De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 6 maart pagina 5

6 maart 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No, 606 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 5 tooninge, op een wisse wys na de Perspectief .?optica, in Migniatuur voorgesteld, die door Ma.?chines in een oogenblik tyds haare verandering te weeg brengen. Wy twyfelen niet of den Aanschouwer zal overtuigd z\jn nooit diergelyke gezien 'te hebben. Dit alles word tot nog meer verwondering in een zeer klyn bestek zo natuurlyk verbeeld dat zulks onmogelijk is in een Leevensgroot Tooneel te volgen. Men zal alle dagen bereid zyn hetzelve geïllumineerd telaate Wie zou om iets zoo schoons te zien de twee schellingen niet gaarne offeren, die tot toegang moeten worden betaald? We treden binnen en laten ons den weg naar de schouwplaats wijzen. Aan 't einde van het vertrek is het tooneel op geslagen. Het voorwerk is iets meer dan 8 Amsterdamsche voeten hoog en 6 voeten breed. Het is fraai beschilderd en gebeeldhouwd en stelt een tent voor, waarvan de kap met pluimen, galons, kwasten enz. is versierd, terwijl de gordynen door engeltjes worden vastgehouden, zittende op ornementen, die door voetstukken ondersteund worden. Jn de ruimte, die de engeltjes verondersteld wor den open te houden, ziet men beneden langs den grond een balustrade met breed lijstwerk, waar boven de planken van 't tooneel beginnen. Zij eindigt ter wederzyde in de tooneelpoort welke «venals de stadsschouwburg aan ieder kant een beeld vertoont. Hier zijn het poëzie en schilder kunst, beide met attributen en verzeld van engel tjes, die haar bekronen. Op 'tgordyn, dat de 2 voet hooge en 3 voet breede opening bedekt, ziet met den Parnas met Apollo en de negen muzen voorgesteld, terwijl in de hoogte zes zinnebeeldige medailles schijnen te hangen, IJver, Tyd, Wy'steid. Wiskunde, Eer en Belooning, die den be zoeker in weinige woorden de geschiedenis van het kunstwerk en het streven van zijn meester vertellen. Het tgoneel is 6 voet diep, maar als straks het scherm opgaat, kunt ge u best verbeel den, dat het een gezichteinder ver gaat en als de beweegbare poppetjes voor 't voetlicht komen, dan zult ge wanen, dat ge een werkelijk tooneel door een verkleinglaasje ziet. Alles is op een elfde van de ware grootte gemaakt, en 't is ingericht met zooveel kunst- en vliegwerk, dat met open tooneel meer dan honderd stukken in een oogenblik kunnen veranderen. Dat is natuurlijk niet anders dan met hulp van een zeer zamengesteld mechaniek bereikbaar. Daarin schijnt een deel van 't geheim des vertooners gelegen te zijn, dat de kunstmeester dus wijselijk voor zich houdt Intusschen zijn de vyf kleine koperen kroontjes aangestoken, die de voorstelling zullen verlichten. Het schelletje gaat, het scherm rijst, en ge ziet het tooneel als Hemelzaal, waarin Jupiter en Juno, gezeten op een wolkentroon, afdalen, ge volgd door alle andere goden. Het hooge gezel schap heeft het druk over de boosheid van 't menschdom en Jupijn besluit ze een kastijding toe te dienen. Ge hoort hem in versmaat donde ren door den mond van den uitlegger. Daar ver andert het tooneel in een dorp, een wolk daalt neer. Zy draagt den Dondergod en Mercuur, die de aarde betredende, plotseling in bedelaars ver anderden. Een zachte muziek ruischt en een onzichtbaar choor laat den volgenden zang hooren : Triumph! Zijn Godheid daalt, Door 't wolk geweemel Zo uit den Heemel En met glans bestraalt! Dat 'tal op Aarde Voor Zijn Eerwaarde Van vreugde juigt ! En neder buigt! Het zijn misschien wel de zilveren stemmetjes van Pietje en Bartje Barbiers geweest, die op deze wijze hun gebieders op den kunstenaars loopbaan lieten debuteeren. Ongelukkig zijn de woorden niet in overeenstemming met de naakte waarheid der feiten, die ge gebeuren ziet, want in hun bedelaarsplunje worden de hooge heeren allesbehalve vriendelyk ontvangen. Eindelijk ko men zij voor de hut van Philemon ..... wiens hoofd reeds beeft en schut Door hooge ouderdom, Vrouw Boucis van 's gelijken, Dog beide vroom van aard, zo als 't vervolg doet (blijken ; By deze woorden ziet ge de onaanzienlijke vreemdelingen op verzoek van de bestjes binnen treden en zich te goed doen aan spijzen en dran ken, die hun worden voorgezet. Eindelijk open baren de goden zich, en schenken hun tot be looning de vervulling hunner dierbaarste wenschen. Wederom verandert het tooneel. Voorgegaan door het Godenpaar klimmen de oudjes met moeite den berg op. Op 't oogenblik dat Jupijn hen uitnoodigt zich om te wenden, verzinkt heel hun dorp, met uitzondering van hunne hut, in 't niet, tot begrij pelijke onsteltenis van het bevoorrechte tweetal, dat men hoort uitroepen: Ach! welk een naare slag! Wie kon dit ooit gelooven! Het Aardrijk barst van een! Hier keert het onderst boven En 't zondig volk versmoort ; daar huis en hove was Is nu een woesternij, vol stinkende moeras. Zulk een omgeving, zou men zeggen, is weinig geschikt voor een tempel, waarin we eensklaps de "hut zien veranderen. Maar daar weet de inventeur van het kunstwerk wel weg mede. Volwassen boomen rijzen waar de goden, terwijl ze de oudjes naar den tempel geleiden, de voet zetten. Nauwelijk zijn ze tot de deur genaderd of hot tooneel verandert weder, en men ziet het inwendige des tempels, met zuilen en een choor. De uitlegger is van al de heerlijkheid zelf versteld, en verwacht «en wondre uitwerking van zijn decoratief. Wie werd niet aangespoord om deugden te beminnen Door 't Koninklijk gestigt, eerst buiten nu van binnen ? Op een wenk des Alvaders verdwijnt het Choor om plaats te maken voor een altaar, waar de beide uitverkorenen den offerdienst verrichten. Ongemerkt zijn de goden verdwenen. Wederom verandert het tooneel, thans in een bosch waarin men den tempel van buiten ziet. Philemon en Baucis staan er voor. Zij gevoelen dat hun einde nabij is. Zij sluiten haaren mond met een verliefd vaarwel! Terwijl een schors hun lijf bedekt in plaats van vel. Voor hun oogen zien de toeschouwers den een in een eik, de ander in een linde veranderen. Waaruyt dan tak op tak en hare blaen voortkomen: Zij zyn dan als voorzeyt geen menschen meer, maar boomen, Het stuk eindigt met een aandoenlijke moraal in overeenstemming met de gevoelens door de slotscène opgewekt: Verwacht hetzelve loon des hemels vroeg of spaa! Maar de Amsterdammers van dien ty'd maakten zich al even weinig ongerust over de Goden des Olymps, als die van tegenwoordig. Rustig blijven zij zitten, zonder zelfs de uitwerking van de voor spelling op hun eigen huid of die van hun buur man te onderzoeken. Nog andere voorstellingen volgen, maar zonder zoeveel verandering Diogenes menschen zoekende, Andromeda door Perseus verlost, David en Abigael, Salomo en de Koningin van Seba, op welke voor stellingen de kunstmeester evenzeer zijn dichtaar heeft geopend en uitleggingen op rijm geschreven, die voor de reeds aangehaalde staaltjes van zijn kunst, niet onderdoen. (Slot volgt). JANTJE'S BEEN, NAAK CASTELNUOVO. I. Bi had Adèle niets ernstigs te verwaten. (De lezer mag gelooven, dat niet de schrijver hier spreekt; wat mij betreft, ik heb deze Adèle niet eens van aanzien gekend; de spreker is de heer Roberto Cefali, ingenieur en eigenaar van huizen, echtgenoot van Adèle.) Ik had Adèle niets ernstigs te verwijten, Adèle my evenmin, maar wij konden elkander nu een maal niet verdragen. Of nog eer, laat ons billijk zijn, ik kon haar niet verdragen; Adèle was zoo flegmatiek, dat zij niet eens voor eene sterke antipathie vatbaar was. Wanneer ik daarover praatte met mijne vrienden, noemde ik haar kraakporselein, niet omdat zij iets breckbaars had, de hemel beware mij! maar omdat in al haar bewe gingen, in het openen van haar mond, iets was, alsof zij bang was, dat zij iets breken zou. Ik moet bekennen, dat ik een tamelijk loszinnig jong echtgenoot was. Ik was onbedacht ge trouwd en beschouwde mij nu als een slachtdier van het huwelijk. Op mijn leeftijd, met mijn geest (men vergeve mij de bescheidenheid), met mijn titel van doctor in de wiskundige wetenschappen, met een zeker vermogen, met eene absolute onaf hankelijkheid, mijne ouders waren helaas kort geleden gestorven, had ik een eerste figuur in de wereld kunnen slaan zonder deze rampzalige vrouw, die geen spoor van ideaal gevoel had. Voldoende zij het, te zeggen, dat, als ik haar in onze wittebroodsweken naief mijn verzen voorlas, het mij niet mogelijk was, haar zelfs een spoor van bewondering te ontlokken. Ik wil niet zeggen, dat dit de eerste oorsprong van mijn afkeer was. Men zegt Tv-el: Cherchez la femme, maar ik zou willen zeggen : de vrouw zoeken is goed, maar zoek nog eer den oorsprong der dingen in de menschelijke ijdelheid. Gekwetste ijdelheid, bevredigde ijdelheid, dat is de oorsprong van liefde en haat. Kortom, een verdrietiger huwelijk dan het onze zou moeielijk te vinden zijn geweest. Waren wij bij elkaar, Adèle en ik, dan gaapten wij tegen elkaar, dat het een lust was om te zien. De komst van Jantje verbeterde deze interessante verhouding niet, integendeel. Adelo wilde zelf bij haren baby voor min spelen; zij had gedurende dien tijd haar eigen slaapkamer, en later toonde zij geen behoefte, om tot de vroegere gewoonten terug te koeren. Het is haar zaak. te spreken zeide ik in mijne wijsheid, terwijl ik achter do coulissen van ons theater vertroostingen zocht voor mijn eenzamen echt. Maar Adèle zeide niets, zij was harder dan een molensteen. Gelijk de meeste deugdzame vrouwen, was zij tevreden, een zoontje te hebben. Ik moet erkennen,. Adèle hield van haar Jantje en kweekte hem met de grootste zorg op. Zij was altoos bezig met hem te wasschen, te verschoonen en hem op haar schoot te laten huppelen. Het was, alsof zij met eene pop speelde. Ik koesterde voor mijn zoon eene kalme genegenheid, ik was een man, te verheven voor die grapjes en liefko zingen. Groote offers, grootsche deugden begreep ik wel, ik voelde my daarvoor geschapen ... maar onze eeuw eischt ze niet, zij is te prozaïsch. In ieder geval, Jantje groeide, en was, toen hij drie en een half jaar was, flink, mooi. vroolyk, een rozeknop, een vreugde zelfs voor een ernstiger man, dan ik was. Maar ik lette niet veel op hem; het kwam my zelfs voor, alsof het arme kind mede schuld had aan het verdorren mijner fantazie. Ook hij gaf niet veel om mij, het andere woord was altoos: Mama! Juist om Jantje kra keelde ik met Adèle. toch herinner ik mij niet meer waarom, zoo gering was do aanleiding. Hot eene woord lokte het andere uit. Een mooi leven, dat we leiden," zeide Adèle. En toch geeft geen zijne rol op," antwoordde ik. O, wat mij betreft," antwoordde zij. II. Ik vatte de gelegenheid terstond aan, en open baarde haar onverholen mijne gedachten omtrent eene echtscheiding. Zy' verbleekte een weinig; maar toen zij vernam, dat alles in stilte zou gaan, dat ik Jantje tot zijn twaalfde jaar bij haar laten zou, zonder eenige andere verplichting, dan dat zij hem mij ieder half jaar veertien dagen zou zenden, besloot zij, dat het misschien zoo beter zou zijn voor mij. Ik voltooide haar gedachte. Beter voor ons heiden," zeide ik, en vervolgde: Gij moet uw vader schrijven, dat hij u afhaalt." Ik zal morden schrijven." Het is niet noodig hem alles te zeggen." Neen, zeker, het zou hem zeker slecht bevallen." Er is wel een voorwendsel", zeide ik, eene gezondheid, de behoefte aan een beetje lucht van je geboortegrond; ook Jantje zal de verandering goed doen?" O, voor Jantje kan het niet beter zijn, dan het nu is." Dat doet er niet toe; dat zegt men toch zoo. Eenmaal daar, kunt ge de zaak langzamerhand uiteen zetten." Zy antwoordde niet, maar scheen door mijne opmerkingen overtuigd. Ik was op het punt mijne vrijheid terug te winnen, en dacht er over na, hoe ik daarvan het beste gebruik zon maken. In de toekomst was alles mij geoorloofd, behalve trouwen. En deze onmogelijkheid was my niet onaangenaam'. Ik was niet van plan, een geheim te maken van mijn toestand; zulk een nietswaar dige was ik niet. Maar ik herhaal het, de hoofd zaak was, vry' te zijn. De tegenwoordigheid van Adèle, die niets minder dan leelijk was, verlamde mijn geest en vleugels. O noodlot! Mijn vrienden, enkel jongelui, feliciteerden mij met mijn besluit. Het moest er toch toe komen; wanneer men elkander niet verdragen kan, is het beter te scheiden", was het diepzinnig oordeel van een jong doctor in de philosophie, den Solon van ons clubje. De oudste van ons was 32 jaar; ik, getrouwd en vader, was 26. Ik was, toen ik trouwde, 22 jaar; ik was nog niet eens gepromoveerd. Kon het erger. Op dien leeftijd is men nog niet ver antwoordelijk voor zijne eigen daden", zeide onze wysgeer. Zeer waar: is men niet verantwoordelijk. Mijn geweten was rustig, mijn geest veerkrach tig, zooals in lang niet. Ik wil oprecht zijn; dien avond werd er champagne ontkurkt ter eere mijner bevrijding, men dronk op mijn toekomstige letter kundige triomfen. Wie kon aan die triomfen twij felen? De anderen wellicht; ik zeker niet. III. Ik was spoedig na den eten uitgegaan; het was laat in den nacht toen ik t'huis kwam. Tot mijn groote verbazing, kwam Adèle mij tegemoet. Jantje is gevallen," zeide zij, hij heeft zich heel erg bezeerd aan de knie." Gevallen? Hoe? Hemel, er moet toch wat beter met dien jongen opgepast worden!'' Niemand heeft er schuld aan," antwoordde zij rustig, maar ernstig; ik heb terstond den dokter laten halen." Een gewoon geval, een koud compres zal voldoende zijn." Neen, de dokter zegt: afwachten." O, die dokters!" Hij heeft een verband gelegd, en komt morgen terug." Niets bijzonders dus. Waarom bonje nog op ?" Omdat de lieveling erg onrustig is. Hoor hem schreien. Ik ga bij hem, wil je hem zien V" Nu maar niet. Morgen kom ik wel." Ik ging naar mijn kamer, sloot de deur goed, zoodat het geluid niet doordrong, kleedde mij uit, en kroop onder de dekens. De vrouwen overdrijven altoos, en de doktoren gieten olie in het vuur. Natuurlijk, het is koren op hun molen; de wereld is zoo egoïstisch. Ik legde mijn kussen wat ge makkelijker en sliep rustig in. 's Morgens, nadat ik vry laat opgestaan was, ging ik naar Jantje's kamer. Mijn vrouw hadden geheelen nacht gewaakt. Jantje kreunde zachtkens; hij had een hooge kleur, zeker wat koorts. De dokter kwam, bekeek het been, en zou bloedzui gers zenden. Is het gebroken?" vroeg ik. Gebroken ? neen." Als het niet gebroken is", zeide ik ernstig. Sommige kneuzingen zijn erger dan been breuken." De doctoren hebben er plezier in, iemand on gerust te maken. In allen gevalle, van den brief aan mijn schoonvader kwam nu niets. IV. En Jantje werd maar niet beter. Het gezwel bleet'; hij kon den voet niet neerzetten, hij kon het been niet bewogen zonder pijn. Het arme kind, gewoon den geheclen dag rond te springen, lag nu dag in da.g uit op de canapé. Een paar dagen waren dan ook voldoende geweest, om het rood van zijne wangen en den gloed van levens lust uit zijn heldere oogen te nemen. Adèle was niet van de kamer, en verzon allerlei om hem vroolijk te houden. Zoo dikwijls als ik uitging, was liet: Breng wat nieuw speelgoed mee voor Jantje." En zij hield dat voor zoo natuurlijk, alsof het voor een heer iets aangenaams was, in speelgoedwinkels te loopen. En ik nog wel, op het punt van te scheiden! Mijne vrienden lachten mij uit; Jantjes ongesteldheid kwam al zeer ongelegen. De zaak scheen slepend te worden; de doctor verlangde een consult; er had zich een gezwel gevormd, een langdurig ziektegeval stond nu te wachten. Jantje's been werd van nu af aan op allerlei wijze gemarteld. Het was eene kwelling boven mijne krachten; als de dokter kwam ging ik de kamer uit om een luchtje te scheppen Mijne vrouw, mot haar gelukkig ongevoelig karak ter kon er altoos bijblijven en het kind vasthou den, en als ik, smartelijk aangedaan door het lijden van het kind, klaagde of wel eens vloekte, zeide zij: Wat helpt het. tegen de Voorzienigheid te morren y', en glimlachte tegen Jantje. Adèle zag er teer uit, maar zij moet werkelijk ijzersterk zijn geweest en zenuwen van staal gehacl hebben om het uit te houden. Zij ging niet uit, en waakte icderen nacht een tijdlang; ik die altoos mijn ge wone rust nam. en het grootste gedeelte van den dag buitenshuis was, gevoelde mij veel ongeduriger en knorriger onder Jantje's lijden. Blijkbaar had Adèlu. geen zenuwen. Vier weken waren voorbij gegaan en Jantje beterde niet. Bij den dokter en zijn collega riep Adèle nu nog een wereldberoemd chirurg. Dr. Alliuori, wiens uitspraken tegen goud opgewogen worden, in letterlijken zin. Deze onderzocht een uur lang Jantjes been, voelde, drukte, peilde, stak er de sonde in zonder mededoogen. Jantje zou steenen hebbon doen schreien. Ik moest her haaldelijk de kamer verlaten, maar Adèle hield de handjes van den kleinen gemartelde stevig vast, bewoog zich niet en zeide geen woord. Hare oogen waren droog, hare lippen vast opeen geklemd. Na het plaatselijk onderzoek volgde een algemeen onderzoek, dat nogal gunstig scheen. uit te vallen. Jantje was krachtig van natuur. De drie doctoren gingen in een hoek en beraad slaagden. Een nieuwe proef zou genomen wordend En als deze mislukte . . . ?" Wat dan?" vroeg mijne vrouw. Dan zullen wij aan iets anders moeten denken". Ik liet de doctoren uit. Wat denkt ge van de zaak?" Wij zullen beproeven ..." En?" ? En anders tot een uiterst middel moeten komen". Welk?" Gy moet er niet over spreken." ; Neen, welk?" Amputeeren.'' Een gesmoorde snik deed zich hooren. Adèle was mij nageslopen en had alles gehoord. Het is een ververwijderde mogely'kheid, me vrouw," zeide de dokter. Maak u niet onnoodig beangst. De doctoren moeten alle gevallen voorzien." Maar Adèle had zich reeds weer hersteld, en ging naar Jantje's bed, om den armen jongen rust en een vriendelijk gezicht te geven. Het duurde veertien dagen ; men beproefde de nieuwe behandeling. Ik kon de gedachte eener amputatie niet dulden. Dat flinke been van den knaap, die mooie gezonde knie, ik had ze vroeger nooit zoo opgemerkt, maar Adèle was er trotsch op geweest, zou men die moedwillig aantasten ? Ik trok Adèle terzijde, en protesteerde met al de kracht van het vaderhjk gezag tegen het denkbeeld. Laat ons hopen dat het niet noodig is," zeide zy. Soms hadden wij hoop op beterschap. Jantje had niet voortdurend pijn; Adèle had hem een wagentje gekocht waarin hij voortgetrokken werd, en soms had hij zooveel pleizier in de bloemen en vlinders, dat wij hem moesten belet ten er uit te springen; hij zou zijn toestand ver geten hebben. Ik was nu meer bij hem dan vroeger; ik maakte kennis met allerlei aardige vroolijke hoekjes van zijn karakter, die ik nog nooit had opgemerkt. Hij had veel van Adèle, maar zeer verstandig en zeer goedig. Adèle behandelde iederen morgen, ook als geen der doctoren kwam, het been van den jongen, en steeds met veel zorg en handigheid. Zij had haar goede eingenschappen, dat was niet te loo chenen; was er die ongelukkige onverdraagzaam heid van onze karakters maar niet geweest. En daarenboven, Adèle wenschte immers evenzeer de scheiding als ik. Er kon nu niet van komen, zoolang hij ziek was; na zijn genezing dus. Maar zou hij wel genezen? Ken vreeselijke angst maakte zich soms van mij meester. Als hij eens niet genas ? Het zou de scheiding lichter maken; wij hadden dan geen band die ons bij elkander hield. Maar als hij eens niet genas? Het was te vreeselijk om er aan te denken. Als de dokter er geweest was, vroeg ik telkens aan Adèle, wat hij gezegd had; maar er kwam geen beterschap. En dr. Allinori kwam terug; hij schudde het hoofd. Daarna nam hij mij ter zijde en zeide: De natuur verricht wonderen, wij kunnen nog wat wachten.... Maar als het wonder niet komt, dan blijft er niets anders over." Amputeeren ?" riep ik uit. Ik kneep den zak doek in mijn handen. Eene hand werd op nujn schouder gelegd; het was die van Adèle. Moed!" zeide zij. Haast is er niet bij," zeide dr. Allinori; toch kan er niet te lang gewacht worden, om niet een geheel uitgeput lichaam te vinden. Ik kom tegen het eind der volgende week terug, en dan..." Zijt gij zeker, hem met de amputatie te red den?" vroeg mijne vrouw, met vastere stem dan ik gehad had. Absolute zekerheid is er niet; ik zou, als het kind niet gezond van gestel was, de amputatie niet durven aanraden. Maar meer dan de helft van deze gevallen loopen goed af. Hoe denken mijne collega's er over?'' Zijne collega's dachten er over als hij; het waren twee papegaaien. In den loop van den dag sprak ik Adèle. Wij mogen en kunnen het niet doen," zeide ik; een kreupele, en gebrekkige voor zijn leven!" En als hij sterft ?" zeide zij. Het zal een ongeluk zijn, een vreeselijk onge luk, maar wij zullen geen wreedheid begaan heb ben .... wij zullen hem niet aan ons egoïsme hebben opgeofferd." Robert, Robert, en we zonden hem laten sterven?" riep hij met een hartverscheurenden kreet. Ik wilde ja zeggen, maar ik zonk met het hoofd in de handen. Wij zullen nog een dokter halen", zeide ik. Te Florence woont er een, een prins der weten schap, een hoogleeraar en senator. Ik ga hem halen." Zoo vertrok ik. Breng uit Florence nieuw speelgoed mee voor ons Jantje", riep mijn vrouw. Hij had al zooveel, maar ik beloofde, en hij kuste mij glimlachend goeden dag. Wat zag hij bleek en mager. Arm Jantje. Dat glimlachje op zy'n bleek, mager gezichtje bracht mij buiten mjjzelven. Keer toch zoo spoedig terug als ge kunt," zeide Adèle aan de trap. Overmorgen ben ik weer hier. Als er iets gebcnrt, telegrafeer aan hotel du Nord te Florence." Wij drukten elkander zwijgend de hand. Inder daad, men zou niet gezegd hebben, dat wy op het punt waren te scheiden, en daarvoor alleen Jantje's genezing afwachtten. VI. Maar mijn bezoek bij den beroemden professor ging niet voorspoedig. Er was zitting van den Senaat, en hij was te Rome. Ik verwenschte de Senaat-medici, ik verwenschte de verlegging der hoofdstad naar Rome; ik verwenschte bijna het parlementair régime. Ik stapte in den express naar Rome. In Rome nieuwe wederwaardigheden. Het was Zondag; mijn senator was naar Frascati gegaan, om frissche lucht te scheppen. Men wachtte hem tegen middernacht te huis. Tegen elf uur was ik in zijn salon; anderhalf uur later kwam hy' terug, en scheen vrij landerig, iemand op hem te zien wachten. Het was terstond: Onmogelijk, onmo- * gelijk, morgen komt de sanitaire wet in den Senaat in behandeling." Overmorgen?" ??Zoo iets loopt niet in n dag af. Maar ge hebt !r. Alli nori, een beteren zou ik u niet kunnen wenschen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl