Historisch Archief 1877-1940
No. 503.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
nieuwe sociëteit, generaals, kolonels, maar op
zwart zaad", zooals imjn overleden Vriend placht
te zeggen.
En van Concordia kom ik heel geleidelijk op
het aanstaande Koningsfeest. Natuurlijk verheu
gen, we ons in het bezit eener Feest-Commissie.
vijftig leden sterk, met onzen burgemeester als
eere-voorzitter. Ze is merkwaardig samengesteld
die commissie; hetgeen voornamelijk wel zy'n
reden zal hebben in de omstandigheid, dat bij
dergelijke gelegenheden de eene vriend den ander
er inhaalt en men er menschen uit weert, die
zeer goede diensten konden bewijzen. Ik heb
niets tegen de commissie in 't algemeen, noch
tegen sommige harer leden in bijzonder. Voor
zoover ik weet zijn 't alle beste menschen, goede
orangisten, maar ook niet beter dan gij en ik.
Doch als ge my vraagt wat sommige van die
vijftig menschen anders kunnen presteeren om
't feest in orde te helpen brengen, dan hun naam
te leenen, dan ben ik een boon als ik 't weet.
Ik ken lui, die woedend zijn omdat ze niet in
de commissie werden gehaald, en onder hen mijn
vriend de Referendaris. Dit was zoo'n mooie
gelegenheid om er een Leeuwtje uit te kloppen,
en daar gaat nu weer een ander mee strijken.
Ja, zoo iets noemt men hier Orangisme".
De echt Haagsche tact, waarmede men is te
?werk gegaan bij de samenstelling 'der commissie,
bnjkt vooral uit dit feit. In de voorloopige com
missie, die zichzelve heeft geconstitueerd, waren
o. a. de twee groste Haagsche bladen vertegen
woordigd. Een zoogenaamd klein blad. De
Avondpost", dat in den Haag alleen + 6000 abonné's
telt, en dat, nota bene, nog wel den stoot had
gegeven om den zeventigsten verjaardag des
Konings met buitengewonen luister in de residentie
te doen vieren, werd niet alleen door de voorloo
pige commissie gëignoreerd, maar zelfs niet eens
ter vergadering genoodigd om de zaak te helpen
tot stand brengen en een definitieve commissie
te helpen benoemen. Vooral van het Dagblad en
het Vaderland, die door hare directeuren in de
voorloopige commissie waren vertegenwoordigd,
was dit zeer tactvol en kiesch tegenover een con
frère gehandeld, vindt ge niet? Ben ik wel on
derricht, dan heeft het bestuur van het kleine
blad" een niet malschen brief aan de Feestcom
missie geschreven; maar ge begrijpt, hoe het met
zulk een brief en zulk een commissie gaat. De
commissie, en bloc, trekt er zich niets van aan
en de leden in 't bijzonder doen dat evenmin.
De eehige voldoening, die de schrijvers van hun
brief dus hebben, is dat ze den heeren een snuifje
hebben toegediend.
Zoo is in den Haag alles coterie- en
intrigegeest, en dit openbaart zich vooral bij gelegenhe
den zoo als deze, waar het er op aankomt zich op
den voorgrond en in 't volle licht te plaatsen.
't Is ongelooflijk hoe veel vaderlandsliefde en
koningsgezindheid sommige menschen dan ten toon
spreiden.
De Commissie voornoemd is druk aan 't werk,
zegt men, en ik wil 't wel gelooven, hoewel ik er
nie^s anders van heb gezien, dan een circulaire,
waarin ze mij om geld vraagt. Ik heb echter uit
de kranten gelezen, dat ze overal lijsten heeft
neergelegd, waarop iedereen, die den Koning wil
feliciteeren, zijn naam kan schrijven. Op 't Paleis
ligt anders altijd op den 19n Februari een boek,
waarin iedereen 't zelfde kan doen. Maar't merk
waardigste van het geval is dit: de Feestcommissie
deed de redactiën der bladen verzoeken, geen
melding van het felicitatie-adres te maken, opdat
de verrassing voor Z. M. niet verloren mocht
gaan. En als we nu weten, dat het adres ter
teekening ligt in alle dagblad-bureelen, in soci
teiten en andere lokalen, dan heeft dat verzoek
om discretie wel iets komieks. Maar nog komieker
is het. dat het Dagblad, welks directeur lid der
Feestcommissie is, den heelen tekst van het adres
dadelijk heelt gepubliceerd, de Redactie zegt
later: bij vergissing", en dat kan wel. Errare
humanum est; hoewel een krant dat niet licht
bekent, het Dagblad vooral niet.
Nog iets komieks: De circulaire aan alle ge
goede ingezetenen toegezonden, behalve aan
een aanzienlijk aantal, dat per abuis is overge
slagen was nonfidenfiffl zoo stond er boven.
Dit confldentieele gedrukte stuk is bij duizenden
als drukwerk, dus open, over de post verzonden.
Als het dus geheim blijft tot den 19den Februari,
zult ge moeten toestemmen, dat de Hagenaars
buitengewoon discrete menschen zijn.
De hoop intusschen, dat het feest goed mag
slagen en de feestcommissie de meest mogelijke
voldoening van haar.... arbeid moge smaken.
Onlangs heb ik zelf aanmerking gemaakt op
m\jne becijfering, die foutief was. Nu doet het
een ander en beweert, dat 14 X 60 840 en
niet 860 is, zooals ik laatst schreef. AVf, Theorie
i-t firnti, dat blijkt nu weer. Ja, volgens een
stomme tafel van vermenigvuldiging is dat zoo,
maar in de praktijk is het anders. / 840 aan
contributie + f 20 aan fooien, maakt jnist ?860.
Mijne berekening was dus goed en ik wijs met
verachting het middel van de hand om me er
uit te redden" door den zetter de schuld te geven.
PASQUINO.
Uit de Bissehopstad.
Zooeven ontvang ik de volgende annonce:
Verloofd:
Karel W Johanna v. d. S....
, met vleugels aan de voeten,
Voortvliegen als een schim, 't godinnendom be
groeten
Met duizent zwieren: nu laveren heel in Uj
Op d'eene schaets en voortgezwiert aan d' and're zij,
't Omwerpen, sneller als een arent op zyn pennen,
Ja sneller als door 'tsneeuw de Samojeeden rennen."
Bravo, bravo, waar haalt die jufvrouw al dat
schoone van daan," riep Karel uit.
Enfin, het besluit is genomen, ik maak mij ge
reed en binnen een paar minuten bevinden wij
ons op den Leidsche weg, binden aan bij Oog
en Al" en zijn op weg naar Woerden. Wij zjjn
samen aan een stok begonnen, maar Karel en
mijn nichtje Jo stellen voor om twee en twee te
rijden en van tijd tot tijd om te wisselen en voor
we aan den Hommel zijn hebben we ons bij dat
voorstel moeten neerleggen. Piet en ik rijden
dan vooraan en Karel, die blijkbaar niet vlug ter
been is op de schaats, ??hij heeft zich ten minste,
toen ik voorreed, leelijk laten trekken en week
dan naar de linker dan naar de rechterzijde van
den baan af, scharrelt met Jo op een behoorlijke
distantie achter ons.
We keeren nog eens terug; Piet biedt Karel aan
met hem te rijden, terwijl Jo dan bij mij zou
opleggen, om te zien dat we wat vooruit kwamen,
want op de gevolgde wijze hadden we er een
zwaar hoofd in, Kamelen, laat staan Woerden
te bereiken.
Neen," is het antwoord, we komen er best".
En waarlijk schieten ze ons bij den Stadsdam
(Gemeente Oudenrijn) ook een eindje vooruit.
Aan de Meern gekomen zien we ze echter een
heel stuk achter en besluiten dus maar naar
Harmelen door te zetten en hen daar op te
wachten.
Denk om den baanveger," is ons onderweg
wel twintig maal toegeroepen en nu we aan de
Meern, waar we voor de vierde maal tegen den
wal hebben moeten opklauteren om een eind
verder weer op het ijs af te dalen, weer den voet
op het ijs zetten, plaatst zich een baanveger met
dienzelfden uitroep voor ons.
Denk om den baanveger", herhaalt hij met
een geïmiteerd militair saluut en zet den bezem
op de baan om het doorrijden, zonder aan ZEd.
te denken", te verhinderen. Een paar centen
rollen over het ijs en de tolboom verdwijnt. We
kunnen verder.
Eindelijk na tal van baanvegers. dat waren op
dezen weg lieden met een bezem, die niet de
minste sporen van geveegd te hebben vertoonde,
gepasseerd en nog een paar malen togen de wal
opgeklommen te zijn, bereiken we Harmelen.
Heel wat boeren en boerinnen zijn ons voorbij
gesnord en menigmaal kwamen mij de woorden
van J. Antonides van der Goes in de gedachten:
Hoor Rome en hoor Atheen, wie dorst er stouter
(liegen,
Als dat men menschen zagh met yzre wieken vliegen ?
Hier zeggen we 't met recht, en gij denkt uit de wys:
Hoe snel het glippen moet, glad yzer op gladys.
In Harmelen wachten we een half uur op de
achterblijvers, maar wie er komen, zij niet.
Het beste is terugkeeren en zien dat dat we
ze meekrijgen, daarom wordt de tocht in de rich
ting van Utrecht weer aanvaard. En waarlijk
we vinden ze terug op het punt nagenoeg waar
we hen het laatste zagen.
Wat, waren jelui vooruit?" is de verbaasde
vraag, we hebben hier kalm heen en weer ge
reden om op jelui te wachten."
En we zijn jelui al een uur geleden gepas
seerd."
Heb jij er iets van gemerkt, Jo?"
Neen ik niet, dan had ik het je wel gezegd !
Gut, Karel, hoe gek dat we hier hebben gewacht.
Nu dan moeten we maar wér samen oprijden."
Hebt ge wel opgemerkt, lezer, dat ze elkaar
nu op eens heel familiaar bij den naam noemden.
Het is mij wel opgevallen, maar heel dom heb ik
niet verder gedacht dan mijn neus lang was"
zou mijn moeder er aan toevoegen.
Nog een zeer verdachte opmerking maakte ik, na
melijk dat ze nu heel goed reden en er bij hem
geen oogenblik meer een gedachte aan achterblij
ven scheen te zijn, maar dat zij al hun krachten
inspanden ons voor te blijven,
In Harmelen hebben we toen halt gehouden,
het was inmiddels 2 uur geworden, en gedeje
neerd, daarna is de tocht tot Woerden doorgezet
en zijn we vandaar met den trein teruggekeerd.
Het was een allergezelligst tochtje," vonden
Jo en Karel.
Ja, het ijsvermaak is wel aardig en van Zeg
gelen beweert er niet ten onrechte van:
Kleurrijk tafreel onzer zeden en zinnen,
Haspel, die dikwerf een kluwen ontwart.
Wintert het buiten, het zomert van binnen,
't IJs boeit de stroomen, maar opent het hart.
Ja, wat sinds lang in 't gemoed was verborgen,
Komt licht bij sleêvreugd op eens voor den dag,
Soms draalt een durfniet van avond tot morgen,
Doch raakt op schaatsen heel aardig op slag.
Karel was erg verlegen, herinner u die scène
maar eens met*de freules, en nu.... ja Van Zeg
gelen heeft geen ongelijk.
H. v. 'T STICHT.
De namen zullen den geachten lezer of lezeres
zeker niet erg interesseeren, terwijl ik zijn be
trekking ook maar zal verzwijgen.
Wat drommels," riep ik uit, nu gaat mij een
licht op."
Waarschijnlijk den geachten lezer nog niet,
maar ook voor hem hoop ik dat licht te kunnen
doen schijnen.
't Was 11. Maandag dat mijn vriend Karel, mis
schien herinnert ge u hem nog wel van verleden jaar,
met my en neef Pieter en zijn zuster (die van
Piet) my kwamen afhalen om een tochtje naar
Woerden te maken. Het ijs moet prachtig zijn,"
zei mijn nichtje, dat er tusschen twee haakjes
alleraardigst uitzag en wij willen
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Stadsschouwburg: Verstootene.
Grand Théatre: Frait
Aiemann-Raabe.
Aan La Servante" van (een modernen) La
Fontaine is door de Pers" in 't algemeen een
goede ontvangst bereid. De negatieve hoedanig
heid, dat er geen melodramatische verwverspilling
in op te merken viel en dat het een salonstuk
was zonder ontrouw aan den huwlijkseed,
schijnt tot dit gunstig oordeel geleid te hebben,
dat niet weinig gesteund werd door de (betrek
kelijk) voortreffelijke uitvoering. Wij zeggen
betrekkehjk" om dat het stuk zoo weinig gelegenheid
tot schitteren aan de kunstenaars geeft.
Het drama", in 't Hollandsen getiteld De
Verstootene", is, het moet erkend worden, een
mager beestjen. Het bestaat uit een reeks
ouderwetsche groepen, ouderwetsch, zonder historiesch
charakter. Er komt een oude half blinde gryzaart
in voor (Spoor), met eene galachtige vrouw (Mevr.
de Vries), een meisjen, dat zich herinnert pleeg
kind van dien ouden Heer geweest te zijn (Mevr.
Rössing), en waarop later de zoon van het echt
paar (Clous) verliefd wordt. Hij haalt haar uit
het water, en met een Freule" (Mej. Lorjé), ten op
zichte van wie zij vroeger een
onverwinnelijke incompatibititéd'humeur gevoed heeft,
eindigt zij, na dat er een vechtpartij tusschen de
jonge Dames heeft plaats gehad, met op
den besten voet te komen. De Servante is zij-zelve,
die onbekend door een ouden knecht (Bouw
meester) in het huis van haar pleegouders is
te-rug-gevoerd, na vele harde lotgevallen. In het
stuk komt een Kommandant voor (Morin) die
tot eenige taak heeft aan Mevrouw Dixon te
zeggen, dat, als zij haren zoon niet met de Ver
stootene" laat trouwen, hij haar, de quazi-meid,
als kind aanneemt en de Dixons onterft. Daar
kpmen nog eenige andere personen in het stuk
voor, die bijna niets te doen hebben:
oenAmerikaansvhe handelaar Binson (Ising), Ham Tolie
(Wensma), ja zelfs, Dr. Cokerett (Van Schoon
hoven). Ook noodeloze papieren worden ver
schaft en afspraken gemaakt, die tot niets
leiden, 't Verwondert mij geenszjns, dat in
Frankrijk dit kleurloos werk nog niet vertoond
is. Dat het volle schouwburgen trekt verheugt
mij: 't is een bewijs, dat het eenvoudigste gerecht
waar maar een snuifjen sesthetika over
gesaupoedreerd is, den onverwenden gehemelten van ons
volk smaakt. Het stuk moge niet op schuimend
bier gelijken, 't is geen zuur bier; 't is water
en melk. Bij de bekwame artiesten, zoooven ge
noemd, hebben wij nog te voegen Mevr.
Stoetz, den Heer van Dommelen en den Heer
Schulze, en men zal begrijpen, dat de vertooning
niets te wenschen overliet; niets behalve interes
sante stof.
Het kunstlievend Amsterdam verheugt zich in
het optredeu van do schoone en talentrijke
Mevronw Niemann?Raabe. Wij zagen haar in Dorf
und Stadt", een der uit romans getrokken schouw
spelen van Charlotte Birch-Pfeifi'er. Deze
tooneelenreeks behoort geenszins tot de minste, die Me
vrouw Birch-Pfeiffer op haar weefgetouw gehad
heeft. Met draakachtige elementen heeft men er
niet in te worstelen; er zijn wel overtolligbeden
in; de spanning is wel niet groot, de afloop volgt
niet uit het konflikt der omstandigheden, maar
komt voort uit een plotselijke verstemming van
de twee hoofdpersonen: doch wat wij hier niet
missen, was een goede gelegenheid om te schit
teren voor Mevrouw Niemann-Raabe.
Het charakter van de frissche, naïeve, geestige
stoutmoedige, edele boerenmeid Lorle werd, van
het begin tot het eind, door de begaafde kunste
nares, met beurtelings beminnelijke en aandoen
lijke schilderachtigheid, volgehouden en
verwerkHjkt. De oorspronkelijke schepping van deze rol
was inderdaad meesterlijk. Nooit zagen wij een
boerin op het tooneel, zoo totaal onbekend met
de opvattingen en manieren van een dame. Daar
tegenover was het voor het uiterlijk van Mevr.
Nurnann onmogelijk ook maar 2 minuten op
te houden beminnelijk te zijn. De Heer Timm,
de schilder, Professor, Ridder, die met veel
liefde, maar zonder nagedachte, haar trouwt,
heeft met veel goed begrip en waardigheid van
vormen haar ter zijde gestaan. De Heer Pittmann
(de regisseur) leverde een volmaakten
Lindenwirth. Frl. Ziegler gaf de salondame zooals wij
dit van haar gewoon zijn voldoende. Mej. Dor
had men nu ook eens laten optreden, of eigenlijk
neerzitten en zij kweet zich met zekere levendig
heid van haar taak.
Mij dunkt dat, in de volgende orde, do Heeren
genoemd behooren te worden, die tot hot goed
afloopen van dit dramatiesch scheepjen hebben
meegewerkt. Een woord van lof komt eerst nog
toe aan Fran Pittmann, die de oude z-waabsche
boerin goed geschilderd heeft. Ziehier dan Ae nog
niet genoemde Heeren: Krall (jonge boer en sol
daat), LhaméKoleprater", Harden (Lieutenant),
Saalborn (Arthur ron Bclgern), Schmidt (Fiirst).
Wij hopen nog menig-maal gelegenheid te heb
ben op de voorstellingen van Mevr. Nieman-Raabe
te-rug te komen. De schouwburg was goed bezet.
A. TH.
VERDI'S OTELLO.
De groote gebeurtenis, de première van Verdi's
Otello te Milaan, heeft plaats gehad en, naar
do eerste berichten luiden, inderdaad den
grootschen indruk gemaakt, dien men er van verwachtte.
Alle groote bladen hadden hunne correspon
denten in Milaan, die van Daily News berichtte
als volgt:
De avond van heden was er een, dien Milaan
nooit vergeten zal. Reeds s'morgens begon do
menigte zich te verzamelen voor de deuren van
den schouwburg. Toen zij aangroeide, werd hot
noodig de queue te verzekeren door palen en
touwen, zoodat de vrijwillige gevangenen met
hun zakken vol brood, chinaasappelen en
wijnflesschen veilig hun voorrang behielden. De deu
ren werden weinige minuten voor zevenen ge
opend en de menigte stormde de trappen op; het
lange wachten had blijkbaar hun goede stemming
niet bedorven, want dit gedeelte van het publiek
toonde de meeste geestdrift. Intusschon kwamen
de gelukkige bezitters van plaatsen in loges,
stalles en parterre kalm aan, terwijl eene onmete
lijke volksmenigte do Piazza dclla Scala vulde.
Men komt den schouwburg binnon door een
doolhof van draaiende deuren, zoodat versperring
onmogelijk is in de gangen en de fraaie foyers,
welke voor de gelegenheid nieuw gemeubeld
waren.
Om half acht was do ruime en fraaie schouw
burg vol. Allo loges, op drie na, welke aan fa
milies dor Milaneesche aristocratie behoorden,
die in don rouw waren, vulden zich mot oen
uitgezocht publiek. Paterrrc en stalles waren ge
vuld met critici, journalisten, toonocldirceteuren
en menschen uit alle streken der aarde. Men
merkte in de loges op Ambroise Thomas ei
Gounod, de familie Cairoli, de beide directeuren
der Parijsche Opera, en eenige beroemde zangen,
als Capoul, Stoltz, Stagno en Waldman. Levendige
gesprekken werden door de opgewonden toehoor
ders gevoerd, tot plotseling de directeur Faccio
zyn zetel innam en het teeken gaf aan het orkest,
waarop doodsche stilte volgde, tegelijk met de
eerste noten der muziek.
De Otello heeft geen ouverture, niet het minste
preludium. De gordyn gaat terstond omhoog en
toont eene groep verschrikte matrozen, met eeu
woelige zee op den achtergrond en donkere
wolken boven zich, die telkens door bliksemstralen
verlicht worden. De storm is op zijn hevigst. Het
orkest heeft verrassende effecten; het beschrijft
den storm, en de groote koorma^sa's daartusschen
werden met bewondering en gejuich ontvangen,
totdat het Italiaansch publiek begreep, dat stilte
en oplettendheid beter met den geest van het
muzikale drama overeen kwamen.
Het bedaren van den storm, zeer schoon weer
gegeven in een koraal, wordt gevolgd door lago's
eerste recitatief, en men mag wel zeggen dat deze
rol, door Maurel vertolkt, de schoonste van de
opera is. Zij werd met diepe aandacht aangehoord;
Verdi heeft thans aan de beteekenis der woorden
even groote waarde gehecht als aan de muziek
en zijne recitatieven daarnaar ingericht. Het
matrozenkoor Fuoco di Gioia, met het recitatief, werd
gebisseerd. Dan volgt een vlugge dialoog en het
werkelijk origineele drinldied van lago, waarin
eene afdalende chromatische gamma een
verwonderlijken bacchantischen indruk maakt. Men had
dit ook willen doen herhalen, maar een deel van
het publiek was verstandiger en vermaande tot
stilte.
Otello treedt binnen met Desdemona. Tamagno's
gelaat en edele gestalte passen uitmuntend voor
de partij van den Moor. Langzamerhand drijven
de wolken weg, maanlicht beschijnt het tooneel,
en doet de woelige zee als zilver blinken. Otello
richt een lied tot Desdemona, eene zeer sympa
thieke Desdemona, hoewel hare stem in het eerste
bedrijf de sporen droeg van grooten angst; men
ziet aan den helderen hemel de avondster en het
bedrijf eindigt in poëtische kalmte.
Zoodra het gordijn gevallen was, rees het
geheele publiek overeind en applaudisseerde zoo
lang, tot Verdi en de zangers eenige malen ge
zamenlijk en afzonderlijk verschenen waren.
Het tweede bedrijf vertoont eene galerij, op de
tuinen uitkomend; ingeleid door trompetgeschal,
klinkt het credo van lago, tot Cassio gericht en
door Otello beluisterd. Het nummer is meesterlijk
geschreven en werd prachtig door Maurel gezon
gen. Een duet volgt dan, tusschen lago en Otello,
afgebroken door een koor van meisjes, die aan
Desdomona bloemen komen aanbieden. Het koor
wordt op het tooneel begeleid met mandolinen en
guitaron, en klonk uiterst liefelijk; een koor van
visschors,dic schelpen en koralen brengen, zeer een
voudig van bewerking, vult het aan. In een zeer
goed gezongen aria vraagt Desdemona aan Otello
vergeving voor Cassio. Het prachtig quartet, dat
hierop volgde, werd meer door de muziekkenners
dan door hot gToote publiek gewaardeerd; maar
de finale met Otello's afscheid, begeleid door trom
petgeschal, wekte weder algemeene geestdrift, en
Verdi en de zangers waren genoodzaakt vijfmaal
terug te komen.
Het derdo bedrijf, dat Shakcspeare bijna op den
voet volgt, werd niet geheel gewaardeerd. Toch
wekte het gedeelte, waarin Desdemona Otello's
woede gevoelt, maar haar niet begrijpt, luide toe
juichingen ; zoo ook een solo van Otello, een zon
derling terzett tusschen Otello, lago en Cassio, en
de finale, wanneer zich de prachtige basstem van
Navarrino, die de rol van den gezant vervult,
er bij gevoegd heeft.
Do vierde en laatste acte speelt in de slaap
kamer. Dosdemona, aan haar toilet gezeten, doet
donken aan eene dergelijke scène in Verdi's
Tra?r.iata, maar alleen om liet contrast aan te toonen.
Zeer aandoenlijk is het recitatief met Emilia, zon
derling en treffend het wilgenlied." De toehoorders
Melden hunne toejuichingen in, om geen stoornis
te brengen in den overgang naar het Ave Maria,
dat plechtig, eenvoudig en uiterst welluidend is.
Aan hot einde echter werd het stormachtig ge
bisseerd. Desdemona begeeft zich ter ruste. De ka
mer is flauw verlicht. Eene kaars brandt op de
tafel. Do beschrijvende muziek van het orkest
wordt hier uiterst bekoorlijk. Eene telkens
terugkeercnde phrase op twee snaren van de violen,
begeleidt het stille spel van Otollo, die door een
geheime deur binnenkomt, zijn zwaard op de ta
fel legt, naar Desdemona ziet, dan naar de kaars,
aarzelt om het licht uit to blazen, en dan in wilde
razernij, met den dolk in de hand, naar het bed
ijlt. Het publiek verlangde eene herhaling van dit
tooneol torwille van de traaie beschrijvende mu
ziek; en men gaf ten onrechte aan dien wensch
toe, zoodat Otello het tooneel verliet, en zijne
geheele entroe nog eens overmaakte, hetgeen .bijna
] de vroolijkheid van het publiek opwekte en de
scène bedierf. Otello, kalmer geworden, kust Des
demona driemaal. Bij den derden kus ontwaakt
zij en eenige weinige woorden leiden tot haren
dood. Otello neemt haar in zijne armen, werpt
haar weder op het bed en wurgt haar op realis
tische wijze. Zijne laatste woorden: O Desde
mona! dood! ik kuste u eer ik u doodde", en zijn
zelfmoord werden gevolgd door diepe stilte tot
het gordijn viel, toen de geestdrift eerst met volle
woede losbarstte. Al de zangers en Verdi, de
dichter Boïto, do orkestdirecteur Faccio, werden
herhaaldelijk voor het gordijn geroepen; de opge
wondenheid en aandoening waren algemeen. Bui
ten, onder het kalme maanlicht, was de menigte,
die den maestro bij het uitgaan wachtte, ontel
baar. In een oogenblik waren de paarden van zijn
rijtuig gespannen en de menigte reed hem naar
zijn hotel. Eene serenade van mandolines werd
hem daar gebracht en het was twee uur eer de
menigte zich verspreidde.
De correspondent van den Standard voegt nog
eenige bijzonderheden hierbij. Hij noemt onder
de bezoekers nog den radicalen afgevaardigde
Clémenceau, do componisten Massenet en Reyer,
den directeur der Opéra-Comique Carvalho, en
oenige Engelsche tooneeldirecteuren, den Weener
criticus Hanslick en eeuige Italiaansche
celebri