Historisch Archief 1877-1940
BIJVOEGSEL van de Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, van 13 Maart 1887.
) maa&l b<w bi&j.
(HISTORISCH.)
Ken boertjen, in den morgenstond,
Rijdt dapper met zijn melkkar rond ;
Aan 't karrewei staan met een kan
Een timmer- en een opperman.
Bij 't zien van 's boertjes dikkigheid,
Zegt de opper, vol verdorvenheid :
»'k Zag zoo'n gelegenheid nog nimmer,"
»En nooit zoo'n spanning," grijnst de timmer.
liet boertje nadert... . 't tweetal loert,
Door wreede boosheid gansch vervoerd;
De timmer toont zijn plank aan d' opper,
Kn grinnikt: >Dat's de kleerenklopper!"
Het boertje nadert.... 't onheil mee,
Gelijk een onweersbui. O, wee!
Daar slaat het in het is gedaan !
De booswicht vlucht na 't stout bestaan.
Wat met de plank hem is geschied,
Dat voelt de boer, al ziet hij 't niet.
En eer hij recht is bij zijn zinnen,
Zijn de opper en de timmer binnen.
VERBODEN TOEGANG" ziet hij staan.
»Wel seldrejen! wie hait 't edaênf"
Och vloek maar niet; denk boertjelief,
GELEGENHEID MAAKT MEEST DEN DIEF