De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 6 februari pagina 2

6 februari 1887 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. t, door zich op dit beginsel te beaan hun eisch klem gaven! dan toch wordt er naar uitbreivan kiesrecht verlangd ? Is dat zoo maar tnwrotte, zonder goeden grond ? Of berust Verlangen op de diepgevoelde overtuiging, ?^iet langer débelangen der minstbedeelin onze maatschappij door den wetgever worden achtergesteld bij de belangen enkele klassen die de leden der Tweede ie* afvaardigen ? En als dit het geval de heer De Beaufort rept met geen van de reden, waarom naar uitbreiig van kiesrecht verlangd wordt! als It hjet geval is, dan mag van tempori~peeren, van overgangsstódm niet meer sprake Vesten: dan moet in ns de weg gebaand gorden voor het algemeen stemrecht! ; M *»Wij hebben naar mijne meening een groote ' 'staatkundige fout begaan door het kiesrecht '«dert 1850 niet uit te breiden." Die woor"- <3fen zijn van den heer De Beaufort, van k "-n lid dierzelfde liberale partij, die elke isasverlaging heeft afgestemd. Behelzen woorden waarheid, en wie zal wagen, 'tegen te 'spreken ? dan is heden het verlpopen, dan moeten nu de bakens ;! Eene Grondwetsherziening, die voor algemeen stemrecht de deur gesloten it, is niet meer van onzen tijd. , Het is bedroevend, dat de partij, onder <wier leiding de geheele hervorming zal tot :"jstand komen, nog niefr tot dit inzicht is gekomen. Zij stelt zich zelve bloot aan menige "J", teleurstelling, en, wat erger is, de iTatie bovendien. B. Van over de Grenzen. .- Zoo lang-er leven is, is er hoop. Het zou duo niet passen, een Europeescheri oorlog Voor onvermijdelijk te verklaren, maar men moet toch erkennen, dat in de laatste weken de kans op het behoud van den vrede, nietiegenstaande alle» officieele en officieuse veraringen, telkens minder is geworden. De Duitsche regeeringsbladen trachten op ne zeer bedenkelijke wijze Stimmung te aaaken voor de aanneming van het militair Beptennaat._ Hunne poging om verdeeldheid 4e zaaien in het Centrum, door een antago nisme te phantaseeren tusschen den Paus en den heer Windthorst, kan ons koel laten en zal Europa niet in rep en roer brengen. Maar de gedienstige geesten, die de Rijkskanselier te zijner beschikking heeft, hebben het door hun heer en meester aangegeven thema van iet oorlogsgevaar, dat van Fransche zijde dreigt, ontwikkeld op een toon, die alle perken der betamelijkheid te buiten gaat. Goethe "keeft ons indertijd op plastische wijze beschre ven, welke onheilen er kunnen gebeuren, wan neer de leerling van den toovenaar zich met het werk zyns meesters afgeeft. Zoo is het ook thans gegaan. De heer Von Bismarck mag, als hij over internationale verhoudingen spreekt, .zooals men pleegt te zeggen een potje Jbreken. Hij neeft de (tamelijk wel ge sur" |>eerde) reputatie van alles te zeggen wat hem voor den mond komt, en men neemt het hem niet zoo erg kwalijk, omdat die bnisquerie nu eenmaal als een der goede zijden van zijn karakter wordt beschouwd. Maar de «reptielen" hebben dezen keer den dresseerder overtroffen. In Hongarije werden de soldaten geworven, in de Oostenrijksche kroonlanden werden lichtingen gehouden, waarbij zoowel wille keur als omkooperij vrij spel hadden. Wat was natuurlijker, dan dat de kinderen Iraëls door de meest verschillende, niet zelden zeer listige middelen zich aan den krijgsdienst wieten te onttrekken ? Zoolang de joden in fJegatin woonden, was het nooit gebeurd, dat een hunner den witten rok had gedragen, en nu zou een hunner kinderen, een lid der gegoede en geachte gemeente te Segatin, door Jakob Dubno tot wanhoop gebracht, een ransel dragen, het doodend geweer afschieten en wat nog erger was, misschien op zich zelf laten schieten, want de woelingen van 1846 waren nauwelijks voorbij en reeds pakten zich weer nieuwe onweerswolken samen, de dagen der maand Maart van 1848 waren op handen. Dubno trok zich de haren van zijn hoofd en van zijn baard uit. _ Tulpe zat in een hoekje en keek strak voor zich uit, terwijl tranen aan hare lange wim pers hingen. Voor het huis schoolde men samen,_ verwenschingen en dreigementen wer den uit de nauwe straat gehoord, en ten overvloede werd Dubno nog voor den Eabbi geroepen. In plaats van naar dezen te gaan, liet Jakob Dubno inspannen. »Ik zal rijden naar Kplomea", riep hij, «terwijl »hij zich aankleedde, ik zal hem loskoppen". »ïk zal hem vrij koopen!" riep hij, toen hij beneden voor de deur in de slede stapte, »al moest het me duizend dukaten kosten, doen zal ik het". Trots zijn goeden wil gaf men hem geen zegen op _zijn weg mee, en gezegend was zijn onderneming inderdaad ook niet. Dubno kwam te laat, Levi had reeds den krijgseed afgelegd, niemand kon hem meer bevrijden. Hiimoest zijn tijd uitdienen. Dubno zocht hem in de kazerne op en smeekte hem om vergiffenis. Vervolgens keerde hij geheel vernietigd naar Segatin lerug. Voor hij zich naar den Rabbi begaf, zond hij dien tweehonderd dukaten voor de armen. Slechts daardoor gelukte het hem, er met eëne strenge berisping af te komen en den banvloek van den Besdin te ontgaan. De Post stelt brutaalweg het alternatief: ge neraal Boulanger moet aftreden, of de oorlog is onvermijdelijk. Nog een paar zulke artike len, en de oorlog zal onvermijdelijk zijn. Geen land ter wereld kan zulk een onbe schaamde ^inmenging van eene buitenlandsche mogendheid in zijne eigen aangelegenheden dulden. Niet ten onrechte vergelijkt de Vossische Zeitung deze ongehoorde provocatie met den eisch, in 1870 door de keizerlijke regeering aan den koning van Pruisen ge steld. Destijds had koning Wilhelm er in berust, dat de prins van Hohenzollern zijne candidatuur voor den Spaanschen troon in trok, maar Napoleon III verklaarde zich daarmede niet tevreden, maar eischte de ver zekering, dat eene dergelijke candidatuur ook later nooit zou worden gesteld. Men weet, dat die eisch met het afbreken der diplomatieke betrekkingen tusschen de beide landen werd beantwoord. De ernstige organen der Fransche pers nemen, met de Duitsch-vrijzinnige bladen, aan, dat het oorlogsruinoer slechts dienen moet, om eene verkiezingsleuze te vinden, die de oppositie machteloos en onschadelijk maakt. Bij de Fransche organen schijnt ons dit een gevolg toe van een van hooger hand gegeven consigne, wellicht ook van het vaste voorne men, om niet de aanleiding te willen geven tot een bloedig conflict. De Duitsch-vrijzin nige pers schijnt meer te handelen onder den indruk der aanstaande verkiezingen, en met het oog daarop een gevaar, dat de regeerings bladen opzettelijk overdrijven, als volkomen denkbeeldig voor te stellen. Een juister waar deering van den toestand zal men vinden bij hen, die niet in den strijd der partijen betrok ken zijn, maar voor wie toch van de beslis sing over oorlog of vrede ontzaglijk veel afhangt. Men denkt hierbij in de eerste plaats aan Oostenrijk, dat op de alliantie met Duitschland niet meer kan vertrouwen, en daarin in elk geval geen waarborg meer kan zien tegen een mogelijken aanval van Russische zijde. In Oostenrijk is men overtuigd, dat eene ernstige verstoring der betrekkingen tusschen Frankrijk en Duitschlaiid voor Rusland eene aanleiding zou worden, om in het Balkanschiereiland over te gaan tot maatregelen, bij welke Oostenrijk onmogelijk lijdelijk zou kunnen toezien. En die overtuiging is zoo vast geworteld, dat Oostenrijk zich met koortsachtigen ijver ten strijde toerust, zoodat de delegatiën bijeengeroepen zullen moeten worden, om een indemniteitsbill te geven voor de 60 a 70 millioen florijnen, die door de regeering in het belang der landsverdediging, boven het door de begrooting toegestane bedrag zijn uitgegeven. Dit alles wordt door de regeering gemotiveerd door eene verwijzing naar de gespannen verhouding tusschen Duitschland en Frankrijk. Schijnbaar is de Oostersche quaestie in een gunstiger stadium gekomen. Maar weet dat, zoo ergens, hier de spreuk »schijn bedriegt" mag worden toegepast. Het is waar, Rusland heeft verklaard, de dwaze eischeii van Zankoff niet in alle opzichten te zullen steunen. Er zou dus mogelijk eene basis kunnen gevon den worden voor de aanstaande(?j conferentie van de verschillende gezanten der groote mo gendheden te Constantinopel. Maar Rusland's eischen blijven nog steeds voor Bul garije onaannemelijk; zelfs is de candidatuur van den Mingveliër nog niet officieel te rug getrokken. Alles wijst er op, dat men te St. Petersburg uitstel der beslissing wenscht, Eerst toen hij van dezen kant niets te wachten had, waagde hij het naar huis. te gaan. Tulpe hoorde hem kalm aan, ze maakte hem geen enkel verwijt, ze weende zelfs geen enkele maal. «Wat niet te veranderen is, moet men nu eenmaal dragen," zeide zij, »maar dit zeg ik u, Tate, plaag me niet met een huwelijk. Ik zal noch Atlas van Tarnopol nemen, noch een ander." In den daaropvolgenden tijd had Jakob Dubno het zoo hard te verantwoorden, als het in al de veertig jaren van zijn leven het geval niet was geweest. Men vermeed hem op straat, op de markt, ja zelfs in de Synagoge. Niemand zocht hem op, zijn beste vrienden bleven weg. Ging hij uit, dan sloeg hij zijn oogen naar den grond, om de vijandige blik ken zijner geloofsgeuooten niet te ontmoeten, en stopte watten in zijn oeren, om hun on aangename woorden niet te hooren. Hij waagde het niet, met open oog den armsten, smerigsten Jood in het gezicht te zien. Nog ernstiger werd zijn toestand, toen de oorlog in Italiëuitbrak en de October-revolutie te Weenen en de Hongaarsche oorlog volgden. Dagelijks vroeg men elkaar op straat, of het regiment, waarbij Levi Grosch diende, naar het oorlogstooneel was vertrok ken. Tulpe las eiken avond met treurige belangstelling de krant. Jacob, Dubno las haar niet, hij liep maar in de kamer op en neer en wierp van tijd tot tijd een steelsenen blik naar zijne dochter. Als ze eindelijk met een diepen zucht de krant dicht vouwde en glad streek, herademde hij en ging naar zijne kamer. Hij wist dan, dat hij rustig kon slapen. Eens sloot Dubno zich op - en liet zich slechts heimelijk door een schuifraamje inde deur, door zijne vrouw spijs en drank reiken. Hij was van de jaarmarkt te Kolomea terugge keerd en had het bataillon,waarbij Levi Grosch diende, zien afmarcheeren. Het trok naar Dukla, waar een Oostenriiksch korps onder het bevel van Graaf Schlick werd bijeen gebracht, om over de Karpathen Hongarije binnen te dringen. Zijne dochter las het in de krant en spoedig wist heel Segatin het nieuws. Jakob Dubno dorst zich verschei dene weken lang niet op straat vertoonen. wellicht om de eigen oorlogstoebereidselen rustig te kunnen voltooien, wellicht ook, om. zijn slag te slaan, wanneer werkelijk een con flict tusschen Duitschland en Frankrijk is uitgebarsten. De Nowosti verklaart nu reeds, dat Rusland's legermacht aanzienlijk genoeg is, om Oostenrijk te vernietigen, en tegelijker tijd een ontzagwekkend observatiecorps aan de Duitsche grenzen op te stellen. Zoo komen van alle zijden de wolken aan den politieken horizon opdagen. Meer en meer blijkt het, dat de machtige regeerders wellicht nog in staat zijn, om de uitbarsting van het conflict te bespoedigen of te vertra gen, maar niet om die te verhinderen. Den oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk heeft de heer Von Bismarck zelf eene histo rische noodzakelijkheid genoemd, en sedert 1878, toen Rusland op het congres te Berlijn van de vruchten van zijn bloedigeii en kostba ren oorlog tegen Turkije werd beroofd, terwijl Bosniëen <le Herzegowina aan Oostenrijk werden toebedeeld, is de beslissing over de vraag, welke dezer beide mogendheden op het Balkanschiereiland eene overwegende rol zou spelen, slechts eene vraag van tijd ge weest. Engeland en Italiëzien beiden in eene Europeesche botsing eene welkome gelegen heid om in troebel water te visschen, en hun voordeel te doen met hunne eigenaardige po sitie, die hun veroorlooft, zich buiten den strijd te houden, en na afloop daarvan, de uitgeputte deelnemers voor een voldongen feit te stellen. In Italiëzal de regeering deze ge legenheid dubbel welkom heeten, omdat haar daardoor de kans wordt geboden, om de ne derlaag uit te wisschen, die déItaliaansche troepen bij Massowa hebben geleden. Het is daar alweer gebleken, dat de jongste der ko loniale mogendheden nog niets heeft geleerd van hare oudere zusters, en dat zij, die een half barbaarschen vijand te gering tellen, nog steeds door schade en schande wijs moeten worden. E. D. PIJZEL. Gemeentezaken. Roerende eenstemmigheid voor de Provin ciale Staten; hevige strijd voor den Ge meenteraad. De verkiezing van aanstaanden Dinsdag boezemt dus slechts voor een deel belang in: maar welk belang! In de eerste plaats geldt het hier een beginsel-quaestie : en wie heeft niet voor zijn beginselen alles over ? Vervolgens is de verkiezing in optima forma voorbereid; de heer Calisch heeft den heer Becker geïnterviewd ; de heer van Notten heeft den heer de Flines gepeild; Burgerplicht heeft vergaderd met een tachtig tal leden, Grondwet met het voor haar doen aanzienlijke cijfer van ongeveer twintig. De stemmen van Grondwet moet men namelijk niet tellen, maar wegen. Van ceii Amsterdamsche verkiezing is dus hier het type aanwezig. De theoretische strijd heeft geloopen over de begrippen: stand, kring, belang. Er zijn geen standen, beweerde de lieer Levy, die in den hem eigenen fraaien stand, zijne smeltende volzinnen den heer Caliseh toewierp. Deze bleef bij zijn welgevestigde overtuiging, dat er wel standen zijn. 't Is nietis, zei de heer Levy. 't Is weilis, zei de heer Calisch. Nenn's wie du willst, zei de heer Voiïte wie zou beter op fouten opmerkzaam kunnen maken? Noemt het dan belangen. En hiermede joeg hij het theoretische spook op de vlucht, Intusschen was Schlick in Hongarije bin nengedrongen en had Kaschau genomen. Toen volgde de voor de Oostenrijkers zoo ongelukkige veldtocht in den winter, die wat vermoeienissen aangaat, zeer sterk aan Na poleons tocht naar Rusland deed denken. Levi Grosch kwam herhaaldelijk in het vuur en verdroeg alle moeiten met echt Joodsch geduld. Hadden de officieren in den beginne met spot en medelijden op hen neergezien, hadden de soldaten zich menige grove scherts jegens hem veroorloofd, nu hij met Polen, Kleinrussen en Duitschers broederlijk gevaar en smart deelde, was hij bij allen evenzeer gezien, en daar hij kon lezen en schrijven klom hij spoedig op en werd na het gevecht van Tarzsal korporaal. Op den dag van Iszaszeg streed zijn ba taillon, geheel en al verstrooid, in een dicht woud tegen de Hongaren. Van den morgen tot den avond bleef de zege onbeslist. To_en de duisternis viel, werd het gevecht aan beide kanten gestaakt. Ofschoon de Oostenrijkers hunne stellingen hadden behouden, gaf Schlick 's nachts bevel om terug te trekken. Op een vrij hoogen heuvel aan den straat weg, waarlangs de Oostenrijkers marcheerden, stond eene groote hoeve, die den ganschen heuvel bestreek. Hier werd het bataillon met twee stukken geschut geposteerd,om den terugtocht te dekken. Toen het geheele korps, geen oogenblik door den vijand verontrust, afgetrokken en een flink eind vóór was, volgde de majoor met het bataillon en de beide stukken geschut. Op de boerderij bleef een officier met dertig manschappen achter, daaronder Levi Grosch. »U moet mijn aftocht dekken," beval de majoor deu officier, »en deze boerderij moet tot den laatsten man verdedigd worden. Eerst bij het aanbreken van den dag moogt ge ze ontruimen." Het bataillon trok af. Na eenigen tijd hoor den men in de verte schieten. Blijkbaar had den de Hongaren den terugtocht der Oosten rijkers ontdekt en de hoeve aangevallen. Het korps van graaf Schlick marcheerde den ganschen dag door en nam des avonds nieuwe stellingen in. Daar werd het kamp opgeslagen. dat echter onder den naam «kringen" wederom in Grondwet binnen sloop. De voorzitter van Burgerplicht verdedigde zijne particuliere meening met den hamer in de hand; en daar niemand van pressie houdt, heeft dit den heer Bake zeker eenige, stem men gekost, zoodat hij Van de Wall m den sloot geholpen werd. De meerderheid stemde op den heer Becker. En het staaltje van on partijdigheid dat de voorzitter door zijne hou ding gaf, doet mij met veel belangstelling uitzien naar de advertentie, waarin hij den heer Becker in warme bewoordingen bij de kiezers zal aanbevelen. Oprecht gesproken: Burgen-plicht wordt wel wat rood. Waar is het liberalisme gebleven? Dit is ternauwernood nog radicaal; dit is eigenlijk reeds erger. Indertijd noemden de stokstijve conservatieven Burgerplicht wel eens de Petroleum-Club. Meer dan n voor val uit den laatsten tijd wettigt de vraag of die naam zoo onjuist ware. Een vaste burcht van het liberalisme daar entegen is Grondwet. Het was niet weinig listig, dat men daar de candidatuur van den heer De Flines heeft voorgesteld, en zoo doende de kantoorboeken tegen het garen en band heeft uitgespeeld. Maar met dat spelletje was dau ook genoeg geschied. De stroeve plooi kwam terug; de mantel der deftigheid werd wederom om de schouders s geslagen; en de heer Bake met verpletterende meerderheid candidaat gesteld. In velerlei opzicht is dat te bejammeren. De strijd tusschen den heer De Flines en den heer Becker ware zonder twijfel belang wekkend geweest. De zaak van den een is oud, die van den ander niet jong; die van den heer Becker druk; maar de heer De Fli nes is drukker. Wellicht evenwel is de ge kozen weg de beste. De kamp tusschen Hoogstraat en Rokin had te fel kunnen ont branden; indien de heer De Flines zoowel de stille' als de levendige zijde te wapen had feroepen, de heer Becker zou de reserve, de oden Breêstraat, in 't veld hebben gebracht: de gevolgen zouden niet te berekenen zijn ge weest. Als altijd, heeft in Grondwet de wijs heid gezegevierd. Tusschen de verdiensten der beide heeren te kiezen, ware ook niet licht gevallen. De heer Becker heeft zich meer op staatkundig gebied bewogen; ook rijdt de brandweer dik wijls bij hem voorbij, en kan hu dus daar een goed kijkje op hebben. De heer de Flines heeft wellicht een wijderen blik op de landszaken, o.a. op de posterijen, door het postzegel-dépöt dat hij heeft, in de havenbootjes, die vlak voor hem afvaren, en in de Tram-zaken (door de kaartjes) zal bijeen specialiteit zijn geworden. Doch twee zaken doen de schaal naar het garen en band overhellen. Ten eerste heeft de heer de Flines Burgerplicht eens tot betalingeener reke ning geinsinueerd; en iemand die een kiesvereeniging durft te insinueeren, behoort niet in den Raad, zooals terecht in Grondwet is opge merkt. Vervolgens zegt men van hem dat hij oppositieman is. De Hemel beware ons: alsof er niet oppositie genoeg in den Raad was! Vraag er het Dagelijkscli Bestuur maar naar. Alleen vrees ik dat de heer Becker, verloochent hij zijn beroep niet, het Dagelijksch Bestuur ook wel eens «katoen" zou kunnen geven. Den heer Fuld zal de keuze van den heer Becker veel genoegen doen. De naam der firma is dan volledig vertegenwoordigd. Wat nu de verkiezing zelve aangaat, is 't onnoodig de vele argumenten te herhalen die er vóór pleiten, den heer Becker te kiezen. Vroeg in den morgen, de zon begon juist de kim een rooden tint te geven, stond plot seling een soldaat van zijn regiment, het ge weer bij de voet, voor den majoor, die, pas ontwaakt, huiverend bij het wachtvuur zat en naar zijne officieren -keek, die eeu Tschaj klaar maakten. Deze soldaat, met bloed over dekt en zwart door kruitdamp, was Levi Grosch. »Tot uwe orders, Majoor," sprak hij met vaste stem, »ik ben de laatste man." En weder was het lente. De wereld had zich op haar heerlijkst getooid. Alles lachte, de zon, de groene velden en weiden, en de brommigste menschen lachten waarom zou Jacob Dubno ook weer niet lachen? En hij glimlachte werkelijk, toen hij in de groote kamer trad, waarin zijne vrouw en zijne kin deren zaten ja hij begon luid te lachen, toen hij zijne dochter Tulpe zachtkens aan haar mouw trok,_ »Hoor eens," 'begon hij, »zijt gij altijd nog zoo vast besloten, geen man te nemen? wat? Ik weet er een voor je, die je misschien wel zou bevallen." «Nooit, vader, nooit!" riep Tulpe. »Zeg liever: dadelijk neem ik _hem!" riep Dubno, zeker van zijne overwinning. »Kijk hem maar eens aan, dwaze meid." Hij deed de deur open, en binnen kwam Levi Grosch in een witten soldatenrok, met een litteeken op het voorhoofd, zijn rechter arm in een doek, en op zijn borst a e gouden medaille voor dapperheid. Tulpe zag hem aan of hij-een spooksel was daarop gaf ze een luiden gil en wierp zich in zijn armen. En nu lieten ze zich niet meer tegenhouden: de brave Joden van Segatiii, een stroom van zwarte kaftans vulde eenklaps het vertreken allen tegelijk schreeuw den en deden vragen en raakten Levi Grosch aan en kusten hem. En ze weken eerst op zeide, toen de grijze rabbi verscheen om zijne handen op het hoofd van Levi Grosch te leggen. »Ge hebt ons eer aangedaan, mijn zoon," zoo sprak hij, »zoowel aan uwe moeder, die u ter wereld bracht, als aan de gemeente en alle Joden. De Hemel moge u zegenen, ge lijk ik u zegen."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl