De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 13 februari pagina 3

13 februari 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 503. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. nieuwe sociëteit, generaals, kolonels, maar op zwart zaad", zooals imjn overleden Vriend placht te zeggen. En van Concordia kom ik heel geleidelijk op het aanstaande Koningsfeest. Natuurlijk verheu gen, we ons in het bezit eener Feest-Commissie. vijftig leden sterk, met onzen burgemeester als eere-voorzitter. Ze is merkwaardig samengesteld die commissie; hetgeen voornamelijk wel zy'n reden zal hebben in de omstandigheid, dat bij dergelijke gelegenheden de eene vriend den ander er inhaalt en men er menschen uit weert, die zeer goede diensten konden bewijzen. Ik heb niets tegen de commissie in 't algemeen, noch tegen sommige harer leden in bijzonder. Voor zoover ik weet zijn 't alle beste menschen, goede orangisten, maar ook niet beter dan gij en ik. Doch als ge my vraagt wat sommige van die vijftig menschen anders kunnen presteeren om 't feest in orde te helpen brengen, dan hun naam te leenen, dan ben ik een boon als ik 't weet. Ik ken lui, die woedend zijn omdat ze niet in de commissie werden gehaald, en onder hen mijn vriend de Referendaris. Dit was zoo'n mooie gelegenheid om er een Leeuwtje uit te kloppen, en daar gaat nu weer een ander mee strijken. Ja, zoo iets noemt men hier Orangisme". De echt Haagsche tact, waarmede men is te ?werk gegaan bij de samenstelling 'der commissie, bnjkt vooral uit dit feit. In de voorloopige com missie, die zichzelve heeft geconstitueerd, waren o. a. de twee groste Haagsche bladen vertegen woordigd. Een zoogenaamd klein blad. De Avondpost", dat in den Haag alleen + 6000 abonné's telt, en dat, nota bene, nog wel den stoot had gegeven om den zeventigsten verjaardag des Konings met buitengewonen luister in de residentie te doen vieren, werd niet alleen door de voorloo pige commissie gëignoreerd, maar zelfs niet eens ter vergadering genoodigd om de zaak te helpen tot stand brengen en een definitieve commissie te helpen benoemen. Vooral van het Dagblad en het Vaderland, die door hare directeuren in de voorloopige commissie waren vertegenwoordigd, was dit zeer tactvol en kiesch tegenover een con frère gehandeld, vindt ge niet? Ben ik wel on derricht, dan heeft het bestuur van het kleine blad" een niet malschen brief aan de Feestcom missie geschreven; maar ge begrijpt, hoe het met zulk een brief en zulk een commissie gaat. De commissie, en bloc, trekt er zich niets van aan en de leden in 't bijzonder doen dat evenmin. De eehige voldoening, die de schrijvers van hun brief dus hebben, is dat ze den heeren een snuifje hebben toegediend. Zoo is in den Haag alles coterie- en intrigegeest, en dit openbaart zich vooral bij gelegenhe den zoo als deze, waar het er op aankomt zich op den voorgrond en in 't volle licht te plaatsen. 't Is ongelooflijk hoe veel vaderlandsliefde en koningsgezindheid sommige menschen dan ten toon spreiden. De Commissie voornoemd is druk aan 't werk, zegt men, en ik wil 't wel gelooven, hoewel ik er nie^s anders van heb gezien, dan een circulaire, waarin ze mij om geld vraagt. Ik heb echter uit de kranten gelezen, dat ze overal lijsten heeft neergelegd, waarop iedereen, die den Koning wil feliciteeren, zijn naam kan schrijven. Op 't Paleis ligt anders altijd op den 19n Februari een boek, waarin iedereen 't zelfde kan doen. Maar't merk waardigste van het geval is dit: de Feestcommissie deed de redactiën der bladen verzoeken, geen melding van het felicitatie-adres te maken, opdat de verrassing voor Z. M. niet verloren mocht gaan. En als we nu weten, dat het adres ter teekening ligt in alle dagblad-bureelen, in soci teiten en andere lokalen, dan heeft dat verzoek om discretie wel iets komieks. Maar nog komieker is het. dat het Dagblad, welks directeur lid der Feestcommissie is, den heelen tekst van het adres dadelijk heelt gepubliceerd, de Redactie zegt later: bij vergissing", en dat kan wel. Errare humanum est; hoewel een krant dat niet licht bekent, het Dagblad vooral niet. Nog iets komieks: De circulaire aan alle ge goede ingezetenen toegezonden, behalve aan een aanzienlijk aantal, dat per abuis is overge slagen was nonfidenfiffl zoo stond er boven. Dit confldentieele gedrukte stuk is bij duizenden als drukwerk, dus open, over de post verzonden. Als het dus geheim blijft tot den 19den Februari, zult ge moeten toestemmen, dat de Hagenaars buitengewoon discrete menschen zijn. De hoop intusschen, dat het feest goed mag slagen en de feestcommissie de meest mogelijke voldoening van haar.... arbeid moge smaken. Onlangs heb ik zelf aanmerking gemaakt op m\jne becijfering, die foutief was. Nu doet het een ander en beweert, dat 14 X 60 840 en niet 860 is, zooals ik laatst schreef. AVf, Theorie i-t firnti, dat blijkt nu weer. Ja, volgens een stomme tafel van vermenigvuldiging is dat zoo, maar in de praktijk is het anders. / 840 aan contributie + f 20 aan fooien, maakt jnist ?860. Mijne berekening was dus goed en ik wijs met verachting het middel van de hand om me er uit te redden" door den zetter de schuld te geven. PASQUINO. Uit de Bissehopstad. Zooeven ontvang ik de volgende annonce: Verloofd: Karel W Johanna v. d. S.... , met vleugels aan de voeten, Voortvliegen als een schim, 't godinnendom be groeten Met duizent zwieren: nu laveren heel in Uj Op d'eene schaets en voortgezwiert aan d' and're zij, 't Omwerpen, sneller als een arent op zyn pennen, Ja sneller als door 'tsneeuw de Samojeeden rennen." Bravo, bravo, waar haalt die jufvrouw al dat schoone van daan," riep Karel uit. Enfin, het besluit is genomen, ik maak mij ge reed en binnen een paar minuten bevinden wij ons op den Leidsche weg, binden aan bij Oog en Al" en zijn op weg naar Woerden. Wij zjjn samen aan een stok begonnen, maar Karel en mijn nichtje Jo stellen voor om twee en twee te rijden en van tijd tot tijd om te wisselen en voor we aan den Hommel zijn hebben we ons bij dat voorstel moeten neerleggen. Piet en ik rijden dan vooraan en Karel, die blijkbaar niet vlug ter been is op de schaats, ??hij heeft zich ten minste, toen ik voorreed, leelijk laten trekken en week dan naar de linker dan naar de rechterzijde van den baan af, scharrelt met Jo op een behoorlijke distantie achter ons. We keeren nog eens terug; Piet biedt Karel aan met hem te rijden, terwijl Jo dan bij mij zou opleggen, om te zien dat we wat vooruit kwamen, want op de gevolgde wijze hadden we er een zwaar hoofd in, Kamelen, laat staan Woerden te bereiken. Neen," is het antwoord, we komen er best". En waarlijk schieten ze ons bij den Stadsdam (Gemeente Oudenrijn) ook een eindje vooruit. Aan de Meern gekomen zien we ze echter een heel stuk achter en besluiten dus maar naar Harmelen door te zetten en hen daar op te wachten. Denk om den baanveger," is ons onderweg wel twintig maal toegeroepen en nu we aan de Meern, waar we voor de vierde maal tegen den wal hebben moeten opklauteren om een eind verder weer op het ijs af te dalen, weer den voet op het ijs zetten, plaatst zich een baanveger met dienzelfden uitroep voor ons. Denk om den baanveger", herhaalt hij met een geïmiteerd militair saluut en zet den bezem op de baan om het doorrijden, zonder aan ZEd. te denken", te verhinderen. Een paar centen rollen over het ijs en de tolboom verdwijnt. We kunnen verder. Eindelijk na tal van baanvegers. dat waren op dezen weg lieden met een bezem, die niet de minste sporen van geveegd te hebben vertoonde, gepasseerd en nog een paar malen togen de wal opgeklommen te zijn, bereiken we Harmelen. Heel wat boeren en boerinnen zijn ons voorbij gesnord en menigmaal kwamen mij de woorden van J. Antonides van der Goes in de gedachten: Hoor Rome en hoor Atheen, wie dorst er stouter (liegen, Als dat men menschen zagh met yzre wieken vliegen ? Hier zeggen we 't met recht, en gij denkt uit de wys: Hoe snel het glippen moet, glad yzer op gladys. In Harmelen wachten we een half uur op de achterblijvers, maar wie er komen, zij niet. Het beste is terugkeeren en zien dat dat we ze meekrijgen, daarom wordt de tocht in de rich ting van Utrecht weer aanvaard. En waarlijk we vinden ze terug op het punt nagenoeg waar we hen het laatste zagen. Wat, waren jelui vooruit?" is de verbaasde vraag, we hebben hier kalm heen en weer ge reden om op jelui te wachten." En we zijn jelui al een uur geleden gepas seerd." Heb jij er iets van gemerkt, Jo?" Neen ik niet, dan had ik het je wel gezegd ! Gut, Karel, hoe gek dat we hier hebben gewacht. Nu dan moeten we maar wér samen oprijden." Hebt ge wel opgemerkt, lezer, dat ze elkaar nu op eens heel familiaar bij den naam noemden. Het is mij wel opgevallen, maar heel dom heb ik niet verder gedacht dan mijn neus lang was" zou mijn moeder er aan toevoegen. Nog een zeer verdachte opmerking maakte ik, na melijk dat ze nu heel goed reden en er bij hem geen oogenblik meer een gedachte aan achterblij ven scheen te zijn, maar dat zij al hun krachten inspanden ons voor te blijven, In Harmelen hebben we toen halt gehouden, het was inmiddels 2 uur geworden, en gedeje neerd, daarna is de tocht tot Woerden doorgezet en zijn we vandaar met den trein teruggekeerd. Het was een allergezelligst tochtje," vonden Jo en Karel. Ja, het ijsvermaak is wel aardig en van Zeg gelen beweert er niet ten onrechte van: Kleurrijk tafreel onzer zeden en zinnen, Haspel, die dikwerf een kluwen ontwart. Wintert het buiten, het zomert van binnen, 't IJs boeit de stroomen, maar opent het hart. Ja, wat sinds lang in 't gemoed was verborgen, Komt licht bij sleêvreugd op eens voor den dag, Soms draalt een durfniet van avond tot morgen, Doch raakt op schaatsen heel aardig op slag. Karel was erg verlegen, herinner u die scène maar eens met*de freules, en nu.... ja Van Zeg gelen heeft geen ongelijk. H. v. 'T STICHT. De namen zullen den geachten lezer of lezeres zeker niet erg interesseeren, terwijl ik zijn be trekking ook maar zal verzwijgen. Wat drommels," riep ik uit, nu gaat mij een licht op." Waarschijnlijk den geachten lezer nog niet, maar ook voor hem hoop ik dat licht te kunnen doen schijnen. 't Was 11. Maandag dat mijn vriend Karel, mis schien herinnert ge u hem nog wel van verleden jaar, met my en neef Pieter en zijn zuster (die van Piet) my kwamen afhalen om een tochtje naar Woerden te maken. Het ijs moet prachtig zijn," zei mijn nichtje, dat er tusschen twee haakjes alleraardigst uitzag en wij willen Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Stadsschouwburg: Verstootene. Grand Théatre: Frait Aiemann-Raabe. Aan La Servante" van (een modernen) La Fontaine is door de Pers" in 't algemeen een goede ontvangst bereid. De negatieve hoedanig heid, dat er geen melodramatische verwverspilling in op te merken viel en dat het een salonstuk was zonder ontrouw aan den huwlijkseed, schijnt tot dit gunstig oordeel geleid te hebben, dat niet weinig gesteund werd door de (betrek kelijk) voortreffelijke uitvoering. Wij zeggen betrekkehjk" om dat het stuk zoo weinig gelegenheid tot schitteren aan de kunstenaars geeft. Het drama", in 't Hollandsen getiteld De Verstootene", is, het moet erkend worden, een mager beestjen. Het bestaat uit een reeks ouderwetsche groepen, ouderwetsch, zonder historiesch charakter. Er komt een oude half blinde gryzaart in voor (Spoor), met eene galachtige vrouw (Mevr. de Vries), een meisjen, dat zich herinnert pleeg kind van dien ouden Heer geweest te zijn (Mevr. Rössing), en waarop later de zoon van het echt paar (Clous) verliefd wordt. Hij haalt haar uit het water, en met een Freule" (Mej. Lorjé), ten op zichte van wie zij vroeger een onverwinnelijke incompatibititéd'humeur gevoed heeft, eindigt zij, na dat er een vechtpartij tusschen de jonge Dames heeft plaats gehad, met op den besten voet te komen. De Servante is zij-zelve, die onbekend door een ouden knecht (Bouw meester) in het huis van haar pleegouders is te-rug-gevoerd, na vele harde lotgevallen. In het stuk komt een Kommandant voor (Morin) die tot eenige taak heeft aan Mevrouw Dixon te zeggen, dat, als zij haren zoon niet met de Ver stootene" laat trouwen, hij haar, de quazi-meid, als kind aanneemt en de Dixons onterft. Daar kpmen nog eenige andere personen in het stuk voor, die bijna niets te doen hebben: oenAmerikaansvhe handelaar Binson (Ising), Ham Tolie (Wensma), ja zelfs, Dr. Cokerett (Van Schoon hoven). Ook noodeloze papieren worden ver schaft en afspraken gemaakt, die tot niets leiden, 't Verwondert mij geenszjns, dat in Frankrijk dit kleurloos werk nog niet vertoond is. Dat het volle schouwburgen trekt verheugt mij: 't is een bewijs, dat het eenvoudigste gerecht waar maar een snuifjen sesthetika over gesaupoedreerd is, den onverwenden gehemelten van ons volk smaakt. Het stuk moge niet op schuimend bier gelijken, 't is geen zuur bier; 't is water en melk. Bij de bekwame artiesten, zoooven ge noemd, hebben wij nog te voegen Mevr. Stoetz, den Heer van Dommelen en den Heer Schulze, en men zal begrijpen, dat de vertooning niets te wenschen overliet; niets behalve interes sante stof. Het kunstlievend Amsterdam verheugt zich in het optredeu van do schoone en talentrijke Mevronw Niemann?Raabe. Wij zagen haar in Dorf und Stadt", een der uit romans getrokken schouw spelen van Charlotte Birch-Pfeifi'er. Deze tooneelenreeks behoort geenszins tot de minste, die Me vrouw Birch-Pfeiffer op haar weefgetouw gehad heeft. Met draakachtige elementen heeft men er niet in te worstelen; er zijn wel overtolligbeden in; de spanning is wel niet groot, de afloop volgt niet uit het konflikt der omstandigheden, maar komt voort uit een plotselijke verstemming van de twee hoofdpersonen: doch wat wij hier niet missen, was een goede gelegenheid om te schit teren voor Mevrouw Niemann-Raabe. Het charakter van de frissche, naïeve, geestige stoutmoedige, edele boerenmeid Lorle werd, van het begin tot het eind, door de begaafde kunste nares, met beurtelings beminnelijke en aandoen lijke schilderachtigheid, volgehouden en verwerkHjkt. De oorspronkelijke schepping van deze rol was inderdaad meesterlijk. Nooit zagen wij een boerin op het tooneel, zoo totaal onbekend met de opvattingen en manieren van een dame. Daar tegenover was het voor het uiterlijk van Mevr. Nurnann onmogelijk ook maar 2 minuten op te houden beminnelijk te zijn. De Heer Timm, de schilder, Professor, Ridder, die met veel liefde, maar zonder nagedachte, haar trouwt, heeft met veel goed begrip en waardigheid van vormen haar ter zijde gestaan. De Heer Pittmann (de regisseur) leverde een volmaakten Lindenwirth. Frl. Ziegler gaf de salondame zooals wij dit van haar gewoon zijn voldoende. Mej. Dor had men nu ook eens laten optreden, of eigenlijk neerzitten en zij kweet zich met zekere levendig heid van haar taak. Mij dunkt dat, in de volgende orde, do Heeren genoemd behooren te worden, die tot hot goed afloopen van dit dramatiesch scheepjen hebben meegewerkt. Een woord van lof komt eerst nog toe aan Fran Pittmann, die de oude z-waabsche boerin goed geschilderd heeft. Ziehier dan Ae nog niet genoemde Heeren: Krall (jonge boer en sol daat), LhaméKoleprater", Harden (Lieutenant), Saalborn (Arthur ron Bclgern), Schmidt (Fiirst). Wij hopen nog menig-maal gelegenheid te heb ben op de voorstellingen van Mevr. Nieman-Raabe te-rug te komen. De schouwburg was goed bezet. A. TH. VERDI'S OTELLO. De groote gebeurtenis, de première van Verdi's Otello te Milaan, heeft plaats gehad en, naar do eerste berichten luiden, inderdaad den grootschen indruk gemaakt, dien men er van verwachtte. Alle groote bladen hadden hunne correspon denten in Milaan, die van Daily News berichtte als volgt: De avond van heden was er een, dien Milaan nooit vergeten zal. Reeds s'morgens begon do menigte zich te verzamelen voor de deuren van den schouwburg. Toen zij aangroeide, werd hot noodig de queue te verzekeren door palen en touwen, zoodat de vrijwillige gevangenen met hun zakken vol brood, chinaasappelen en wijnflesschen veilig hun voorrang behielden. De deu ren werden weinige minuten voor zevenen ge opend en de menigte stormde de trappen op; het lange wachten had blijkbaar hun goede stemming niet bedorven, want dit gedeelte van het publiek toonde de meeste geestdrift. Intusschon kwamen de gelukkige bezitters van plaatsen in loges, stalles en parterre kalm aan, terwijl eene onmete lijke volksmenigte do Piazza dclla Scala vulde. Men komt den schouwburg binnon door een doolhof van draaiende deuren, zoodat versperring onmogelijk is in de gangen en de fraaie foyers, welke voor de gelegenheid nieuw gemeubeld waren. Om half acht was do ruime en fraaie schouw burg vol. Allo loges, op drie na, welke aan fa milies dor Milaneesche aristocratie behoorden, die in don rouw waren, vulden zich mot oen uitgezocht publiek. Paterrrc en stalles waren ge vuld met critici, journalisten, toonocldirceteuren en menschen uit alle streken der aarde. Men merkte in de loges op Ambroise Thomas ei Gounod, de familie Cairoli, de beide directeuren der Parijsche Opera, en eenige beroemde zangen, als Capoul, Stoltz, Stagno en Waldman. Levendige gesprekken werden door de opgewonden toehoor ders gevoerd, tot plotseling de directeur Faccio zyn zetel innam en het teeken gaf aan het orkest, waarop doodsche stilte volgde, tegelijk met de eerste noten der muziek. De Otello heeft geen ouverture, niet het minste preludium. De gordyn gaat terstond omhoog en toont eene groep verschrikte matrozen, met eeu woelige zee op den achtergrond en donkere wolken boven zich, die telkens door bliksemstralen verlicht worden. De storm is op zijn hevigst. Het orkest heeft verrassende effecten; het beschrijft den storm, en de groote koorma^sa's daartusschen werden met bewondering en gejuich ontvangen, totdat het Italiaansch publiek begreep, dat stilte en oplettendheid beter met den geest van het muzikale drama overeen kwamen. Het bedaren van den storm, zeer schoon weer gegeven in een koraal, wordt gevolgd door lago's eerste recitatief, en men mag wel zeggen dat deze rol, door Maurel vertolkt, de schoonste van de opera is. Zij werd met diepe aandacht aangehoord; Verdi heeft thans aan de beteekenis der woorden even groote waarde gehecht als aan de muziek en zijne recitatieven daarnaar ingericht. Het matrozenkoor Fuoco di Gioia, met het recitatief, werd gebisseerd. Dan volgt een vlugge dialoog en het werkelijk origineele drinldied van lago, waarin eene afdalende chromatische gamma een verwonderlijken bacchantischen indruk maakt. Men had dit ook willen doen herhalen, maar een deel van het publiek was verstandiger en vermaande tot stilte. Otello treedt binnen met Desdemona. Tamagno's gelaat en edele gestalte passen uitmuntend voor de partij van den Moor. Langzamerhand drijven de wolken weg, maanlicht beschijnt het tooneel, en doet de woelige zee als zilver blinken. Otello richt een lied tot Desdemona, eene zeer sympa thieke Desdemona, hoewel hare stem in het eerste bedrijf de sporen droeg van grooten angst; men ziet aan den helderen hemel de avondster en het bedrijf eindigt in poëtische kalmte. Zoodra het gordijn gevallen was, rees het geheele publiek overeind en applaudisseerde zoo lang, tot Verdi en de zangers eenige malen ge zamenlijk en afzonderlijk verschenen waren. Het tweede bedrijf vertoont eene galerij, op de tuinen uitkomend; ingeleid door trompetgeschal, klinkt het credo van lago, tot Cassio gericht en door Otello beluisterd. Het nummer is meesterlijk geschreven en werd prachtig door Maurel gezon gen. Een duet volgt dan, tusschen lago en Otello, afgebroken door een koor van meisjes, die aan Desdomona bloemen komen aanbieden. Het koor wordt op het tooneel begeleid met mandolinen en guitaron, en klonk uiterst liefelijk; een koor van visschors,dic schelpen en koralen brengen, zeer een voudig van bewerking, vult het aan. In een zeer goed gezongen aria vraagt Desdemona aan Otello vergeving voor Cassio. Het prachtig quartet, dat hierop volgde, werd meer door de muziekkenners dan door hot gToote publiek gewaardeerd; maar de finale met Otello's afscheid, begeleid door trom petgeschal, wekte weder algemeene geestdrift, en Verdi en de zangers waren genoodzaakt vijfmaal terug te komen. Het derdo bedrijf, dat Shakcspeare bijna op den voet volgt, werd niet geheel gewaardeerd. Toch wekte het gedeelte, waarin Desdemona Otello's woede gevoelt, maar haar niet begrijpt, luide toe juichingen ; zoo ook een solo van Otello, een zon derling terzett tusschen Otello, lago en Cassio, en de finale, wanneer zich de prachtige basstem van Navarrino, die de rol van den gezant vervult, er bij gevoegd heeft. Do vierde en laatste acte speelt in de slaap kamer. Dosdemona, aan haar toilet gezeten, doet donken aan eene dergelijke scène in Verdi's Tra?r.iata, maar alleen om liet contrast aan te toonen. Zeer aandoenlijk is het recitatief met Emilia, zon derling en treffend het wilgenlied." De toehoorders Melden hunne toejuichingen in, om geen stoornis te brengen in den overgang naar het Ave Maria, dat plechtig, eenvoudig en uiterst welluidend is. Aan hot einde echter werd het stormachtig ge bisseerd. Desdemona begeeft zich ter ruste. De ka mer is flauw verlicht. Eene kaars brandt op de tafel. Do beschrijvende muziek van het orkest wordt hier uiterst bekoorlijk. Eene telkens terugkeercnde phrase op twee snaren van de violen, begeleidt het stille spel van Otollo, die door een geheime deur binnenkomt, zijn zwaard op de ta fel legt, naar Desdemona ziet, dan naar de kaars, aarzelt om het licht uit to blazen, en dan in wilde razernij, met den dolk in de hand, naar het bed ijlt. Het publiek verlangde eene herhaling van dit tooneol torwille van de traaie beschrijvende mu ziek; en men gaf ten onrechte aan dien wensch toe, zoodat Otello het tooneel verliet, en zijne geheele entroe nog eens overmaakte, hetgeen .bijna ] de vroolijkheid van het publiek opwekte en de scène bedierf. Otello, kalmer geworden, kust Des demona driemaal. Bij den derden kus ontwaakt zij en eenige weinige woorden leiden tot haren dood. Otello neemt haar in zijne armen, werpt haar weder op het bed en wurgt haar op realis tische wijze. Zijne laatste woorden: O Desde mona! dood! ik kuste u eer ik u doodde", en zijn zelfmoord werden gevolgd door diepe stilte tot het gordijn viel, toen de geestdrift eerst met volle woede losbarstte. Al de zangers en Verdi, de dichter Boïto, do orkestdirecteur Faccio, werden herhaaldelijk voor het gordijn geroepen; de opge wondenheid en aandoening waren algemeen. Bui ten, onder het kalme maanlicht, was de menigte, die den maestro bij het uitgaan wachtte, ontel baar. In een oogenblik waren de paarden van zijn rijtuig gespannen en de menigte reed hem naar zijn hotel. Eene serenade van mandolines werd hem daar gebracht en het was twee uur eer de menigte zich verspreidde. De correspondent van den Standard voegt nog eenige bijzonderheden hierbij. Hij noemt onder de bezoekers nog den radicalen afgevaardigde Clémenceau, do componisten Massenet en Reyer, den directeur der Opéra-Comique Carvalho, en oenige Engelsche tooneeldirecteuren, den Weener criticus Hanslick en eeuige Italiaansche celebri

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl