De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 13 maart pagina 5

13 maart 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No» 507 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ik vermeld Emile Augier, Joseph Reinach (R publique franyaise), Paul Ginisty (XlXe siècle), Catulle Mendès, Paul Viardot, Adolphe Jullien <(Franyais), en de componisten Reyer, Massenet, Delibes, enz. Een woord ten slotte! De man. wien men dezen schitterenden uitslag, die zoozeer getuigt ten gunste van het publiek als van het personeel van den Muntschouwburg zelven,alleen te danken heeft; de man, die sedert jaren reeds, te Brussel -onvermoeid op de bres stond om Wagners werken bjj het publiek ingang te doen vinden; de man, eindelijk die gisteren avond eens te meer bewees, wat hy als orkestmeester vermag, de kundige en talentvolle Joseph Dupont, heeft het zou onrecht .zijn het te verzwijgen den hoogsten lof en warmsten dank verdiend van alle vrienden der ware kunst. POL DE MOUT. EEN NIEUW WERK VAN JOH. BRAHMS. In eene beoordeeling van eene kamermuziek.uitvoering door het voortreffelijke Keulsche quartet van Robert Heckmann gegeven, schrift de be roemde Weener criticus Prof. Hanslick het volhende: Tusschen Mendelssohn's .Es-<iwr-quartet en Beethoven's quartet Op. 127, werd een nieuw, nog niet uitgegeven klaviertrio (C-moll) van Brahms gespeeld. Dit is, na de viool-sonate in A en de violoncel-sonate in F, het derde nieuwe werk voor kamermuziek, dat ons Brahms in dezen winter heeft geschonken. Dankbaar en verheugd zien w\j, hoe zjjne arbeidskracht, steeds onverminderd, rijke vruchten voortbrengt. Men late eens al de noviteiten de revue pas.seeren, die sedert twintig jaren op het gebied der kamermuziek zijn verschenen hoe weinig blijft er dan over dat het hooren en het bespre ken waard is, wanneer men Brahms wegdenkt! Hoe weinig daarvan heeft zich staande gehouden, zich burgerrecht verworven, of zwh, naast Brahms' scheppingen, het uitzicht geopend op een langdurigen verderen bloei! Evenzoo gaat het met de aan alleenheerschappij grenzende overmacht van Brahms in de grootere werken voor koor en orkest. Doch hierover behoeven wij thans niet te spreken. Brahms' nieuwste trio is een ware aanwinst voor de kamermuziek. Het is moeielijker dan zijn onmiddelijke voorgangers, zoowel wat de techniek jus wat de rhythmiek betreft, maar des te rijke lijker beloont het de daaraan bestede studie. De -eerste afdeeling (Allegro) is een beeld van uit dagende kracht; in het tweede thema (Es-dur) wordt dit forsche verzacht tot gemoedelijke ernst: dit thema wordt door Viool en Violoncel unisono op de lagere snaren uitgevoerd. Het Scherzo en het Andante behooren tot de bekoorlijkste, maar tevens tot de eenvoudigste, zich in de herinnering het gemakkelijkst vasthechtende stukken van Brahms. Het eerste, een Presto in C-moll. begint met ?eene zachtkens omlaag ruischende, karakteristieke achtstenfiguur voor de piano, eene figuur die bij elke herhaling nieuwen indruk maakt; deze figuur wisselt af met een dialoog tusschen viool violoncel, die door klavier-arpeggio's wordt be geleid. Het Andante Gragioso in C-dur treft door zijne eigenaardige strijkmuziek: op n driekwartsmaat volgen telkens twee tweekwartsmaten; eigenHjk heeft men dus met zevenkwartsmaat te doen. Deze zeldzame gast geeft echter niet de minste stoornis; in een schoonen gelijkmatigen stroom vloeit de liefelijke melodie voort. Het Finale, een stormachtig C-Moll Allegro in zes achtste maat, voert ons weder terug naar de uitdagende strijdlustigheid van het eerste deel, het werkt niet zoo zeer door de oorspronkelijk heid der thema's, als door de krachtig beheerschte energie der stemming, die ten slotte in een kleine wilde jacht" van dissoneerende ak koorden uitbuit. Al de vier afdeelingen zijn kort, . opmerkelijk gedrongen van bouw, een protest tegen alles wat overvloedig en gerekt is. Het nieuwe trio, dat door den componist met Heckmann en Bellman werd gespeeld, heeft zich zegevierend eene plaats veroverd; dat het luide da cajpo-roepen na het einde van het Andante en het Scherzo zijn doel miste, was alleen toe te schrijven aan de besliste weigering van den com ponist." DE KUNST VAN WASILY WERESCHAGIN. Schilderijen-tentoonstelling in Arti et Amicitise. In de zalen van Arti et Amicitice te Amster dam verdringt zich het publiek voor de schilde rijen van den Russischon kunstenaar Wasily Wereschagin. Soms blijft zelfs de toegang gedurende eenigen tijd gesloten, ten einde den te grooten stroom van bezoekers te voorkomen. Aldus tee kent de koningin der. aarde den populairen bijval, dien de cyclus van dezen oorspronkelijken schil der ondervindt van een publiek, dat met allerlei kunstmiddelen naar diezelfde zalen moet gedre ven worden, wanneer het tentoonstellingen van vaderlandsche kunst geldt. Dit verschijnsel geeft te denken en teekent in elk geval de zeldzame aantrekkingskracht dezer verzameling. Is het de verrassing van het nieuwe, het vreemde en buitengewone, die jong en oud naar die schilderijen lokt, of staat deze kunst zóó ver boven die onzer vaderlandsche schilders, dat hierin de ongewone geestdrift reeds dadelijk hare verklaring vindt? Vooral in het eerste, het bekoorlijke van het nieuwe en vreemde, ligt ?dunkt mij, de oorzaak van dat ongekend enthusiasme. Sedert jaar en dag hebben wij alle eer bewezen aan hetgeen onze schilders in hun be perkten kring waarnemen. Hun horizon is echter niet ruimer dan de om vang van een hofje; hunne tafereelen, voor het meerendeel althans, meestal niet aangrijpender -dan hetgeen er in die alledaagsche hofjeswereld voorvalt. Er kan weinig geestdrift ontstaan bij het gien eten van den honderdsten schotel aardappe len of het zien breien van de duizendste kou?! Daar komt een vreemdeling, die lang in het Oosten gezworven heeft, een Rena met het penseel, en 'Xolstoi met palet en kleuren, en geeft ons te zien wat hij in dat land van zon en kleuren in het verre Oosten heeft waargenomen en geschilderd. Daar komt een man met hartstocht "en gevoel, die vreeselijke dingen heeft bijgewoond,1 Ons de lijdens geschiedenis van den oorlog in ontzagwekkende tafereelen afbeelden, en ontrolt ons, als oorlogs correspondent met het penseel, eene reeks tooneelen, die een zeer diepen indruk op ons maken. Dit is de toovermacht van deze verzameling. Een ander, tèekenaar of schilder, zou misschien zijne reeks potloodschetsen naar eene of^andere geïllustreerde courant hebben gezonden, om ze als illustratiën te doen verschijnen; Wereschagin brengt ze op groote schaal op het doek en maakt hierdoor een veel machtigeren indruk. Dekunste naar geeft mild wat hij heeft, met zoodanige mildheid zelfs dat er ook kaf onder dat over vloedige koren schuilt; alles wat hij in die verre streken op doek of paneel heeft gebracht, komt te berde, om het beeld van dat vreemde land zoo volledig mogelijk te maken. Wereschagin is een geograaf met kleur en lijnen, gelijk Stanley met de pen, een kroniekschilder van den oorlog als de vermaarde Russell van de limes. Stelt men nu dezen rusteloozen zwerver, dezen vliegenden raaf met potlood en penseel, dezelfde eisenen als den rustigen, thuis zittenden kunste naar, die weken en maanden lang aan n kunst stuk wijdt het zou onbillijk jegens den Russischen kunstenaar zijn. Voor alles, zelfs nu en dan voor zijn kunstenaarschap, schijnt mij Were schagin een wijsgeer en denker toe, die iets be wijzen wil met hetgeen hij te aanschouwen geeft. In plaats van gelijk Tolstoi u de verschrikkelijkheden en ellende, het onredelijke en schandtUjke van den oorlog in meesterlijke trekken te be schrijven, toont hij u in eene schilderij de wreed heden van den krijg. Hij heeft dit alles met eigen oogen aanschouwd en bijgewoond, op het oorlogstooneel zelf zijne schetsen ontworpen, zoodat u eene rilling bevangt door de naarheid en het af grijselijke der voorstelling. Heeft Laboulaye in der tijd de vlijmem'ste satire op den oorlog in zijn prince caniche geschreven, Wereschagin geeselt die dwingelandij van den aanvoerder, die slavernij van den soldaat, die ter slachtbank wordt gedreven en op de ellendigste wijze om het leven komt. Zie hem, den armen soldaat, op den Schipka-pas, half in de hoogopgetorende sneeuw op post staan, verkleumd, halfbevroren, door kou en ellende be zwijkende. Op twee volgende doeken ziet gij dien trouwen schildwacht meer en meer een vormlooze klomp geworden, eindelijk doodgevroren. Het rap port van generaal Radetzky aan den opperbevel hebber luidde nogtans: Op den Schipka-pas is alles rustig." Op een ander doek geeft de kunstenaar-wijsgeer ons een onafzienbaar veld te aanschouwen, na de overgave der vesting elisch met duizenden ver minkte lijken bezaaid. Een priester in een zwart koorkleed, spreekt een laatst gebed over hen uit, terwijl een beambte achter hem zijn somberen blik over dit veld des doods laat weiden. De weg naar Plewna, een sneeuwgezicht zoo natuurlijk en stout weergegeven, dat het Apol, Munthe en andere sneeuwvirtuozen tart, dat kille winterkleed met grootere waarheid te schilderen. Ook die weg, waar de roofvogels te gast gaan op de tallooze lijken, is een protest tegen de dwin gelandij van de machtigen der aarde; het biedt een tooneel van de verschrikkingen des oorlogs aan, dat den meest gevoellooze roert en tot na denken brengt. Men ziet het, bij Wereschagin is het onder werp alles; het zijn tcndenz-stukken, niet r art pour l'art, maar de kunst aangewend om bij den beschouwer gevoelens wakker te schudden of te versterken, waarvan de kunstenaar zelf zoo diep doordrongen is. Wij staan bij deze kunst ver van de inpressionistische opvatting der tegenwoordige richting, die het onderwerp" versmaadt en haar geluk vindt in het weergeven van een zonnestraal, in de harmonie van een of ander vergeten plekje, welks stemming zij weet uit te drukken. Wereschagin toont zich in de meeste zijner schilderijen beter tèekenaar dan colorist, ofschoon blijkens het reeds vermelde sneeuwgezicht en de verblindend, zonnige afbeelding van het venster van Selim Tschisti's graftombe ook op dat terrein van toon en kleur lauweren voor hem zijn weg gelegd. Doch in sommige zijner schilderijen is de tegenstelling der kleuren zoo schril en bont dat een Hollander, die aan de zacht ineönvloeënde, gebroken tinten der vaderlandsche kunst gewend is, zich met die bloemrijke schakeeringen niet vereenigen kan. Soms wil de waaghals het onmo gelijke doen, en schildert de wit marmeren mos kee Delhi op een reusachtig doek, zoo verblindend wit, dat men de oogen onwillekeurig dichtknijpt, zonder dat de kunstenaar er daarom in slaagt, dat zwaar probleem om in die massa naar den eisch diepte en schaduwtonen te brengen, op te lossen. Doch men houde rekening met het Oosten, waar die tafereelen naar de werkelijkheid gevolgd zijn, met gindsche brandende zon en de bonte kleedij dier bewoners. Hoe schitterend en harmonieus die studiën nu en dan zijn, toont ons ile schilder in zijn vonkelend Tadtch bij avond, in zijn meesterlijken muur van Salomo en in de reeks afbeel dingen uit het Heilige Land. Doch hier raken wij aan eene eigenaardige zijde van Wereschagin's gaven. Zijne opvatting van het leven en lijden des Heilands is zóó pro zaïsch, zóó gewoon menschelijk, dat slechts wei nigen vrede zullen hebbon met die platte alle daagsche voorstelling Geeft hij ons de Heilige Fa milie, dan zien we een huis te Nazareth, vermoe delijk door den kunstenaar naar d<j natuur ge schilderd, op welks binnenplaats Maria en Jozef met eenige kinderen gegroepeerd zijn, terwijl Christus zit te lezen. De Christus en Johannes de Dooper aan den Jordaan zijn nog plomper en onoogelijker voorgesteld; trouwens deze kleine figuren in het landschap zijn van geringe beteekenis. Wereschagin behoort tot geenerlei school. Hij geeft zich ook geene moeite om mooi" te schil deren, maar bezit voldoende waardigheid om alles wat hem treft, nauwkeurig weer te geven. Oor spronkelijkheid is zijne hoofdqualiteit, zijne kracht en tevens zijne zwakheid, daar zij soms in zon derlingheid ontaardt. Als geboren illustrateur, geeft hij van zijne zwerftochten alles wat hij heeft. En evenals een zwerver al die verzamelde stof tot een boek vormt of er een museum mee be giftigt, slaat Wereschagin zijn prachtig schetsboek in de groote steden van Europa, tot genot en leering van duizenden en duizenden open. Wereschagin's smaak moge niet aftijd even gekuischt, zijne werken niet alle meesterstukken zijn, naar mijne bescheiden meening is deze schil der-denker een kunstenaar van roeping vol harts tocht en gloed, vol oorspronkelijkheid, wien men enkele te lichtvaardige boutades zooals de kermistentachtige optocht van den prins van Wales in Indië, om het vele voortreffelijke van het andere gaarne vergeeft. JOHAN GHAM. VARIA. De koning van België, zooals men weet een ijverig geograaf, had onlangs persoonlijk een prijs van 25000 francs uitgeloofd voor het beste werk tot bevordering voor het onderwijs in de geographie. De jury voor den wedstryd heeft het werk van een Duitscher, Prof. A. taubers, van het gymnasium te Augsburg, bekroond. De jury be stond uit den luitenant-generaal Liagre, ex-minister van oorlog, secretaris der Belgische Academie van Wetenschappen, commandant Ie Bon van de Fransche en overste Tschitschagoff van de Rus sische ambassade, sir Travers Twiss, den Spaanschen gezant Valera, Prof. van Beneden uit Leuven, en generaal-majoor Wouvermans, president van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap te Ant werpen. Te Londen wordt in het verkooplokaal van Sotheby, Wilkenson en Hodge sedert eenige dagen de beroemde bibliotheek van baron Sellière ver kocht, de unieke verzameling ridderromans, die het hart van don Quixote zou hebben doen popelen van genot. Hier vindt men tien uitgaven van den beroemden Amadis van Gallië, daaronder de eerste Spaansche uitgave van het jaar 1508, gedrukt te Saragossa; de vier Heemskinderen, 1480, er werd 5000 francs voor betaald; de eerste uit gave van het eerste deel van Cervantes' El Ingeniaso Hidalgo don Quixote, 1605, dat 2500 francs opbracht; de eerste uitgave van de cronica del famozo Cavallero Cid Buy Viaz Campeador, 1552; de tweede uitgave van Froissarts kroniek, 1500; en een handschrift Graduale et sacramentariwm, uit de Xlle eeuw, uit de abdy Ottobeuren in Zwaben. Het bracht thans 20,000 francs op, maar Sellière had er 24,000 francs voor betaald. Claretie, de bekwame directeur der Comédie Fran<;aise, denkt er over, de claque, de bende ge huurde handklappers, niet af te schaffen, wie zou het durven 'i maar op spaarzamer voet in te richten. De tegenwoordige Chef des claqueurs, een zekere heer Dagneaux, ontving tot nog toe 600 francs 'smaands, op conditie, dat hij de 20 parterreplaatsen welke men ter zijner beschik king stelde, nooit zou verkoopen, maar ze altoos aan goed g'ekleede en fatsoenlijk er uitziende heeren zou afstaan. Gedurende de eerste tien dagen na eene première wordt dit getal nog met tien vermeerderd. Zij moeten zich bij den chef aanmelden, en deze doet met veel zorg de keus uit de verschillende liefhebbers, die elkander zijn gunst betwisten. De chef der cla que moet de tien laatste repetities bijwonen, en doet dit gewoonlijk naast den schrijver of achter dezen, terwijl hij in zijn notitieboekje elk mot a effet onderschrapt, dat de auteur of de admi nistrateur hem opgeeft. Dagneaux heeft ook in de verschillende andere theaters wel eens de aanbesteding der applaudisseménten aangenomen, en geniet een zeer goed inkomen. Claretie heeft hem nu aangeboden, zich, in plaats van met 600 francs, met 300 francs 'sjaars tevreden te stellen. Dagneaux weigerde dit met hooghartigheid en nam tevens zijn ont slag; hij beval echter zijn premier comuiis" als zijn opvolger aan. Deze is thans tevreden met de bezoldiging, naar welke menig ambtenaar jaren lang te vergeefs streeft, en het Théatre Francais zal even als vroeger zijne bescheidene claque hebben. Voor het grafmonument van Liszt zijn, naar uit Bayrcuth gemeld wordt, 52 ontwerpen inge komen, uit geheel Europa. Op den lOden dezer zou de jury tot beoordeeling bijeenkomen. De modellen zullen in het openbaar tentoongesteld worden. Naar aanleiding van het jubilévan den acteur Eduard Bamberg, heeft de firma Braakensiek twee uitgaven het licht doen zien, die elkander aan keurigheid van bewerking den voorrang be twisten. De eene is een uitmuntend portret van don ouden acteur, helder van tint, sprekend van gelijkenis, krachtig en toch kicsch afgewerkt, alleen een weinig geflatteerd. De andere is de lithographischo reproductie van een tooneelprogramma uit 1826, toen Ed. Bamberg zijn tooneelloopbaan begon ; geheel naar het origineel, dat zich in het bezit van den jubilaris bevindt, be werkt, zoowel de oude typen der letters ecner ouderwetsche drukkerij ten platten lande, als de doordruk en het verbleekte papier zijn uitmun tend weergegeven. De heeren Gebr. Braakensiek, Kerkstraat lüS), zijn met dit procédé, dat inder daad bedriegelijk de echtheid nabootst, in staat facsimiles te geven van alle stukken, hoe oud ook. Een aantal buitenlandsche muziekdirecteuren bevinden zich te St. Agata, om Verdi te vragen eene nieuwe opera voor hen te componeeren. Verdi verklaarde echter, dat hij nog het een en ander te doen had, voordat hij weer aan een grooter werk begon. Men was nieuwsgierig, wie zoo gelukkig was geweest zich reeds een werk van den maestro te verzekeren; Verdi zeide: Ik heb aan de kinderen in de dorpsschool beloofd, dat ik hun nieuwe wijsjes zou geven voor hun oude speelrijmpjes: zij vonden de oude zoo af gezaagd." Verdi schrijft nu een poppenlied," een soldatenlied" en een nieuw wijsje voor de moe ders om haar kinderen mee in slaap te maken. De taak was hem echter niet meegevallen; InJ had zich in den laatsten tijd zooveel moeite ge geven om alles schitterend en doorgewerkt te bedenken en te orchestreeren, dat het vinden vaa geheel eenvoudige, onversierde melodieën hem nu niet gemakkelijk viel. DRIE KERSTAVONDEN. Uit het leven van een Clown. Kerstfeest! Er viel niet aan te twijfelen! 't Was aan iedereen en aan alles te bemerken. Het licht der kerstboomen straalde en flikkerde achter ge zellig neergelaten gordijnen; het kerstvuur brandde vroolijk in ruime, open haarden en zond door donkere schoorsteenen heen, een jacht van gouden vonken naar boven, die met nog meer glans en luister zich verspreidden in de heldere, koude lucht, als verlangende zielen, die zich haastten de duisternis en de zorgen van het leven te ont vlieden, om in hoogere gewesten te schitteren. Kerstfeest!" riepen de klokken, wier gebengèl zachtkens door het nachtlucht klonk Kerst-feest! vroolijk Kerst-feest! Kerst-feest! vroolijk Kerst-feest!" zoo vróóUjk en opwekkend, dat hij, in wiens gemoed die roep geen weerklank vond, wel een hart van steen moest hebben ge had. Kerstfeest!" murmelde de donkere rivier, die hare golfjes klotsend tegen de pijlers der oude steenen brug aanstuwde en zich, menig ondoor grondelijk geheim met zich medevoerend in haren donkeren schoot, verder voortspoedde naar de zee, waar zy in gezelschap van velen harer soort nog murmelde : Kerstfeest! Kerstfeest" en Hik! Kerstfeest l". . . . klonk ook de verontschuldiging van heeren in kennelijken staat, op de vraag van barsche politieagenten: Waarom zij in het holle van den nacht in stijf bevroren goten waren gaan zitten." Voor dien enkelen dag scheen er een algemeene wapenstilstand te zijn gesloten. Crediteuren ver gaten hun schuldenaars debiteurs hun credi teuren; vrouwen vergaten te kijven, echtgenooten te schimpen of boos te zijn conservatieven en liberalen, kerkelyken en vrijdenkers noemeen elkander naar hartelust: beste kerel!" en ouwe jongen!" zoojoviaalmogelijk en aller verontschul diging was: kerstfeest!" Maar o! welk een ver andering viel er waar te nemen, toen de wereld, den volgenden morgen ontwaakte, Overal neer gelaten gordijnen, geen kerkklokgelui, alle win kels gesloten! 't Had er veel van alsof iedereen zich over zijne of' hare feestelijke stemming van den vorigen avond beschaamd gevoelde. Binnenshuis viel er dien dag niet veel voor, want het was 2o Kerstdag, pakjesdag ? de dag gewijd aan Kerstgeschenken, heüwenschen en, wat lang niet het minste was, de dag der kindervoor stellingen. En zulk een pantomime te mogen bijwonen, hè! dat was een genot, waarop de kin deren reeds lang hadden gevlast. Papa en mama gaven wel voor van zulke kinderachtige vermaken niet te houden of er geen sikkepit oin te geven, maar de kinderen looze guiten die kinderen wisten wel, dat eenmaal binnen de gezellige wan den der loge of op het mollige kussen in de etalles gezeten, niemand harder bravo" zou roepen of luidruchtiger in de handen klappen dan papa. En welk een verscheidenheid van pantomimes om uit te kiezen! Zie de verschillende billetten maar eens; het eene al verleidelijker dan het andere: Kobinson Crusoë"; Jack de Keuzemiooder", Aladin" en vele andere dier welbekende geschiedenissen, die jaar in jaar uit de harten der kleinen boeien, met onverwelkbare frischheid en kracht. Maar het helderst schitterde onder al die bont gekleurde aanplakbilletten n, dat den lezer on derrichtte, dat op den tweeden kerstdag in het Théatre Rotonde", de groote kerstteustpantomime Jack en de Boonenstaak" ten tooneele zou worden gebracht. Daarna volgde een lijst der rollen, eene beschrijving der decoratiën enz. en eindelijk onderaan, met groote vette letters Clown, de gevierde Joe Jeft's." Het Theater Rotonde" moet een goeden naam hebben gehad voor Pantomimes, want het was er dien avond propvol van onder tot boven; alles ging naar wensch ; de muziek klonk vroolijk en opwekkend, de decoratiën waren mooi en het voorafgaand ballet was, volgens het oordeel der oude dames en heeren die de voorhoede vormden in de stalles, prachtig geweest. En nu zaten de toeschouwers, warm, dorstig, opeen gepakt, als haringen in een ton en adem loos van liet hartelijk lachen dat ze gedaan had den, verlangend uit te zien naar de grappigste Arlequinade," ooit op dit tooneel vertoond, (_zie de aanplakbilletten). lleerschte er spanning in de zaal, niet minder was dit het geval achter de coulissen. Ieder was druk bezig, zenuwachtig en opgewonden, terwijl directeur en regisseur zoo verbazend veel aan 't hoofd hadden, clat dit nut tig lichaamsdeel hun bijna den dienst weigerde. In een der grootste kleedkamers, liep een man, als clown verkleed, somber op en neer en luisterde met koortsachtig ongeduld naar het geluid van 'een voetstap, die maar niet kwam. Het was Joe Jeffs en de persoon op wie hg wachtte was zijn vrouw. En dat moet gezegd worden zij was een vrouw die het wachten wel waard was. Jong, lief en bekoorlijk, had Nellie Reynor, toen en zelfs nog pas een week geleden, niet meer dan eenvoudige balletdanseres aan het West-End, Theater, nieuw leven en zonneschijn gebracht op het pad van den eerlijken, vlijtigen Joe, die, hoewel hij vijftien jaren onder was dan zij, haar hartstochtelijk liet' had en als het noodig was ge weest, gaarne zijn eigen leven had willen geven, om haar verdriet en zorg te besparen. En toen nu verleden week Nellie, door den invloed van haren echtgenoot, als Colombine geëngageerd werd aan het Theater Kotonde", meende Joe Jefi's. dat de beker van zijn geluk tot aan den rand was volgeschonken. Er werd aan de deur geklopt. Binnen" riep de clown. Mijnheer Flies, de regisseur, stapte gejaagd naar binnen. Mijnheer Fiies was een klein, ineengedrongen mannetje, met een rond, gladge schoren, rood gezicht en erg kortgeknipt zwart haar zóó kort, dat het altijd overeind stond,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl