De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 20 maart pagina 1

20 maart 1887 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEEDAMMEK AVÏ887 EEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ieder nommer bevat een Plaat. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Bet auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd pvereenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 20 Maart, Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr. p. p. f 1.15. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . B 0.20. Reclames per regel 0.40. f N H O V D: SLACHTOFFERS, I. - VAN OVERDE GRENZEN, door E. D. Pnzel. - FEUILLE TON ? Wildzang, (Slot), uit het Engelsch van J H Ewins UIT DE BISSCHÖPSTAD, door H van 't Sticht. UIT PARIJS, door A. B. KUNST EN LETTEREN: Het Tooneel te Am sterdam, door Alb. Th. Wereschagin als Rus beschouwd Annand Peltzer als Romanheld, door Dr. Jan ten Brink. Fransche Dagbladschryvers, door Olaudius. Sarcey over het leeren van vreemde talen. Een school voor Journalisten. VARIA MILITAIRE ZAKEN: De vesting Holland, door F. Het huweHjksnest. naar Kal man von Mikszath, I. - SCHAAKSPEL. - AL LERLEI. - RECLAME. - HANDEL. - BEURS OVERZICHT, door E. B. TE HUUR. AD VERTENTIËN. Slachtoffers. Weder is een week verloop en en de be handeling der ontwerpen betreffende de Grond wetsherziening nog maar weinig gevorderd. Een tachtigtal der meest ontwikkelde Ne derlanders zet zich 's morgens om elf uur neder, hunkerende naar het koffieuurtje, dat hen voor een poosje ontslaat, om dan verder tot omstreeks vijf uur des namiddags op de groene banken en tusschen de witte wanden te zitten. Men spreekt wel eens in ongunstigen zin van de handelingen onzer Staten-Generaal. En het is waar, moeielijk zal men hen steeds kunnen bewonderen. Maar daar zijn verzachtende omstandig heden aan te wijzen. Het- zijn sterke beenen die de weelde kun nen dragen, zegt het spreekwoord; nog veel Steviger echter- moet men gebouwd zijn om de armoede te verduren, zonder tot verkwij ning te geraken. Dit heeft men te bedenken, als men onze Kamerleden beoordeelt. Welk een marteling is hun lot. Hun geest lijdt dagen, weken achtereen, broodsgebrek. Men denke zich in het geval, geprest te zijn, Vijf uren per etmaal; redevoeringen te moeten aanhqoren over zaken, die men droomen kan, redevoeringen voor het meerendeel zonder eenig oratorisch talent uitgespro ken, redevoeringen waarin geen aasje geest, te ontdekken, geen korreltje zout te smaken Feuilleton. Wildzang. Uit het Engelsch 6) O". HZ. VAN W Z3ST Or. (Slot). 5e HOOFDSTUK. Uit een hospitaaltent komend, liep de dok ter een anderen officier tegen het lijf'; een bleek man,niet jongmeer.met een gelaat waarop eene losse levenswijze, meer dan de ouder dom, verwoestende sporen had achtergelaten, matte oogen, waarin niets te lezen stond, pe per en zoutkleurig haar en een knevel, die er uitzag, alsof een raaf zijn vlerk over de lippen gelegd en ze verzegeld had. «Wel?" «Pardon Majoor. Ik zag u niet. O, een dub bele breuk en wat kneuzingen, maar niets ernstigs; hij zal er wel doorheen komen." «Goddank!" Waarschijnlijk was het eene onwillekeurige ontboezeming, want met gebed of dankbetui ging hield de Majoor zich zelden op, zooals een verwonderd hoofdschudden van den dokter een opmerker zou hebben verraden. De dok ter was een vroolijk mannetje, die zijn ge voel niet verborg, maar moed en doodsver achting genoeg had voor beide zijden van zijn beroep; die een helder hoofd, een witten doek en een doos met instrumenten mede bracht, waar anderen verwoed met wapenen liepen, en die de grootste van alle mannelijke of vrouwelijke babbelaars was van het geheele regiment. Zelfs de terughoudendheid van den Majoor, schrikte hem niet af. »lk had niet gedacht, dat er zooveel fermivalt; redevoeringen, waarnaar het met den >esten wil onmogelijk is te luisteren. En dan maar altijd weer over hetzelfde onder werp : b.v. drie dagen aan n stuk over zoo iets afgezaagds, als algemeen of uitgebreid stemrecht! Ja, wie houdt dat uit, zonder dat zijn geest er bij insluimert, zonder dat hij op den duur er minder door wordt! Onmo gelijk. Arme slachtoffers, wien alle voedzame spijs ontzegd is en die gedwongen zijt lauw water te drinken bij volleHietigen, tot gij eindelijk zegt: maar hoe gaarne ik nóg verder mijn fatsoen zou willen houden, vergeeft het mij, ik kan niet meer! ? Men ziet ze bij elke Kamerzitting, die braven, wien het te bar wordt. Zij kunnen zich niet langer rustig houden op hun zetel. Nadat zij hun lichaam alle mogelijke zittende en liggende houdingen hebben doen aannemen, gaan zij stappen, leggen bezoeken af bij bu ren en verre vrienden, uit verveling zelfs bij vijanden, keeren terug, nemen weer plaats, om weldra opnieuw op te staan en door een der deuren te verdwijnen, tot die wreede tyran, het fatsoen, hen noopt zich weder uit te strekken op de pijnbank, eiken dag opnieuw voor hen aangericht. Als men weet wat er van een Kamerlid wordt gevorderd, zal men begrijpen, dat het zeer verstandig is alleen bedaagde menschen naar het Binnenhof te zenden. Levenslustige zielen houden het er niet uit. En dit geldt in de hoogste mate voor den president. De goede man moet minstens een halve eeuw levens achter zich hebben, om dag aan dag op het verheven gestoelte, oplettend en lankmoedig de hand aan de hamer te houden. ZEx. de minister is ook aan zijn stoel gekluisterd, maar deze heeft het voor recht van zich zelf eeuige afleiding te kunnen verschaffen door stukken te lezen, zijn porte feuille na te snuffelen, een boekske te door bladeren, of hij houdt zich bezig met het bedenken van een repliek, waarop de Kamer wacht. De voorzitter echter moet van a tot z al de slappe speeches aanhooren, geen oogenblik mag hij de taaie draad van het debat laten glippen, want hij zal er voor waken dat de sprekers niet buiten de orde gaan. En zoo zit hij daar in al de heerlijk heid van een afgodsbeeld en hoort zijn titel, Mijnheer de Voorzitter! tot vervelens toe aangeroepen juist door die sprekers, teit in hem zat, als hij nu toont te bezitten. Hij zal er wel doorheenkomen, wanneer hij zich tenminste geen koorts op den hals haalt, uit ongerustheid over Wildzang." «Over wien spreekt ge dan?" vroeg de Majoor heesch. «Over de jonge Johnson. Hij ...." «En wat is er dan met Wildzang?" «Weet gij 't niet? Treurig ongeval. Hij reed terug om Johnson en bracht hem veilig mede; maar, ellendig toeval! Hij werd onder het rijden getroffen. Linker long... ." »Is er hoop op genezing?" »Necn. Hopeloos geval. Welk een gestalte wat ledematen welk een krachtig gestel en knappe trekken ! De knapste kerel..." «Waar is hij?" »In zijne eigene tent," zeide de officier van gezondheid treurig, De Majoor wendde zich om en liet hem alleen. »Kan ik nog iets voor u doen ?" «Niet», dank u. Behalve Majoor! Ik wilde dat ik u kon overhalen, Johnson wat meer op prijs te stellen." »Dit is geen erg geschikt oogenblik, Wild zang." »Laat mij u zeggen, Majoor want uit zijn mond zult gij het nooit vernemen dat, had hij mij van zich kunnen wegjagen, hij nu daar liggen zou en ik veilig en gezond zou zijn." De Majoor legde de hand op den mond, als om een wensch terug te houden, dien hij zich geschaamd zou hebben te uiten. »Ik heb Tony van kindsbeen af' gekend. Hij is van nature een dwaas; uit beginsel een goed mensch en een man van eer. En hij handelt uit beginsel wat niet iedereen .., een weinig water als 't u blieft!?Dank u, Majoor. Het is snikheet en toch zijn mijn voeten zoo buitengewoon koud. O, dank u! dank u!.... Hij is geen ijzervreter, maar hij heeft een nauwgezet geweten en een gevoelig hart, en zal zijn plicht doen waar een dapperder en zelfzuchtiger man u zou begeven. Maar hij moet van tijd tot tijd worden aangemoedigd en wanneer ik ben heengegaan " die als echte zondaren in het debat, begrijpen dat zij zonder bij dien naam hulp e te zoeken, onverbiddelijk verloren zouden gaan. Waarlijk niemand heeft meer recht op bewondering dan een deugdzaam kamer president. Wat hij doet en duldt grenst aan net bovenmenschelijke. Hij dient zijn vader land lief te hebhen meer dan zichzelven. Wil njen weten wat het zegt zichzelf te dooden, men lette op hem. Hij lijdt voor zijn volk en naar 't schijnt, zonder troost. Zijn lot is bitterder dan dat van Prometheus. Dezen werd slechts door den arend bij levenden lijve de steeds weder aangroeiende lever uitgevreten, terwijl gene niet den koning der vogelen, maar meestal diens povere benijders ten doelwit verstrekt, belagende 's mans geest. Kon de titanszoon er zich niet op beroemen het vuur uit den hemel naar de aarde te hebben~gebracht, dat vuur, hetwelk blijkens het degelijkste aller parlementen ter wereld, het Nederlandsche reeds sedert lang tot de goden is wedergekeerd ! Trouwens, dat slechts bij hooge uitzondering in de Kamer eenige gloed valt te bespeuren, is het ergste niet. Men gewent aan bijna alles, zelfs aan het flauwe en lauwe, als men zich maar oefenen wil. Een zoutelooze redevoering, die daar wordt uitgegoten als een dunne rechte straal uit een lekke dakgoot, het is geen buiten kansje, maar het oor verzoent zich ten lange leste met dit eentonig gedruisch, en als het zeer buitengewoon langen tijd achtereen blijft klateren en plassen heeft de geest althans bet genoegen zich te verheugen over zoo veel vocht dat valt. Maar daar zijn nog kwaadaardiger gevallen denkbaar, Nu en dan wordt er rechtstreeks een moordaanslag ondernomen op het vleeschgeworden geduld: 4Je leden houden het niet uit op hun zetels, en de president, die stoel vast moet zijn, blijft zitten, maar rilt onder het pantser zijner officieele onaandoenlijkheid. Keuchenius tilt den eenen voet op om in de boot te stappen, of Heldt steekt van wal! Dikke lijm, druipende door een vergiettest of gebonden en on gebonden stoffen bij korte, ongelijke tusschenpoozen ploffen en horten en stooten door een metalen buis. Beide afgevaardigden zijn ongetwijfeld uit stekend beste menschen, de een even be kwaam als karaktervol, en de ander niet minder ijverig dan welwillend. Maar lieve hemel, wie heeft hun het spreken geleerd? »Hij zal aanmoediging ontvangen. Ik beloof het u op mijn woord. Kan ik niets meer doen ?" »Ja, Majoor. Een gunst." «Zeg het maar, Wildzang." «Word Lollo's meester, en houd zooveel van hem als ge kunt. Hij is aan eene liefde rijke behandeling gewoon." «Zoudt ge hem niet liever in Johnsoii's handen zien ?" De blauwe oogen flikkerden guitig ten spijt van doodeliike pijn. «Tony rijdt volgens beginselen, Majoor. Zijn beenen zijn kussens en zullen het altijd blijven. Ik zou den goeden Lollo zóó niet kunnen beleedigen; als gij er dus niet tegen hebt..." «Zoolang ik leef wat langer zal zijn dan ik wensch of verdien zal Lollo niets ont beren, dan u. Ik heb te weinig liefde voor... mijn beste jongen ge zijt zwak. Kunt ge mij een oogenblik laten gaan ?" «Neen, blijf... Majoor!" «Wat is er? Wat is er?' «Mijn hoofd duizelt zoo als het u niet te veel moeite is ..." »Ja?" »Doe dan even een gebed bij mij. Hardop, als ge wilt, ik word doof!" «Mijn beste Wildzang mijn jongen " »Een van de kerkgeoedeii het Onze Vader wilt ge ... »Ik begrijp. Maar de zaak is God vergeve mij, Wildzang ik ben een heel andere kerel dan sommigen van u, jongere officieren. Ziehier, laat mij den ...." Maar Wildzang's hand was in de zijne en wilde niet loslaten. Er was een kort oogenblik van pijnlijke stilte. «Bij mijn ziel, ik kan mij alleen het eind van een heel klein gebedje herinneren," «Toe ...." fluisterde Wildzang. Overtuigd dat het zijn plicht was het wei nige te doen, dat hij doen kan, ontblootte de majoor, nederknieleiid, het hoofd en sprak luide, duidelijk en zeer eerbiedig: «De genade van Jezus Christus " Wildzang legde zijn linkerhand op de rech ter, die nog steeds die van den majoor vasthield. «.... De liefde Gods En bij deze woorden stierf Wildzang. Hoe kan het hun ontgaan, dat hun redevoe ren de gezondheid hunner medeleden bedreigt? Zooveel is zeker, zenuwachtige gestellen mogen zich wachten voor het nemen van een proef, of zij zulk een aanval op hun moedsrust kunnen doorstaan. Edoch onze amerleden moeten zich ook daaraan eji bij herhaling onderwerpen. Zal men het hun dan nog euvel duiden dat zij overge voelig zijn ? Inderdaad kan men dat ziekelijk verschijnsel maar al te gemakkelijk bij hen waarnemen. Zij hebben iets van menschen, die na een hevige bui van droefheid, waarbij zij tranen met tuiten huilen, bij de gering ste aanleiding een geheel tegenovergestelden gemoedstoestand openbaren. Als zij n, twee of drie uur gegeeuwd hebben, kan een grapje niet zoo mager, een geestigheidje niet dermate lijkkleurig zijn, of zij geven luide hun blijdschap te kennen. Niets natuurlijker, dan dat de pittige puntige gezegden van Rutgers van Rozenburg hen in verrukking brengen, zelfs al prikken zij somtijds, in plaats van prikkelend te zijn. Na zooveel smakelooze kost moet iets wat op de tong bijt verkwikkelijk wezen. Maar de onbedui dende snakerijtjes van den premier hebben evenveel, zoo mogelijk nog meer succes. Als er vier uur gedebateerd is kan Z. Exc. alles aan hen kwijt worden, de meest gezochte uien niet uitgezonderd. En Heemskerk, staat dan ook in zulk een ure op met de verzekerdheid des geloofs dat het nu zijn moment is; hij weet het, een kleine schalkschheid is almachtig; hij spreekt en overwint. (Slot volgt) Van over de Grenzen. De heer Depretis is met zijne proefneming om, na eene ministrieele crisis.die vier weken duurde, met een geheel onveranderd stel mi nisters voor de Kamer te verschijnen, niet gelukkig geweest. Hij had de crisis gemoti veerd door de kleine meerderheid (van slechts 34 stemmen) waarover de regeering kon beschikken, maar bij het eerste votum, door de Kamer uitgebracht over de door den heer Crispi, als hoofd der oppositie, voorge stelde motie van wantrouwen, bleek die meer derheid tot 20 stemmen te zijn geslonken. Van Kamerontbinding wil koning Humbert niets hooren : de linkerzijde kan zeer zeker geen meerderheid in hetParlementverkrijgen, en zoo Ce HOOFDSTUK. Wildzang's dood was eene treurige tijding voor het Groen, en veroorzaakte eene, door eervollen trots op zijn dapperheid en vader landsliefde wel gewettigde, droefheid. Alleen de schoenlapper dacht er anders over, maar dat was zijn manier zoo. Hij zeide dat hij er niets auders in zag dan dwaasheid en ijdelen roem. Zij hadden evengoed beiden kunnen sneuvelen, en waar bleef je dan? Een menschenleven was een menschenleven, en dat van den een was zoo goed als dat van den ander. Niemand zou er hem op betrappen, het zijne moedwillig in gevaar te stellen. En wat dat betreft, Mevrouw Johnson kon veel beter een kind missen dan Juffrouw Jessamine. Maar de dominee hield, naar aanleiding van Wildzang's dood, eene toespraak, met den tekst: «Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het vinden" ; en het geheele dorp stroomde toe om hem te hooren en weende. Evenmin beschouwde juffrouw Jessamine haar verlies uit hetzelfde oogpunt als de schoenlapper. Integendeel; Mevrouw Johnson verklaarde, nooit te zullen vergeten, al werd zij nog zoo oud, hoe, toen zij naar haar was toegegaan, om hare deelneming te betuigen, de oude dame haar met echt vrouwelijke zelfbeheersching tegemoet getreden was, haar ge kust had en God had gedankt, dat de pogingen van haren geliefden neef met een goeden uitslag waren bekroond geworden, en deze treurige oorlog geen leegte had veroorzaakt in den grooten en gelukkigen familiekring harer vriendin. «Maar zij is ook eene edele, onzelfzuchtige vrouw" snikte Mevrouw Johnson, «zij heeft Wildzang geleerd ook 200 te zijn en daardoor komt het, dat mijn Tony voor mij gespaard is gebleven. En het is niet anders dan zuivere goedhartigheid, want wat kan zij van moederliefde weten? Het gelijkt wel alsof de meeste menschen denken, dat als iemand een groot gezin heeft, hij de een even weinig van den ander kan onder

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl