De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 27 februari pagina 2

27 februari 1887 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 505. hunner aanvallers; wie weet van welke af grijselijke tooneelen men getuige ware geweest ? Poen het gewichtigste feit heeft thans >plaats: de politie wendt zich niet tegen de aangevallenen, om de bende te verjagen, maar v er Be nig t zich met hen en valt de b eW o n er s a au. Dit is inderdaad bijkans ongelooflijk: noch tans is het door onwraakbare getuigen ge staafd. Toen het rapport over de Juli-onlusten ' verscheen, waarin betoogd werd dat aan de politie geen enkele fout kon worden toege schreven; een betoog dat later verschillende malen is herhaald, heeft menigeen het hoofd geschud. Men twijfelde; men wantrouwde al die verzekeringen van volmaaktheid. Edoch, de zaak was geschied; en daar 't inderdaad gevaarlijk is, den eerbied voor 't gezag te verminderen door zijn beleid in twijfel te trekken, heeft men berust. Dat berusten moet evenwel binnen zekere * grenzen kunnen blijven. En waar, als in aeze week, een zoo afdoend bewijs werd ge geven van volslagen gebrek aan tucht en leiding, is het plicht daarop te wijzen; ware het Alleen omdat zoo mogelijk de schijn moet worden weggenomen, alsof de politie gemeene zaak met de bende aanvallers had gemaakt. In,het rapport over de Juli-onlusten werd ?- als oorzaak aangegeven de voortdurende op' faling van de zijde der socialisten. Men kan de vraag stellen of dit wel van een breede .' opvatting getuigt. De vatbaarheid voor opruüng toch moet aanwezig zijn. En de oorzaken die de Amsterdamsche burgerij zoo onrustig maken, zoo vatbaar om bij elke ge. legenheid ongeregeldheden te plegen, die oorzaken liggen veel dieper. De geringe eer bied voor 't gezag; de lust tot uitspattingen; het weinig of niet ontwikkelde gemeenschaps gevoel, dit alles kan niet met dien dooddoender, »het socialisme", worden verklaard. Daarvoor zijn historische oorzaken, die zich niet tot den kring onzer gemeente beperken. Maar wel in 't bijzonder aan deze gemeente eigen is de organisatie der politie, ??die volgens verklaringen van hoogerhand niets te wenschen overlaat. Hoe het gebeurde met die verklaringen te rijmen-^Mt, is een raadsel. Dat agenten, die van de socialisten veel te verduren en te lijden hebben gehad, zich een oogenblik kunnen vergeten en tegen hen optreden, die zij moeten verdedigen, het is uit een psychologisch oogpunt verklaar baar, maar het is voor 't gezag vernietigend. Daar moet een leiding zijn, die zoo iets voorkomt. Ook het gehalte van het politiecorps moet verbeterd worden. Het eenige afdoende mid del, tractements-verhooging, is steeds tegen gegaan. .Nog bij de jongste begrootingsdiscussiën is daartegen aangevoerd, dat men rekening moet houden met de tractem enten van de andere beambten der gemeente. Doch inen verliest uit het oog, dat het ambt van politieagent in vele opzichten zoo zwaar en zoo moeielijk te vervullen is, dat een beloo ning van tien tot twaalf gulden in de week, geheel buiten verhouding is tot de eischen die men stellen kan en mag. Een goed politiecorps is goud waard ; een onvoldoend corps, onder onvoldoende leiding, berokkent lijk en gezond was opgevoed als Wildzang, die, wanneer zij samen kattekwaad uitvoer den, het toch warempel niet helpen kon, dat zjjn vriendje niet net als hij, straffeloos een nat pak kon oploopen, een koppige ezel in toom houden en in den draaimolen zitten, of het geluid van klappers niet verdragen en geen papieren sigaren rooken kon. Niet dat er ooit de geringste onaangenaam heden tusschen beide dames voorvielen; het leek er zelfs niet naar, behalve n keer, toen Tony zoo duizelig was geworden omdat hij v Bucephalus in den draaimolen had bestegen. Mevrouw Johnson had juffrouw Jessamine uitgelegd, dat de reden, waardoor Tony zoo gauw van streek raakte, in de buitengewone gevoeligheid van zijn zenuwgestel zat, zooals dei docter haar had verteld «Vervelend schaap!" Dit althans verstond mevrouw Johnson, maar het kwam uit, dat juffmiw Jessamine haar toen alleen «levertraan" had willen aanraden, wat iets heel anders was en eene lekkernij waar Tony niet erg op was gesteld. Het was bij gelegenheid van de kermis dat Tony ziek werd van het paardrijden. Een maal per jaar werd het Ganzengroen het tooneel van een carneval. Om te beginnen kwa men dagen en nachten te voren, wagens met troepen er op aanrollen. Wildzang kon ze hooren als hij in bed lag en kon haast niet slapen, zoo was zijn hoofd vervuld van gis singen, welke kramen en draaimolens het zouden zijn, die hij den volgenden morgen al kant en klaar zou opgesteld vinden, als hij na het ontbijt met zijn hond Vuurvreter uit ging. Het spreekt van zelf. dat hij zelden zoo lang op tijding _van de kermis behoefde te wachten. De brieven besteller kende het raam, waar Wildzang gewoonlijk zijn blonden krullebol doorstak en was klaar met zijn . verslag. »t Koninklijk Theater, Wildzang, op zijn OTide plaats, maar pas een beetje op de ban ken, jongeheer, ze zijn wrakker dan ooit. Twee koekkramen en een zeemeermin onder den Eikenboom, en de Turksche Schop komt daar juist in de verte aan." _Dat Tony het in den draaimolen zoo spoe dig te kwaad kreeg, kwam ongetwijfeld omdirect, maar vooral indirect, onnoemelijk veel schade. Ten slotte zijn hier enkele aanhalingen op hare plaats, uit het rapport, door het Hoofd der Politie omtrent de Juli-onlusten uitgebracht. »Door een en ander bestond genoegzame «zekerheid, dat verrassingen nimmer konden »plaats hebben, en te allen tijde een voldoende »politiemacht binnen een minimum van tijd »op ieder punt der stad kon worden gecon«centreerd, terwijl de leiding steeds in ne »hand kon blijven berusten.".... »Het behoeft geen betoog, dat onder de «voorgeschreven en stipt gehandhaafde waak«zaamheid vrees voor overrompeling van het »gezag niet behoefde te bestaan Verrast kon de Politie echter niet worden, omdat zij toen, evenals steeds en ook iiu nog, op elke gebeurtenis was en is voorbereid.'' En het rapport eindigt aldus: »Ik heb althans gegronde reden om te «vermoeden, dat het gebeurde bij voortduring »den meest mogelijken afschrik van weer»spannigheid tegen het wettig gezag zal ge»ven aan hen die, overigens rustige burgers «zijnde, soms tot groote uitspattingen zouden «kunnen vervallen of ze onbewust en zonder «bedoeling in de hand zouden kunnen werken. «Mocht dit echter onverhoopt niet het geval «zijn of blijven, dan zal ook in de toekomst «de overheid haar plicht weten te volbrengen «en de orde handhaven, zonder welke de vrij«heid en het welzijn der ingezetenen niet «bestaanbaar is." Dit zijn gulden woorden. Zoo ooit, dan dunkt ons thans de gelegenheid daar voor een der leden van den Gemeenteraad, om aan het Dagelijkseh Bestuur de vraag te stellen, in hoever aan de theoretische beschouwingen van dit d.d. 11 Januari 1887 uitgebracht rapport, nog geen anderhalve maand daarna, practische uitvoering is gegeven. D. M. (1) Naar wij vernemen wordt een justitieel en administratief onderzoek ingesteld. RED. Van over de Grenzen. De heer Von Bismarck heeft bij de stem bus eene schitterende overwinning behaald, en op nieuw bewezen, dat hij de Duitschers beter kent, dan iemands anders. De onge hoorde pressie, door de Regeering uitgeoefend, heeft hare werking niet gemist. De stemming geleek veel op een plebisciet in de laatste dagen van het Fransche Keizerrijk, en drukt waarschijnlijk den wensch en de gezindheid van het volk even nauwkeurig, of?beter ge zegd even onnauwkeurig uit. «Cijfers liegen niet"?zal men wellicht opmerken; »het is niet te ontkennen, dat de Duitsch vrijzin nige partij van haar 67 mandaten er 40 heeft verloren, dat de Volkspartij uit _den Rijksdag is verdwenen; dat de sociaaldemocraten in plaats van hun 25-tal afge vaardigden, zooals algemeen werd verwacht, met een nieuw dozijn te zien vermeerderen, allerwaarschijnlijkst over slechts 15 zetels zal kunnen beschikken; dat eindelijk zelfs het Centrum verzwakt uit den strijd te voorschijn komt." Ontegenzeggelijk valt op de juistheid dezer feiten niets af' te dingen. Maar hare beteedat hij het in de Turksche schop reeds zoo benauwd had gehad. Hij had alleen Bucepha lus bestegen (een gevlekteii, zonder staart) om dat Wildzang er hem toe had aangezet, en hem de vernuftig uitgedachte^ hoop had voor gespiegeld, dat de ronddraaiende beweging hoogst waarschijnlijk het op en neergaand gevoel genezen zou. Dat gebeurde echter niet en toen hij pas eenmaal rond was geweest, duikelde Tony van zijn ros. Wildzang zelf was niet geheel en al vrij van draaierigheid, maar eenmaal op den rug van den Zwarten Prins gezeten, bleef hij in den zadel zooals het een ruiter betaamt. Toen hij de eerste maal rond ging, wuifde hij met zijn hoed, en deed eenigzins verdrietig de ontdekking, dat de Zwarte Prins sedert de laatste kermis een oor was kwijt geraakt; bij de tweede keer zag hij min of meer bleek, maar bleef' rechtop, hoewel in een omioodig stijve houding zitten ; bij den derden keer kneep hij zijn oogen dicht. In den vierden viel zijn hoed af en omklemde hij den nek van zijn paard. Gedurende den vijfden hield hij zijn blond hoofd, stevig tegen de manen van den Zwarten Prins gedrukt, en hield zich op deze wyze_ in de stijgbeugels totdat de paarden stilhielden, waarna de eigenaar hem behulp zaam was in het afstijgen en hij wel een beetje haastig ging zitten met de woorden: »dat het dol prettig was geweest." Zopdra de eerste kermistroep pp het Groen zijn intrede hield, maakte de grijze gans dat zij wegkwam, en keerde niet terug voor dat er niet anders dan voetstappen en mosselschelpen van de kermis waren overgebleven. Wegloopen was haar geliefkoosde leer; de eenige manier, volgens haar beweren, waarop men lang en rustig kan leven en niets te verliezen heeft. Als ge weg loopt voor het gevaar, kunt ge weer terugkomen zoodra het geweken is. Loop hard weg, keer langzaam terug, draag het hoofd fier omhoog en snater zoo hard ge kunt, dan zult ge tot in hoogen ouderdom de achting van het Ganzengroen genieten. (Wordt vervolgd.) kenis doet zich voor in "een gansch ander licht, wanneer men de omstandigheden na gaat, onder welke de verkiezingen hebben plaats gehad. In de eerste plaats maakt de uiterst gebrek kige, door de regeering sedert yijftieiT-jaren hardnekkig gehandhaafde indeeling der kies districten een zuiver resultaat onmogelijk. In plaats van 397 leden, moest de Duitsche Rijks dag e? 468 hebben. De aanwas der bevolking, die zich vooral ki de groote steden heeft doen gevoelen, heeft op de samenstelling van de vertegenwoordiging geenerlei invloed gehad. Hierdoor alleen is het te verklaren, dat de soci aal-democraten, ofschoon de op hun candidaten uitgebrachte stemmen van 600,000 tot een millioeii zijn gestegen, en dus met 66 percent zijn vermeerderd, toch het aantal hunner afgSvaardigden met 40 percent moeten zien ver minderd. In de tweede plaats is de herinnering der groote daden, in de jaren 1806 eu 1870?71 door het Duitsche leger volbracht, zoo leven dig gebleven, dat de onfeilbaarheid van een. man als veldmaarschalk Moltke bijna tot een geloofsartikel is geworden, en hem ontslaat van de verplichting om voor zijne beweringen eenig bewijs aan te voeren. Wan neer Moltke, nadat de vorige Rijksdag het gansche door hem noodig geoordeelde aantal manschappen heeft toegestaan, de orakel spreuk verkodnigt: »het triennaat is de oor log ; het septennaat is de vrede," dan gelooft men hem, ook zonder hem te begrijpen. En wanneer dan een lid der linkerzijde het waagt op te merken, dat zulk eene bewering onzin is, dan roept men hem verontwaardigd toe: «Wilt Qij het beter weten dan onze groote veld heer?" En het »weg met den landverrader!" wordt de leuze van-hen die, wellicht zonder het zelf te weten, in de meening vau aan de nationale zaak bevorderlijk te zijn, de kracht der reactie vermeerderen. Het septennaat komt; maar dit is op het oogenblik eene zaak van ondergeschikt be ling. De groote quaestie is: wat zal de regee ring doen met hare meerderheid van pi. m. 235 leden ? * * * ledere dag heeft genoeg aan .zijn eigen kwaad. Het zal later moeten blijken, of de Duitschers inderdaad met een alcohol- en een tabaksmonopolie zullen worden gezegend, en of de nieuwe meerderheid van heele en halve conservatieven den heer Von Bismarck zal willen helpen in het beperken en verkorten der tegenwoordige bij de grondwet verzekerde rechten en vrijheden. Wat Europa wenscht te Aveten is, of' het gevaar voor een oorlog, nu de heer Von Bismarck de Duitsche libe ralen machteloos heeft gemaakt, is afgewend of verminderd. Op die vraag luidt het ant woord alles behalve gunstig'. Terwijl in Duitschland de verkiezings campagne met ongekende verbittering werd gevoerd, heeft d# Russische staatkunde in alle stilte eene volledige volte, face gemaakt. Het nieuwe standpunt, waarop men zich te St. Petersburg heeft geplaatst, is door de artikelen in Katkpff's Wjedomosti, in de Ween er Politisélie Correspondent; en in den Brusselschen Nord volkomen toegelicht. Rusland zoo vernemen wij kan zich door eene toenadering tot Duitschland slechts verzwakken, omdat het daardoor Frankrijk in de handen van den heer Von Bismarck zou overleveren en in de Oostersche quaestie concessiën aan Oostenrijk zou moeten doen. Daarenboven heeft men te St. Petersburg niet vergeten, dat de in 1870 aan Duitschland be wezen diensten met ondank zijn beloond, en dat het de heer Von Bismarck is geweest, die Rusland belet heeft de vruchten te plukken van den kostbaren en Moedigen oorlog tegen Turkije. Eene rechtstreeksche alliantie met Frankrijk zou echter op dit oogenblik voor Rusland niet gewcnscht zijn; zij zou on middellijk een algemeenen Europeeschen oorlog doen uitbreken, en dit verlangt het Russische volk niet. Rushind moet daarom vpprloopig de onbekende in het vraagstuk blijven; het moet zich ook in de Bulgaarsche quaestie niet door onnoodige overhaasting bloot geven. Het kan wachten. Maar het moet zijne maatregelen nemen om, indien een conflict tusschen Duitschland en Frankrijkuitbreekt, ten allen tijde met een »tot hiertoe en niet verder" tusschen beiden te kunnen komen en de rol van scheidsrechter op liet beslissend oogenblik te kunnen spelen. Het zal dan tegenover Duitschland doen, wat dit laatste in 1878 tegenover Rusland heeft ge daan. Even als toen het congres te Berlijn eene streep heeft gehaald door het traktaat van San Stefano, zouden dan de voorwaarden voor een nieuwen Frankforter vrede uit St.- Petersburg worden voorgeschreven. Heeft men hier te doen met eene aanmoe diging van Frankrijk om een oorlog te be ginnen, waarvan de ernstigste gevolgen door eene machtige hand zullen worden afgewend? Of moet men denken aan eene bedreiging die alleen dienen moet om Duitschland te dwingen, den czar in het Balkanschiereiland geheel de vrije hand te laten, desnoods met opoffering van den Oostenrijkschen bondge noot ? In het eerste geval zal de houding van Duitschland tegenover Frankrijk, zoo de heer Von Bismarck werkelijk een conflict wil vermijden, volkomen moeten veranderen. En in het tweede geval doet zich de verontrus tende vraag voor, wat de heer Von Bismarck, die misschien een eerlijk makelaar is,maar zeker niet van alle provisie afziet, zal vragen in ruil voor de alliantie met Oostenrijk en voor de concessiën in de Oostersche quaestie. De onzekerheid van den tegenwpordigen politieken toestand, wordt grootelijks ver meerderd door het voortduren der ministrieele crisis in Italië. De heer Depretis, de oude »Vos van Stradella" heeft moeten afzien van de samenstelling van een ministerie, bij welke hem het behoud van graaf Robilant als Minister van Buitenlandsche Zaken als eenige voorwaarde was gesteld. Maar die voorwaar de beteekent, dat Italiëzal blijven samen gaan met Duitschland en Oosterijk, en dat het zal trachten, wellicht door tusschenkomst van den heer Von Bismarck, die den paus tot een der gewichtigste factoren zijner politiek heeft gemaakt een modus vwendi tusschen het Quirinaal en het Vatikaan tot stand te brengen. Noch het eene, noch het andere denkbeeld is in Italiëpopulair. De froote moeielijkheid bestaat dus op het oogenlik in het vinden eener combinatie van mi nisters, die aan het nieuwe kabinet eene meerderheid schenkt, groot genoeg om het voor een spoedigen val te beveiligen, wanneer het maatregelen neemt, die wellicht zeer ver standig, maar stellig zeer impopulair zijn. E. D. PlJZEL. Uit het Haagje. Wel, mijn waarde heer, wat zegt ge er nu van ? Hebben wij, Hagenaars, ons niet allerkranigst gehouden ? Gij ook met uw Amsterdammers hebt u kapitaal gedragen, dat moet ik zeggen, op den 19en dezer, den onvergetelijken dag, dien de kroniek-schrijver met gouden en oranje letteren zal noteeren, wil hij geen gevaar loopen, na zijn dood nog, naar verdienste, te worden gestoenigd ? En nu gaat ge in 't begin van April, als de Koninklijke familie u haar jaarlijksch bezoek komt brengen, 't nog eens dunnetjes. . . neen, dik en dwars, overdoen V Bravo, bravissimo, brave, Hollandsche kerels ! Geeft me de hand. Ik kom op uw feest, zoo niet, dan ben ik dood. Een betere reden voor mijn onverhoopte afwezigheid kan ik niet geven. Ge weet van ons feestvieren alles, want onze kranten zijn er dagen achtereen vol van geweest. Ge weet dus ook dat het schitterend feest voor ons bijna in droevigen rouw was verkeerd. Wat zit toch een ongeluk, ja, een nationale ramp, soms in een klein hoekje! Do onhandigheid van een jockey had bijna over het lot van een geheel ko ninkrijk beslist. ??Ja, oen onhandigheid, anders niets. Al heeft onze Koningin zich voor den man in do bres gesteld en dat is hoogst edelmoedig en ridderlijk van onze geliefde Vorstin dit belet echter niet dat hij of zijn hoofd verloren had, of om een andere reden zijn jockeyplicht niet naar behooren heeft vervuld. L>e paarden holden niet, maar sloegen alleen een weinig door, toen de rijder, in plaats van de, teugels aan te houden, voorover boog om de stang van het paard te grijpen. Welke bekwame ruiter doet dat V L)oor dat voorover buigen verloor hij zijn evenwicht en. buitelde uit het zaal. Voila! En toen gingen de paarden door, hoewel mot op den hol. Een ho'lend span is blind en loopt in gestrekte carrière liefst recht vooruit, en als 't goed blind is goloopon, zelfs tegen een muur. Zoover is 't, Goddank, niet gekomen, maar had het kunnen komen, als 't jonge, vurige paarden waren geweest, maar de beesten waren sinds lang van don tand. Men hoeft liet ongeval den dag zelf voor den Koning verzwegen, daar Zijne Majesteit, het ver nemende, zeer zeker niet zou hebben toegestaan dat de Koningin weder uitreed, zooals ze nu onmiddellijk deed toen er haastig een ander rijtuig was ingespannen. Den volgenden dag, toon de Koning het ongeluk vernam en hom. voorgesteld werd de paarden te doon verkoopen, daar ze nu niet meer vertrouwbaar waren, beval hij terstond zo dood te schieten, omdat hij niet wilde dat een ander aan 't zelfde gevaar KOU zijn blootgesteld, als waaraan de Koningin zou geluk kig was ontsnapt. Ik behoef u niet te zeggen, welke vreemdsoortio-e, nitoonloopcnde en onwaarschijnlijke verhalen er over de zaak de ronde hebben gedaan en hoe veel moedige heidon getracht hebben zich voor redders der Koningin en de Prinses te doen door gaan. Ik ken heeron, die toevallig iets van fcet ongeval uit de verte bespeurd hebbende, terstond naar hot paleis liepen om te weten hoo de zaak was afgeloopen en die nu uit dit heldenfcit het betoog trachten te trekken dat zij aanspraak mo gen maken op do hoogste erkentelijkheid van ons Vorstelijk Huis en de Nederlandsche natie. .* Welnu, als die menschen zich daardoor geluk kig gevoelen, que bien leur fasso! Verder kan ik u, als mijn persoonlijk gevoelen meedeelen, dat het Haagsche feest van don l'Jrt schitterend is geslaagd. De kranten hebben er niet te voel van gezegd en konden er uiot te voel van zeggen. Ik wist niot or zooveel vlaggodoek op do wereld was. Hoo drommel, zijn de monsclien er aan gekomen? Ik heb geen huis gezien of er stak oen driekleur of driekleurtje inet oranje uit. Eu de geringe buurten waren 't mooisto opgeschikt. Daar hadden de bewoners zelf dagen achteroen gewerkt om hun straten en huizen in feestdos te tooien. En dan de oranjelinten en strikken op borst on hood! Nu, ze mogen van den Haag niet zeggen, dat het minder Oranje-gezind is dan vroeger. Maar ziet u, dat alles zou zeker niet zoo gegaan zijn als we niet zoo'n uitstekende feestcommissie hadden gehad. Wat hebben die vijftig hoeren zich geweerd! Wol-wel! Ik vroeg een hunner, zoo langs mijn neus weg: Wel, hebt u't niet verbazend druk, als lid dor Commissie ?" Merkwaardig en naïef was 't ant woord: Wel ik heb er niets voor gedaan dan mijn naam op de lijst gezet, die den Koning wordt aangeboden." Hebt u ook soms het adres mede geredigeerd?" vroeg ik leuk. Eerst wilde hij de waarheid zeggen en Neen antwoorden, maar 's mans ijdelheid kwam boven en hij verklaarde dat hij er een beetje aan mee geholpea had. Ik maakte hem mijn compliment en voegde er bij, dat ik het een meesterstuk van stijl vond, dat evenals de Ilias, die aan Homerus wordt toege schreven, onmogelijk het werk kan zyn van n persoon, maar dat het van meer stylisten in dat geval vijftig moest wezen. De man slikte het koopje gaaf, wel een bewijs dat hij met oor deel in de commissie gekozen ea er volkomea op zijn plaats was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl