Historisch Archief 1877-1940
No, 606
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
5
tooninge, op een wisse wys na de Perspectief
.?optica, in Migniatuur voorgesteld, die door
Ma.?chines in een oogenblik tyds haare verandering
te weeg brengen. Wy twyfelen niet of den
Aanschouwer zal overtuigd z\jn nooit diergelyke
gezien 'te hebben. Dit alles word tot nog meer
verwondering in een zeer klyn bestek zo
natuurlyk verbeeld dat zulks onmogelijk is in een
Leevensgroot Tooneel te volgen. Men zal alle
dagen bereid zyn hetzelve geïllumineerd telaate
Wie zou om iets zoo schoons te zien de twee
schellingen niet gaarne offeren, die tot toegang
moeten worden betaald? We treden binnen en
laten ons den weg naar de schouwplaats wijzen.
Aan 't einde van het vertrek is het tooneel op
geslagen. Het voorwerk is iets meer dan 8
Amsterdamsche voeten hoog en 6 voeten breed. Het is
fraai beschilderd en gebeeldhouwd en stelt een
tent voor, waarvan de kap met pluimen, galons,
kwasten enz. is versierd, terwijl de gordynen door
engeltjes worden vastgehouden, zittende op
ornementen, die door voetstukken ondersteund worden.
Jn de ruimte, die de engeltjes verondersteld wor
den open te houden, ziet men beneden langs den
grond een balustrade met breed lijstwerk, waar
boven de planken van 't tooneel beginnen. Zij
eindigt ter wederzyde in de tooneelpoort welke
«venals de stadsschouwburg aan ieder kant een
beeld vertoont. Hier zijn het poëzie en schilder
kunst, beide met attributen en verzeld van engel
tjes, die haar bekronen. Op 'tgordyn, dat de 2
voet hooge en 3 voet breede opening bedekt, ziet
met den Parnas met Apollo en de negen muzen
voorgesteld, terwijl in de hoogte zes zinnebeeldige
medailles schijnen te hangen, IJver, Tyd,
Wy'steid. Wiskunde, Eer en Belooning, die den be
zoeker in weinige woorden de geschiedenis van
het kunstwerk en het streven van zijn meester
vertellen. Het tgoneel is 6 voet diep, maar als
straks het scherm opgaat, kunt ge u best verbeel
den, dat het een gezichteinder ver gaat en als de
beweegbare poppetjes voor 't voetlicht komen,
dan zult ge wanen, dat ge een werkelijk tooneel
door een verkleinglaasje ziet. Alles is op een elfde
van de ware grootte gemaakt, en 't is ingericht
met zooveel kunst- en vliegwerk, dat met
open tooneel meer dan honderd stukken in een
oogenblik kunnen veranderen. Dat is natuurlijk
niet anders dan met hulp van een zeer
zamengesteld mechaniek bereikbaar. Daarin schijnt een
deel van 't geheim des vertooners gelegen te zijn,
dat de kunstmeester dus wijselijk voor zich houdt
Intusschen zijn de vyf kleine koperen kroontjes
aangestoken, die de voorstelling zullen verlichten.
Het schelletje gaat, het scherm rijst, en ge ziet
het tooneel als Hemelzaal, waarin Jupiter en
Juno, gezeten op een wolkentroon, afdalen, ge
volgd door alle andere goden. Het hooge gezel
schap heeft het druk over de boosheid van 't
menschdom en Jupijn besluit ze een kastijding
toe te dienen. Ge hoort hem in versmaat donde
ren door den mond van den uitlegger. Daar ver
andert het tooneel in een dorp, een wolk daalt
neer. Zy draagt den Dondergod en Mercuur, die
de aarde betredende, plotseling in bedelaars ver
anderden. Een zachte muziek ruischt en een
onzichtbaar choor laat den volgenden zang hooren :
Triumph! Zijn Godheid daalt,
Door 't wolk geweemel
Zo uit den Heemel
En met glans bestraalt!
Dat 'tal op Aarde
Voor Zijn Eerwaarde
Van vreugde juigt !
En neder buigt!
Het zijn misschien wel de zilveren stemmetjes
van Pietje en Bartje Barbiers geweest, die op
deze wijze hun gebieders op den kunstenaars
loopbaan lieten debuteeren. Ongelukkig zijn de
woorden niet in overeenstemming met de naakte
waarheid der feiten, die ge gebeuren ziet, want
in hun bedelaarsplunje worden de hooge heeren
allesbehalve vriendelyk ontvangen. Eindelijk ko
men zij voor de hut van Philemon
..... wiens hoofd reeds beeft en schut
Door hooge ouderdom, Vrouw Boucis van 's gelijken,
Dog beide vroom van aard, zo als 't vervolg doet
(blijken ;
By deze woorden ziet ge de onaanzienlijke
vreemdelingen op verzoek van de bestjes binnen
treden en zich te goed doen aan spijzen en dran
ken, die hun worden voorgezet. Eindelijk open
baren de goden zich, en schenken hun tot be
looning de vervulling hunner dierbaarste wenschen.
Wederom verandert het tooneel. Voorgegaan door
het Godenpaar klimmen de oudjes met moeite den
berg op. Op 't oogenblik dat Jupijn hen uitnoodigt
zich om te wenden, verzinkt heel hun dorp, met
uitzondering van hunne hut, in 't niet, tot begrij
pelijke onsteltenis van het bevoorrechte tweetal,
dat men hoort uitroepen:
Ach! welk een naare slag! Wie kon dit ooit
gelooven!
Het Aardrijk barst van een! Hier keert het
onderst boven
En 't zondig volk versmoort ; daar huis en hove
was
Is nu een woesternij, vol stinkende moeras.
Zulk een omgeving, zou men zeggen, is weinig
geschikt voor een tempel, waarin we eensklaps de
"hut zien veranderen. Maar daar weet de inventeur
van het kunstwerk wel weg mede. Volwassen
boomen rijzen waar de goden, terwijl ze de oudjes
naar den tempel geleiden, de voet zetten.
Nauwelijk zijn ze tot de deur genaderd of hot tooneel
verandert weder, en men ziet het inwendige des
tempels, met zuilen en een choor. De uitlegger
is van al de heerlijkheid zelf versteld, en verwacht
«en wondre uitwerking van zijn decoratief.
Wie werd niet aangespoord om deugden te
beminnen
Door 't Koninklijk gestigt, eerst buiten nu van
binnen ?
Op een wenk des Alvaders verdwijnt het Choor
om plaats te maken voor een altaar, waar de beide
uitverkorenen den offerdienst verrichten. Ongemerkt
zijn de goden verdwenen. Wederom verandert het
tooneel, thans in een bosch waarin men den tempel
van buiten ziet. Philemon en Baucis staan er
voor. Zij gevoelen dat hun einde nabij is.
Zij sluiten haaren mond met een verliefd vaarwel!
Terwijl een schors hun lijf bedekt in plaats van vel.
Voor hun oogen zien de toeschouwers den een
in een eik, de ander in een linde veranderen.
Waaruyt dan tak op tak en hare blaen voortkomen:
Zij zyn dan als voorzeyt geen menschen meer,
maar boomen,
Het stuk eindigt met een aandoenlijke moraal
in overeenstemming met de gevoelens door de
slotscène opgewekt:
Verwacht hetzelve loon des hemels vroeg of spaa!
Maar de Amsterdammers van dien ty'd maakten
zich al even weinig ongerust over de Goden des
Olymps, als die van tegenwoordig. Rustig blijven
zij zitten, zonder zelfs de uitwerking van de voor
spelling op hun eigen huid of die van hun buur
man te onderzoeken.
Nog andere voorstellingen volgen, maar zonder
zoeveel verandering Diogenes menschen zoekende,
Andromeda door Perseus verlost, David en Abigael,
Salomo en de Koningin van Seba, op welke voor
stellingen de kunstmeester evenzeer zijn dichtaar
heeft geopend en uitleggingen op rijm geschreven,
die voor de reeds aangehaalde staaltjes van zijn
kunst, niet onderdoen.
(Slot volgt).
JANTJE'S BEEN,
NAAK CASTELNUOVO.
I.
Bi had Adèle niets ernstigs te verwaten. (De
lezer mag gelooven, dat niet de schrijver hier
spreekt; wat mij betreft, ik heb deze Adèle niet
eens van aanzien gekend; de spreker is de heer
Roberto Cefali, ingenieur en eigenaar van huizen,
echtgenoot van Adèle.)
Ik had Adèle niets ernstigs te verwijten, Adèle
my evenmin, maar wij konden elkander nu een
maal niet verdragen. Of nog eer, laat ons billijk
zijn, ik kon haar niet verdragen; Adèle was zoo
flegmatiek, dat zij niet eens voor eene sterke
antipathie vatbaar was. Wanneer ik daarover
praatte met mijne vrienden, noemde ik haar
kraakporselein, niet omdat zij iets breckbaars had, de
hemel beware mij! maar omdat in al haar bewe
gingen, in het openen van haar mond, iets was,
alsof zij bang was, dat zij iets breken zou.
Ik moet bekennen, dat ik een tamelijk
loszinnig jong echtgenoot was. Ik was onbedacht ge
trouwd en beschouwde mij nu als een slachtdier
van het huwelijk. Op mijn leeftijd, met mijn geest
(men vergeve mij de bescheidenheid), met mijn
titel van doctor in de wiskundige wetenschappen,
met een zeker vermogen, met eene absolute onaf
hankelijkheid, mijne ouders waren helaas kort
geleden gestorven, had ik een eerste figuur
in de wereld kunnen slaan zonder deze rampzalige
vrouw, die geen spoor van ideaal gevoel had.
Voldoende zij het, te zeggen, dat, als ik haar
in onze wittebroodsweken naief mijn verzen
voorlas, het mij niet mogelijk was, haar zelfs
een spoor van bewondering te ontlokken. Ik wil
niet zeggen, dat dit de eerste oorsprong van mijn
afkeer was. Men zegt Tv-el: Cherchez la femme,
maar ik zou willen zeggen : de vrouw zoeken is
goed, maar zoek nog eer den oorsprong der dingen
in de menschelijke ijdelheid. Gekwetste ijdelheid,
bevredigde ijdelheid, dat is de oorsprong van liefde
en haat.
Kortom, een verdrietiger huwelijk dan het onze
zou moeielijk te vinden zijn geweest. Waren wij
bij elkaar, Adèle en ik, dan gaapten wij tegen
elkaar, dat het een lust was om te zien. De
komst van Jantje verbeterde deze interessante
verhouding niet, integendeel. Adelo wilde zelf bij
haren baby voor min spelen; zij had gedurende
dien tijd haar eigen slaapkamer, en later toonde
zij geen behoefte, om tot de vroegere gewoonten
terug te koeren. Het is haar zaak. te spreken
zeide ik in mijne wijsheid, terwijl ik achter do
coulissen van ons theater vertroostingen zocht voor
mijn eenzamen echt. Maar Adèle zeide niets, zij
was harder dan een molensteen. Gelijk de meeste
deugdzame vrouwen, was zij tevreden, een zoontje
te hebben.
Ik moet erkennen,. Adèle hield van haar Jantje
en kweekte hem met de grootste zorg op. Zij was
altoos bezig met hem te wasschen, te verschoonen
en hem op haar schoot te laten huppelen. Het
was, alsof zij met eene pop speelde. Ik koesterde
voor mijn zoon eene kalme genegenheid, ik was
een man, te verheven voor die grapjes en liefko
zingen. Groote offers, grootsche deugden begreep
ik wel, ik voelde my daarvoor geschapen ... maar
onze eeuw eischt ze niet, zij is te prozaïsch. In
ieder geval, Jantje groeide, en was, toen hij drie
en een half jaar was, flink, mooi. vroolyk, een
rozeknop, een vreugde zelfs voor een ernstiger
man, dan ik was. Maar ik lette niet veel op
hem; het kwam my zelfs voor, alsof het arme
kind mede schuld had aan het verdorren mijner
fantazie. Ook hij gaf niet veel om mij, het andere
woord was altoos: Mama! Juist om Jantje kra
keelde ik met Adèle. toch herinner ik mij niet
meer waarom, zoo gering was do aanleiding. Hot
eene woord lokte het andere uit.
Een mooi leven, dat we leiden," zeide Adèle.
En toch geeft geen zijne rol op," antwoordde ik.
O, wat mij betreft," antwoordde zij.
II.
Ik vatte de gelegenheid terstond aan, en open
baarde haar onverholen mijne gedachten omtrent
eene echtscheiding. Zy' verbleekte een weinig;
maar toen zij vernam, dat alles in stilte zou gaan,
dat ik Jantje tot zijn twaalfde jaar bij haar laten
zou, zonder eenige andere verplichting, dan dat
zij hem mij ieder half jaar veertien dagen zou
zenden, besloot zij, dat het misschien zoo beter
zou zijn voor mij. Ik voltooide haar gedachte.
Beter voor ons heiden," zeide ik, en vervolgde:
Gij moet uw vader schrijven, dat hij u afhaalt."
Ik zal morden schrijven."
Het is niet noodig hem alles te zeggen."
Neen, zeker, het zou hem zeker slecht bevallen."
Er is wel een voorwendsel", zeide ik, eene
gezondheid, de behoefte aan een beetje lucht van
je geboortegrond; ook Jantje zal de verandering
goed doen?"
O, voor Jantje kan het niet beter zijn, dan
het nu is."
Dat doet er niet toe; dat zegt men toch zoo.
Eenmaal daar, kunt ge de zaak langzamerhand
uiteen zetten."
Zy antwoordde niet, maar scheen door mijne
opmerkingen overtuigd. Ik was op het punt mijne
vrijheid terug te winnen, en dacht er over na,
hoe ik daarvan het beste gebruik zon maken. In
de toekomst was alles mij geoorloofd, behalve
trouwen. En deze onmogelijkheid was my niet
onaangenaam'. Ik was niet van plan, een geheim
te maken van mijn toestand; zulk een nietswaar
dige was ik niet. Maar ik herhaal het, de hoofd
zaak was, vry' te zijn. De tegenwoordigheid van
Adèle, die niets minder dan leelijk was, verlamde
mijn geest en vleugels. O noodlot!
Mijn vrienden, enkel jongelui, feliciteerden mij
met mijn besluit. Het moest er toch toe komen;
wanneer men elkander niet verdragen kan, is het
beter te scheiden", was het diepzinnig oordeel
van een jong doctor in de philosophie, den Solon
van ons clubje.
De oudste van ons was 32 jaar; ik, getrouwd
en vader, was 26. Ik was, toen ik trouwde, 22
jaar; ik was nog niet eens gepromoveerd. Kon
het erger. Op dien leeftijd is men nog niet ver
antwoordelijk voor zijne eigen daden", zeide onze
wysgeer. Zeer waar: is men niet verantwoordelijk.
Mijn geweten was rustig, mijn geest veerkrach
tig, zooals in lang niet. Ik wil oprecht zijn; dien
avond werd er champagne ontkurkt ter eere mijner
bevrijding, men dronk op mijn toekomstige letter
kundige triomfen. Wie kon aan die triomfen twij
felen? De anderen wellicht; ik zeker niet.
III.
Ik was spoedig na den eten uitgegaan; het was
laat in den nacht toen ik t'huis kwam. Tot mijn
groote verbazing, kwam Adèle mij tegemoet.
Jantje is gevallen," zeide zij, hij heeft zich
heel erg bezeerd aan de knie."
Gevallen? Hoe? Hemel, er moet toch wat
beter met dien jongen opgepast worden!''
Niemand heeft er schuld aan," antwoordde zij
rustig, maar ernstig; ik heb terstond den dokter
laten halen."
Een gewoon geval, een koud compres zal
voldoende zijn."
Neen, de dokter zegt: afwachten."
O, die dokters!"
Hij heeft een verband gelegd, en komt morgen
terug."
Niets bijzonders dus. Waarom bonje nog op ?"
Omdat de lieveling erg onrustig is. Hoor hem
schreien. Ik ga bij hem, wil je hem zien V"
Nu maar niet. Morgen kom ik wel."
Ik ging naar mijn kamer, sloot de deur goed,
zoodat het geluid niet doordrong, kleedde mij uit,
en kroop onder de dekens. De vrouwen overdrijven
altoos, en de doktoren gieten olie in het vuur.
Natuurlijk, het is koren op hun molen; de wereld
is zoo egoïstisch. Ik legde mijn kussen wat ge
makkelijker en sliep rustig in.
's Morgens, nadat ik vry laat opgestaan was,
ging ik naar Jantje's kamer. Mijn vrouw hadden
geheelen nacht gewaakt. Jantje kreunde zachtkens;
hij had een hooge kleur, zeker wat koorts. De
dokter kwam, bekeek het been, en zou bloedzui
gers zenden.
Is het gebroken?" vroeg ik.
Gebroken ? neen."
Als het niet gebroken is", zeide ik ernstig.
Sommige kneuzingen zijn erger dan been
breuken."
De doctoren hebben er plezier in, iemand on
gerust te maken. In allen gevalle, van den brief
aan mijn schoonvader kwam nu niets.
IV.
En Jantje werd maar niet beter. Het gezwel
bleet'; hij kon den voet niet neerzetten, hij kon
het been niet bewogen zonder pijn. Het arme
kind, gewoon den geheclen dag rond te springen,
lag nu dag in da.g uit op de canapé. Een paar
dagen waren dan ook voldoende geweest, om het
rood van zijne wangen en den gloed van levens
lust uit zijn heldere oogen te nemen. Adèle was
niet van de kamer, en verzon allerlei om hem
vroolijk te houden. Zoo dikwijls als ik uitging,
was liet: Breng wat nieuw speelgoed mee voor
Jantje." En zij hield dat voor zoo natuurlijk, alsof
het voor een heer iets aangenaams was, in
speelgoedwinkels te loopen. En ik nog wel, op het
punt van te scheiden! Mijne vrienden lachten mij
uit; Jantjes ongesteldheid kwam al zeer ongelegen.
De zaak scheen slepend te worden; de doctor
verlangde een consult; er had zich een gezwel
gevormd, een langdurig ziektegeval stond nu te
wachten. Jantje's been werd van nu af aan op
allerlei wijze gemarteld. Het was eene kwelling
boven mijne krachten; als de dokter kwam ging
ik de kamer uit om een luchtje te scheppen
Mijne vrouw, mot haar gelukkig ongevoelig karak
ter kon er altoos bijblijven en het kind vasthou
den, en als ik, smartelijk aangedaan door het lijden
van het kind, klaagde of wel eens vloekte, zeide
zij: Wat helpt het. tegen de Voorzienigheid te
morren y', en glimlachte tegen Jantje. Adèle zag
er teer uit, maar zij moet werkelijk ijzersterk
zijn geweest en zenuwen van staal gehacl hebben
om het uit te houden. Zij ging niet uit, en waakte
icderen nacht een tijdlang; ik die altoos mijn ge
wone rust nam. en het grootste gedeelte van den
dag buitenshuis was, gevoelde mij veel ongeduriger
en knorriger onder Jantje's lijden. Blijkbaar had
Adèlu. geen zenuwen.
Vier weken waren voorbij gegaan en Jantje
beterde niet. Bij den dokter en zijn collega riep
Adèle nu nog een wereldberoemd chirurg. Dr.
Alliuori, wiens uitspraken tegen goud opgewogen
worden, in letterlijken zin. Deze onderzocht
een uur lang Jantjes been, voelde, drukte, peilde,
stak er de sonde in zonder mededoogen. Jantje
zou steenen hebbon doen schreien. Ik moest her
haaldelijk de kamer verlaten, maar Adèle hield
de handjes van den kleinen gemartelde stevig
vast, bewoog zich niet en zeide geen woord.
Hare oogen waren droog, hare lippen vast opeen
geklemd. Na het plaatselijk onderzoek volgde een
algemeen onderzoek, dat nogal gunstig scheen.
uit te vallen. Jantje was krachtig van natuur.
De drie doctoren gingen in een hoek en beraad
slaagden. Een nieuwe proef zou genomen wordend
En als deze mislukte . . . ?"
Wat dan?" vroeg mijne vrouw. Dan zullen
wij aan iets anders moeten denken".
Ik liet de doctoren uit. Wat denkt ge van de
zaak?" Wij zullen beproeven ..." En?" ?
En anders tot een uiterst middel moeten komen".
Welk?" Gy moet er niet over spreken." ;
Neen, welk?" Amputeeren.''
Een gesmoorde snik deed zich hooren. Adèle
was mij nageslopen en had alles gehoord.
Het is een ververwijderde mogely'kheid, me
vrouw," zeide de dokter. Maak u niet onnoodig
beangst. De doctoren moeten alle gevallen voorzien."
Maar Adèle had zich reeds weer hersteld, en
ging naar Jantje's bed, om den armen jongen
rust en een vriendelijk gezicht te geven.
Het duurde veertien dagen ; men beproefde de
nieuwe behandeling. Ik kon de gedachte eener
amputatie niet dulden. Dat flinke been van den
knaap, die mooie gezonde knie, ik had ze
vroeger nooit zoo opgemerkt, maar Adèle was er
trotsch op geweest, zou men die moedwillig
aantasten ? Ik trok Adèle terzijde, en protesteerde
met al de kracht van het vaderhjk gezag tegen
het denkbeeld.
Laat ons hopen dat het niet noodig is," zeide
zy. Soms hadden wij hoop op beterschap. Jantje
had niet voortdurend pijn; Adèle had hem
een wagentje gekocht waarin hij voortgetrokken
werd, en soms had hij zooveel pleizier in de
bloemen en vlinders, dat wij hem moesten belet
ten er uit te springen; hij zou zijn toestand ver
geten hebben. Ik was nu meer bij hem dan
vroeger; ik maakte kennis met allerlei aardige
vroolijke hoekjes van zijn karakter, die ik nog
nooit had opgemerkt. Hij had veel van Adèle,
maar zeer verstandig en zeer goedig.
Adèle behandelde iederen morgen, ook als geen
der doctoren kwam, het been van den jongen,
en steeds met veel zorg en handigheid. Zij had
haar goede eingenschappen, dat was niet te loo
chenen; was er die ongelukkige onverdraagzaam
heid van onze karakters maar niet geweest. En
daarenboven, Adèle wenschte immers evenzeer
de scheiding als ik. Er kon nu niet van komen,
zoolang hij ziek was; na zijn genezing dus. Maar
zou hij wel genezen? Ken vreeselijke angst
maakte zich soms van mij meester. Als hij eens
niet genas ? Het zou de scheiding lichter maken;
wij hadden dan geen band die ons bij elkander
hield. Maar als hij eens niet genas? Het was
te vreeselijk om er aan te denken.
Als de dokter er geweest was, vroeg ik telkens
aan Adèle, wat hij gezegd had; maar er kwam
geen beterschap. En dr. Allinori kwam terug;
hij schudde het hoofd. Daarna nam hij mij ter
zijde en zeide: De natuur verricht wonderen,
wij kunnen nog wat wachten.... Maar als het
wonder niet komt, dan blijft er niets anders over."
Amputeeren ?" riep ik uit. Ik kneep den zak
doek in mijn handen. Eene hand werd op nujn
schouder gelegd; het was die van Adèle.
Moed!" zeide zij.
Haast is er niet bij," zeide dr. Allinori; toch
kan er niet te lang gewacht worden, om niet een
geheel uitgeput lichaam te vinden. Ik kom tegen
het eind der volgende week terug, en dan..."
Zijt gij zeker, hem met de amputatie te red
den?" vroeg mijne vrouw, met vastere stem dan
ik gehad had.
Absolute zekerheid is er niet; ik zou, als het
kind niet gezond van gestel was, de amputatie
niet durven aanraden. Maar meer dan de helft
van deze gevallen loopen goed af. Hoe denken
mijne collega's er over?''
Zijne collega's dachten er over als hij; het
waren twee papegaaien.
In den loop van den dag sprak ik Adèle.
Wij mogen en kunnen het niet doen," zeide
ik; een kreupele, en gebrekkige voor zijn leven!"
En als hij sterft ?" zeide zij.
Het zal een ongeluk zijn, een vreeselijk onge
luk, maar wij zullen geen wreedheid begaan heb
ben .... wij zullen hem niet aan ons egoïsme
hebben opgeofferd."
Robert, Robert, en we zonden hem laten
sterven?" riep hij met een hartverscheurenden
kreet.
Ik wilde ja zeggen, maar ik zonk met het hoofd
in de handen.
Wij zullen nog een dokter halen", zeide ik.
Te Florence woont er een, een prins der weten
schap, een hoogleeraar en senator. Ik ga hem
halen."
Zoo vertrok ik. Breng uit Florence nieuw
speelgoed mee voor ons Jantje", riep mijn vrouw.
Hij had al zooveel, maar ik beloofde, en hij kuste
mij glimlachend goeden dag. Wat zag hij bleek
en mager. Arm Jantje. Dat glimlachje op zy'n
bleek, mager gezichtje bracht mij buiten
mjjzelven.
Keer toch zoo spoedig terug als ge kunt,"
zeide Adèle aan de trap.
Overmorgen ben ik weer hier. Als er iets
gebcnrt, telegrafeer aan hotel du Nord te Florence."
Wij drukten elkander zwijgend de hand. Inder
daad, men zou niet gezegd hebben, dat wy op
het punt waren te scheiden, en daarvoor alleen
Jantje's genezing afwachtten.
VI.
Maar mijn bezoek bij den beroemden professor
ging niet voorspoedig. Er was zitting van den
Senaat, en hij was te Rome. Ik verwenschte de
Senaat-medici, ik verwenschte de verlegging der
hoofdstad naar Rome; ik verwenschte bijna het
parlementair régime. Ik stapte in den express
naar Rome.
In Rome nieuwe wederwaardigheden. Het was
Zondag; mijn senator was naar Frascati gegaan,
om frissche lucht te scheppen. Men wachtte hem
tegen middernacht te huis. Tegen elf uur was ik
in zijn salon; anderhalf uur later kwam hy' terug,
en scheen vrij landerig, iemand op hem te zien
wachten. Het was terstond: Onmogelijk, onmo- *
gelijk, morgen komt de sanitaire wet in den Senaat
in behandeling." Overmorgen?" ??Zoo iets
loopt niet in n dag af. Maar ge hebt !r. Alli
nori, een beteren zou ik u niet kunnen wenschen.