Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VAN HO LEEM A, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 13 Februari.
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr. p. p. f 1.15.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . 0.20.
Reclames per regel 0.40.
Het ORANJENQMMER bevat:
Tekst:
A. TH., De Amsterdammers by het sehoone
feest; JAN TEN BRINK, De zeventigste verjaar
dag; AKNOLD ISING, Ón%e eerste Stadhouders;
W H. DE BEAUFORT, Wïlkm III en het Loo;
N. DE ROEVEK, Twee stadhouderlijke bezoeken;
JÜSTÜS VAN MAUEIK JR., Een oude
Oranjeklamt; ALBEKDINGK THIJM, De drie Koningen;
EMILE SEiPGENé, De Veerman van Roermond;
P. H. WITKAMP, Monumenten; H. BINGER,
Wenseh op den TOsten verjaardag; GEKARD
~KEi,UEB,Oranje Nassau's Oord; 5. DE Koo,
Prinses Wilhehnina.
Platen:
Titelplaat, geteekend door WILM. STEELINK;
De eerste Stadhouders, WILM. STEELINK; Het
Huis ten Bosch, WILM. STEELINK; Het Oude
Loo, C. L. DAKE; Koning Willem I, JOHAN
BRAAKENSIEK; Soesidijk, JAN VAN ESSEN; Het
Nieuwe Loo, C. L. DAKE; Het Prinsesje en
Jtaar omgeving, WILM. STEELINK;
OranjeNassau-oord, J. H. WIJSMULLER JR.
Chromolithografiën:
H. M. de Koningin in het Prinsesse-tuintje, door
WILM. STEELINK. Bij de opening van het
Noordxeekanaal, door C. L. DAKE.
Muziek:
Van Neêrland's Vlag. Woorden van FIORE
DELLA NEVE, Muziek van E. D. PIJZEL, met
illustratie van WILM. STEELINK.
Prijs ? 1.?. Franco per post ?1.20.
De abonné's zijn geheel vrij om zich dit
blad aan te schaffen, zoodat, zonder bepaalde
bestelling, geen Exemplaar wordt verzonden.
In d_e afwerking van dit Nommer is eene
vertraging ontstaan, zoodat nu pas met de
verzending een aanvang kan gemaakt worden.
Amsterdam, 12 Februari 1887.
Tj. VAN HOLKEMA.
INHOUD:
MOREELE POLITIEK, I. EVENREDIGE
VERTEGENWOORDIGING, door H.?FEUILLE
TON : Wildzang, uit het Engelsch van J. H.
Ewing, I. VAN OVER DE GRENZEN, door
E. D. Pjjzel. UIT HET HAAGJE, door
Pasquino. UIT DE BISSCHOPSSTAD, door H.
v. 't Sticht. KUNST EN LETTEREN: Het
Tooneel te Amsterdam, dopr Alb. Th. Verdi's
Otello. Muziek in de Hoofdstad, door H. C. P. D.
Muziekaal Overzicht, door V.
Konings-Cantate, door Fiore della Neve. Het Jubileum
van Johannes Bosboom, 1817?1887, door Johan
Gram. Tennyson's Locksley Hall" en
Locksley Hall" zestig jaren later, I. VARIA.
SCHAAKSPEL. ALLERLEI. RECLAME.
HANDEL. BEURSOVERZICHT, door
E. B. TE HUUR. ADVERTENTIËN.
Feuilleton.
Wildzang.
Uit het Engelsch
1) VAN
cr. . E^xr msr o-.
Twee ezels en de ganzen woonden op »het
Groen," en alle andere ingezetenen, die iets
in de wereld beteekenden, woonden in huizen
er om heen. De huizen hadden geen naam
bordjes aan de deur. Ieders adres was: »het
Groen", maar de brievenbesteller en de men
schen van het dorp wisten wel waar elke
familie woonde. Wat de rest van de wereld
aangaat, wat heeft iemand die veilig en wel
op zijn eigen Ganzen-Groen t'huis zit, daar
mede te maken. Bovendien, als iemand met
eerlijke bedoelingen kwam, kon hij in den
winkel naar den weg vragen.
De meeste bewoners genoten een lang leven;
vroege sterfgevallen (zooals dat van de jonge
juffrouw Jessamine), waren eene uitzondering;
en de meesten waren trotsch op hun ouder
dom, vooral de doodgraver, die met aanstaande
kerstmis negen en negentig jaar zou worden
en wiens vader zich een man herinnerd had,
<lie als jongen in het gevecht te
FloddenField, pijlen had aangedragen. De grijze gans
en de oude juffrouw Jessamine waren de
eenige wezens, die hun leeftijd geheim hiel
den. Juffrouw Jessamine vermeldde zelfs
nooit den ouderdom van anderen, en kon zich
ook niet precies het juiste jaar herinneren,
waarin dit of dat was voorgevallen. Volgens
haar zeggen was haar geleerd, dat zoo iets
alles behalve netjes stond in gemengd gezel
schap. De grijze gans vermeed ook datums te
noemen, maar dit kwam gedeeltelijk omdat
zij, hoewel schrander, geen verstand van wis
kunde had en rekenkunde haar te hoog ging.
Zij kwam nooit verder dan «verleden
kerstMoreele Politiek.
Men zou bijna zeggen, dat er een wonder
was geschied. De liberalen beginnen m te
zien, dat het onbillijk is, de groote steden
als veelvoudige kiesdistricten te behouden,
zoodat de minderheid daar niet in Kamer
of Raad vertegenwoordigd zou worden.
We hebben nu weldra veertig jaren ach
tereen dien zonderlingen toestand gekend,
zonder dat de liherale bladen of liberale
Kamerleden zich er tegen verzet hebben;
tot dusverre deed men alsof het zoo be
hoorde ; zelfs voor gemeenteraadsverkiezingen
gaf men de minderheid nimmer steun of
schonk haar een kansje! Maar nu gaan dan
toch de oogen open voor deze onbillijkheid.
En wat maakte onze partijgenooten op*
eens zoo helderziende?
Men begrijpt het: het gevaar dat bij uit
breiding van Kiesrecht wel eens de minder
heid van heden meerderheid zou kunnen
worden. De uitbreiding van Kiesrecht op
groote schaal is een leap in the dark. Men
weet niet, wat zij zal brengen voor de partij.
Zoo lang de bestaande Kieswet gold, die ons
de meerderheid verzekerde, viel er niet te
klagen. Men dacht aan de misdeelde minder
heid niet. Nu echter het te vreezen is, dat
de rollen verwisseld zullen worden, m. a. w.:
dat men zelf de wrange vruchten zou kun
nen te smaken, krijgen van de tot-nog-toe
gedulde en verdedigde onbillijkheid, ziet men
de noodzakelijkheid in »om ook in de
groote middelpunten de rechten der minder
heden te beschermen.1'
«Amsterdam", zoo lezen wij in het Handels
blad van Zondag 23 Januari, bijv. »zal, als
ook maar het beperkte voorstel der Regee
ring wordt aangenomen, ongeveer 20.000
kiezers krijgen: viermaal zooveel als thans.
Naast de tegenwoordige treden dus driemaal
zooveel nieuwe kiezers op. Ongeveer hetzelfde
geldt voor Rotterdam eii voor Den Haag.
Is het billijk, is het raadzaam, onder dit
overwicht van nieuwe kiezers de oude geheel
te bedelven, wat in een ougesplitst
district vermoedelijk gebeuren zou 'f Of is
het niet dringend noodig, door verde.eling
in zooveel districten als er leden zijn te
kiezen, de kansen te vergrooten dat niet
enkel de stem dier nieuwe kiezers in de
landsvergaderzaal gehoord zal worden ?"
Zoo ziet men, onze politieke leiders heb
ben dit met de stoute kinderen gemeen, dat
mis", «kerstmis daarvoor" en de kerstmis die
daar weer aan vooraf was gegaan. Als zij
verder trachtte terug te denken werd haar
hoofdje, dat niet groot was, verward, en dan
zeide zij maar »ga! ga!" en koos een ander
onderwerp van gesprek.
Doch zij herinnerde zich de jonge juffrouw
Jessamine, met het «opzichtige haar". «Dat
was haar eenig gebrek", placht hare tante,
de oude juffrouw Jessamine, te zeggen. Het
haar was weelderig, mooi en zijdeachtig, maar
wat men ook deed, het zat nooit als bij andere
menschen. En in de kerk glom het na de
Zaterdagavond-verschooning als de mooist
gepoetste koperen melkemmer. Kortom, het
was opzichtig, en dat past toch niet voor een
jonge dame, vooral niet in de kerk.
Alles bijeengenomen, waren het toch maar
angstige tijden en werd het Groen tot vreemde
doeleinden gebezigd. Er werd een staathuis
houdkundige vergadering op gehouden, waarin
de schoenlapper van het dorp voorzat en een
spreker, die per omnibus uit de stad was ge
komen, waar men de bakkerswinkels geplun
derd en de prijzen van het brood besproken
had, het woord voerde.
Hij was later nog eens per omnibus over
gekomen, maar de menschen hadden in dien
tusschentijd het een en ander omtrent hem
vernomen, en lieten hem daarom niet op het
Groen aan 't woord komen. Zij voerden hem
naar de Kolk, en probeerden hem zwemmen
te leeren, wat hem echter niet bijzonder goed
afging, en de geheele geschiedenis was uiterst
pijnlijk voor alle rustige en vredelievende
fanzen. Daarna kwam er een ander die op
et Groen preekte, eii vele menschen stroom
den toe om hem te hooren, want de tijden
waren slecht en het volk liep overal heen,
waar het eenigen troost kon vinden. En wat
deden zij verder anders, dan de boerenjongens
op het Groen drillen, om hen klaar te maken
om tegen de Franschen te vechten en hun den
ganzenpas te leeren! Dit hield eindelijk ech
ter op, want Nappie werd naar St. Helena
en de boerenjongens werden weer naar den
ploeg gezonden.
Iedereen was in die dagen bang voor Nappie,
zij dan eerst tot deugd zich schikken, als zij
iemand naar de roede zien grijpen. Ze wor
den braaf uit angst. Maar dat hindert niet,
»ls zij slechts braaf worden. En men moet
erkennen, daaraan ontbreekt niets. Geen
warmer pleidooi voor de verdeeling der groote
steden in enkelvoudige kiesdistricten kunt
gij begeeren, dan nu het Handelsblad geeft.
Het weet al de gronden voor de billijkheid
daarvan n voor n op te noemen, en het
herinnert zich nu zeer goed, dat men in 1848
reeds de mogelijkheid van zulk een verdee
ling heeft aangetoond.
Hoe is het mogelijk dat men, dit alles
zoo goed inziende, gedurende al die tiental
len van jaren niets gedaan heeft om deze
onbillijkheid op te heffen, ofschoon de Grond
wet geen enkele belemmeringdaarvoor bevatte?
Maar die vraag is al te onnoozel. Men
kan haar in allen ernst slechts stellen, als
men niet weet, dat er ook ten onzent iets
bestaat, dat »politiek" heet. M. a. w. de
kunst om onbillijkheden te verdedigen en te
handhaven, die in ons voordeel zijn. Een
veelbeteekenende en tijdverslindende, een zeer
dure kunst. Hoeveel duizende vierkante
meters papier zijn er door de beoefenaars
van die kunst niet sedert 1848 beschreven,
hoeveel jaren volgepraat, hoeveel tonnen gouds
vermorst om voor de natie, dat wil zeggen
voor de partij, al die onbillijkheden in stand
te houden, waardoor men voor 't oogenblik
gebaat meende te zijn.
Het was onbillijk den minderheden alle
recht te ontzeggen, zelfs waar 't geen
moeite zou kosten, hun ten decle te gemoet
te komen, maar wij voeren er wel bij.
Het was onbillijk de kiesbevoegdheid aan
een heel klein deel der natie te blijvon toe
kennen, honderdduizenden uit te sluiten,
wier belang en belangstelling in een
goed bestuur even groot was, als dat der
stemgerechtigden, maar onze partij zag
daar voordeel in.
He't was onbillijk de eene helft der natie,
die van de staatsschool niet gediend is, in
gelijke mate als de andere helft te doen be
talen voor een onderwijs dat slechts door de
laatste werd begeerd, maar onze partij
profiteerde er van.
Het was onbillijk, do vermogenden in de
gelegenheid te stellen, hun dienstplichten af
te koopen en den last der landverdediging
zoo goed als uitsluitend op de schouders der
miu- of onvermogenden te werpen maar
vooral -de» stoute kinderen, die overdag met
geweld zoet werden gehouden door de be
dreiging: »Dat Nappie ze krijgen zou", en des
nachts door benauwde droomen over hem
werden gekweld. Zij dachten dat hij een weer
wolf was, met een driekanten steek op. De
grijze gans dacht dat hij een vos was, en dat
alle weerbare mannen van Engeland, in roode
uniform uitgingen om op hem te jagen. Het
was volstrekt nutteloos haar dit uit het kleine
kopje te praten, want als eens n denkbeeld
daarin had post gevat, was er geen plaats
voor een ander in over.
Buitendien zagen de grijze gans noch de
kinderen ooit Nappie zelf, hetgeen wel eenigen
afbreuk deed aan den angst, dien hij hun
inboezemde, zoodat de zwarte kapitein een
meer doeltreffend schrikbeeld werd voor ver
stokte boosdoeners. De grijze gans herinnerde
zich zijn komst nog best. Zij gaf niet voor te
weten waarom hij kwam. Het was alleen een
gevolg van den oorlog en de slechte tijden.
Hij werd de zwarte kapitein genoemd, eens
deels om zich zelf, anderdeels om zijn ver
wonderlijk zwarte merrie. Er waren vreemde
feruchten in omloop over den afstand, die
eze merrie kon afleggen en de snelheid waar
mede zij loopen kan, wanneer de hand van
haren berijder hare manen omklemde en hij
haar iets in het oor fluisterde. Sommige men
schen beweerden zelfs, dat wij ons gelukkig
mochten rekenen, als wij niet van den regen
in den drop waren geraakt, en de mijnheer
die ons tegen de Franschen zou beschermen,
niet een welbekend struikroover zou blijken
te zijn. Maar dit deed natuurlijk volstrekt
geen afbreuk aan den dienst, dien hij de
kindermeid van de Johiison's bewees, als de
jongejuffrouweii Johnson ondeugend waren.
»Wil je wel eens dadelijk uitscheiden met
drenzen, Jaantje, of ik zal je met huid en haar
aan dien vreesel ijken, goddeloozen officier
geven. Sientje, kijk asjeblieft eens even uit
het raam en zie of de zwarte kapitein daar
niet op zijn paard komt aanrijden om Jaantje
mee te nemen." En jawel! zoo zeker als iets
kwam daar de zwarte kapitein aangeloopen,
terwijl zijn sabel op de steeiiei^rinkelde, alsof
onze partij vond dit voor zichzelve een zeer
gemakkelijk stelsel.
Het was onbfllijk den druk der belastin
gen zoo te verdeelen, dat de bezittende
klassen zoo weinig mogelijk daardoor worden
gekweld, maar onze partij wilde het
wel zoo.
Het was onbillijk bij onze geheele wet
geving, de belangen der arbeidersklasse uit
het oog te verliezen, te doen alsof er louter
te zorgen viel voor hen, die reeds het kies
recht hadden verkregen, maar het be
spaarde ons moeite en kosten.
Doch wat zou de politiek zijn, als zij niet
geroepen ware deze en dergelijke onbillijk
heden daar zijn er velen -?goed te
praten? Zou zij nog wel een kunst zijn,
scherpzinnigen geesten en geleerden bollen
waardig, zag zij iets nederigers dan zulk een
taak zich aangewezen?
Had men naar niets anders te vragen
dan naar wat billijk is; en niet meer te
bevorderen, dan hetgeen als zoodanig wordt
erkend, ieder burgerman de beste zou
politicus kunnen zijn, misschien tot zijn
eigen verbazing, gelijk Jourdain de onsterfe
lijke prozaschrijver van Molière.
Ware het zoover gekomen, dat het regeL
werd als eerste artikel van elke politieke
geloofsbelijdenis te erkennen: het streven
naar rechtvaardigheid is de voorwaarde
voor politieken vooruitgang, waar zouden
onze politici van professie met hun vrijen
tijd blijven ? Zou het dien glansrijken stand
niet weldra gegaan zijn, als die der wind
molenaars, die door den stoom uit hun eertijds
zoo bloeiend bedrijf zijn gezet?
(Slot volgt).
Evenredige vertegenwoor
diging.
Het zoude te betreuren zijn, indien niet
bij de herziening van do bepalingen der
Grondwet omtrent het kiesrecht., de invoe
ring van een stelsel van evenredige verte
genwoordiging mogelijk werd gemaakt. Over
de juistheid van het beginsel is men het vrij
algemeen eens; de moeielijkheid bestaat in
de practische toepassing. Het stelsel-Hare
is de grondslag gebleven van de meeste po
gingen om tot een goede oplossing te gera.
hij niet wist, welk hoofd hij het eerst zou
afslaan. Doch hij kwam toen niet aan om
jongejuffrouw Jaue te halen. Hij liep door
naar het Groen, waar hij zoo onverwacht den
oudsten jongeheer Johnson, die uit baldadig
heid met zijn nieuw nankiii pakje in een
modderplas was gaan zitten, overviel, dat dit
jonge mensch van meening was, dat de wre
kende gerechtigheid hem eindelijk had ach
terhaald, en dientengevolge uit wanhoop een
geduchte keel opzette. Zijn geschreeuw werd
er niet minder op, toen hij zich van achteren
voelde aangegrepen en over den schouder van
den zwarten kapitein getild, maar na vijf
minuten waren zijn tranen gedroogd en
speelde hij met de epauletten van dien offi
cier. Dat alles zag de grijze gans met hare
eigene oogen, en later kwam zij te weten, dat
die stoute jongen sedert dien tijd aldoor ge
zeurd en gedwongen had, om weer naar den
zwarten kapitein te mogen gaan, hetgeen
duidelijk bewees hoe verstokt hij was, en hoe
weinig grond men had om te kunnen ver
wachten, dat iemand anders dan Bonaparte
in eigen persoon, hem nog op het rechte pad
kon brengen.
Maar wij leefden in een angstigen tijd. Dat
de stamhouder van eene groote
achtenswaardige familie om den zwarten kapitein riep,
was al erg genoeg, maar toen ook de jonge
juffrouw Jessamiue naar hem ging verlangen,
begon men te gevoelen, dat de Franschen
maar hoe eer hoe beter moesten landen en
een eind aan de zaak maken.
Het bezwaar dat de oude juffrouw tegen
hem had, was, dat hij een soldaat was, en
dat vooroordeel werd door het geneele «Groen"
gedeeld. »Een soldaat" zooals de spreker uit
stad had opgemerkt: »is een bloeddorstig, on
gedurig soort schurk, dien de vredige, werk
zame, huiselijke burger nimmer in den grond
van zijn hart als zijn broeder kan beschou
wen, voordat hij zijn zwaard tot een
ploegschaar en zijn speer tot een snoeimes heeft
omgesmeed".
(Wordt vervolgd.)