De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 20 februari pagina 4

20 februari 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 504. lachelijkheid voor te stellen, Parijs beheerschend ato een reusachtige zwarte tabriekschoorsteen, met gijn barbaarsche massa Notre-Dame verpletterend, en de Sainte-Chapelle en de Tour-Saint-Jacques, het Louvre, den koepel der Invaliden, den Are de Triompbe, al onze monumenten vernederd, al onze bouwwerken verkleind, alles verdwenen in uien ontzettenden droom. En gedurende twintig jaren zullen -wij over de geheele stad, nog tril lende van het genie van zooveel eeuwen, zich als een inktvlak de schaduw van de gehate ko lom van gesmeed ijzer zien uitstrekken. 'Aan u, mynheer en waarde landgenoot, die zooveel van Parijs houdt, die het zoo verfraaid hebt, en het beschermd hebt tegen de admini stratieve vernielingen en het wandalisme der industrieele ondernemingen, aan u komt de eer toe, het nogmaals te verdedigen. Wij vertrouwen u de zorg. toe, de zaak van Parijs te bepleiten, wetende, dat gg er al de energie, al de welspre kendheid voor zult besteden, die een kunstenaar als u moeten ingeboezemd worden door de liefde voor wat schoon, wat grootsch, wat rechtvaardig is. En als onze alarmkreet niet gehoord wordt, als uwe redenenen niet worden aangehoord, als Parijs blijft bij het denkbeeld, Parijs te onteeren, zullen w\j ten nynste, gij en wij, een protest heb bei» doen hooren, dat ons tot eer strekt." Deze brief, waarvan de gezwollen stijl niet zon der eenige belachelijkheid is, is onderteekend door eenige tientallen van de beste namen; wij noemen slechts: Meissonier, Gounod, Charles Garnier, de ar chitect van de opera, Sardou, Pailleron, Bonnat, Bouguereau, Albert Wolff, Alexandre Dumas, Coppée, Leconte de Lisle, Sully Prudhomme, Guyde Maupassant, Grandmougin, Mercié, Jullien, enz. De bladen hebhen terstond hunne reporters naar den heer Eiffel gezonden om hem te vragen, wat hij van dit protest dacht. Vooreerst," zeide Eiffel, zijn er onder de onderteekenaars eenige namen, die mij verwonde ren. Daar is Charles Garnier, die lid der commis sie voor den toren is; er is in die commissie niets uitgevoerd of hij heeft het goedgekeurd, hij protesteert dus tegen zichzelf En dan, waarom komt het protest nu eerst? Een jaar geleden is mijn plan in discussie ge weest, toen was het tijd. Toen kon in de debatten het protest mede behandeld worden. Alle contracten zijn gesloten. De toren zal vijf of zes millioen kosten. Ik bouw bem voor den Staat. De Staat geeft mij een eerste subsidie van ander half millioen en het recht om hem gedurende de tentoonstelling te exploiteeren. Na de tentoon stelling doet de Staat den toren over aan de stad Parijs, die mij, als tweede subsidie, het recht toe kent om den toren gedurende twintig jaren te «xploiteeren. Daarna behoort de toren aan de stad, die er mede doen kan wat zij wil. Dit alles is geteekend en gezegeld, maanden lang reeds, en men kan er niet op terugkomen. Er is meer. de werkzaamheden zijn begonnen, de grondvesten zijn gelegd, het ijzer voor den bouw is besteld." Men deed Eiffel opmerken, dat het protest minder op het oprichten van den toren, dan op het behoud na de tentoonstelling sloeg. Dan," zeide hij, komt het adres niet te laat, maar te vroeg. Wie kan w.eten of mijn toren zoo leelijk zijn zal? Hadden die hoeren niet kunnen wachten tot hij er stond? Al wat men van mijn toren kent, is cene bouwkundige teekening. Daarnaar beoordeelt men geen enkel kunst werk. Het is zeer goed mogelijk, en ik meen het te mogen hopen, dat mijn toren wel mooi zal zijn. Al zijn. wij ingenieurs, en al is ons hoofddoel het soliede en duurzame, wij willen toch liefst het schoone en sierlijke. Zijn de ware voorwaarden van het sterke niet in overeenstemming met do geheime voorwaarden der harmonie? Het eerste beginsel van bouwkundige esthetiek is, dat de hoofdlijnen van elk monument moeten bepaald worden door de volkomen overeenstemming met zijne bestemming. Wat is de hoofdvoorwaarde van myn toren ? Het weerstand bieden aan den wind. Nu, ik meen, dat de hoofdlijnen van mijn mo nument, zooals ik ze heb berekend, een indruk van schoonheid zullen geven, want zij zullen voor het oog de stoutheid van mijn plan uitdrukken. Er is overigens in het kolossale eene aantrek kelijkheid, waarop de regelen der kunst niet ge heel van toepassing zijn. Zal men beweren, dat de pyramiden door hun artistieker, vorm de ver beelding der menschen zoo getroffen hebben? En toch, welk bezoeker blijft onbewogen als hij ze .ziet ? Welnu, waarom zou, hetgeen in Egypte be wonderenswaardig is, te Parijs afzichtelijk en be lachelijk zijn? Om de bewering van dat verpletteren van Notre-Dame" moet men glimlachen, Wie naar de Notre-Dame gaat, gaat er het voorportaal zien. In welk opzicht zal hem mijn toren op het Champ de Mars hinderen? Hij ziet hem immers niet. Maar het is ook een valsch denkbeeld, terneenen dat een hoog gebouw de omgeving verkleint. De Opera schijnt meer verpletterd door de huizen die er om heen staan dan omgekeerd. Bij den Are de Triomphe ziet men zeer goed, dat de huizen op het Rond-point de l'Etoile 15 meters hoog zijn, maar men moet zich inspannen om te gelooven, dat de boog zelf 45 meters hoog is." Eiffel deed nog wat spijtig opmerken, dat het jammer zou zijn, indien Frankrijks roem alleen op hen, die een lief versje, een aardige melodie, een aantrekkelijk schilderij maken, moest berusten; hjf hoopte, dat ook de ingenieurs en de mannen van wetenschap naar Parijs konden opzien als naar de stad waar men verdere en stoutere grepen durfde doen dan ergens anders. Het slot voorloopig van den strijd wordt ge vonden in een brief van den Minister van open bare werken, Lockroy, aan den heer Alphand, een brief, waarin men niet minder den geestigen jour nalist van vroeger, dan den ijverigen Commis saris-Generaal der tentoonstelling herkent. "Waarde directeur, De bladen bevatten een zich noemend protest, door de Fransche kunstenaars en letterkundigen tot u gericht. Het geldt den toren Eiffel, tot welks plaatsing op het terrein der tentoonstelling gij medewerkt. Aan de breedheid der perioden, aan de schoonheid der beelden, aan het atticisme tan den kieschen en juisten stijl, kan men, zonder zelfs op de onderteekening te letten, raden, dat men het protest aan de samenwerking van de beroemdste schrijvers en dichters van onzen tyd danken heeft. Dit protest is zeer hard voor u, mijnheer de directeur der werkzaamheden. Het is dit niet minder voor mij. Parijs, nog trillende van het genie van zooveel eeuwen, zegt het, en dat een grootsche steenen bloemhof is, ivaartusschen Frankrijks ziel glanst, zou onteerd zijn, als men er oen toren oprichtte, voor welken het handelend Amerika geen plaats zou wil len inruimen. Deze barbaarsche hand, vervolgt het protest, in de levende en kleurige taal waar van het zich bedient, zal het Parijs der ver heven Gothieken, het Parijs van Goujon, Pilon, Rude en Barye, bederven. Deze laatste passage zal u zeker evenzeer als mij getroffen hebben, want Frankrijk's kunst en geschiedenis," waarop het protest zich beroept, hadden mij nog niet geleerd dat Goujon en de anderen verheven Gothieken waren. Maar als deze bevoegde kunstenaars zoo iets verzekeren, moeten wij zwijgen en ons onderwerpen. Indien gij er overigens meer van wilt weten, kunt gij inlich tingen vragen bij den heer Charles Garnier, wiens verontwaardiging zijn geheugen zal opgefrischt hebben. Drie weken geleden heb ik hem tot architect-adviseur der tentoonstelling benoemd. Laat u echter niet overbluffen door den schoonen vorm, en zie de feiten. Het protest komt niet te juister tijd. Gij kunt den onderteekenaars doen opmerken, als z\j u hun protest brengen, dat de torenbouw sedert een jaar besloten, en sedert een maand begonnen is. Men had bijtijds kunnen pro testeeren; dit is niet gebeurd, en de verontwaar diging die tot eer strekt" is juist te laat losge barsten. Dit spijt mij zeer. Niet dat ik voor Parijs vrees. Notre-Dame zal Notre-Dame blijven; de Are de Triomphe blijft de Are de Triomphe. Maar ik had dan het eenige deel der stad, dat ernstig bedreigd wordt, kunnen redden, die onvergelijkelijke vier kante zandvlakte, die men het Champ de Mars noemt, zoo waardig om de dichters en de land schapschilders te bezielen. Gij moogt den hoeren mijn spijt mededeelen. Zeg hun niet, dat het pijnlijk is, nu reeds vooruit de wereldtentoonstelling te zien aanvallen door degenen die haar moesten verdedigen; dat een protest, door zoo groote namen geteekend, in Europa weerklank zal vinden en aan zekere vreemdelingen als voorwendsel zal dienen om aan onze feesten geen deel te nemen; dat hot ver keerd is, een werk des vredes belachelijk te maken, waarop Frankrijk zich met te meer ijver toelegt. nu het zich zoo onrechtvaardig in het buitenland verdacht ziet maken. Zulke kleingeestige over wegingen zijn goed om een minister te treffen; zij zouden geen waarde hebben voor de verheven geesten, die zich boven alles om de belangen der kunst en de liefde tot het schoono bekommeren. Maar wat ik u wel verzoek, is, het protest aan te nemen en te bewaren. Het zal in de vitrines der tentoonstelling een plaats moeten vinden. Zulk een schoon en edel proza, onderteekend door namen, welke de geheele wereld kent, zal niet nalaten de menigte te lokken en, misschien, haar te verwonderen. (Get.) KD. LOCKROY. TENNYSON'S LOCKSLEY HALL" EX LOCKSLEY HALL" ZESTIG JAREN LATER. (Slot). En wat hebben de natuurwetenschappen voor de beschaafder standen gedaan? vraagt de Tennyson van zestig jaar later. Eenvoudig het materialisme bevorderd. De dichter acht dit een bedenkelijk verschijnsel, dat onberekenbare gevolgen kan hebben. In zijn oogen is het heilig geloof aan een leven na dit, het beste middel tot instandhouding van deugd van alles wat goed en waar en rein en edel is." Ontneem den mensch de betoovcring van het Voor eeuwig", en hij tuimelt in het stof terug." Zelf innig godvruchtig, geloovend aan een leven aan gene zijde van het graf, aan een Almachtigen Geest, die ons geschapen heeft, ons in de menschclijke ziel een afschaduwing van Hemzelven heeft gelegd, kan Tennyson zich niettemin met de uitspraken der wetenschap en der ontwikke lingsleer vereenigen. Maar de materialistische richting in de letterkunde keurt hij af: Authors, atheïst, essayist, novelist. realist, (rhymerer, play your part, Paint the mortal shame of nature in the living (hues of art. Rip your brother's vices open, strip your own (foul passions bare; Down \\ith Reticence, down with Reverence (ibrward, naked let them stare!" Zij die den geest van den jongeling met hun ruwe schilderingen van zinnelijken hartstocht verontreinigen ,en de verbeelding van het jonge meisje in den trog van het Zola-isme zich laat wentelen" wekken een diepe verontwaardiging bij hem op. Do your best to charm the worst, to lowcr the (rising race of men; Have we risen from out the beast? then back (into the beast again!" Wie nagaat hoe een schier onzichtbare draad al deze gewichtige overwegingen aaneenrijgt, zal beseffen, hoe de opmerking, dat de moralist den dichter heeft overvleugeld, niet ongegrond was. De held van Locksley Hall, tachtig jaar oud, staat op dezelfde plek, waar hij eenmaal aan zijn jeugdige verbittering lucht gaf. Zijn kleinzoon is zooeven aangekomen om zijn vaderlijk erfgoed in bezit te nemen. Het oude, grijze slot ligt daar in al zijn indrukwekkende somberheid voor hem. Met een niet geringe mate van familietrots toont hij den jongen man het graf van een zijner voor vaderen, die aan de kruistochten deelnamen en het stamwapen, glanzend in het zilveren maan licht dat de ruïne der oude kapel binnenstroomt. Daar vlak naast bevindt zich een ander graf, waar All in white Italian marble, looking still as if she smiled, Lies my Amy, dead in child-birth, dead the mother, dead the child." Op het kasteel zelf ligt het stoffelijk overschot van Amy's echtgenoot, die gedurende zestig jaren zijn leven aan zijn behoeftige misdeelde medemenschen wijdde, de armen diende, hun wonin gen verschafte, scholen oprichtte en de moeras sen in bouwland herschiep. De oude man tracht zijn vrijzinnigen, democratischen, materialistisch gezinden kleinzoon te beduiden, dat alleen deze en dergelijke horvormingen waarachtig noodig en nuttig zijn. Niet door drukte en rumoer en ge schreeuw of zucht naar verandering, maar door een langzamen, voorzichtigen, geleidelijken voor uitgang kan de wereld naar verbetering en vol making streven. Niet de opruiende, oproer preekende volksmenner, maar de humane nauwge zette landeigenaar of kapitalist is de ware vriend des volks. De ernstige stemming, waarin de oude man verkeert, doet hem behoefte gevoelen den klein zoon alles te vertellen wat deze reeds lang weten moet van des jongelings eigen ouders, van zijn vader, den koenen zeeman, die na als een held zijn" plicht te hebben volbracht met zijn zinkend wrak in de diepte verdween; van zijn vroeg ge storven moeder; van de grootmoeder, die Amy's ledige plaats in het hart van den spreker had ingenomen van haar die al de bekoorlijkheid der vrouw en al de verstandelijke gaven van den man bezat," van Edith, krachtig van geest, rijk in wijsheid, trouwhartig, nederig, liefelijk... vrou welijk onder de vrouwelijks te." De jongeling zelf wordt door liefdesmart gekweld maar Judith was slechts een wereldling, zegt de grootvader hoe kan het ooit bij hem opkomen de liefdevoor haar en de liefde voor Amy op n lijn te stellen! Locksley Hall No. l was een hartstochtelijke verheffing van de eerste liefde, een krachtig pro test tegen de tusschenkomst en de bemoeiingen van ouders in zaken des harten. Locksley Hall No. 2 verheft de tweede liefde, de liefde van den rijpen mannelijken leeftijd, hiermede te kennen gevend, dat ouders wei doen tusschen beide te treden. De man door haar ouders gekozen was voor Amy een veel geschikter echtgenoot dan do on bezonnen jeugdige dichter; Edith was voor den dichter een veel betere vrouw dan Amy geweest zou zijn. Een troostrijke maar tevens geweldig ontnuch terende leer! Amy's neef bleef altoos van haar hou den, hoewel zijn diepere genegenheid op een andere vrouw overging, zij is steeds bij hem, vooral nu hy zelfden drempel der geestenwereld nadert. Evenzoo Edith, wier heilig schaduwbeeld de meer vage schim toelacht". Maar niettemin is en blijft het een feit en wel een zeer prozaïsch feit dat de dichter, de man van Amy's keuze, zeer spoedig over haar ontrouw en haar dood getroost was, terwijl de echtgenoot haar door haar ouders opge drongen, de weinig ontwikkelde man, wien alle wijsgeeiïge bespiegelingen en dichterlijke dwepe rijen vreemd waren, zijn geheele leven weduw naar bleef hare nagedachtenis zestig ja,ren lang getrouw was. Ik, die hem vloekte, kreeg hem lief. Zoo zal de liefde zegevieren," verklaart de berouwhebbende grijsaard. Het ligt niet in mijn bedoeling de juistheid der meeningen en denkbeelden, in het dichtwerk nedergelegen en in The Promise of May het drama dat het grootste gedeelte van het boekje inneemt nader bevestigd, bier ter sprake te brengen. Genoeg zij het, te hebben aangetoond boe een ieder, die voortaan Tennyson's werken zal bestudecren, zich rekenschap moet geven van het ver schijnsel, dat Tennyson, na eene levensen'aring van zeven-en-zeventig jaren, na het gebied de? Ge schiedenis, der Wetenschap en dor Philosophie te hebben verkend, openlijk verklaart de conser vatieve monarchale richting te zijn toegedaan en aan een persoonlijk God, aan een leven hiernamaals te gelooven. Dat hij een hervormer is die alle heftige taal,alle snel ingrijpende veranderingen afkeurt, die alle onderzoeken op een historische basis wil doen berusten en reeds voldaan is, wanneer hij kan erkennen, dat, na een arbeid van vele geslachten een zichtbaar teekcn van vooruitgang te bespeu ren is; een philantroop die zijn medemenschcn aanspoort om, ieder in zijn eigene kleine sfeer, zooveel mogelijk practisch en nuttig werkzaam te wezen, zonder zijn hersenen te veel met ab stracte bespiegelingen af te tobben; een staats burger, die wetten en instellingen eerbiedigt en waarschuwt tegen de zucht der onnadenkende jeugd, om «rijpe levenservaring voor dwaasheid uit te maken," en zijn eigen wetgever te zijn ; een dichter en kunstenaar, die in naam der kunst en der zedelijkheid zijn stem verheft, om met kracht op te komen tegen de verderfelijke rich ting der Zola-literatuur, die geheel Europa dreigt te overstroomen. Het is de dichter van Locksley Hall, van Aylnier'» Field, van Maud en In Memoriam die spreekt en zijne woorden verdienen allicht ernstig overwogen te worden. Waren zijn vroegere ge dichten hoofdzakelijk de ontboezemingen van het jeugdig hart, vurig, rusteloos" de latere, die van den ouderdom kalm en bezadigd?" Of heeft het verschijnsel een diepere beteekenis? E. J. IRVING. IETS OVER HAAGSCHE TAAL- EN LETTER KUNDE. H. Maar, waarde lezers! er is nog eene andere Haagsche taal; eene taal, die de menschen, welke haar spreken, doet vervallen in het tegenoverge stelde uiterste van de sprake, die ik in het eerste deel van dit opstel heb trachten te schetsen; eene taal, waarvan de opsporing ons niet dwingt door te dringen in hofjes, of achterbuurten, of zelfs maar in de winkels van kleine kruideniers en groenteboeren, of in de stallen van huurkoetsiers; ik zou met eenige overdrijving kunnen zeg gen: eene taal, die ons slechts bereiken zou, .wanneer we gekleed in rok en wit vest, ons waagden in de salons der haute volce als niet die haute volée de goedheid had, zelve van haar voetstuk af te stappen, en bij openbare ge legenheden zich van aanschijn tot aanschijn aan ons te vertoonen, en als niet eenige sporten lager op de maatschappelijke ladder de papegaaien zaten, die alle mogelijke zaken van die hautevolée naapen, en dus ook hare taal, als het geen onzin was, zou ik zeggen phonographisch weer kaatsen doen. Het is voor die taal, dat ik eenige oogenblikken uw gehoor in beslag neem. Die Haagsche taal dan, de chique conversaiietaal, heeft de eigenaardigheid, zich vooral te doen gelden op het gebied der bijwoorden, die ze, met de meestmogelijke achteloosheid verfranscht, tusschen hare zinnen inweeft. Om te beginnen volge de lezer mij even naar de Fransche Opera, naar den ingang van de stalles. Het is ons te doen om de spreekwijzen dezer twee dandies. Criant vol, van avond, hè?" Stupent, stupent. Ah! daar zit van Asperen met zijne mama op den eersten rang: kijk, daar zit zijne zuster ook! Puissant rijk gekleed, vin-je niet? Maar ze heeft van avond haar beau jour toch niet!" Neen, dat vind ik ook niet. Ze kan er anders zoo blouissant lief uitzien. Ah! mon-Dieu, wat duurt het embêtaut lang, voor men begint. Ik geloof, dat het nu toch vol genoeg is. Het wordt toch al zoo exorbitant warm! En die indécent vervelende muziek. Ik kan me niet be grijpen, dat die nog niet komt. Goddank, les voila." We zijn weer verlost van die athmosfeer van onnoodige en niets zeggende woorden, maar waarde lezer! ik moet toch uwe attentie er op gefixeerd houden. In navolging van die heeren, die in het Fransch de sluizen hunner welsprekendheid open zetten, zijn anderen gekomen, tlie in 't Hollandsen. bijwoorden, liefst van tegengestelden zin, bij ver schillende bijvoegelijke naamwoorden plakken. Zoo kan men hooren spreken van stom vervelend maar ook van stom warm; van akelig guur weer, maar ook van akelig lekker bier: van verkwikkelijk koel, maar ook van verkwikkelijk laf; van een gezellig pratend man, maar ook van eeu ge zellig flauwe grap ; van vreeseli/k ziek, maar ook van vreeselyk prettig (of zooals de geijkte term luidt: lollig), en zoo zou ik u meer voorbeelden kunnen noemen. Ook zijn er verschillende menschen tuk op gelegenheden, om liet woord onguur te gebrui ken, ze spreken dan zoowel op deftigen toon van de ongwe kaken van den dood, als op familiaren toon, van het feit, dat het van morgen in de kerk weer zoo onguur vol was. Sommigen gaan nog verder, en praten van onguur weer, terwijl ze niet bemerken, dat ze dan juist bezig zijn, met het vermelden van het tegengestelde van. datgene, wat ze willen uitdrukken. Anderen spreken hunne taal op z'n ffialeisch; dat is te zeggen, ze spreken Hoilandsch, zooals Indische menschen Hollandsen, spreken. Ze bezi gen namelijk in iedoren volzin het woord: Zeg, waarvan ze dan gewoonlijk de g nog weglaten, en verder doorvlechten ze hunne zinnen met het woordje hè, in dezen trant: Neen, zé, lateu we nu liever van middag naar Scheveningen gaan, hè!" Ja, maar, zé, Mannstüdt speelt toch van avond in 't Kurhaus liè! Och kom, zé, dien kunnen we morgen avond ook wel gaan hooren. Zé! is dan het symphonie-avond, zé, dat komt goed uit hè?" Hoe het komt, dat dit Oostersch-Haagsch zoo veel gesproken wordt ? Wel, de meeste Hagenaars hebben Indische familie, en heeft men die niet, dan toch. kan men bij iedere openbare bijeenkomst, opéra, comedie, bal pi' concert, Indiërs, meest dames, met algeheele minachting voor dea ton hardop hooren spreken, 't Is nuj zelf wel gebeurd, dat ik eene dame, wier gelaatsverve de duidelijke sporen droeg van ontstaan te zijn door de blake ring der keerkringszon, onder eene lei'ing tot haar zoon hoorde zeggen: (ik zat drie rijen, ach ter haar) Zé, Jantje, gaal eens eff'etjes mijn. flacon. ja! Gij zit in mijn mantel in de koffieka mer, hè!" Ook moet men weten, dat het gekleed staat, met zé, en hè! te spreken. De zin voor vreemde woorden heeft niet alleen zijn .oorsprong in een soort bluf, die door nietHagenaars aan den hofstedeling, niet geheel ten onrechte verweten wordt. Er is nog eene andere oorzaak. We moeten die zoeken in de ministeries. Het Departement van. Marine zendt een stuk aan een deskundige om consideratie en advies: van ieder stuk wordt een copie gedeponeerd in de archieven, er komen missiven in: insubordinatie van inferieure ambtenaren wordt niet getolereerd; men maakt carrière, promotie, of wordt gepasseerd, men moet pareeren voor den secretaris-generaal. sommige ambtenaren missen redactie; anderen kan men zoo maar hunne demissie niet geven, omdat ze van familie zijn, en daarom worden ze belast met een sinecure .... ik geloof, dat ik maar weer het best doe, als ik u een dialoog geef tusschen een secretaris-generaal en een com mies; in oi'ficicelen stijl natuurlijk. Pardon, mijnheer X, dat ik u heb laten ontbieden, maar het geldt eene pressante affaire : de copies der missiven, die ik u gisteren ter hand stelde, zou ik gaarne van daag hebben. Jawel, mijnheer Y; er is reeds een copie om consideratie en advies verzonden naar Mr. Z ; en ik had gemeend, dat het nog wel eenige da gen kon traineeren, en daarom heb ik het pressantste voor laten gaan. Nogmaals pardon, mijnheer X, maar ik meende reeds gezegd te hebben, dat het hier eene pressante affaire geldt. De minister verlangt nog heden de copieën te teekenen: het advies van Mr. Z. kon altijd in eene nakomende nota aan zijne Excellentie worden voorgelegd. Dan zal ik er voor zorgen, mijnheer Y.; ver gunt u mij echter nog eene remarque ter defen sie van mijn dralen ? Ik meende dat het advies van Mr. Z influenceeren zou op den inhoud der missiven ; Mr. Z. kan bv. eenige wetten aanhalen. Die konden dan als renvooi in marginc ge noteerd worden. Pardon, maar ik meende, dat zijne Excel lentie liever geen renvooien zag. Mijnheer X, ik geloof, dat ik u er niet op behoef attent te maken, dat mogelijke remarques van zijne Excellentie aan mij geadresseerd zijn,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl