De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 13 maart pagina 3

13 maart 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. volgens art. 6 der Zondagswet door de Justitie met 25 galden boete, subs. 3 dagen, toch wordt vau de vroegste tijden tot op heden, allerwege de klacht van sabbatschennis vernomen. Werd er door Ezechiël al over geklaagd, nog dezer dagen zjjn de Engelsche bladen vol over het feit, dat de overheid toelaat, dat het sportsmen Zondags in de vijvers der, Londensche parken gaan varen. En nu moge de considerans onzer Zondagswet bewe ren, dat onze godsdienstige voorvaderen steeds den hoogsten prijs stelden op de plichtmatige viering van den dag des Heeren," de geschiedeais wjöst aan, dat er heel wat voorvaderen waren, die zich niets aan die plichtmatige viering stoorden. Een klacht, zoo oud wellicht als de Zondag zelf, betreft den handel. In vroegere eeuwen wer den de markten bij voorkeur op Zaterdag gehou den; de menschen hadden dan beter tijd om inkoopen te doen. In de 14e eeuw schreef de Bis schop van Utrecht voor, dat men Sonnendaghs ghene marckt hantieren en moet omme des willen, dat die lude ghemeenlike te min te kerke komen." Graaf Willem IV deed in 1338 hetzelfde, en vele graven volgden dit voorbeeld, doch met hetzelfde resultaat, waarmede de tegenwoordig vigeerende wet van 't jaar O, ot liever van 't jaar 1815 het uitstallen en verkoopen verbiedt. De menschen zrjn nu eenmaal niet bevreesd voor de Zondagswet, en weten bovendien,' wat die doodstraf betreft, qu' il y a des accommodements avec Ie ciel! Ernstiger luidde steeds de klacht over de wijze van zich op Zondagen te vermaken. De Katholieke kerk was gedurig den zin van 't volk voor vroolflkheid te gemoet gekomen men denke slechts aan de processiën, de kermis sen, de kerk- of mysteriespelen, enz., di,e allen in zekeren zin tot de volksvermaken konden gere kend worden. De Katholieke eeredienst had niet dat sombere en neerslachtige, dat later van de synodemannen van 1619 zou uitgaan, 't Katholi cisme achtte elke ontspanning des Zondags ge oorloofd, als deze op zich zelve onschuldig en niet voor artderen hinderlijk was; 't orthodoxe Protes tantisme verbood eiken goedronden lach, alle gulle scherts en yroolijkheid. De rustdag moest toen veranderen in een dag, waarop men zich elk vermaak ontzeide. En de predikanten.'die uit voeren tegen de zondaren, die 't 4e gebod zoo grouwelijk overtraden" begrepen niet, dat zij zelve daarvan de schuld waren; zij begrepen niet dat het volk in Zondagsvermaak wou lachen en prethebben, en niet in Zondagsverveling wou tan denknarsen, alsof 't hier een tranendal is. En Huygens begreep dit evenmin, toen hij uit zijn woordenfabriek de noodige woordspelingen zocht voor zijn uitroep: Hoe lange lijdt gij Heer, Dyn Soon-dagh, Soendagh, Sondagh, Ondanckbaerlick verspilt, verspeelt, verspelt in Sond-dagh! Ontelbaar zijn de geschriften die 't euvel be spreken. Vermelding verdient wat Ds. Smijtegelt vóór anderhalve eeuw zei, een predikant die een paar malen naar Utrecht beroepen werd : Men twist, men speelt, de koetsen rijden, do paarden en wagens vliegen. De Sabbath en rustdag is een saletdag geworden. Zij .zitten bij hun vleeschpotten en brasserijen en dronkenschap, 't Is een zuip en eetdag. 't Is een ravotdag. De kroegen zitten vol, en dan raakt het aan een vechten, doodslaan en diergelijke gruwelen." Krj laat er op volgen: Sommigen leven zoo goddeloos, dat ze dickmaals van de honderd keeren niet eens in de kerk ko men." En dan nog; of gij daar op uw plaats wat prevelt achter uw hoed of dekseltje, wat is dat?" In dezen trant gaat 't door, maar wij. die er genoeg van hebben, roepen met den Prediker: er is geen nieuws onder de zon. En als wij in de krant lazen dat ds. Smijtegelt heden bijv. naar Zondenhoek beroepen was en daar precies zoo gepreekt had, zou 't ons geen anachronisme toeschijnen. Nu intnsschen 't ontwerp eener nieuwe Zon dagswet gereed ligt om als 't althans niet doodgeboren is onderzocht te worden in hoever 't levensvatbaarheid bezit, kan het voor onze volks vertegenwoordiging geen kwaad, over dit schijn baar nietig, doch in zijn gevolgen zoo belangrijk onderwerp, de historiebladen op te slaan. Daartoe op te wekken, was mijn doel! Halbertsma beweerde, dat de voorraad nationale vroolijkhcid is opgeteerd. Dit is niet juist. Doch met des te meer zorg behoort de overheid er voor te waken, dat de dosis vroolijkheid, die ons nog over is gebleven, niet door de toepassing eener dwaze wet onder een rechtzinnigen domper kan worden uitgedoofd. De Zondagsrust mag met Zondagsernst samengaan. De ware levensernst gaat altijd gepaard met levenslustige opgeruimdheid van geest. Dat juist deze laatste in strijd zou we zen met christelijke Zondagswijding is wel eens beweerd, maar staat niet zoo vast als axioma, dat het niet eens nader moet bewezen worden. HEIS. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre: KARL SONTAG. Stadsschouwburg: Klatergoud. Een huis met commensaals. Als het Fransche spreekwoord beschaamd kan worden, dat de verwoestingen der jaren onher stelbaar zijn, dan schijnt dit vooral in de hand van sommige tooneelkunstenaars te liggen. Die mij in mijne jeugd voorspeld zou hebben, dat ik, verrukt door den zang van Henriëtte Sontag, bijna een halve eeuw later haren broeder voor een jongen minnaar zou hebben zien spelen, zou be zwaarlijk geloof by mij hebben gevonden: en toch is het zoo. Karl Sontag, geboren 20 Febr. 1828, is in ons midden en speelt niet alleen met het grootste succes Dr. Alfred Wespe maar zelfs speelt hij Richard Weiss, in Dir wie mir". Zijne voorstelling van den bedaarden, doch ingebeelden lierdichter en vrouwenemancipatiepredikerden Lokalblatf'-redakteur was, in alle opzichten, voortreffelijk. Nu weet men, dat Karl Sontag in vele opzichten een geestverwant en kunstbroeder is van den misschien besten der Duitsche Lustspiel-dichter" onzer Eeuw, en hy wordt door ons Duitsche Tooneelgezelschap met ijver en talent bijgestaan. Het bekroonde stuk van Roderich Benedix is bizonder aardig en zit goed in elkaar. Niet al te gezocht zyn de vier Doctors Wespe, die er voor ons in optreden. De Heer Timm (Maler Honau) begint hier, hoe langer hoe meer, te akklimateeren, de Heer Harden (junger Kaufmanri) kweet zich zonder emfaze van zyn kleine rol, de Heer Saalborn (Adam) was droog komiek, Herr Pittmann was goed, zoo als altijd, en Frau Pittmann, de treurspeldichteres, niet minder, de opgewektheid van Frl. Ronald, met haar jongenspak, en naïeve gevoeligheid van Frl. Muller (Thekla), voltooiden het vermakelijk en harmoniesch geheel. Aan dit Preislustspiel" ging vooraf het fraaye naar 't Fransch gevolgde stukjen Dir wie mir". De Heer Sontag had moeten vermijden om Richard Weiss bij ons voor te stellen, na de schitterende wyze, waarop Franz Tewele hiervan de komieke elementen had doen uitkomen, 't Was jammer want men zou uit de vergelijking allicht tot een onbillyk oordeel komen over het talent van den «Meister" Karl Sontag. En had men dan nog maar de regie en requizieten van Tewele gevolgd I Alles was verminderd en verbleekt. Van het aardige gesproken lied uit Seviljha" kwam niets te-recht; de hoed van den Advokaat was niot eens ge blutst; het schelletjen was een standaartschelletjen. 't Was jammer. Het is een gelukkig verschijnsel, dat de Hol landers zich niet meer te-vreden-stellen met vertalingen uit het Duitsch of Fransch, maar dat zij er ook meer en meer op bedacht worden oorspronkelijke stukken te vervaardigen. Misschien zal dit nog eenmaal zoo natuurlyk schijnen, dat men het niet meer noodig acht onder den titel der stukken te zetten; oorspronkelijk" tooneelspel, of oorspronkelijke" klucht. Op' Woensdag, den 9en Maart, leverde ons de Stadsschouwburg Klatergoud", door den Heer D. H. Joosten en Een huis met commensaals" door den Heer J. Mannoury. Men kan den auteur van genoemd tooneelspel, geen gebrek aan gemeenzaamheid met het fransche tooneel onzer dagen verwijten. Hij heeft echter niet overal het effekt bereikt, dat hij bedoeld heeft. Het hoofdfeit is wat onvoorbereid; de minnarij tusschen Mevrouw Vredenburg en den Heer Klarenheék wordt wel wat cavalièrement ten tooneele gebracht. Het overvallen der schuldige vrouw met haren minnaar door den man had iets lachwekkends, en als het publiek lacht, waar het schrikken moest, en het wordt niet te weeg ge bracht door een fout in de vertooning, dan heeft het per se gelijk. Men kan intussehen aan de in beschaafden stijl geschreven gesprekken geen gang en geest ontzeggen, al treedt Mevr. van Laeren wel wat al te onderwijzeresachtig, in hare ver maning van Mevr. Vredenburg, op. Het derde bedrijf brengt ons iets nieuws: namelijk de schil dering naar het leven van een wedren. De ontknoping (het slot) is ongemeen; het is goed, en werd, door het spel van Mevrouw Frenkel, zelfs eenigszins subliem. Wij zullen gaarne den auteur andermaal op het tooneel ontmoeten. Op nog eenig gebrek aan gemeenzaamheid met den text der rollen na, was de uitvoering zeer prijselijk. Als ondertusschen het ameublement rood is, moeten de Dames de Vries en Frenkol niet alle-bei roocle japonnen aantrekken. Mevr. de Vries (Mevr. van Laeren), do Heer Morin (de Heer van Laeren), de Heer Spoor (Vredenburg), de Heer Van Schoonhoven (Klarenbeek), de Heer Plas (Huisknecht), de Heer A. van Zuylen (juwe lier), de Dames Poolman en Kiehl (de demi monde" en ook do Heeren van den verderen omloop allen hebben zich, door hun spel, aanspraak op de dankbaarheid van den auteur verworven. Niet minder de uitvoerders van het kluchtspel Een huis met Commensaals" de Hoeren Clous, Schulze, Wensma en Plas en de Dames Poolman, Lorjéen Weiman, hebben met groote levendigheid deze alleraardigste en zeer onderhoudende klucht vertoond. De Heer de Boer heeft zich wel wat te veel afwijkingen van den text veroorloofd. Het stuk zit goed in elkaar en biedt eene onmisken bare vis comica aan. De Heer Mannoury heeft er eer van. Waarom echter heeft men dezen jongen prakticus buiten allen invloed op de vertooning gehouden? A. TH. M E R L I N. De opera, bij welker première te Berlijn het incident von Bülow plaats had, was de Merlin van Philipp Rüfer. Onder de figuren uit den cyclus der Arthur-romans, die reeds Parsifal en Lohengrin en Lancilotto en Tristan en meer anderen leverde, is de toovenaar Merlijn wel een der meest interessante. De zoon des duivels en eener stervelinge, zooals Bobert, is hij door zijn vader bestemd, een deel der menschheid weder aan den Verlosser te ontrukken en voor de hol te ver'overen. Zijne moeder echter, die hem heime lijk heeft laten doopen, heeft hem tot strijder voor het Christendom bestemd, en de machtige toovonaar ziet zijn listen en uitvindingen nu eens ten dienste van de eene partij, dan weder van de andere uitvallen. Hij wijdt zijne geliefde, de schoone Viviane, in de geheimen zijner boven natuurlijke kunst in, en wordt dan door zijne al te dankbare leerlinge ten slotte zelf betooverd. Quinet heeft dit thema op de bekoorlijkste, ge heimzinnigste en dichterlijksto wijze in zijn Merlin V E<nchanteur uitgewerkt; van Immermann is er een dergelijk werk in het Duitsch ; verleden jaar voerde het Eden-Theater te Parijs een ballet Viviane op, dat ook de Merlijn-sage tot onderwerp had, Goldmark heeft een opera Merlyn gereed, on een der treffendste bewerkingen is wel de Viviane van Jean Lorrain, een dramatisch sprookje in een bedrijf. Myrdhinn, apprends-le moi, ce charme fait de danse, D'ombre et de pas rythmés dans un puissant accord.... smeekt do wonderschoone en verdorvene Viviane, en Merlijn, door haar schoonheid en den gouden klank harer stem bekoord, is op het punt om toe te geven. Hij bezint zich nog eemaal; maar als zij schijnbaar in slaap gevallen is, legt hij haar op het gras, bedekt haar met de plooien van haar gewaad, en voert in het maanlicht den plechtigen tooverdans uit, die de feeën vau heinde en vér tot bescherming van den magischen cirkel roept, en de schoone vrouw voor altijd in zyn bezit zal stellen. Viviane intusschen is onder hare kleederen uitgeslopen, en heeft, achter een boom verborgen, alles gezien. Zij heeft zijn tooverring geroofd, zich met zyn helm met de gouden vleugelen getooid, en zal thans wraak nemen, Et maintenant, toi dont Ie charme endort, Danse fee, ouvre-toi sous mes pieds, cercle d'or! Op hare beurt doet zij den toovenaar inslapen en berooft het land van koning Arthur, waaruit men haar met schande verjaagd heeft, van zijn weidoenden invloed. De tekst voor Rüfer's opera is vervaardigd door Prof. Ludwig Hoffmann. Met het uitkiezen van het geschikte onderwerp echter, heeft hij gemeend genoeg gedaan te hebben," zegt wreedaardig Paul Lindau: Moet men tegenover het moeielijke en ondankbare werk, dat steeds de dichter van een libretto verricht,ook al toegevend zijn in zijne kritiek, hier kan niet anders gezegd worden dan: het werk is mislukt. De operaheid Merlin, die op treedt, alsof hij heel wat bijzonders te zeggen had, wordt al spoedig een verliefd goochelaar, die in 't geheel niet sympathiek is, en Viviane. de tooveres, die haar leermeester moet betooveren, wordt al een zeer gewoon tooneelmeisje, een meisje als duizend anderen". De handeling met deze beide onbeduidende personen is ook vrij onbeduidend. Merlijn verlaat zijn betooverd woud, om op bevel van zijn vader, den. duivel, naar het hof van Koning Arthur te trekken. Onderweg ontmoet hij Viviane, en eene plotselinge wederzijdsche verliefdheid volgt. Mer lijn moet echter terstond verder, om Koning Ar thur te helpen. De Koning verkwijnt van begeerte naar den heiligen Graal, en niemand weet hem den weg te wijzen naar de plaats, waar zich de gewijde beker bevindt. Daar verschijnt Merlijn, en geeft den Koning zijn paard, dat hem onfeilbaar naar de verborgen plaats plaats brengen zal. Daar zal hij zelf zich bij den Koning voegen. Arthur en zijn hof gaan op weg en Merlin keert na deze niet zeer gewichtige daad naar Viviane terug. Om van zijn toovenaarschap althans eenige proeven te geven, laat hij een paleis uit de diepte opstijgen en eene fontein ontspringen, die zoolang hare stralen omhoog zal werpen als het hem goed gaat, maar terstond door haar op drogen zal te kennen geven, wanneer hij den dood nabij is. Dan zal de tooverkracht Viviane tot hem voeren, om gezamenlijk met hem te sterven. Intusschon hebben Koning Arthur en de zijnen in de woestijn de plek gevonden, waar zich de heilige Graal bevindt, en Merlijn ijlt, gelijk hij beloofd heeft, tot hen, om hun de vreugde tij ding te brengen. Thans treedt hem zijn vader, de duivel, in don weg, en verlangt, dat hij den hei ligen beker zal verbrijzelen ; de goede en booze geesten komen, engelen en duivelen, en strijden in koor en tegenkoor, als om Faust's lijk. Reeds is de macht der hol op het punt te zegevieren, als Viviane verschijnt; hare nadering doet de goede geesten overwinnen en Merlijn sterft aan de zijde zijner geliefde. Men ziet dat Viviane hier nog onbelangrijker geworden is, dan de toovenaar zelf. Het is een geheel andere Viviane, dan die der vroegere legen den, tot welke Myrdhinn zegt: Votre douce chanson m'a troublé.... Le pass M'est apparu soudain, et lo coeur enlac Dans les noeuds touffants d'une tramc invisible, J'ai senti pres de moi la mort!.... Met het boosaardige en verdorvene der schoone Viviane is hare bekoorlijkheid verdwenen, en het onbelangrijke der hoofdpersonen heeft noodzake lijk op den componist verlammend gewerkt. Phi lipp Rüfer is een kunstenaar van groote beteekenis, toch heeft de partituur van Merlin jaren lang in de portefeuilles der directiën gelegen. De vroegere theaterintendant von Hülscn had haar voor de Berlijnsche opera aangenomen, en als niet het bericht omtrent Goldmarks opera de nieuwe directie had aangespoord om de gemaakte kosten niet onvruchtbaar te doen zijn, zou men haar nog niet opgevoerd hebben. De muziek is degelijk, goed doorwerkt, ook zeer dramatisch, maar toch twijfelden graaf von Hochberg en zijne raadgevers aan het groote succes en naar het schijnt met eenig recht. Rüfer volgt Wagner in de groote rol welke hij aan het orkest toedeelt, dat overal de karak ters en toestanden moet schilderen en illustreeren; hij heeft niet de aanwending van het Leitmotiv van hem overgenomen, maar wel de unendliche Melodie'' en' ook het eindeloos instru mentaal spel. Geen rustpunt, geen afsluiting van de aandacht, geen gelegenheid om zich na een eenigzins concreet genot er rekenschap van te geven en zijne indrukken te verzamelen. Wagner's beste inspiratie is te herkennen in de sombere introducties met de inmenging van zaligen en verdoemden in de handeling; zij is vol kleur en uitdrukking. Dan volgt Viviano's ballade, Ein Baum steht auf der Heiden" een der wei nige gedeelten, die men, evenals Siegmunds Liebeslicd" in de Walküre, wellicht een num mer" zou kunnen noemen. Het zich daaraan aansluitend duet, eigenlijk gesprek, van Merlin en Viviane is in toon harts tochtelijk genoeg. De tweede akte maakte op het publiek een aftnattenden indruk; te weinig muziek en te veel verveling. Een deel dor schuld kwam zeker op rekening der actrice die de koningin voorstelde. Zij had hare rol eerst in het laatste oogenblik moeten overnemen; zij was, sedert men begonnen was do opera in te studeeren, de vierde koningin, en was noch muzikaal, noch dramatisch de gewenschte persoon. Met de eerste woorden van Koning Arthur, die te laat hot zwijgen breekt, neemt de muziek een heerlijke vlucht", schrijft Paul Lindau. Voor de woorden des Konings Vom schönsten Tag in Waldeslust getrieben, Hort ich der Vogel fr hlichenGesang," vond Rüfer eene aangrijpende, roe rend liefelijke melodie, die alleen het nadeel had aan het Walzesweben" in Siegfried te herinne ren." Het daarop volgende lied van den Graal" van ridder Aleard, was niet zoo krachtig van ontwikkeling als het wegens zyn beteekenis in de handeling wel had mogen zijn, maar met de aankomst van Merlin werd de muziek weder levendig, door eene schitterende instrumentatie gekenmerkt, en een prachtige, statige marsch besluit krachtig de eerste afdeeling van het tweede bedrijf. De marsch is zeer lang, maar niet te lang", zegt Paul Lindau, maar hier had men den com ponist door de mise-en-scène beter moeten steu nen. Het optrekken van paarden en manschap pen met den koning aan het hoofd, naar het verre, onbekende land, om den Graal te zoeken, had oneindig levendiger, afwisselender en inte ressanter kunnen voorgesteld zijn. Do ridders en edelvrouwen in hunne onuitstaanbaar conventioueele costumen, langzaam twee aan twee voorby trekkend, en het geringe gevolg, met de geringe bagage, rechtvaardigen geenszins het schitterend muziektafereel, dat het orkest ons zoo krachtig voortoovert." Het slot van het bedrijf «is weder een duet tus schen Merlijn en Viviane, weder zeer hartstoch telijk ; dan volgt een lang ballet met zang-accompagnement en een goed gelukt changement a vue; de verandering van het landschap in een paleis. Over het geheel waren de machineriën zeer goed; in het eerste bedrijf worden langzamerhand enge len zichtbaar en verbleken weder, in het tweede bedrijf verandert het tooneel werkelijk als door een tooverslag, in het derde is een ondergaande zon en eene verschijning van lichtbeelden. De laatste acte deed aan den muzikalen indruk afbreuk. Hij was wetenschappelijk onberispelijk, maar zwaar op de hand en eentonig, en ook hier was de tekst voor een deel de oorzaak der teleur stelling. Het niet meer dan middelmatig sucees der opera laat geen twijfel over omtrent het krachtig muzi kaal talent van Philipp Rüfer, maar men mag hem een dankbaarder tekst toewenschen. Over zijne vertolkers kon hij grootendeels tevreden zijn; Merlin en Viviane werden goed gegeven; koning Artus, ridder Aleard en de duivel, ofschoon hun partijen van minder beteekenis waren, evenzeer ; het koor scheen van de afmattende repetitiën vermoeid; het orkest was uitmuntend en voor zijne moeielijke taak berekend. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Het zou de moeite niet loonen, met eenige uit breiding het concert te bespreken, door mevrouw de gravin Ali Sadowska en mejuffrouw Marie de Lido in Odéon gegeven. Wij zouden het zelfs met stilzwijgen voorbijgaan, ware het niet dat het einde van ons laatste artikel ons den plicht oplegde er althans melding van te maken. Het programma was niet gelukkig samengesteld. De reeks van zangnummers, duetten en solovoordrachten, zonder eenig instrumentaal-nummer, moge in het laatste deel eenige aantrekkelijkheid ontleend hebben aan het specifiek Slavisch karakter en men weet, dat het ook in de hoofdstad mode wordt, op het voetspoor van Frankrijk en België, aan Russische muziek en romanlitteratuur eene beteekenis te geven, die, onzes inziens, de maat te buiten gaat de uitvoering zelve heeft geen indruk gemaakt en het concert liep op eone teleurstelling uit. Geheel anders was het met de vierde soiree voor kamermuziek in Felix Meritis. Oorspron kelijk had het plan bestaan eenige compositiën van den heer Lcander Schlegel uit Haarlem uit te voeren; daartoe was ook de medewerking van den bekwamen pianist zelvon verkregen, doch door ongesteldheid van den heer Schlegel werd het pro gramma gewijzigd en moesten zijne compositiën plaats maken voor de sonate, no. 2. (op 20) voor piano en viool van Julius Röntgen en het trio vaor piano, viool en cello, op 97, van Beethoven. Met Rubinstein's strijkkwartet, no. 3 op 17, werd het concert geopend. De heeren Cramer en Hof meester (viool), Kes (alt) en Bosmans (cello), brachten het quartet op voortreffelijke wijze ten gehoore. Men heeft aan Rubinstein niet zelden ten laste gelegd, dat hij vooral als Componist en ook wol als virtuoos, die gelukkige evenredigheid mist, welke toch het hoogste in de kunst dient te onderscheiden. Geniale trokken bevat het strijk kwartet ongetwijfeld, doch het geheel doet denken aan het wilde ros, dat door de steppen holt, zon der breidel of teugel te kennen. Van den hoor Röntgen wordt ten onzent vooral veel goeds als componist gezegd. Als dirigent wordt hij vaak stelselmatig aangevallen, bij wijlen ook op goode gronden, 't Herinnert ons aan de wyze waarop vroeger van den heer Kes werd be weerd, dat hij een uitnemend pianist was. Over zijn vioolspel word niet gerept; doch 't was de soloviolist uit het Park. do heer Skalitzky, op wien het pianospel van den heer Kes zoo 'n in druk had gemaakt, 't Gaf natuurlijk aanleiding om vooral den violist Kes niet uit het oog te verliezen. Of 't met den heer Röntgeu eveneens zal gaan, valt nog moeilijk te bepalen. Als com ponist heeft hij althans getoond de klip der vulgariteit to vermijden; nu en dan onderscheiden zijn werken zich ook door natuurlijkheid en rijk dom van inspiratie, ofschoon deze voorloopig nog kwalijk als karakteristieke eigenschappen kunnen gelden. Do uitvoering der sonate was zeer te prijzen, en verschafte ook den heer Cramer veel toejuiching. Een heerlijk genot werd door de uit voering van Beethoven's trio geschonken; drie kunstenaars werkten samen om do schoonheden van het meesterwerk in het rechte licht te stellen.'. Er wordt in de hoofdstad heel wat gezongen door buitenlandsche cantatrices", dat niet in de schaduw kan staan van wat ten onzent de besten vermogen. 1)0 voordrachten der gravin Sadowska hebben het weder toewezen. Daarom deed het ons goed den heer Messchaert, in het volle bezit zij ner stemmiddelen, de Romanzen uit Magellone te hooren voordragen, met de dichterlijke opvatting van een echt kunstenaar en het fraaie talent van een zanger, wiens natuurlijke gaven tot heerlijke ontwikkeling zijn gebracht. De toejuiching van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl