun operavoorstellingen in 't Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen", en daar heeft men de econo mische zelfvoldoening van iets goedkooper te zit ten dan in het opera-gebouw. En wat zit men er mooi! Een vergelijking tusschen de twee opera-gezelschappen zal ik liefst niet maken, om dat ik de zangerigheid van ons opera-publiek niet goed begrijp, maar ik wil alleen zeggen, dat men heel verzot moet wezen op een Duitschen zang om een ganschen avond te zitten op een ongemakkelyken stoel, rechts en links gedrongen door zijn nevenburen, en zijn hals uit te rekken om iets van de voorstelling te zien. Ei-zoo! Is een opera niet om te zien, maar wel om te hooren? Ja, Rembrandt zei eens. in diepe verontwaardiging, tot een bezoeker van zijn atelier, die met den neus op een der onsterfelijke doeken van den onsterfehjken meester ging staan misschien wel de staalmeesters" : Een schilderij moet men zien niet beruiken maar een opera moet men niet alleen hooren, men moet ze ook zien om er den indruk van te krijgen die componist, librettist en decorateur gezamenlijk wilden geven. ? Ons gebouw" heeft de opmerkelijke eigenschap, dat men er op de voorste rijen slechter hoort dan op de middelste en achterste; op de middelste heel slecht ziet en op de achterste nagenoeg in 't geheel niet. Overigens is 't een prachtvolle zaal, een sieraad van den Haag. Ik trof heel onlangs een heer aan, staande met bewondering, of verwondering, naar het Gebouw te kijken. Hij zag er heel vreemd uit, die mijn heer, als iemand van een vijf-en-twintig of een dertig eeuwen oud, niet naar zijn gelaat, maar naar zijn kostuum te oordeelen. En ik had foed geraden toen ik een oud-Griekschen mijneer in hem meende te ontdekken, want bij ken nismaking bleek hij te zijn een van die geniale bouwmeesters, die wel hunne onsterfelijke werken als indrukwekkende bouwvallen, maar niet hun namen aan 't verre nageslacht hebben gelaten, waarschijnlijk uit hetzelfde prijzenswaardig nederigheidsgevoel, dat onze onnavolgbare architecten belet, hun werk met hun naam te stempelen op enkele uitzonderingen na, wanneer er bijv. een Nederlandsche Leeuw in 't spel komt. Maar de oude Grieken kenden geen Nederlandsche leeuwen, en dit is misschien ook een rede waarom ze niet alle voor het vereeuwigen van hun naam hebben gezorgd. Nu dan, ik zag dien Griek, in de barre kou, op zijn sandalen, in zijn wijdsch. schilderachtig geplooid maar luchtig gewaad, met bloote beenen, armen en hoofd, op de ijzige straat steenen als vastgeworteld staan en. onbekend mot de klassiek-Grieksche conversatie-taal, sprak ik hom in 't Fransch aan. ledere Franschmau zal dit natuurlijk vinden. Tot mijne verrassing ant woordde hij me in 't Hollandsch, 't zelfde Hollandsen van u en mij : Een mooi gebouw, mijnheer." Met wien heb ik de eer....?" vroeg ik, terwijl ik mij schaamde over mijn dikke winterjas, tegen over een man, zoo majestueus luchtig en schil derachtig gekleed als deze Griek, die zich onder tien graden kou volmaakt op zijn gemak scheen te voelen. Hij gaf mij zijn kaartje.niot, waarschynlijk bij gemis van een zak in zijn theatraal kostuum, misschien ook omdat de oude Grieken geen gebruik maakten van visite-kaartjes om elkaar een bewijs van vriendschap of hoogachting, of wel een uitdaging op den dogen of het pistool te overhandigen. Ik ben de herbouwer van den tempel te Epheze, nadat hij door Heróstratus in brand was gestoken," zei de man doodkalm en ik boog tot de aarde. Zou ik het heerlijk gebouw dat ik hier vóór me heb, ook van binnen kunnen zien?" Wel zeker, mijnheer", en ik vloog vooruit, de welbekende monumentale trap op, gevolgd door den architect van den tempel van Epheze, Dinócrates, zooals me later inviel. Men kan zich geen denkbeeld maken van de verrukking van dien man, expresselijk uit zyn graf opgestaan om ons wonder van architectuur te beschouwen. Zoo iets had hy nog nooit gezien, noch gedroomd, anders had hij zijn tempel geheel naa»»'t model van onzen kunsttempel ge bouwd. Wie is de bouwmeester ?" fluisterde hy me toe, en ik haalde de schouders op. Verruk kelijk", vervolgde hij met een zucht. Waarom ben ik zoo vroeg op de wereld gekomen! Welk een model!" Ik waagde eenige schuchtere opmerkingen in den geest zooals ik me zooeven reeds heb veroorlooid, maar mijn vriend Dinócrates wilde er niets van weten; hij vond die vierkante tooneelzaal, waar de heele familie gelijkvloers zat en niet over eikaars hoofden kon heenzien, even kunstig ontworpen als uitgevoerd en hij ver klaarde me ronduit dat hij, noch iemand zijner collega's, ooit in staat zou geweest zijn, zulk een bouw-gewrocht voort te brengen. Toen ik me vervolgens de opmerking veroorloofde, dat de acoustiek niet te best was, antwoordde hij me kortaf, dat als het publiek niet goed kon hooren, dit de schuld moest zijn van 't publiek, maar niet van den bouwmeester. Ik keek mijn Griek eens aan, in de meening dat hij me voor 't lapje hield; maar 's mans ge laat stond zoo ernstig, dat ik mijn meening wel moest laten varen. Ik maakte toen voor me zelf de stille opmerking, dat de hersens van iemand die over de twee-duizend jaren in zijn graf heeft gelegen, er niet beter op schijnen te worden. Ik vroeg den heer Dinócrates toen, of hij ons opera-gebouw ook eens in oogenschouw wilde nemen, waarop hij me antwoordde, dat hij er den vorigen avond was geweest en hij 't er zoo stikkend warm had gevonden, dat hij baloorig was weggeloopen, hoewol hij de opvoering van Aïda prachtig vond. Vooral de kostumes waren zoo historisch getrouw, meende, hij, dat hij wer kelijk gedacht zou hebben Egyptenaren en Nubiërs uit den ouden tijd voor zich te zien, als ze geen Fransch gezongen hadden. Nu meende ik toch werkelijk dat de heer Dinócrates een loopje met me nam. Diensvolgens maakte ik een buiging en was zoo vrij de piek te schuren. Voordat ik afscheid van u neem, waarde lezer, moet ik u nog opmerkzaam maken op een fout, als ge 't zelf niet reeds gedaan hebt, voor komende in mijn laatste geschrift. Daar staat dat 14 X 60 =i 660. Lees s. v. p. 860. Een tempo rair Witte Sociëteits-lid, dus, dat zich veertien jaren lang in zijn temporair lidmaatschap heeft verheugd, kan eindelijk de zelfvoldoening smaken van te worden weggejaagd, na eerst de soci teitskas met 860 L 21 gulden te hebben gestijfd. Zulke voorname sociëteiten zijn er zeker niet veel. PASQCTNO. EEN UTRECHTSCH PRAATJE. De geestige Amsterdamsche correspondent van het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad vertelde ons gister in zijn brief, dat de heer H. L. Berckenhoff voor de Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen, heeft verklaard dat wij Nederlanders geen geestdrift meer bezitten. Die opmerking moge juist zijn omtrent al 't overige van ons dierbaar vaderland; maar als 't u blieft niet omtrent onze uitnemende stad Utrecht of liever omtrent hare bewoners. Hoe ik tot die opmerking kom? Doodeenvoudig door de experiëntiën opgedaan gedurende een zestal feestavonden, experiëntiën zóó sterk sprekend, exporiëntiën strekkende zoo wel over groote menschcn als over kinderen, dat er bij mij geen twijfel meer bestaat of Utrecht is de meest geestdriftrijke, en zoo de heer Berc kenhoff gelijk heeft, de eenige gcestdriftrijke stad van 't Koninkrijk der Nederlanden. Het is waarlijk of het toeval weer wil dat ik een vervolg schrijf op mijn vorig praatje, dat handelde ook al over de rederijkerij en dit zal er ook over zijn; dat duidde met een enkel woord op de aanstaande feesten van de grootste der rederijkerskamers, van de Jan van Boers, dit loopt over die feesten zelve. Schrik niet! ik wil u geen verslag goven van dat zestal feestavonden; want dat nebben de .Stedelijke couranten al lang en ook breed genoeg gedaan ; maar ik wil slechts even wijzen op de hier ter stede (ten minste bij het genus rederij ker) aanwezige geestdrift, om des Hoeren B's aanmerking van Utrecht af te weeren. Maar, zegt men wellicht, go spreekt nu eens van Utrecht en dan weer van de rederijkers. Ik heb u immers in mijn vorigen gezegd, dat hier bijkans iedereen rederijker is, ten minste de bur gerklasse, de winkeliers, de neringdoenden. De eerste feestavond dan (l December 1886) was zoo overvloeiende van geestdriftvolle woorden, dat, toen ik uit de feestzaal huiswaarts keerde, al het schoone, al het verhevene, waarmede ik onze taal, onze stad, onzon burgemeester, Jan van Boers zelf, al do aanwezige bestuursleden, elk op zijn beurt, kortom alles wat maar op te hemelen viel, had hooren ophemelen, n mijn brein als een verwante massa dooroen stoeide en ik werkelijk, den volgenden morgen wakker wordende, nog hoofdpijn had van al die overtollige geestdrift. Dat was echter volstrekt nog niet het ergst. Het bestuur liet ons don noodigen tijd om tot kalmte te komen on eerst 22 December '86 had de tweede feestavond zijn doorgang. De koninklijke vereeniging Het Nederlandsen Tooneel gaf toen een Jan van Beers-feestvoorstelling in den schouwburg. Nu de voorstelling was goed en liep goed van stapel: maar o wee! de entro-acte! Daar kwam de geestdrift' weer boven. ' De bestuursleden, spoelden met eenigo dames een geïmproviseerd komedietje af (nu dat is voor Utrecht, 20 Jan. 87, PüLVUEGJiON. rederykers niet lastig) bestaande uit de overhan diging van een zilveren krans, een onverstaanbare en in duigen vallende speech van den heer O., en eene duidelijke en zoetvloeiende, ja hoogdravende dito van den heer D. Die entre-acte was oorzaak dat de comedie eerst ten half twaalf geëindigd was; een uur veel te vergevorderd voor onze stille en toch zoo geestdriftvolle stad. De derde feestavond, 4 Januari, was gewijd aan eene lezing van uwen stadgenoot den heer Justus van Maurik; maar omdat daar alweer heel wei nig hoogdravendheid bij kon worden gehangen, viel zij het meest in den smaak, van hen die, zooals ik, de hen omringende kunstlievende broe ders vergaten en alleen hoorden naar den geestigen spreker. Was feestavond No. 3 betrekkelijk kalm, No. 4 op den 10 Januari viel des te woeliger, des te langer en des te geestdriftvoller uit. De rederijkerskamer zelf, zou een stuk spelen en speelde Kuy Bias van Victor Hugo. Geen gemakkelijke taak voorzeker, van welke zij zich goed kweet, dat moet gezegd worden. De heeren werden wel geholpen door een drie tal uitstekende actrices van beroep; maar zoo nauw kijken we niet. De geestdrift echter? Nu ja, die kwam ook! De buffethouder had eerstens in de gangen van den Schouwburg hulpbuffetten doen opslaan, en heeft zeker nog nimmer zooveel bier en cog nac verkocht, als op dien gedenkwaardigen avond. Of nu dientengevolge de feestelijke stemming in de pauze zoo hoog gerezen was, of dat al de kunstlievende leden zoo in hun schik waren dat zij hun werkende broeders-rederijkers zoo mooi zagen spelen, wil ik niet beslissen. Doch zooveel is zeker, op genoemd tijdstip was de geestdrift ten top gestegen; zij openbaarde zich bij het toeschouwend publiek in luid gejubel en bij het Rederijkersbestuur in een onverwinbren trek tot speechen. En aan dien trek vierde het bot. Elk der bestuursleden kreeg toen een cadeau omdat de Kamer 25 jaren had bestaan. Hoe die cadeaux met dat 25jarig bostaan saamhangen is mij toen en thans nog, niet duidelijk gebleken, zoodat ik- aannam, dat zij het kregen omdat ze zooveel geestdriftvolle woorden hadden gesproken. Waarbij die rederijkerskamer in de pauze al niet vergeleken werd, weet ik niet meer; maar 't duurde zoo lang dat we om kwart voor n de comedie eerst verlieten en toen op de boven verdieping van 't Haagsche koffiehuis onze geestf drift gingen voortzetten tot 's morgens 7 uur. Den 14en Januari vierden we alweer feest; altijd weer omdat ons geliefd troetelkind vijfen twintig jaar was geworden, zoo zei de Heer D. Nu liep 't echter wat kalmer. Het was nu ook maar een Hollandsche opera, dus daarbij kwam niot veel geestdrift te pas. Zeg nu eens of die vijf avonden, en vooral de vierde bewezen, dat hier in Utrecht enthousiasme onder de groote menschen zit ? En de vijfde zou doen zien, dat zij bij de kin deren ook huist. Het kinderfocst in Tivoli was mooi, erg mooi zelfs. En do kleintjes floten en zongen, dansten en sprongen dat 't een aard had, dus .... met geestdrift. Op dat- kinderfeest kwam mij echter weer een andere gedachte te binnen, en zij was over de heerschende malaise. Men heeft hier 't hardst en misschien wel 't eerst geschreeuwd en geschreven over de malaise; maar zij heerscht hier niet. Ik heb nu bijgewoond vijf feestavonden van groote menschen en een dito van kinderen, van groote menschen en kinderen behoorende tot dien stand die 't meest onder de malaise zou moeten gebukt gaan, zoo zij bestond. Winkeliers en neringdoenden, burgerluidjes, die hun vrouw, vooral als zij fraai uitgedoscht ten tooneelo ver schijnt om te speechen, wel met mevrouw hooron aanspreken ; maar toch blijde zijn als er den vol genden morgen in hun kaas- of linnenwinkel wat i wordt verkocht. Die luidjes (ongetwijfeld zijn er enkele meer gegoeden onder) zijn in staat geweest om plooiend feest te vieren, en hadden daartoe een ruim voor ziene Vereenigings-kas bijeengebracht, niot alleen, doch ook nog veel bijzondere bijdragen over; heb ben nu nog een laatsten feestavond voor de borst, die, naar men zegt. aan pracht, welsprekendheid en geestdrift al de vorigen verre zal overtreffen. Hoezee, leve dus Utrecht! Hier geen gebrek aan geestdrift, hier geen malaise. Kom, hierheen, gij allen die deze beiden wilt ontloopen, komt naar dit beloofde land en schaart u onder de zegenvcrspreidende wieken der Rederijkerij. N A S C II RI F T. De zevende feestavond is Dinsdag laatstleden afgespeeld, en zooals ik voorspelde blonk zij boven de andere zes uit door geestdrift, zoo zeer zelfs dat de rederijkerskamer ten volle toonde te zijn wat der Franschman noemt une sociét d'admiration mutuollo." Maar het allermooiste komt nu nog achteraan. De rederijkers kunnen hun geestdrift, haast had ik geschreven fcestdrift. niet- zoo in eens kwijt raken en nu willen zij. evenals steeds na de studentenfeesten door de burgerij aan do spespatriae werd aangeboden, onder de leden eene contra-partij organisceren en offreeron aan het bestuur omdat het bij dit 25-jarig feest zooveel moois van de kamer en hare leden heeft verteld. Op dien zevendon feestavond, zijnde een groot feestbal" (zoo luidde het programma) zijn eenige wederhelfton van echtsenooten-roderijkcrs (een volbloed rederijker spreekt niet van zijne vrouw, maar van zijne wederhelft, en eene zuivere rede rijkers-vrouw altijd van haren echtgenoot) tot eereleden der kamer benoemd. Dit zal zeer zeker strekken om de kamer spoedig tot een ander jubiléte voeren; wellicht hare uitvaart ? Utrecht, 26 Januari '87. POLYBEGMON. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Tot mijn leedwezen heb ik, die de Amsterdam sche herinnering der viering van Mevr. Beersmans' 25-jarige tooneelloopbaan had helpen voorbereiden, de vertooning van Medea" en Alphonse", door het gezelschap Haspels, Legras niet kunnen bewonen. Met vol vertrouwen leg ik mij echter neer bjj het oordeel van de voornaamste organen der pers, over deze uitvoering en het optreden van Mevr. Beersmans in 't bizonder uitgesproken. De keuze der beide stukken is zeer toe te juichen: zg loopen, schoon naar het Fransch gevolgd, ver genoeg uit elkaar om een vrij volledig beeld te kunnen aanbieden van Mevr. Beersmans' schoone veelzvjdigheid. Zij behoort ongetwijfeld tot de allereerste cierraden van ons tooneel, en is een der genen, die op het krachtigst de innige verwantschap van Noord- eu Zuid-Nederland in kunst en letteren vertegenwoordigen. Met genoegen zagen wij ook Mevr. Marie Verstraeten te-rug, in den Salon des Variété». Zij heeft met gratie en levendigheid in het fraaiste Hollandsch de hoofdrol in La Grisette" vervuld en het tooneeltjeu van de moeder bij het stervende kind met veel drainatiesch talent gespeeld. Maar de grootste lof komt toe aan den Heer Mutters, die insgelijks als gast in 's Heeren Charliers Salon optreedt. Meesterlijk heeft hij de rol van Francais Blandinet (in Les" petits oiseaux") in vleesch en been verwezenlijkt.' Oorspronkelijker, juister, treffender is die rol wet op te vatten noch te spelen. De Heer Mutters heeft niets te benijden aan den akteur, die, onder Laty in der tijd, in dit charakter optrad. Het uitmuntende blijspel van Labiche is, over 't geheel, met voldoende kunstvaardigheid gegeven. De Heer Thönisseu speelde voor den zachten Slanclinet en ofschoon niot tegen den Heer Mutters opgewassen, heeft hij toch veel bijgedragen om de treffende en geestige tegenstelling der beide charakters in een helder licht te doen uitkomen. De Heer van den Heuvel heeft de moeielyke, rol van Tiburce met do vereischte eenvoudigheid gespoeld, maar bizonder uitgeblonken als Antony in het andere stukjen. De Heer van den Heuve behoort reeds tot onze beste ioiige rollen. De Heer Frank heeft nog alles aan te leeren; maar zj)n uiterlijk zal hem niot tegenwerken. Zijn uitspraiak der letter v dient hij een weinig te verzachten. Mej. Geytenbeek is óók nog in het eerste stadium; ook hier is het onschatbaar voorrecht van een goed uiterlijk aanwezig: er ontbreekt nog maar n ding: de kunst. De andere artiesten hebben geen wanklanken in het geheel aangebracht, en dat is al veel. Met belangstelling woonden we bij, wat de ondernemende Heer Schürmann, op zijne tournee artistique" ons ten beste gaf. Hij-zelf bevindt zich met een gedeelte van zijn gezelschap op het oogenblik te Messina, en zoo hij half Europa al niet vlot Fransch leert spreken, hij draagt er veel toe bij, om de cierlijke taal der Parijzenaars meer en meer te doen verstaan. Hier in Nederland reist de troep met twee stukken van Arbiu Valabrègue: Le bonheur conjugal" een mooye komedie, waarin het even-min aau fijne gesprekken als komieke knaleffekten ont breekt, en Lo Sous-préfet" een lever de rideatt zonder prseteusie. De lieer en Mevrouw Harris, de Hoeren Liverani on Berthet komen in de rolverdeeling bizonder uit. De troep zal haar lachwek kend programma ook uitvoeren in den Haag, Rotterdam, Haarlem, Leiden, Utrecht, Arnhem, Nijmegen, Den Bosch, Groningen enz. Vrijdag aanstaande gaan de beide stukken op-nieuw in Amsterdam. 22 Jan '87. ALB. TH. HET WINTERSPROOKJE. Men wil mij, hoop ik, den avond" en de n" wel schenken; van 't eerste is bij Shakespeare niets te vinden en de n" is hier stellig overtollig. Hier te lande wordt zoo weinig over Shakes peare geschreven en gehoord, dat de opvoering van een zijner stukken wel ocne gelegenheid is, die men moet aangrijpen om de belangstelling voor den grootsten dramatist der wereld op te wekken of eigenlijk, te doen ontstaan. Als Shakespeare zag, hoe men thans in Enge land zoowel als in Duitschlsnd en hier te lande de groote menigte lokt om voor de opvoering zijner stukken entree te betalen, hij zou zeker met scherpen spot uitroepen: (Javiare to the gencral. Of zooals de Hollandsche veefokkers zeggen: Paarlcn voor de zwijnen. Maar 't heeft toch de goede zijde, dat do Shakcspearc-lezcr de stukken ziet opvoeren, dat deze en gene zich eeu brochure" of tekstboekje" koopt, en er iets meer van weet, dan te voren; waar de groote aantrekkelijkheid is 't kijkspelachtigc der vertooning. De domheden van den grooteu hoop en de overdrevenheden, die ons uit Duitschland aanwaaiden zijn nog niets verminderd en in echten tasn-tamstijl rollen weer dezelfde klanken over Shakespeare onze ooron binnen en eentonig klinken de praat jes over anachronisme en onwetendheden en de tabel van Lessing, van den kunstenaar, die uit bet versmolten beeld een schooner beeld wist te vormen, blijft onbekend of althans onbegrepen. Men heeft in de laatste dagen kunnen lezen dat Wint er's Tule bewerkt word naar een verhaal van Robert Greove, dat aan ik weet niet welke Italiaansche verzameling van verhalen ontleend is, gelijk Romeo and Juliet (waarschijnlijk ook As you like it) Merchant of Venice, Taming of the Shrew, Much ado about nothing, Two Gent lemen of Verona, Measure for Mcasure, All's well that ends well, Othello, Cymbeline en wellicht nog andere. k noem deze stukken omdat voor de beoor deeling van de kunstwerken van den dichter uit het Noorden van bcteekenis is te weten, dat hy vele stoffen uit het Zuiden ontleende en niet onbelangrijk is het, daarbij te bedenken dat zeer vele, zoo niet de meeste dier Italiaansche verha

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl