Historisch Archief 1877-1940
No» 507
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ik vermeld Emile Augier, Joseph Reinach (R
publique franyaise), Paul Ginisty (XlXe siècle),
Catulle Mendès, Paul Viardot, Adolphe Jullien
<(Franyais), en de componisten Reyer, Massenet,
Delibes, enz.
Een woord ten slotte! De man. wien men dezen
schitterenden uitslag, die zoozeer getuigt ten
gunste van het publiek als van het personeel van
den Muntschouwburg zelven,alleen te danken heeft;
de man, die sedert jaren reeds, te Brussel
-onvermoeid op de bres stond om Wagners werken
bjj het publiek ingang te doen vinden; de man,
eindelijk die gisteren avond eens te meer bewees,
wat hy als orkestmeester vermag, de kundige en
talentvolle Joseph Dupont, heeft het zou onrecht
.zijn het te verzwijgen den hoogsten lof en
warmsten dank verdiend van alle vrienden der
ware kunst. POL DE MOUT.
EEN NIEUW WERK VAN JOH. BRAHMS.
In eene beoordeeling van eene
kamermuziek.uitvoering door het voortreffelijke Keulsche quartet
van Robert Heckmann gegeven, schrift de be
roemde Weener criticus Prof. Hanslick het
volhende:
Tusschen Mendelssohn's .Es-<iwr-quartet en
Beethoven's quartet Op. 127, werd een nieuw,
nog niet uitgegeven klaviertrio (C-moll) van Brahms
gespeeld. Dit is, na de viool-sonate in A en de
violoncel-sonate in F, het derde nieuwe werk
voor kamermuziek, dat ons Brahms in dezen winter
heeft geschonken. Dankbaar en verheugd zien
w\j, hoe zjjne arbeidskracht, steeds onverminderd,
rijke vruchten voortbrengt.
Men late eens al de noviteiten de revue
pas.seeren, die sedert twintig jaren op het gebied
der kamermuziek zijn verschenen hoe weinig
blijft er dan over dat het hooren en het bespre
ken waard is, wanneer men Brahms wegdenkt!
Hoe weinig daarvan heeft zich staande gehouden,
zich burgerrecht verworven, of zwh, naast Brahms'
scheppingen, het uitzicht geopend op een
langdurigen verderen bloei! Evenzoo gaat het met
de aan alleenheerschappij grenzende overmacht
van Brahms in de grootere werken voor koor en
orkest. Doch hierover behoeven wij thans niet
te spreken.
Brahms' nieuwste trio is een ware aanwinst
voor de kamermuziek. Het is moeielijker dan zijn
onmiddelijke voorgangers, zoowel wat de techniek
jus wat de rhythmiek betreft, maar des te rijke
lijker beloont het de daaraan bestede studie. De
-eerste afdeeling (Allegro) is een beeld van uit
dagende kracht; in het tweede thema (Es-dur)
wordt dit forsche verzacht tot gemoedelijke ernst:
dit thema wordt door Viool en Violoncel unisono
op de lagere snaren uitgevoerd. Het Scherzo en
het Andante behooren tot de bekoorlijkste, maar
tevens tot de eenvoudigste, zich in de herinnering
het gemakkelijkst vasthechtende stukken van
Brahms.
Het eerste, een Presto in C-moll. begint met
?eene zachtkens omlaag ruischende, karakteristieke
achtstenfiguur voor de piano, eene figuur die
bij elke herhaling nieuwen indruk maakt; deze
figuur wisselt af met een dialoog tusschen viool
violoncel, die door klavier-arpeggio's wordt be
geleid. Het Andante Gragioso in C-dur treft
door zijne eigenaardige strijkmuziek: op n
driekwartsmaat volgen telkens twee
tweekwartsmaten; eigenHjk heeft men dus met
zevenkwartsmaat te doen. Deze zeldzame gast geeft echter
niet de minste stoornis; in een schoonen
gelijkmatigen stroom vloeit de liefelijke melodie voort.
Het Finale, een stormachtig C-Moll Allegro in
zes achtste maat, voert ons weder terug naar
de uitdagende strijdlustigheid van het eerste deel,
het werkt niet zoo zeer door de oorspronkelijk
heid der thema's, als door de krachtig
beheerschte energie der stemming, die ten slotte in
een kleine wilde jacht" van dissoneerende ak
koorden uitbuit. Al de vier afdeelingen zijn kort,
. opmerkelijk gedrongen van bouw, een protest
tegen alles wat overvloedig en gerekt is.
Het nieuwe trio, dat door den componist met
Heckmann en Bellman werd gespeeld, heeft zich
zegevierend eene plaats veroverd; dat het luide
da cajpo-roepen na het einde van het Andante en
het Scherzo zijn doel miste, was alleen toe te
schrijven aan de besliste weigering van den com
ponist."
DE KUNST VAN WASILY WERESCHAGIN.
Schilderijen-tentoonstelling in Arti et Amicitise.
In de zalen van Arti et Amicitice te Amster
dam verdringt zich het publiek voor de schilde
rijen van den Russischon kunstenaar Wasily
Wereschagin. Soms blijft zelfs de toegang gedurende
eenigen tijd gesloten, ten einde den te grooten
stroom van bezoekers te voorkomen. Aldus tee
kent de koningin der. aarde den populairen bijval,
dien de cyclus van dezen oorspronkelijken schil
der ondervindt van een publiek, dat met allerlei
kunstmiddelen naar diezelfde zalen moet gedre
ven worden, wanneer het tentoonstellingen van
vaderlandsche kunst geldt.
Dit verschijnsel geeft te denken en teekent in
elk geval de zeldzame aantrekkingskracht dezer
verzameling. Is het de verrassing van het nieuwe,
het vreemde en buitengewone, die jong en oud
naar die schilderijen lokt, of staat deze kunst
zóó ver boven die onzer vaderlandsche schilders,
dat hierin de ongewone geestdrift reeds dadelijk
hare verklaring vindt? Vooral in het eerste, het
bekoorlijke van het nieuwe en vreemde, ligt
?dunkt mij, de oorzaak van dat ongekend
enthusiasme. Sedert jaar en dag hebben wij alle eer
bewezen aan hetgeen onze schilders in hun be
perkten kring waarnemen.
Hun horizon is echter niet ruimer dan de om
vang van een hofje; hunne tafereelen, voor het
meerendeel althans, meestal niet aangrijpender
-dan hetgeen er in die alledaagsche hofjeswereld
voorvalt. Er kan weinig geestdrift ontstaan bij het
gien eten van den honderdsten schotel aardappe
len of het zien breien van de duizendste kou?!
Daar komt een vreemdeling, die lang in het Oosten
gezworven heeft, een Rena met het penseel, en
'Xolstoi met palet en kleuren, en geeft ons te zien
wat hij in dat land van zon en kleuren in het
verre Oosten heeft waargenomen en geschilderd.
Daar komt een man met hartstocht "en gevoel, die
vreeselijke dingen heeft bijgewoond,1 Ons de lijdens
geschiedenis van den oorlog in ontzagwekkende
tafereelen afbeelden, en ontrolt ons, als oorlogs
correspondent met het penseel, eene reeks
tooneelen, die een zeer diepen indruk op ons maken.
Dit is de toovermacht van deze verzameling.
Een ander, tèekenaar of schilder, zou misschien
zijne reeks potloodschetsen naar eene of^andere
geïllustreerde courant hebben gezonden, om ze
als illustratiën te doen verschijnen; Wereschagin
brengt ze op groote schaal op het doek en maakt
hierdoor een veel machtigeren indruk. Dekunste
naar geeft mild wat hij heeft, met zoodanige
mildheid zelfs dat er ook kaf onder dat over
vloedige koren schuilt; alles wat hij in die verre
streken op doek of paneel heeft gebracht, komt
te berde, om het beeld van dat vreemde land zoo
volledig mogelijk te maken. Wereschagin is een
geograaf met kleur en lijnen, gelijk Stanley met
de pen, een kroniekschilder van den oorlog als
de vermaarde Russell van de limes.
Stelt men nu dezen rusteloozen zwerver, dezen
vliegenden raaf met potlood en penseel, dezelfde
eisenen als den rustigen, thuis zittenden kunste
naar, die weken en maanden lang aan n kunst
stuk wijdt het zou onbillijk jegens den
Russischen kunstenaar zijn. Voor alles, zelfs nu en
dan voor zijn kunstenaarschap, schijnt mij Were
schagin een wijsgeer en denker toe, die iets be
wijzen wil met hetgeen hij te aanschouwen geeft.
In plaats van gelijk Tolstoi u de
verschrikkelijkheden en ellende, het onredelijke en schandtUjke
van den oorlog in meesterlijke trekken te be
schrijven, toont hij u in eene schilderij de wreed
heden van den krijg. Hij heeft dit alles met eigen
oogen aanschouwd en bijgewoond, op het
oorlogstooneel zelf zijne schetsen ontworpen, zoodat u
eene rilling bevangt door de naarheid en het af
grijselijke der voorstelling. Heeft Laboulaye in
der tijd de vlijmem'ste satire op den oorlog in
zijn prince caniche geschreven, Wereschagin
geeselt die dwingelandij van den aanvoerder, die
slavernij van den soldaat, die ter slachtbank wordt
gedreven en op de ellendigste wijze om het leven
komt.
Zie hem, den armen soldaat, op den Schipka-pas,
half in de hoogopgetorende sneeuw op post staan,
verkleumd, halfbevroren, door kou en ellende be
zwijkende. Op twee volgende doeken ziet gij dien
trouwen schildwacht meer en meer een vormlooze
klomp geworden, eindelijk doodgevroren. Het rap
port van generaal Radetzky aan den opperbevel
hebber luidde nogtans: Op den Schipka-pas is
alles rustig."
Op een ander doek geeft de kunstenaar-wijsgeer
ons een onafzienbaar veld te aanschouwen, na de
overgave der vesting elisch met duizenden ver
minkte lijken bezaaid. Een priester in een zwart
koorkleed, spreekt een laatst gebed over hen uit,
terwijl een beambte achter hem zijn somberen
blik over dit veld des doods laat weiden.
De weg naar Plewna, een sneeuwgezicht zoo
natuurlijk en stout weergegeven, dat het Apol,
Munthe en andere sneeuwvirtuozen tart, dat kille
winterkleed met grootere waarheid te schilderen.
Ook die weg, waar de roofvogels te gast gaan op
de tallooze lijken, is een protest tegen de dwin
gelandij van de machtigen der aarde; het biedt
een tooneel van de verschrikkingen des oorlogs
aan, dat den meest gevoellooze roert en tot na
denken brengt.
Men ziet het, bij Wereschagin is het onder
werp alles; het zijn tcndenz-stukken, niet r art
pour l'art, maar de kunst aangewend om bij den
beschouwer gevoelens wakker te schudden of te
versterken, waarvan de kunstenaar zelf zoo diep
doordrongen is. Wij staan bij deze kunst ver van
de inpressionistische opvatting der tegenwoordige
richting, die het onderwerp" versmaadt en haar
geluk vindt in het weergeven van een zonnestraal,
in de harmonie van een of ander vergeten plekje,
welks stemming zij weet uit te drukken.
Wereschagin toont zich in de meeste zijner
schilderijen beter tèekenaar dan colorist, ofschoon
blijkens het reeds vermelde sneeuwgezicht en de
verblindend, zonnige afbeelding van het venster
van Selim Tschisti's graftombe ook op dat terrein
van toon en kleur lauweren voor hem zijn weg
gelegd. Doch in sommige zijner schilderijen is de
tegenstelling der kleuren zoo schril en bont dat
een Hollander, die aan de zacht ineönvloeënde,
gebroken tinten der vaderlandsche kunst gewend
is, zich met die bloemrijke schakeeringen niet
vereenigen kan. Soms wil de waaghals het onmo
gelijke doen, en schildert de wit marmeren mos
kee Delhi op een reusachtig doek, zoo verblindend
wit, dat men de oogen onwillekeurig dichtknijpt,
zonder dat de kunstenaar er daarom in slaagt,
dat zwaar probleem om in die massa naar den
eisch diepte en schaduwtonen te brengen, op te
lossen.
Doch men houde rekening met het Oosten, waar
die tafereelen naar de werkelijkheid gevolgd zijn,
met gindsche brandende zon en de bonte kleedij
dier bewoners. Hoe schitterend en harmonieus die
studiën nu en dan zijn, toont ons ile schilder in
zijn vonkelend Tadtch bij avond, in zijn
meesterlijken muur van Salomo en in de reeks afbeel
dingen uit het Heilige Land.
Doch hier raken wij aan eene eigenaardige
zijde van Wereschagin's gaven. Zijne opvatting
van het leven en lijden des Heilands is zóó pro
zaïsch, zóó gewoon menschelijk, dat slechts wei
nigen vrede zullen hebbon met die platte alle
daagsche voorstelling Geeft hij ons de Heilige Fa
milie, dan zien we een huis te Nazareth, vermoe
delijk door den kunstenaar naar d<j natuur ge
schilderd, op welks binnenplaats Maria en Jozef
met eenige kinderen gegroepeerd zijn, terwijl
Christus zit te lezen. De Christus en Johannes
de Dooper aan den Jordaan zijn nog plomper
en onoogelijker voorgesteld; trouwens deze kleine
figuren in het landschap zijn van geringe
beteekenis.
Wereschagin behoort tot geenerlei school. Hij
geeft zich ook geene moeite om mooi" te schil
deren, maar bezit voldoende waardigheid om alles
wat hem treft, nauwkeurig weer te geven. Oor
spronkelijkheid is zijne hoofdqualiteit, zijne kracht
en tevens zijne zwakheid, daar zij soms in zon
derlingheid ontaardt. Als geboren illustrateur,
geeft hij van zijne zwerftochten alles wat hij heeft.
En evenals een zwerver al die verzamelde stof
tot een boek vormt of er een museum mee be
giftigt, slaat Wereschagin zijn prachtig schetsboek
in de groote steden van Europa, tot genot en
leering van duizenden en duizenden open.
Wereschagin's smaak moge niet aftijd even
gekuischt, zijne werken niet alle meesterstukken
zijn, naar mijne bescheiden meening is deze schil
der-denker een kunstenaar van roeping vol harts
tocht en gloed, vol oorspronkelijkheid, wien men
enkele te lichtvaardige boutades zooals de
kermistentachtige optocht van den prins van Wales
in Indië, om het vele voortreffelijke van het andere
gaarne vergeeft.
JOHAN GHAM.
VARIA.
De koning van België, zooals men weet een
ijverig geograaf, had onlangs persoonlijk een prijs
van 25000 francs uitgeloofd voor het beste werk
tot bevordering voor het onderwijs in de
geographie. De jury voor den wedstryd heeft het werk
van een Duitscher, Prof. A. taubers, van het
gymnasium te Augsburg, bekroond. De jury be
stond uit den luitenant-generaal Liagre, ex-minister
van oorlog, secretaris der Belgische Academie
van Wetenschappen, commandant Ie Bon van de
Fransche en overste Tschitschagoff van de Rus
sische ambassade, sir Travers Twiss, den Spaanschen
gezant Valera, Prof. van Beneden uit Leuven, en
generaal-majoor Wouvermans, president van het
Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap te Ant
werpen.
Te Londen wordt in het verkooplokaal van
Sotheby, Wilkenson en Hodge sedert eenige dagen
de beroemde bibliotheek van baron Sellière ver
kocht, de unieke verzameling ridderromans, die
het hart van don Quixote zou hebben doen popelen
van genot. Hier vindt men tien uitgaven van den
beroemden Amadis van Gallië, daaronder de eerste
Spaansche uitgave van het jaar 1508, gedrukt te
Saragossa; de vier Heemskinderen, 1480, er
werd 5000 francs voor betaald; de eerste uit
gave van het eerste deel van Cervantes' El
Ingeniaso Hidalgo don Quixote, 1605, dat 2500 francs
opbracht; de eerste uitgave van de cronica del
famozo Cavallero Cid Buy Viaz Campeador, 1552;
de tweede uitgave van Froissarts kroniek, 1500;
en een handschrift Graduale et sacramentariwm,
uit de Xlle eeuw, uit de abdy Ottobeuren in
Zwaben. Het bracht thans 20,000 francs op, maar
Sellière had er 24,000 francs voor betaald.
Claretie, de bekwame directeur der Comédie
Fran<;aise, denkt er over, de claque, de bende ge
huurde handklappers, niet af te schaffen, wie
zou het durven 'i maar op spaarzamer voet in
te richten. De tegenwoordige Chef des claqueurs,
een zekere heer Dagneaux, ontving tot nog toe
600 francs 'smaands, op conditie, dat hij de 20
parterreplaatsen welke men ter zijner beschik
king stelde, nooit zou verkoopen, maar ze altoos
aan goed g'ekleede en fatsoenlijk er uitziende
heeren zou afstaan. Gedurende de eerste tien
dagen na eene première wordt dit getal nog met
tien vermeerderd. Zij moeten zich bij den chef
aanmelden, en deze doet met veel zorg de
keus uit de verschillende liefhebbers, die
elkander zijn gunst betwisten. De chef der cla
que moet de tien laatste repetities bijwonen, en
doet dit gewoonlijk naast den schrijver of achter
dezen, terwijl hij in zijn notitieboekje elk mot
a effet onderschrapt, dat de auteur of de admi
nistrateur hem opgeeft.
Dagneaux heeft ook in de verschillende andere
theaters wel eens de aanbesteding der
applaudisseménten aangenomen, en geniet een zeer goed
inkomen. Claretie heeft hem nu aangeboden, zich,
in plaats van met 600 francs, met 300 francs
'sjaars tevreden te stellen. Dagneaux weigerde
dit met hooghartigheid en nam tevens zijn ont
slag; hij beval echter zijn premier comuiis" als
zijn opvolger aan. Deze is thans tevreden met de
bezoldiging, naar welke menig ambtenaar jaren
lang te vergeefs streeft, en het Théatre Francais
zal even als vroeger zijne bescheidene claque
hebben.
Voor het grafmonument van Liszt zijn, naar
uit Bayrcuth gemeld wordt, 52 ontwerpen inge
komen, uit geheel Europa. Op den lOden dezer
zou de jury tot beoordeeling bijeenkomen. De
modellen zullen in het openbaar tentoongesteld
worden.
Naar aanleiding van het jubilévan den acteur
Eduard Bamberg, heeft de firma Braakensiek
twee uitgaven het licht doen zien, die elkander
aan keurigheid van bewerking den voorrang be
twisten. De eene is een uitmuntend portret van
don ouden acteur, helder van tint, sprekend van
gelijkenis, krachtig en toch kicsch afgewerkt,
alleen een weinig geflatteerd. De andere is de
lithographischo reproductie van een
tooneelprogramma uit 1826, toen Ed. Bamberg zijn
tooneelloopbaan begon ; geheel naar het origineel, dat
zich in het bezit van den jubilaris bevindt, be
werkt, zoowel de oude typen der letters ecner
ouderwetsche drukkerij ten platten lande, als de
doordruk en het verbleekte papier zijn uitmun
tend weergegeven. De heeren Gebr. Braakensiek,
Kerkstraat lüS), zijn met dit procédé, dat inder
daad bedriegelijk de echtheid nabootst, in staat
facsimiles te geven van alle stukken, hoe oud ook.
Een aantal buitenlandsche muziekdirecteuren
bevinden zich te St. Agata, om Verdi te vragen
eene nieuwe opera voor hen te componeeren.
Verdi verklaarde echter, dat hij nog het een en
ander te doen had, voordat hij weer aan een
grooter werk begon. Men was nieuwsgierig, wie
zoo gelukkig was geweest zich reeds een werk
van den maestro te verzekeren; Verdi zeide: Ik
heb aan de kinderen in de dorpsschool beloofd,
dat ik hun nieuwe wijsjes zou geven voor hun
oude speelrijmpjes: zij vonden de oude zoo af
gezaagd." Verdi schrijft nu een poppenlied," een
soldatenlied" en een nieuw wijsje voor de moe
ders om haar kinderen mee in slaap te maken.
De taak was hem echter niet meegevallen; InJ
had zich in den laatsten tijd zooveel moeite ge
geven om alles schitterend en doorgewerkt te
bedenken en te orchestreeren, dat het vinden vaa
geheel eenvoudige, onversierde melodieën hem
nu niet gemakkelijk viel.
DRIE KERSTAVONDEN.
Uit het leven van een Clown.
Kerstfeest! Er viel niet aan te twijfelen! 't Was
aan iedereen en aan alles te bemerken. Het licht
der kerstboomen straalde en flikkerde achter ge
zellig neergelaten gordijnen; het kerstvuur brandde
vroolijk in ruime, open haarden en zond door
donkere schoorsteenen heen, een jacht van gouden
vonken naar boven, die met nog meer glans en
luister zich verspreidden in de heldere, koude
lucht, als verlangende zielen, die zich haastten
de duisternis en de zorgen van het leven te ont
vlieden, om in hoogere gewesten te schitteren.
Kerstfeest!" riepen de klokken, wier gebengèl
zachtkens door het nachtlucht klonk Kerst-feest!
vroolijk Kerst-feest! Kerst-feest! vroolijk
Kerst-feest!" zoo vróóUjk en opwekkend, dat
hij, in wiens gemoed die roep geen weerklank
vond, wel een hart van steen moest hebben ge
had. Kerstfeest!" murmelde de donkere rivier,
die hare golfjes klotsend tegen de pijlers der oude
steenen brug aanstuwde en zich, menig ondoor
grondelijk geheim met zich medevoerend in haren
donkeren schoot, verder voortspoedde naar de zee,
waar zy in gezelschap van velen harer soort nog
murmelde : Kerstfeest! Kerstfeest" en Hik!
Kerstfeest l". . . . klonk ook de verontschuldiging
van heeren in kennelijken staat, op de vraag van
barsche politieagenten: Waarom zij in het holle
van den nacht in stijf bevroren goten waren gaan
zitten."
Voor dien enkelen dag scheen er een algemeene
wapenstilstand te zijn gesloten. Crediteuren ver
gaten hun schuldenaars debiteurs hun credi
teuren; vrouwen vergaten te kijven, echtgenooten
te schimpen of boos te zijn conservatieven en
liberalen, kerkelyken en vrijdenkers noemeen
elkander naar hartelust: beste kerel!" en ouwe
jongen!" zoojoviaalmogelijk en aller verontschul
diging was: kerstfeest!" Maar o! welk een ver
andering viel er waar te nemen, toen de wereld,
den volgenden morgen ontwaakte, Overal neer
gelaten gordijnen, geen kerkklokgelui, alle win
kels gesloten! 't Had er veel van alsof iedereen
zich over zijne of' hare feestelijke stemming van
den vorigen avond beschaamd gevoelde.
Binnenshuis viel er dien dag niet veel voor,
want het was 2o Kerstdag, pakjesdag ? de dag
gewijd aan Kerstgeschenken, heüwenschen en, wat
lang niet het minste was, de dag der kindervoor
stellingen. En zulk een pantomime te mogen
bijwonen, hè! dat was een genot, waarop de kin
deren reeds lang hadden gevlast. Papa en mama
gaven wel voor van zulke kinderachtige vermaken
niet te houden of er geen sikkepit oin te geven,
maar de kinderen looze guiten die kinderen
wisten wel, dat eenmaal binnen de gezellige wan
den der loge of op het mollige kussen in de
etalles gezeten, niemand harder bravo" zou roepen
of luidruchtiger in de handen klappen dan papa.
En welk een verscheidenheid van pantomimes
om uit te kiezen! Zie de verschillende billetten
maar eens; het eene al verleidelijker dan het
andere: Kobinson Crusoë"; Jack de
Keuzemiooder", Aladin" en vele andere dier welbekende
geschiedenissen, die jaar in jaar uit de harten
der kleinen boeien, met onverwelkbare
frischheid en kracht.
Maar het helderst schitterde onder al die bont
gekleurde aanplakbilletten n, dat den lezer on
derrichtte, dat op den tweeden kerstdag in het
Théatre Rotonde", de groote
kerstteustpantomime Jack en de Boonenstaak" ten tooneele zou
worden gebracht. Daarna volgde een lijst der
rollen, eene beschrijving der decoratiën enz. en
eindelijk onderaan, met groote vette letters Clown,
de gevierde Joe Jeft's."
Het Theater Rotonde" moet een goeden naam
hebben gehad voor Pantomimes, want het was er
dien avond propvol van onder tot boven; alles
ging naar wensch ; de muziek klonk vroolijk en
opwekkend, de decoratiën waren mooi en het
voorafgaand ballet was, volgens het oordeel der
oude dames en heeren die de voorhoede vormden
in de stalles, prachtig geweest.
En nu zaten de toeschouwers, warm, dorstig,
opeen gepakt, als haringen in een ton en adem
loos van liet hartelijk lachen dat ze gedaan had
den, verlangend uit te zien naar de grappigste
Arlequinade," ooit op dit tooneel vertoond, (_zie
de aanplakbilletten). lleerschte er spanning in de
zaal, niet minder was dit het geval achter de
coulissen. Ieder was druk bezig, zenuwachtig en
opgewonden, terwijl directeur en regisseur zoo
verbazend veel aan 't hoofd hadden, clat dit nut
tig lichaamsdeel hun bijna den dienst weigerde.
In een der grootste kleedkamers, liep een man,
als clown verkleed, somber op en neer en luisterde
met koortsachtig ongeduld naar het geluid van
'een voetstap, die maar niet kwam. Het was Joe
Jeffs en de persoon op wie hg wachtte was zijn
vrouw. En dat moet gezegd worden zij was
een vrouw die het wachten wel waard was.
Jong, lief en bekoorlijk, had Nellie Reynor, toen
en zelfs nog pas een week geleden, niet meer dan
eenvoudige balletdanseres aan het West-End,
Theater, nieuw leven en zonneschijn gebracht
op het pad van den eerlijken, vlijtigen Joe, die,
hoewel hij vijftien jaren onder was dan zij, haar
hartstochtelijk liet' had en als het noodig was ge
weest, gaarne zijn eigen leven had willen geven,
om haar verdriet en zorg te besparen. En toen
nu verleden week Nellie, door den invloed van
haren echtgenoot, als Colombine geëngageerd werd
aan het Theater Kotonde", meende Joe Jefi's.
dat de beker van zijn geluk tot aan den rand
was volgeschonken.
Er werd aan de deur geklopt. Binnen" riep
de clown. Mijnheer Flies, de regisseur, stapte
gejaagd naar binnen. Mijnheer Fiies was een klein,
ineengedrongen mannetje, met een rond, gladge
schoren, rood gezicht en erg kortgeknipt zwart
haar zóó kort, dat het altijd overeind stond,