Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ik dood wis!" Waarom ik dat zei, dit behoeft
ge niet te weten: 't is een familiegeheim. Als
die domme wensen nu eens verhoord ware, dan
zou ik er mooi mee zitten, of liever, mijn arme
vrouw en kinderen.
Maar 't is een zwak van den mensch, altijd
iets anders te willen zijn dan hij is, zich altijd
in een anders plaats te wenschen. Zoo laat het
zich verklaren, dat de groote Alexander niet eens
te vreden was met zijn sociale positie en zich een
oogenblik in de plaats wenschte van den hondschen
wijsgeer. Hoe dikwijls ik, ondergeteekende, een
ander heb willen zijn dan de natuur en ik zelf
me gemaakt hebben, kan ik onmogelijk zeggen;
maar 't overkomt me nog al vaak. Bijvoorbeeld:
als ik Pasquino niet was, zou ik de dichter willen
wezen van deze schoone verzen:
't Was zomer; we zaten te koozen
Onder de linden aan den vliet,
De voog'len, zonder verpoozen,
Zongen allen hun schoonste lied.
In den boomtop kirde de tortel
Op weemoedig klagenden toon ;
Daar naast ons, by den wortel,
Zong een krekeitje wonderschoon.
't Was zomer; we zaten te koozen
Onder de linden aan den vliet,
Hoe heerhjk bloeiden de rozen
Op uWj wangen, mijn Margriet!
Ik vraag: waarom is er een genie, dat zoo
dichten kan en waarom ben ik dat genie niet?
Zoo iets kan me bepaald hinderen Zoo kan
ik ook- nooit in de opera komen of ik wensch me
in de plaats van onzen eersten tenor, 't Moet
yselijk plezierig zyn, zoo'n heelen avond door
eenige honderd paar oogen te worden aangekeken,
door zoo veel monden te worden aangegaapt en
door zoo veel handen te worden geapplaudisseerd.
Nu komt er bij, dat ik niets mooier vind dan een
mooie stem, terwijl ik zelf zoo fraai zing, dat
m\jn buurman in de kerk me geregeld verzoekt of
ik liefst mijn zang maar voor me wil houden. Ja,
als ik zulk een tenor-geluid had, dan geloof ik
dat ik den heelen dag voor me-zelf zong. Overi
gens kan ik niet zeggen, dat ik onze
tooneelartisten zóó zeer benijd, dat ik me in de plaats
van een hunner of harer zou wenschen. Hoezeer
ze hun best ook doen, meer dan een succes
d'estime kunnen ze niet behalen, en dat is, mijns
inziens, niet genoeg om in de huid van een ander
te willen kruipen, al is 't voor ons, Hagenaars,
genoeg om heel tevreden te zijn over de Fransche
artisten, en ook over de Duitsche.
Zooals ge weet geven de Duitschers hun
operavoorstellingen in 't Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen", en daar heeft men de econo
mische zelfvoldoening van iets goedkooper te zit
ten dan in het opera-gebouw. En wat zit men
er mooi! Een vergelijking tusschen de twee
opera-gezelschappen zal ik liefst niet maken, om
dat ik de zangerigheid van ons opera-publiek
niet goed begrijp, maar ik wil alleen zeggen,
dat men heel verzot moet wezen op een Duitschen
zang om een ganschen avond te zitten op een
ongemakkelyken stoel, rechts en links gedrongen
door zijn nevenburen, en zijn hals uit te rekken
om iets van de voorstelling te zien.
Ei-zoo! Is een opera niet om te zien, maar
wel om te hooren? Ja, Rembrandt zei eens. in
diepe verontwaardiging, tot een bezoeker van zijn
atelier, die met den neus op een der onsterfelijke
doeken van den onsterfehjken meester ging staan
misschien wel de staalmeesters" : Een
schilderij moet men zien niet beruiken
maar een opera moet men niet alleen hooren,
men moet ze ook zien om er den indruk van te
krijgen die componist, librettist en decorateur
gezamenlijk wilden geven. ?
Ons gebouw" heeft de opmerkelijke eigenschap,
dat men er op de voorste rijen slechter hoort
dan op de middelste en achterste; op de middelste
heel slecht ziet en op de achterste nagenoeg in
't geheel niet. Overigens is 't een prachtvolle
zaal, een sieraad van den Haag.
Ik trof heel onlangs een heer aan, staande met
bewondering, of verwondering, naar het Gebouw
te kijken. Hij zag er heel vreemd uit, die mijn
heer, als iemand van een vijf-en-twintig of
een dertig eeuwen oud, niet naar zijn gelaat,
maar naar zijn kostuum te oordeelen. En ik had
foed geraden toen ik een oud-Griekschen
mijneer in hem meende te ontdekken, want bij ken
nismaking bleek hij te zijn een van die geniale
bouwmeesters, die wel hunne onsterfelijke werken
als indrukwekkende bouwvallen, maar niet hun
namen aan 't verre nageslacht hebben gelaten,
waarschijnlijk uit hetzelfde prijzenswaardig
nederigheidsgevoel, dat onze onnavolgbare architecten
belet, hun werk met hun naam te stempelen
op enkele uitzonderingen na, wanneer er bijv.
een Nederlandsche Leeuw in 't spel komt. Maar
de oude Grieken kenden geen Nederlandsche
leeuwen, en dit is misschien ook een rede waarom
ze niet alle voor het vereeuwigen van hun naam
hebben gezorgd.
Nu dan, ik zag dien Griek, in de barre kou,
op zijn sandalen, in zijn wijdsch. schilderachtig
geplooid maar luchtig gewaad, met bloote beenen,
armen en hoofd, op de ijzige straat steenen als
vastgeworteld staan en. onbekend mot de
klassiek-Grieksche conversatie-taal, sprak ik hom in
't Fransch aan. ledere Franschmau zal dit
natuurlijk vinden. Tot mijne verrassing ant
woordde hij me in 't Hollandsch, 't zelfde
Hollandsen van u en mij : Een mooi gebouw,
mijnheer."
Met wien heb ik de eer....?" vroeg ik, terwijl
ik mij schaamde over mijn dikke winterjas, tegen
over een man, zoo majestueus luchtig en schil
derachtig gekleed als deze Griek, die zich onder
tien graden kou volmaakt op zijn gemak scheen
te voelen. Hij gaf mij zijn kaartje.niot,
waarschynlijk bij gemis van een zak in zijn theatraal
kostuum, misschien ook omdat de oude Grieken
geen gebruik maakten van visite-kaartjes om
elkaar een bewijs van vriendschap of hoogachting,
of wel een uitdaging op den dogen of het pistool
te overhandigen.
Ik ben de herbouwer van den tempel te
Epheze, nadat hij door Heróstratus in brand was
gestoken," zei de man doodkalm en ik boog tot
de aarde. Zou ik het heerlijk gebouw dat ik
hier vóór me heb, ook van binnen kunnen zien?"
Wel zeker, mijnheer", en ik vloog vooruit, de
welbekende monumentale trap op, gevolgd door
den architect van den tempel van Epheze,
Dinócrates, zooals me later inviel.
Men kan zich geen denkbeeld maken van de
verrukking van dien man, expresselijk uit zyn
graf opgestaan om ons wonder van architectuur
te beschouwen. Zoo iets had hy nog nooit gezien,
noch gedroomd, anders had hij zijn tempel
geheel naa»»'t model van onzen kunsttempel ge
bouwd.
Wie is de bouwmeester ?" fluisterde hy me
toe, en ik haalde de schouders op. Verruk
kelijk", vervolgde hij met een zucht. Waarom
ben ik zoo vroeg op de wereld gekomen! Welk
een model!"
Ik waagde eenige schuchtere opmerkingen in
den geest zooals ik me zooeven reeds heb
veroorlooid, maar mijn vriend Dinócrates wilde er
niets van weten; hij vond die vierkante
tooneelzaal, waar de heele familie gelijkvloers zat en
niet over eikaars hoofden kon heenzien, even
kunstig ontworpen als uitgevoerd en hij ver
klaarde me ronduit dat hij, noch iemand zijner
collega's, ooit in staat zou geweest zijn, zulk een
bouw-gewrocht voort te brengen. Toen ik me
vervolgens de opmerking veroorloofde, dat de
acoustiek niet te best was, antwoordde hij me
kortaf, dat als het publiek niet goed kon hooren,
dit de schuld moest zijn van 't publiek, maar
niet van den bouwmeester.
Ik keek mijn Griek eens aan, in de meening
dat hij me voor 't lapje hield; maar 's mans ge
laat stond zoo ernstig, dat ik mijn meening wel
moest laten varen. Ik maakte toen voor me
zelf de stille opmerking, dat de hersens van
iemand die over de twee-duizend jaren in zijn
graf heeft gelegen, er niet beter op schijnen te
worden. Ik vroeg den heer Dinócrates toen, of
hij ons opera-gebouw ook eens in oogenschouw
wilde nemen, waarop hij me antwoordde, dat hij
er den vorigen avond was geweest en hij 't er
zoo stikkend warm had gevonden, dat hij baloorig
was weggeloopen, hoewol hij de opvoering van
Aïda prachtig vond. Vooral de kostumes waren
zoo historisch getrouw, meende, hij, dat hij wer
kelijk gedacht zou hebben Egyptenaren en
Nubiërs uit den ouden tijd voor zich te zien, als
ze geen Fransch gezongen hadden.
Nu meende ik toch werkelijk dat de heer
Dinócrates een loopje met me nam. Diensvolgens
maakte ik een buiging en was zoo vrij de piek
te schuren.
Voordat ik afscheid van u neem, waarde lezer,
moet ik u nog opmerkzaam maken op een fout,
als ge 't zelf niet reeds gedaan hebt, voor
komende in mijn laatste geschrift. Daar staat dat
14 X 60 =i 660. Lees s. v. p. 860. Een tempo
rair Witte Sociëteits-lid, dus, dat zich veertien
jaren lang in zijn temporair lidmaatschap heeft
verheugd, kan eindelijk de zelfvoldoening smaken
van te worden weggejaagd, na eerst de soci
teitskas met 860 L 21 gulden te hebben gestijfd.
Zulke voorname sociëteiten zijn er zeker niet
veel. PASQCTNO.
EEN UTRECHTSCH PRAATJE.
De geestige Amsterdamsche correspondent van
het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad
vertelde ons gister in zijn brief, dat de heer H. L.
Berckenhoff voor de Hollandsche Maatschappij van
Fraaie Kunsten en Wetenschappen, heeft verklaard
dat wij Nederlanders geen geestdrift meer bezitten.
Die opmerking moge juist zijn omtrent al 't
overige van ons dierbaar vaderland; maar als 't u
blieft niet omtrent onze uitnemende stad Utrecht
of liever omtrent hare bewoners.
Hoe ik tot die opmerking kom?
Doodeenvoudig door de experiëntiën opgedaan
gedurende een zestal feestavonden, experiëntiën
zóó sterk sprekend, exporiëntiën strekkende zoo
wel over groote menschcn als over kinderen, dat
er bij mij geen twijfel meer bestaat of Utrecht
is de meest geestdriftrijke, en zoo de heer Berc
kenhoff gelijk heeft, de eenige gcestdriftrijke stad
van 't Koninkrijk der Nederlanden.
Het is waarlijk of het toeval weer wil dat ik
een vervolg schrijf op mijn vorig praatje, dat
handelde ook al over de rederijkerij en dit zal
er ook over zijn; dat duidde met een enkel woord
op de aanstaande feesten van de grootste der
rederijkerskamers, van de Jan van Boers, dit
loopt over die feesten zelve.
Schrik niet! ik wil u geen verslag goven van
dat zestal feestavonden; want dat nebben de
.Stedelijke couranten al lang en ook breed genoeg
gedaan ; maar ik wil slechts even wijzen op de
hier ter stede (ten minste bij het genus rederij
ker) aanwezige geestdrift, om des Hoeren B's
aanmerking van Utrecht af te weeren.
Maar, zegt men wellicht, go spreekt nu eens
van Utrecht en dan weer van de rederijkers. Ik
heb u immers in mijn vorigen gezegd, dat hier
bijkans iedereen rederijker is, ten minste de bur
gerklasse, de winkeliers, de neringdoenden.
De eerste feestavond dan (l December 1886)
was zoo overvloeiende van geestdriftvolle woorden,
dat, toen ik uit de feestzaal huiswaarts keerde, al
het schoone, al het verhevene, waarmede ik onze
taal, onze stad, onzon burgemeester, Jan van Boers
zelf, al do aanwezige bestuursleden, elk op zijn
beurt, kortom alles wat maar op te hemelen viel,
had hooren ophemelen, n mijn brein als een
verwante massa dooroen stoeide en ik werkelijk,
den volgenden morgen wakker wordende, nog
hoofdpijn had van al die overtollige geestdrift.
Dat was echter volstrekt nog niet het ergst.
Het bestuur liet ons don noodigen tijd om tot
kalmte te komen on eerst 22 December '86 had
de tweede feestavond zijn doorgang.
De koninklijke vereeniging Het Nederlandsen
Tooneel gaf toen een Jan van
Beers-feestvoorstelling in den schouwburg.
Nu de voorstelling was goed en liep goed van
stapel: maar o wee! de entro-acte! Daar kwam
de geestdrift' weer boven. '
De bestuursleden, spoelden met eenigo dames
een geïmproviseerd komedietje af (nu dat is voor
Utrecht, 20 Jan. 87,
PüLVUEGJiON.
rederykers niet lastig) bestaande uit de overhan
diging van een zilveren krans, een onverstaanbare
en in duigen vallende speech van den heer O., en
eene duidelijke en zoetvloeiende, ja hoogdravende
dito van den heer D. Die entre-acte was oorzaak
dat de comedie eerst ten half twaalf geëindigd
was; een uur veel te vergevorderd voor onze stille
en toch zoo geestdriftvolle stad.
De derde feestavond, 4 Januari, was gewijd aan
eene lezing van uwen stadgenoot den heer Justus
van Maurik; maar omdat daar alweer heel wei
nig hoogdravendheid bij kon worden gehangen,
viel zij het meest in den smaak, van hen die,
zooals ik, de hen omringende kunstlievende broe
ders vergaten en alleen hoorden naar den
geestigen spreker.
Was feestavond No. 3 betrekkelijk kalm, No. 4
op den 10 Januari viel des te woeliger, des te
langer en des te geestdriftvoller uit.
De rederijkerskamer zelf, zou een stuk spelen
en speelde Kuy Bias van Victor Hugo. Geen
gemakkelijke taak voorzeker, van welke zij zich
goed kweet, dat moet gezegd worden.
De heeren werden wel geholpen door een drie
tal uitstekende actrices van beroep; maar zoo
nauw kijken we niet.
De geestdrift echter? Nu ja, die kwam ook!
De buffethouder had eerstens in de gangen
van den Schouwburg hulpbuffetten doen opslaan,
en heeft zeker nog nimmer zooveel bier en cog
nac verkocht, als op dien gedenkwaardigen avond.
Of nu dientengevolge de feestelijke stemming
in de pauze zoo hoog gerezen was, of dat al de
kunstlievende leden zoo in hun schik waren dat
zij hun werkende broeders-rederijkers zoo mooi
zagen spelen, wil ik niet beslissen. Doch
zooveel is zeker, op genoemd tijdstip was de
geestdrift ten top gestegen; zij openbaarde zich bij
het toeschouwend publiek in luid gejubel en bij
het Rederijkersbestuur in een onverwinbren trek
tot speechen.
En aan dien trek vierde het bot.
Elk der bestuursleden kreeg toen een cadeau
omdat de Kamer 25 jaren had bestaan. Hoe die
cadeaux met dat 25jarig bostaan saamhangen is
mij toen en thans nog, niet duidelijk gebleken,
zoodat ik- aannam, dat zij het kregen omdat ze
zooveel geestdriftvolle woorden hadden gesproken.
Waarbij die rederijkerskamer in de pauze al
niet vergeleken werd, weet ik niet meer; maar
't duurde zoo lang dat we om kwart voor n
de comedie eerst verlieten en toen op de boven
verdieping van 't Haagsche koffiehuis onze geestf
drift gingen voortzetten tot 's morgens 7 uur.
Den 14en Januari vierden we alweer feest;
altijd weer omdat ons geliefd troetelkind vijfen
twintig jaar was geworden, zoo zei de Heer D.
Nu liep 't echter wat kalmer. Het was nu ook
maar een Hollandsche opera, dus daarbij kwam
niot veel geestdrift te pas.
Zeg nu eens of die vijf avonden, en vooral de
vierde bewezen, dat hier in Utrecht enthousiasme
onder de groote menschen zit ?
En de vijfde zou doen zien, dat zij bij de kin
deren ook huist. Het kinderfocst in Tivoli was
mooi, erg mooi zelfs. En do kleintjes floten en
zongen, dansten en sprongen dat 't een aard
had, dus .... met geestdrift.
Op dat- kinderfeest kwam mij echter weer een
andere gedachte te binnen, en zij was over de
heerschende malaise.
Men heeft hier 't hardst en misschien wel 't
eerst geschreeuwd en geschreven over de malaise;
maar zij heerscht hier niet.
Ik heb nu bijgewoond vijf feestavonden van
groote menschen en een dito van kinderen, van
groote menschen en kinderen behoorende tot
dien stand die 't meest onder de malaise zou
moeten gebukt gaan, zoo zij bestond. Winkeliers
en neringdoenden, burgerluidjes, die hun vrouw,
vooral als zij fraai uitgedoscht ten tooneelo ver
schijnt om te speechen, wel met mevrouw hooron
aanspreken ; maar toch blijde zijn als er den vol
genden morgen in hun kaas- of linnenwinkel wat i
wordt verkocht.
Die luidjes (ongetwijfeld zijn er enkele meer
gegoeden onder) zijn in staat geweest om plooiend
feest te vieren, en hadden daartoe een ruim voor
ziene Vereenigings-kas bijeengebracht, niot alleen,
doch ook nog veel bijzondere bijdragen over; heb
ben nu nog een laatsten feestavond voor de borst,
die, naar men zegt. aan pracht, welsprekendheid
en geestdrift al de vorigen verre zal overtreffen.
Hoezee, leve dus Utrecht! Hier geen gebrek
aan geestdrift, hier geen malaise. Kom, hierheen,
gij allen die deze beiden wilt ontloopen, komt
naar dit beloofde land en schaart u onder de
zegenvcrspreidende wieken der Rederijkerij.
N A S C II RI F T.
De zevende feestavond is Dinsdag laatstleden
afgespeeld, en zooals ik voorspelde blonk zij
boven de andere zes uit door geestdrift, zoo zeer
zelfs dat de rederijkerskamer ten volle toonde
te zijn wat der Franschman noemt une sociét
d'admiration mutuollo."
Maar het allermooiste komt nu nog achteraan.
De rederijkers kunnen hun geestdrift, haast had
ik geschreven fcestdrift. niet- zoo in eens kwijt
raken en nu willen zij. evenals steeds na de
studentenfeesten door de burgerij aan do
spespatriae werd aangeboden, onder de leden eene
contra-partij organisceren en offreeron aan het
bestuur omdat het bij dit 25-jarig feest zooveel
moois van de kamer en hare leden heeft verteld.
Op dien zevendon feestavond, zijnde een groot
feestbal" (zoo luidde het programma) zijn eenige
wederhelfton van echtsenooten-roderijkcrs (een
volbloed rederijker spreekt niet van zijne vrouw,
maar van zijne wederhelft, en eene zuivere rede
rijkers-vrouw altijd van haren echtgenoot) tot
eereleden der kamer benoemd. Dit zal zeer zeker
strekken om de kamer spoedig tot een ander
jubiléte voeren; wellicht hare uitvaart ?
Utrecht, 26 Januari '87. POLYBEGMON.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Tot mijn leedwezen heb ik, die de Amsterdam
sche herinnering der viering van Mevr. Beersmans'
25-jarige tooneelloopbaan had helpen voorbereiden,
de vertooning van Medea" en Alphonse", door het
gezelschap Haspels, Legras niet kunnen bewonen.
Met vol vertrouwen leg ik mij echter neer bjj het
oordeel van de voornaamste organen der pers,
over deze uitvoering en het optreden van Mevr.
Beersmans in 't bizonder uitgesproken. De keuze
der beide stukken is zeer toe te juichen: zg
loopen, schoon naar het Fransch gevolgd, ver genoeg
uit elkaar om een vrij volledig beeld te kunnen
aanbieden van Mevr. Beersmans' schoone
veelzvjdigheid. Zij behoort ongetwijfeld tot de allereerste
cierraden van ons tooneel, en is een der genen, die
op het krachtigst de innige verwantschap van
Noord- eu Zuid-Nederland in kunst en letteren
vertegenwoordigen.
Met genoegen zagen wij ook Mevr. Marie
Verstraeten te-rug, in den Salon des Variété». Zij
heeft met gratie en levendigheid in het
fraaiste Hollandsch de hoofdrol in La Grisette"
vervuld en het tooneeltjeu van de moeder
bij het stervende kind met veel drainatiesch
talent gespeeld. Maar de grootste lof komt toe
aan den Heer Mutters, die insgelijks als gast in
's Heeren Charliers Salon optreedt. Meesterlijk
heeft hij de rol van Francais Blandinet (in Les"
petits oiseaux") in vleesch en been verwezenlijkt.'
Oorspronkelijker, juister, treffender is die rol wet
op te vatten noch te spelen. De Heer Mutters
heeft niets te benijden aan den akteur, die, onder
Laty in der tijd, in dit charakter optrad.
Het uitmuntende blijspel van Labiche is, over
't geheel, met voldoende kunstvaardigheid gegeven.
De Heer Thönisseu speelde voor den zachten
Slanclinet en ofschoon niot tegen den Heer Mutters
opgewassen, heeft hij toch veel bijgedragen om
de treffende en geestige tegenstelling der beide
charakters in een helder licht te doen uitkomen.
De Heer van den Heuvel heeft de moeielyke,
rol van Tiburce met do vereischte eenvoudigheid
gespoeld, maar bizonder uitgeblonken als Antony
in het andere stukjen. De Heer van den Heuve
behoort reeds tot onze beste ioiige rollen. De Heer
Frank heeft nog alles aan te leeren; maar zj)n
uiterlijk zal hem niot tegenwerken. Zijn uitspraiak
der letter v dient hij een weinig te verzachten.
Mej. Geytenbeek is óók nog in het eerste stadium;
ook hier is het onschatbaar voorrecht van een
goed uiterlijk aanwezig: er ontbreekt nog maar
n ding: de kunst. De andere artiesten hebben
geen wanklanken in het geheel aangebracht, en dat
is al veel.
Met belangstelling woonden we bij, wat de
ondernemende Heer Schürmann, op zijne tournee
artistique" ons ten beste gaf.
Hij-zelf bevindt zich met een gedeelte van zijn
gezelschap op het oogenblik te Messina, en zoo
hij half Europa al niet vlot Fransch leert spreken,
hij draagt er veel toe bij, om de cierlijke taal der
Parijzenaars meer en meer te doen verstaan.
Hier in Nederland reist de troep met twee
stukken van Arbiu Valabrègue: Le bonheur
conjugal" een mooye komedie, waarin het even-min
aau fijne gesprekken als komieke knaleffekten ont
breekt, en Lo Sous-préfet" een lever de rideatt
zonder prseteusie. De lieer en Mevrouw Harris, de
Hoeren Liverani on Berthet komen in de
rolverdeeling bizonder uit. De troep zal haar lachwek
kend programma ook uitvoeren in den Haag,
Rotterdam, Haarlem, Leiden, Utrecht, Arnhem,
Nijmegen, Den Bosch, Groningen enz. Vrijdag
aanstaande gaan de beide stukken op-nieuw in
Amsterdam.
22 Jan '87.
ALB. TH.
HET WINTERSPROOKJE.
Men wil mij, hoop ik, den avond" en de n"
wel schenken; van 't eerste is bij Shakespeare
niets te vinden en de n" is hier stellig overtollig.
Hier te lande wordt zoo weinig over Shakes
peare geschreven en gehoord, dat de opvoering
van een zijner stukken wel ocne gelegenheid is,
die men moet aangrijpen om de belangstelling
voor den grootsten dramatist der wereld op te
wekken of eigenlijk, te doen ontstaan.
Als Shakespeare zag, hoe men thans in Enge
land zoowel als in Duitschlsnd en hier te lande
de groote menigte lokt om voor de opvoering
zijner stukken entree te betalen, hij zou zeker
met scherpen spot uitroepen:
(Javiare to the gencral.
Of zooals de Hollandsche veefokkers zeggen:
Paarlcn voor de zwijnen.
Maar 't heeft toch de goede zijde, dat do
Shakcspearc-lezcr de stukken ziet opvoeren, dat deze
en gene zich eeu brochure" of tekstboekje"
koopt, en er iets meer van weet, dan te voren;
waar de groote aantrekkelijkheid is 't
kijkspelachtigc der vertooning.
De domheden van den grooteu hoop en de
overdrevenheden, die ons uit Duitschland aanwaaiden
zijn nog niets verminderd en in echten
tasn-tamstijl rollen weer dezelfde klanken over Shakespeare
onze ooron binnen en eentonig klinken de praat
jes over anachronisme en onwetendheden en de
tabel van Lessing, van den kunstenaar, die uit
bet versmolten beeld een schooner beeld wist te
vormen, blijft onbekend of althans onbegrepen.
Men heeft in de laatste dagen kunnen lezen
dat Wint er's Tule bewerkt word naar een verhaal
van Robert Greove, dat aan ik weet niet welke
Italiaansche verzameling van verhalen ontleend
is, gelijk Romeo and Juliet (waarschijnlijk ook
As you like it) Merchant of Venice, Taming of
the Shrew, Much ado about nothing, Two Gent
lemen of Verona, Measure for Mcasure, All's well
that ends well, Othello, Cymbeline en wellicht
nog andere.
k noem deze stukken omdat voor de beoor
deeling van de kunstwerken van den dichter uit
het Noorden van bcteekenis is te weten, dat hy
vele stoffen uit het Zuiden ontleende en niet
onbelangrijk is het, daarbij te bedenken dat zeer
vele, zoo niet de meeste dier Italiaansche
verha