Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
volgens art. 6 der Zondagswet door de Justitie met
25 galden boete, subs. 3 dagen, toch wordt vau
de vroegste tijden tot op heden, allerwege de
klacht van sabbatschennis vernomen. Werd er
door Ezechiël al over geklaagd, nog dezer dagen
zjjn de Engelsche bladen vol over het feit, dat de
overheid toelaat, dat het sportsmen Zondags in
de vijvers der, Londensche parken gaan varen. En
nu moge de considerans onzer Zondagswet bewe
ren, dat onze godsdienstige voorvaderen steeds
den hoogsten prijs stelden op de plichtmatige
viering van den dag des Heeren," de geschiedeais
wjöst aan, dat er heel wat voorvaderen waren, die
zich niets aan die plichtmatige viering stoorden.
Een klacht, zoo oud wellicht als de Zondag
zelf, betreft den handel. In vroegere eeuwen wer
den de markten bij voorkeur op Zaterdag gehou
den; de menschen hadden dan beter tijd om
inkoopen te doen. In de 14e eeuw schreef de Bis
schop van Utrecht voor, dat men Sonnendaghs
ghene marckt hantieren en moet omme des willen,
dat die lude ghemeenlike te min te kerke komen."
Graaf Willem IV deed in 1338 hetzelfde, en vele
graven volgden dit voorbeeld, doch met hetzelfde
resultaat, waarmede de tegenwoordig vigeerende
wet van 't jaar O, ot liever van 't jaar 1815 het
uitstallen en verkoopen verbiedt. De menschen
zrjn nu eenmaal niet bevreesd voor de Zondagswet,
en weten bovendien,' wat die doodstraf betreft,
qu' il y a des accommodements avec Ie ciel!
Ernstiger luidde steeds de klacht over de wijze
van zich op Zondagen te vermaken.
De Katholieke kerk was gedurig den zin van
't volk voor vroolflkheid te gemoet gekomen
men denke slechts aan de processiën, de kermis
sen, de kerk- of mysteriespelen, enz., di,e allen in
zekeren zin tot de volksvermaken konden gere
kend worden. De Katholieke eeredienst had niet
dat sombere en neerslachtige, dat later van de
synodemannen van 1619 zou uitgaan, 't Katholi
cisme achtte elke ontspanning des Zondags ge
oorloofd, als deze op zich zelve onschuldig en niet
voor artderen hinderlijk was; 't orthodoxe Protes
tantisme verbood eiken goedronden lach, alle
gulle scherts en yroolijkheid. De rustdag moest
toen veranderen in een dag, waarop men zich
elk vermaak ontzeide. En de predikanten.'die uit
voeren tegen de zondaren, die 't 4e gebod zoo
grouwelijk overtraden" begrepen niet, dat zij
zelve daarvan de schuld waren; zij begrepen niet
dat het volk in Zondagsvermaak wou lachen en
prethebben, en niet in Zondagsverveling wou tan
denknarsen, alsof 't hier een tranendal is. En
Huygens begreep dit evenmin, toen hij uit zijn
woordenfabriek de noodige woordspelingen zocht
voor zijn uitroep:
Hoe lange lijdt gij Heer, Dyn Soon-dagh,
Soendagh, Sondagh,
Ondanckbaerlick verspilt, verspeelt, verspelt in
Sond-dagh!
Ontelbaar zijn de geschriften die 't euvel be
spreken. Vermelding verdient wat Ds. Smijtegelt
vóór anderhalve eeuw zei, een predikant die een
paar malen naar Utrecht beroepen werd : Men
twist, men speelt, de koetsen rijden, do paarden
en wagens vliegen. De Sabbath en rustdag is een
saletdag geworden. Zij .zitten bij hun
vleeschpotten en brasserijen en dronkenschap, 't Is een zuip
en eetdag. 't Is een ravotdag. De kroegen zitten
vol, en dan raakt het aan een vechten, doodslaan
en diergelijke gruwelen." Krj laat er op volgen:
Sommigen leven zoo goddeloos, dat ze dickmaals
van de honderd keeren niet eens in de kerk ko
men." En dan nog; of gij daar op uw plaats
wat prevelt achter uw hoed of dekseltje, wat is
dat?" In dezen trant gaat 't door, maar wij. die
er genoeg van hebben, roepen met den Prediker:
er is geen nieuws onder de zon. En als wij in
de krant lazen dat ds. Smijtegelt heden bijv.
naar Zondenhoek beroepen was en daar precies
zoo gepreekt had, zou 't ons geen anachronisme
toeschijnen.
Nu intnsschen 't ontwerp eener nieuwe Zon
dagswet gereed ligt om als 't althans niet
doodgeboren is onderzocht te worden in hoever
't levensvatbaarheid bezit, kan het voor onze volks
vertegenwoordiging geen kwaad, over dit schijn
baar nietig, doch in zijn gevolgen zoo belangrijk
onderwerp, de historiebladen op te slaan. Daartoe
op te wekken, was mijn doel!
Halbertsma beweerde, dat de voorraad nationale
vroolijkhcid is opgeteerd. Dit is niet juist. Doch
met des te meer zorg behoort de overheid er
voor te waken, dat de dosis vroolijkheid, die ons
nog over is gebleven, niet door de toepassing
eener dwaze wet onder een rechtzinnigen domper
kan worden uitgedoofd. De Zondagsrust mag met
Zondagsernst samengaan. De ware levensernst gaat
altijd gepaard met levenslustige opgeruimdheid
van geest. Dat juist deze laatste in strijd zou we
zen met christelijke Zondagswijding is wel eens
beweerd, maar staat niet zoo vast als axioma, dat
het niet eens nader moet bewezen worden.
HEIS.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand Théatre: KARL SONTAG.
Stadsschouwburg: Klatergoud.
Een huis met commensaals.
Als het Fransche spreekwoord beschaamd kan
worden, dat de verwoestingen der jaren onher
stelbaar zijn, dan schijnt dit vooral in de hand
van sommige tooneelkunstenaars te liggen. Die
mij in mijne jeugd voorspeld zou hebben, dat ik,
verrukt door den zang van Henriëtte Sontag, bijna
een halve eeuw later haren broeder voor een
jongen minnaar zou hebben zien spelen, zou be
zwaarlijk geloof by mij hebben gevonden: en toch
is het zoo. Karl Sontag, geboren 20 Febr. 1828,
is in ons midden en speelt niet alleen met het
grootste succes Dr. Alfred Wespe maar zelfs
speelt hij Richard Weiss, in Dir wie mir".
Zijne voorstelling van den bedaarden, doch
ingebeelden lierdichter en
vrouwenemancipatiepredikerden Lokalblatf'-redakteur was, in alle
opzichten, voortreffelijk. Nu weet men, dat Karl
Sontag in vele opzichten een geestverwant en
kunstbroeder is van den misschien besten der
Duitsche Lustspiel-dichter" onzer Eeuw, en hy
wordt door ons Duitsche Tooneelgezelschap met
ijver en talent bijgestaan.
Het bekroonde stuk van Roderich Benedix is
bizonder aardig en zit goed in elkaar. Niet al te
gezocht zyn de vier Doctors Wespe, die er voor
ons in optreden. De Heer Timm (Maler Honau)
begint hier, hoe langer hoe meer, te akklimateeren,
de Heer Harden (junger Kaufmanri) kweet zich
zonder emfaze van zyn kleine rol, de Heer
Saalborn (Adam) was droog komiek, Herr Pittmann
was goed, zoo als altijd, en Frau Pittmann, de
treurspeldichteres, niet minder, de opgewektheid
van Frl. Ronald, met haar jongenspak, en naïeve
gevoeligheid van Frl. Muller (Thekla), voltooiden
het vermakelijk en harmoniesch geheel.
Aan dit Preislustspiel" ging vooraf het fraaye
naar 't Fransch gevolgde stukjen Dir wie mir".
De Heer Sontag had moeten vermijden om Richard
Weiss bij ons voor te stellen, na de schitterende
wyze, waarop Franz Tewele hiervan de komieke
elementen had doen uitkomen, 't Was jammer
want men zou uit de vergelijking allicht tot een
onbillyk oordeel komen over het talent van den
«Meister" Karl Sontag. En had men dan nog maar
de regie en requizieten van Tewele gevolgd I Alles
was verminderd en verbleekt. Van het aardige
gesproken lied uit Seviljha" kwam niets te-recht;
de hoed van den Advokaat was niot eens ge
blutst; het schelletjen was een
standaartschelletjen. 't Was jammer.
Het is een gelukkig verschijnsel, dat de Hol
landers zich niet meer te-vreden-stellen met
vertalingen uit het Duitsch of Fransch, maar dat
zij er ook meer en meer op bedacht worden
oorspronkelijke stukken te vervaardigen. Misschien
zal dit nog eenmaal zoo natuurlyk schijnen, dat
men het niet meer noodig acht onder den titel
der stukken te zetten; oorspronkelijk"
tooneelspel, of oorspronkelijke" klucht.
Op' Woensdag, den 9en Maart, leverde ons de
Stadsschouwburg Klatergoud", door den Heer
D. H. Joosten en Een huis met commensaals"
door den Heer J. Mannoury.
Men kan den auteur van genoemd tooneelspel,
geen gebrek aan gemeenzaamheid met het fransche
tooneel onzer dagen verwijten. Hij heeft echter
niet overal het effekt bereikt, dat hij bedoeld
heeft. Het hoofdfeit is wat onvoorbereid; de
minnarij tusschen Mevrouw Vredenburg en den Heer
Klarenheék wordt wel wat cavalièrement ten
tooneele gebracht. Het overvallen der schuldige
vrouw met haren minnaar door den man had iets
lachwekkends, en als het publiek lacht, waar het
schrikken moest, en het wordt niet te weeg ge
bracht door een fout in de vertooning, dan heeft
het per se gelijk. Men kan intussehen aan de in
beschaafden stijl geschreven gesprekken geen gang
en geest ontzeggen, al treedt Mevr. van Laeren
wel wat al te onderwijzeresachtig, in hare ver
maning van Mevr. Vredenburg, op. Het derde
bedrijf brengt ons iets nieuws: namelijk de schil
dering naar het leven van een wedren.
De ontknoping (het slot) is ongemeen; het is
goed, en werd, door het spel van Mevrouw
Frenkel, zelfs eenigszins subliem. Wij zullen gaarne
den auteur andermaal op het tooneel ontmoeten.
Op nog eenig gebrek aan gemeenzaamheid met
den text der rollen na, was de uitvoering zeer
prijselijk. Als ondertusschen het ameublement
rood is, moeten de Dames de Vries en Frenkol
niet alle-bei roocle japonnen aantrekken. Mevr.
de Vries (Mevr. van Laeren), do Heer Morin (de
Heer van Laeren), de Heer Spoor (Vredenburg),
de Heer Van Schoonhoven (Klarenbeek), de Heer
Plas (Huisknecht), de Heer A. van Zuylen (juwe
lier), de Dames Poolman en Kiehl (de demi monde"
en ook do Heeren van den verderen omloop
allen hebben zich, door hun spel, aanspraak op
de dankbaarheid van den auteur verworven.
Niet minder de uitvoerders van het kluchtspel
Een huis met Commensaals" de Hoeren Clous,
Schulze, Wensma en Plas en de Dames Poolman,
Lorjéen Weiman, hebben met groote levendigheid
deze alleraardigste en zeer onderhoudende klucht
vertoond. De Heer de Boer heeft zich wel wat te
veel afwijkingen van den text veroorloofd. Het
stuk zit goed in elkaar en biedt eene onmisken
bare vis comica aan. De Heer Mannoury heeft
er eer van.
Waarom echter heeft men dezen jongen prakticus
buiten allen invloed op de vertooning gehouden?
A. TH.
M E R L I N.
De opera, bij welker première te Berlijn het
incident von Bülow plaats had, was de Merlin
van Philipp Rüfer. Onder de figuren uit den
cyclus der Arthur-romans, die reeds Parsifal en
Lohengrin en Lancilotto en Tristan en meer
anderen leverde, is de toovenaar Merlijn wel een
der meest interessante. De zoon des duivels en
eener stervelinge, zooals Bobert, is hij door zijn
vader bestemd, een deel der menschheid weder
aan den Verlosser te ontrukken en voor de hol
te ver'overen. Zijne moeder echter, die hem heime
lijk heeft laten doopen, heeft hem tot strijder
voor het Christendom bestemd, en de machtige
toovonaar ziet zijn listen en uitvindingen nu eens
ten dienste van de eene partij, dan weder van
de andere uitvallen. Hij wijdt zijne geliefde, de
schoone Viviane, in de geheimen zijner boven
natuurlijke kunst in, en wordt dan door zijne al
te dankbare leerlinge ten slotte zelf betooverd.
Quinet heeft dit thema op de bekoorlijkste, ge
heimzinnigste en dichterlijksto wijze in zijn Merlin
V E<nchanteur uitgewerkt; van Immermann is er
een dergelijk werk in het Duitsch ; verleden jaar
voerde het Eden-Theater te Parijs een ballet
Viviane op, dat ook de Merlijn-sage tot onderwerp
had, Goldmark heeft een opera Merlyn gereed,
on een der treffendste bewerkingen is wel de
Viviane van Jean Lorrain, een dramatisch sprookje
in een bedrijf.
Myrdhinn, apprends-le moi, ce charme fait de
danse,
D'ombre et de pas rythmés dans un puissant
accord....
smeekt do wonderschoone en verdorvene Viviane,
en Merlijn, door haar schoonheid en den gouden
klank harer stem bekoord, is op het punt om
toe te geven. Hij bezint zich nog eemaal; maar
als zij schijnbaar in slaap gevallen is, legt hij
haar op het gras, bedekt haar met de plooien
van haar gewaad, en voert in het maanlicht den
plechtigen tooverdans uit, die de feeën vau heinde
en vér tot bescherming van den magischen cirkel
roept, en de schoone vrouw voor altijd in zyn
bezit zal stellen. Viviane intusschen is onder
hare kleederen uitgeslopen, en heeft, achter een
boom verborgen, alles gezien. Zij heeft zijn
tooverring geroofd, zich met zyn helm met de
gouden vleugelen getooid, en zal thans wraak
nemen,
Et maintenant, toi dont Ie charme endort,
Danse fee, ouvre-toi sous mes pieds, cercle d'or!
Op hare beurt doet zij den toovenaar inslapen
en berooft het land van koning Arthur, waaruit
men haar met schande verjaagd heeft, van zijn
weidoenden invloed.
De tekst voor Rüfer's opera is vervaardigd door
Prof. Ludwig Hoffmann. Met het uitkiezen van
het geschikte onderwerp echter, heeft hij gemeend
genoeg gedaan te hebben," zegt wreedaardig Paul
Lindau: Moet men tegenover het moeielijke en
ondankbare werk, dat steeds de dichter van een
libretto verricht,ook al toegevend zijn in zijne kritiek,
hier kan niet anders gezegd worden dan: het
werk is mislukt. De operaheid Merlin, die op
treedt, alsof hij heel wat bijzonders te zeggen
had, wordt al spoedig een verliefd goochelaar, die
in 't geheel niet sympathiek is, en Viviane. de
tooveres, die haar leermeester moet betooveren,
wordt al een zeer gewoon tooneelmeisje, een meisje
als duizend anderen".
De handeling met deze beide onbeduidende
personen is ook vrij onbeduidend. Merlijn verlaat
zijn betooverd woud, om op bevel van zijn vader,
den. duivel, naar het hof van Koning Arthur te
trekken. Onderweg ontmoet hij Viviane, en eene
plotselinge wederzijdsche verliefdheid volgt. Mer
lijn moet echter terstond verder, om Koning Ar
thur te helpen. De Koning verkwijnt van begeerte
naar den heiligen Graal, en niemand weet hem
den weg te wijzen naar de plaats, waar zich de
gewijde beker bevindt. Daar verschijnt Merlijn, en
geeft den Koning zijn paard, dat hem onfeilbaar
naar de verborgen plaats plaats brengen zal. Daar
zal hij zelf zich bij den Koning voegen.
Arthur en zijn hof gaan op weg en Merlin
keert na deze niet zeer gewichtige daad naar
Viviane terug. Om van zijn toovenaarschap althans
eenige proeven te geven, laat hij een paleis uit
de diepte opstijgen en eene fontein ontspringen,
die zoolang hare stralen omhoog zal werpen als
het hem goed gaat, maar terstond door haar op
drogen zal te kennen geven, wanneer hij den
dood nabij is. Dan zal de tooverkracht Viviane
tot hem voeren, om gezamenlijk met hem te
sterven.
Intusschon hebben Koning Arthur en de zijnen
in de woestijn de plek gevonden, waar zich de
heilige Graal bevindt, en Merlijn ijlt, gelijk hij
beloofd heeft, tot hen, om hun de vreugde tij ding
te brengen. Thans treedt hem zijn vader, de
duivel, in don weg, en verlangt, dat hij den hei
ligen beker zal verbrijzelen ; de goede en booze
geesten komen, engelen en duivelen, en strijden
in koor en tegenkoor, als om Faust's lijk. Reeds
is de macht der hol op het punt te zegevieren,
als Viviane verschijnt; hare nadering doet de
goede geesten overwinnen en Merlijn sterft aan
de zijde zijner geliefde.
Men ziet dat Viviane hier nog onbelangrijker
geworden is, dan de toovenaar zelf. Het is een
geheel andere Viviane, dan die der vroegere legen
den, tot welke Myrdhinn zegt:
Votre douce chanson m'a troublé.... Le pass
M'est apparu soudain, et lo coeur enlac
Dans les noeuds touffants d'une tramc invisible,
J'ai senti pres de moi la mort!....
Met het boosaardige en verdorvene der schoone
Viviane is hare bekoorlijkheid verdwenen, en het
onbelangrijke der hoofdpersonen heeft noodzake
lijk op den componist verlammend gewerkt. Phi
lipp Rüfer is een kunstenaar van groote
beteekenis, toch heeft de partituur van Merlin jaren
lang in de portefeuilles der directiën gelegen.
De vroegere theaterintendant von Hülscn had
haar voor de Berlijnsche opera aangenomen, en
als niet het bericht omtrent Goldmarks opera de
nieuwe directie had aangespoord om de gemaakte
kosten niet onvruchtbaar te doen zijn, zou men
haar nog niet opgevoerd hebben. De muziek is
degelijk, goed doorwerkt, ook zeer dramatisch,
maar toch twijfelden graaf von Hochberg en zijne
raadgevers aan het groote succes en naar het
schijnt met eenig recht.
Rüfer volgt Wagner in de groote rol welke hij
aan het orkest toedeelt, dat overal de karak
ters en toestanden moet schilderen en
illustreeren; hij heeft niet de aanwending van het
Leitmotiv van hem overgenomen, maar wel de
unendliche Melodie'' en' ook het eindeloos instru
mentaal spel. Geen rustpunt, geen afsluiting van
de aandacht, geen gelegenheid om zich na een
eenigzins concreet genot er rekenschap van te
geven en zijne indrukken te verzamelen. Wagner's
beste inspiratie is te herkennen in de sombere
introducties met de inmenging van zaligen en
verdoemden in de handeling; zij is vol kleur en
uitdrukking. Dan volgt Viviano's ballade, Ein
Baum steht auf der Heiden" een der wei
nige gedeelten, die men, evenals Siegmunds
Liebeslicd" in de Walküre, wellicht een num
mer" zou kunnen noemen.
Het zich daaraan aansluitend duet, eigenlijk
gesprek, van Merlin en Viviane is in toon harts
tochtelijk genoeg. De tweede akte maakte op
het publiek een aftnattenden indruk; te weinig
muziek en te veel verveling. Een deel dor schuld
kwam zeker op rekening der actrice die de
koningin voorstelde. Zij had hare rol eerst in
het laatste oogenblik moeten overnemen; zij was,
sedert men begonnen was do opera in te
studeeren, de vierde koningin, en was noch muzikaal,
noch dramatisch de gewenschte persoon.
Met de eerste woorden van Koning Arthur,
die te laat hot zwijgen breekt, neemt de muziek
een heerlijke vlucht", schrijft Paul Lindau. Voor
de woorden des Konings Vom schönsten Tag in
Waldeslust getrieben, Hort ich der Vogel fr
hlichenGesang," vond Rüfer eene aangrijpende, roe
rend liefelijke melodie, die alleen het nadeel had
aan het Walzesweben" in Siegfried te herinne
ren." Het daarop volgende lied van den Graal"
van ridder Aleard, was niet zoo krachtig van
ontwikkeling als het wegens zyn beteekenis
in de handeling wel had mogen zijn, maar met
de aankomst van Merlin werd de muziek weder
levendig, door eene schitterende instrumentatie
gekenmerkt, en een prachtige, statige marsch
besluit krachtig de eerste afdeeling van het
tweede bedrijf.
De marsch is zeer lang, maar niet te lang",
zegt Paul Lindau, maar hier had men den com
ponist door de mise-en-scène beter moeten steu
nen. Het optrekken van paarden en manschap
pen met den koning aan het hoofd, naar het
verre, onbekende land, om den Graal te zoeken,
had oneindig levendiger, afwisselender en inte
ressanter kunnen voorgesteld zijn. Do ridders en
edelvrouwen in hunne onuitstaanbaar
conventioueele costumen, langzaam twee aan twee voorby
trekkend, en het geringe gevolg, met de geringe
bagage, rechtvaardigen geenszins het schitterend
muziektafereel, dat het orkest ons zoo krachtig
voortoovert."
Het slot van het bedrijf «is weder een duet tus
schen Merlijn en Viviane, weder zeer hartstoch
telijk ; dan volgt een lang ballet met
zang-accompagnement en een goed gelukt changement a vue;
de verandering van het landschap in een paleis.
Over het geheel waren de machineriën zeer goed;
in het eerste bedrijf worden langzamerhand enge
len zichtbaar en verbleken weder, in het tweede
bedrijf verandert het tooneel werkelijk als door
een tooverslag, in het derde is een ondergaande
zon en eene verschijning van lichtbeelden.
De laatste acte deed aan den muzikalen indruk
afbreuk. Hij was wetenschappelijk onberispelijk,
maar zwaar op de hand en eentonig, en ook hier
was de tekst voor een deel de oorzaak der teleur
stelling.
Het niet meer dan middelmatig sucees der opera
laat geen twijfel over omtrent het krachtig muzi
kaal talent van Philipp Rüfer, maar men mag
hem een dankbaarder tekst toewenschen. Over
zijne vertolkers kon hij grootendeels tevreden zijn;
Merlin en Viviane werden goed gegeven; koning
Artus, ridder Aleard en de duivel, ofschoon hun
partijen van minder beteekenis waren, evenzeer ;
het koor scheen van de afmattende repetitiën
vermoeid; het orkest was uitmuntend en voor
zijne moeielijke taak berekend.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Het zou de moeite niet loonen, met eenige uit
breiding het concert te bespreken, door mevrouw
de gravin Ali Sadowska en mejuffrouw Marie de
Lido in Odéon gegeven. Wij zouden het zelfs met
stilzwijgen voorbijgaan, ware het niet dat het einde
van ons laatste artikel ons den plicht oplegde er
althans melding van te maken. Het programma
was niet gelukkig samengesteld. De reeks van
zangnummers, duetten en solovoordrachten, zonder
eenig instrumentaal-nummer, moge in het laatste
deel eenige aantrekkelijkheid ontleend hebben aan
het specifiek Slavisch karakter en men weet,
dat het ook in de hoofdstad mode wordt, op het
voetspoor van Frankrijk en België, aan Russische
muziek en romanlitteratuur eene beteekenis te
geven, die, onzes inziens, de maat te buiten gaat
de uitvoering zelve heeft geen indruk gemaakt en
het concert liep op eone teleurstelling uit.
Geheel anders was het met de vierde soiree
voor kamermuziek in Felix Meritis. Oorspron
kelijk had het plan bestaan eenige compositiën
van den heer Lcander Schlegel uit Haarlem uit
te voeren; daartoe was ook de medewerking van
den bekwamen pianist zelvon verkregen, doch door
ongesteldheid van den heer Schlegel werd het pro
gramma gewijzigd en moesten zijne compositiën
plaats maken voor de sonate, no. 2. (op 20) voor
piano en viool van Julius Röntgen en het trio
vaor piano, viool en cello, op 97, van Beethoven.
Met Rubinstein's strijkkwartet, no. 3 op 17, werd
het concert geopend. De heeren Cramer en Hof
meester (viool), Kes (alt) en Bosmans (cello),
brachten het quartet op voortreffelijke wijze ten
gehoore. Men heeft aan Rubinstein niet zelden
ten laste gelegd, dat hij vooral als Componist en
ook wol als virtuoos, die gelukkige evenredigheid
mist, welke toch het hoogste in de kunst dient te
onderscheiden. Geniale trokken bevat het strijk
kwartet ongetwijfeld, doch het geheel doet denken
aan het wilde ros, dat door de steppen holt, zon
der breidel of teugel te kennen.
Van den hoor Röntgen wordt ten onzent vooral
veel goeds als componist gezegd. Als dirigent
wordt hij vaak stelselmatig aangevallen, bij wijlen
ook op goode gronden, 't Herinnert ons aan de
wyze waarop vroeger van den heer Kes werd be
weerd, dat hij een uitnemend pianist was. Over
zijn vioolspel word niet gerept; doch 't was de
soloviolist uit het Park. do heer Skalitzky, op
wien het pianospel van den heer Kes zoo 'n in
druk had gemaakt, 't Gaf natuurlijk aanleiding
om vooral den violist Kes niet uit het oog te
verliezen. Of 't met den heer Röntgeu eveneens
zal gaan, valt nog moeilijk te bepalen. Als com
ponist heeft hij althans getoond de klip der
vulgariteit to vermijden; nu en dan onderscheiden
zijn werken zich ook door natuurlijkheid en rijk
dom van inspiratie, ofschoon deze voorloopig nog
kwalijk als karakteristieke eigenschappen kunnen
gelden. Do uitvoering der sonate was zeer te
prijzen, en verschafte ook den heer Cramer veel
toejuiching. Een heerlijk genot werd door de uit
voering van Beethoven's trio geschonken; drie
kunstenaars werkten samen om do schoonheden
van het meesterwerk in het rechte licht te
stellen.'.
Er wordt in de hoofdstad heel wat gezongen
door buitenlandsche cantatrices", dat niet in de
schaduw kan staan van wat ten onzent de besten
vermogen. 1)0 voordrachten der gravin Sadowska
hebben het weder toewezen. Daarom deed het ons
goed den heer Messchaert, in het volle bezit zij
ner stemmiddelen, de Romanzen uit Magellone te
hooren voordragen, met de dichterlijke opvatting
van een echt kunstenaar en het fraaie talent van
een zanger, wiens natuurlijke gaven tot heerlijke
ontwikkeling zijn gebracht. De toejuiching van