De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 20 maart pagina 3

20 maart 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

f No. 508 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. der voornaamste zijden van ons Staatsleven: geen wonder, dat het in dertig jaar nog al wat ver andering, dat men hier wel ontwikkeling noemen mag, ondergaan heeft. Het is dus niet aan den silezischen dichter te wijten, dat onze tegenwoor dige dagbladschrijvers zoo weinig getroffen zijn geweest door de gelijkenis van het portret. De gewetenloosheid, de eerzucht, de beminnelijke lichtzinnigheid, die min of meer aan het vak eigen gchynen, worden in het stuk duidelijk aangegeven. De charakterteekenlng der mannen is vrij wel geslaagd, ofschoon zij van niet veel meer dan oppervlakkige waarneming getuigt. Diepte is aan het stuk geheel vreemd. Dit had niet het geval behoeven te zijn ondanks de dagteekening der vervaardiging als de auteur anders georganizeerd was geweest. De uitvoering is zeer te roemen. De bedaard heid van Karl Sontag, opgeluisterd door een wel aangebrachten intelligenten blik of den zweem yan een schalken glimlach, was bij den Eedac teur Conrad Bolz zeer op haar plaats. i)e Heer L'Haméheeft met takt den deftigen en quazidegelijken, maar zeer eerzuchtigen Oberst Berg gespeeld; de Heer Timm heeft zich met goede manieren door de onbeduidende rol van Prof. Oldendorf heengeslagen; de Heer Harden was uitmuntend, als het magere, naïeve, jong-grimlachende dichtertjen Bellmans; de Heeren Nessberg, Saalborn en Erall vertegenwoordigden, met veel charakter, een deel van het komische element. De Heer Pittmann en zijne vrouw waren een onbe taalbaar echtpaar Piepenbrink en het drinkgelag slaagde daardoor volkomen. De Dames Muller (Ida, Bergs dochter), Ziegler (Adelhaid), Pügner (Pieperibririks dochter) en Ronald (lanserin) iweten zich voldoende. In n woord: Die Journalisten" leverden een aangenamen avond. In die mate was dat niet het geval met de voorstelling van Kean". Hoe dit fransche stuk met goeden uitslag op het Duitsche tooneel kan gebracht worden, hadden wij geleerd uit de voor stelling, waarbij Ludwig Barnay prsezideerde. Het moet erkend worden, dat zoo niet de aard van Sontags kunst, dan althands zijne gewoonte van opvatting en voordracht weinig evenredig waren aan Ie désordre" et Ie génie", die de oude Dumas, met een weêrgaalozen slag, in deze effektvolle komedie geschilderd heeft. In zijn eerste dialoog met Miss Anna Damby heeft de Heer Sontag echter zeer goede oogenblikken gehad, vooral waar eenvoud en hartelijkheid aan het woord waren. Tot de genen, die zich het best van hun rol kweten, behoort Mej. Pügner, die ons een lieven, levendigen, recht goeden Pistol geschonken heeft. Zoo als men weet, wordt anders deze rol door een jongen man, een jeune comique, vervuld: maar Jufv. Pügner heeft in dezen traresti zóó voldaan, dat men gaarne den Gamin de Paris van haar zien zou. Het zou mij wat waard wezen, als ik dezen kunstenaars eens kon laten zien, hoe hier te Am sterdam, in der tijd, Fortier (Kean), Davelouis (Prince de G-alles), en de teer-bekoorlijke Mme Delvil (Anna Damby) dit stuk gekreëerd heb ben! Maar wat baat zoa'n wensch! Ten minste hadden de Duitschers zich toch aan de fransche régie kunnen houden. Kende de Heer Pittmann die niet? Het tooneel tusschen Kean en Miss Anna, ten huize van den aktenr, en dat in de herberg waren juist omgekeerd. Het is, als men de andere schikking gewoon is, of men een held ziet, die zijn zwaard in de linker hand houdt. Daarentegen werd de uitval in den schouwburg heel aardig gespeeld. Als men eenmaal over de zwarigheid heen is om het publiek eenigszins in de aktie te betrekken, is het raadzaam dit zoo volkomen mogelijk te doen. Te-recht speelt het Nederlandsch Tooneel" Kean" in de kostnmen van ongeveer 181(5. Of schoon Edmund Kean den 15n Mei 183'? overledon is, zagen de Duitsche Heeren en Dames er geen bezwaar in zich in pakjens van 1886 te vertoonen. Kean en Anna Damby bespraken niot-te-min plaatsen op de paketboot. Dat do Franschen, bij de eerste voorstellingen van het stnk, in moderne kleeding speelden, was goed gezien. Er waren te weinig jaren sedert 1816 verloopen, en het restauratickostuum zou een tint van belachelijkheid gehad hebben: maar deze valt wech, als het ouderwetsche, in de schat ting van den toeschouwer, voor het historieschware en typische heeft plaats gemaakt. Wat mij volkomen onverklaarbaar voorkomt, zijn de snorren, waarmee de Heer Sontag Edmund Kean had opgepronkt. Denkt hij, de schrijver, de filozoof, dat Alexandre Dumas, die allo dagen met volledig geschoren tooneelspelers verkeerde, zich Kean met knevels heeft voorgesteld? Hoe een man van beteekenis in zijn vak, een geleerde, als Karl Sontag, zoo iets doen kon, is mij een diep geheim. Hot legt weinig achting voor het publiek aan don dag. Of dragen do duitsche aktenrs doorgaands snorren? Als zij voor Penkles, voor Alexander van Macedonië, voor Julius Caesar, voor Augustus, voor Nero, voor de Ridders van 12 tot 1500 spelen, voor Lodewvjk den IXe, voor Philips den Goede, voor Erasmus, voor Louis XV, voor Napoleon, voor Goethe of Schiller, voor Vorsten of groote geesten uit tijd perken van hoogc beschaving, treden zij clan met knevels op? Ik had niet gedacht, dat het bloed der barl>aarsche Boruskers zich nog der mate in de tooneelwaereld onzer oostelijke na buren gelden liet. De Heer Harden speelde voor don Prince de Galles, Mej. Zicglor voor de Gravin van Kcefeltl, de Heer Timm voor Lord Mewill (niet Melnll), Mej. Ronald voor Anna Damby, de Heer Saal born voor Snlomon. Veel meer dan voldoende kan hier niet gezegd worden. Als tusschenspel had de Heer Sontag den monoloog van Hamlet gekozen. 't Was vreemd, dat men Ophelia rustig bij een tafeltjen had laten neerzitten. Zij wordt toch in het stuk (heen en weérloopende) niet ondersteld de alleenspraak gehoord te hebben. De woorden Geh ins Kloster", tot Ophelia gericht, werden op een diep weemoedigen toon uitgesproken, mij dunkt, dat dit bezwaarlijk te rechtvaardigen is, om dat Hamlet haar be schuldigt. Inderdaad was het fragment uit Hamlet" boven een uit Romeo en Julia" te verkiezen, wijl Romeo een jonger indruk maakt, dan ter be schikking van den Heer Sontag staat. Het was geen ongelukkig denkbeeld van den Heer Ch. de la Mar het treffend verhaal van Justus van Maurik, Krates, in zijn voornaamste elementen ten tooneele te voeren. Het stuk be hoort, onder de uit romans getrekkenen, tot die, welke bij deze kunstbewerking niet al te veel geleden hebben. De tafereeltjens laten zich wel genieten. Er zou meer spanning in zijn, als men Janus Krasser niet (noodeloos) getuige maakt van het gesprek der Roofvogels". De uitvoering was zeer voldoende. De familie De la Mar kweet zich daarin bizonder. De Heer Bigot, met kunstig geboetseerde neus en kin, Mevr. Albregt, de Heer Van Beem, Mevr. Kamp huizen, verdienen eene bizondere vermelding. En de bedaagde tooneelkunstenaar S. Kapper heeft zijn benefiet in den Fransche-Laanschouwburg gehad. Hoe ik over den man denk en wat zijn lotgevallen geweest zijn, heb ik in het Dag blad den Amsterdammer" van 17 Maart mee gedeeld. Laurierboom en bedelstaf" nog eens weer te zien, een bad te nemen in den vijver van het romantisme, als wij aan den golfslag der nieuwere denkbeelden gewoon zijn, is niet onaangenaam. Bij de vertooning hebben zich bizondor onder scheiden : de Benificiant met het populaire Lied van Henri", Mej. Meeuwissen, de Heeren Andr en Malherbe. 18 Mrt 87. A. TH. WERESCHAGIN, ALS RUS BESCHOUWD. (Ingezonden.) Wie den dichter wil verstaan Moet in 't land des dichters gaan." Wat Goethe in bovenstaande regels over de be oordeeling van een dichter zegt, kan even goed op een schilder toegepast worden. Immers tot welke zonderlinge conclusiën zijn niet de buitenlandsche kunstkritici gekomen ter verklaring van 't licht in de meesterstukken der Oud-Hollandsclie school, b.v. dat we 't uit Java hadden medege bracht, omdat ze de snelle afwisseling van licht en bruin in ons land niet hadden opgemerkt. Zoo is 't zeker niet overbodig ter juiste waardoering van de werken van Wercschagin iets over Rus land en 't Russische volkskarakter in herinnering te brengen. Van waar dat helle licht zonder schaduw, dat niet een eigenschap van Wereschagin's penseel alleen is, maar van de geheele Russische school? Als de winter negen maanden onafgebroken heeft geduurd, dan voelt de Rus bij 't aanbreken van de spade lente zijne levenskrachten als tot een nieuw leven ontwaken. Eene algemeene vorheugdheid maakt zich van de gemoederen meester, zelfs in de hoogste kringen, ja aan 't hof veroorlooft men zich vrijheden, die anders niet geduld zou den worden. Doch slechts al te kort duur de zo mer, reeds in September valt de winter in, en de bewoner van 't Noorden ziet naar een streek uit, waar hij nog iets langer van zonnewarmtc kan genieten. Aan de zuidpunt nu van de oneindige snceuwvlakte, die Europeesch Rusland heet, ligt als ecu aanhangsel, dat er niet bij hoort, een schiereiland, de Krim. Hier vindt de Rus niet alleen een eeuwigen zomer, zonder hitte, maar ook eene weclderigen plantengroei, een azuren hemel, een glan zende zee. De oude Chersonnesus schijnt hem een tooverland toe met haar Orianda, landgoed van grootvorst Constantijn, waar de natuur heeft wil len toonen, wat ze vermocht, met haar Aloupka, een païeis door don gouverneur Woronzof gebouwd, dat zelfs eene Aziatische verbeelding tevreden stelt en de verwezenlijking schijnt van een tooverpaleis uit do Arabische nachtvertellingen. Men kan zich geen scherper tegenstelling denken dan 't overige Rusland en de Krim. 't Was dan ook hier, dat Puschkin en Lermontow hun dichterlijk talent tot rijpheid zagen komen, hierheen, dat Tolstoi uit Petersburg vluchtte om zichzelf te zijn, 't was ook hier dat de Russische schilderschool 't Afrikaansche licht vond, waarvan de rei zigers, die de Krim bezochten, spreken; en 't is ook in de Krim, dat ze verlangend naar 't Oosten staren, waarheen ze een heimwee hebben als de Germaan naar Italië. Want niet op Rome ziet de Rus, noch op Hellas. Zijne beschaving staat niet als de Wostersche op Romeinsch-Griekschen bodem. De her vormingen door de knoet van Peter den Groote hebben 't hart der natie niet geraakt. Van de spreuk van Flaubert ,,1'art pour l'art" willen zo niets weten. Voor hen is de kunst middel, geen doel. Dit nu nog te willen bewijzen is geheel overbodig geworden. Eigenaardiger is hot, het doeleinde van Wcreschagin na te sporen met betrekking tot het Russische volkskarakter. Van zijne werken uit het eerste tijdperk van zijn schildersloopbaan, het door Mélchior de Vogue 't Aziatische genoemd, zijn in Arti alleen kopieën, zooals do Opiumschuivers,'t koor van zingende Diva's en de lotgevallen van een regiment Russen, dat door do Kirghizen bcloerd, overvallen en verslagen wordt; de hoofden der gesneuvelden worden den volke getoond en liggen eindelijk als een pyraraide op elkander gestapeld. Wat uit deze stukken, zoowel als uit die van zijne tweede periode blijkt, is, dat Wereschagin, de rust van 't Oosten" gevat heeft. Men zie slechts liet Gebed" ISTo. 19, do parolmoskec te Agra No. 28, het huis van Berbul No. 2!), de bedelende monni ken op No. 31, de bedevaartgangers op No. 24. Geen Westersche schilder heeft zoo juist gevat en weergegeven deze wonderlijke rust, die 't Oosten zooveel van 't Westen doet verschillen. En niet moet 't ons verbazen, dat waar de Westerlingen te kort schoten, Wereschagin den juisten toon heeft aangeslagen. Veel dichter dan wij, staat de Rus bij 't Oosten. Evenals de Turken gelooft hij aan 't noodlot, hoopt hij op iets dat misschien zal komen, vanwaar weet hij niet, noch waarom. Zijne rust kunt gij niet verstoren, al wout gij hem ook bij 't kaartspel al zijn bezittingen af. Spreekt gij hem tegen, hij zal de moeite niet nemen u te weerleggen. Nitcheroo, 't is niets, 't hindert niet, ligt in zijn mond bestorven. Uit deze zelfde periode zijn ook de talrijke tafreelen uit't Heilige Land. Hoevele zijn er niet! Bethel, 't graf van Mozes, de muur van Salomo, de graven der Koningen, de Doode Zee, Jozefs graf, de bron v. Gideon enz., sommige zoo een voudig, zooals de bron Jakobs, dat ze zonderden katalogus niets zouden beteekenen. Blijkbaar heeft de kunstenaar in 't Heilige Land ook niet ge zocht naar liefelijke streken of mooie punten, maar hem hebben alleen belang ingeboezemd de plaatsen, die een herinnering hadden. En zien wij hierin niet een familietrek van 't geheele Rus sische volk? Jaar op jaar legt de arme zijn pennigsken ter zijde om eens, oud en strompelig, mede te kunnen trekken met de schare, die opgaat naar Jerusalem. Zoo komen er in Palestina van uit 't Noorden van Siberië. Ook de vereering van den Rus voor de monniken en kluizenaars bezit Wereschagin in hooge mate. Een Griekscho mon nik, een kluizenaar aan den Jordaan, een Rus sisch kluizenaar, nog weer eens een kluizenaar z\jn in Arti tentoongesteld. Dit soort van volk is in Rusland zóó gezien, dat het, zonder een kopèk op zak, het gansche land bereist, overtuigd als 't is, in alle woningen 't beste plaatsje aan den haard en de eereplaats aan den disch te zullen veroveren. Tot het derde tijdperk behooren al do stukken over den Russisch-Turkschen oorlog. Uit al deze spreekt Wereschagin's haat tegen den oorlog.Uit No. 10, de verlaten weg naar Plewna, met lijken bezaaid, waarover de kraaien lustig rondhuppelen. Uit No. 11: de lijken van een geheel regiment in 't gele gras naast elkander gelegd, bij mist en regen, en vooraan in een hoek van 't paneel een pope, levensgroot, 't wierookvat zwaaiend en de gebeden der dooden zingend. Merkwaardig is vooral de uitdrukking op 't gelaat van den pries ter en van den achter hem staanden militair. Uit de schildwacht in drie stadiën van bevrie zing; uit de doodgevrorenen op den Schipka-pas. Maar afschuwwekkend is bovenal No. l, na 't ge vecht. De tint, die over de schilderij ligt, is akelig grauw; een dichte soldatenmassa ligt naast en voor elkander op 't gras uitgestrekt, in 't grijs van hun uniformen is te weinig ver schil van tint, en hoewel allen van houding verschillen, is er toch te veel eenvormigheid in 't geheele doek. Maar de indruk is over weldigend, 't is eene parade van gekwetsten. Zelfs de overwinning kan Wereschagin's haat niet temperen. Op het doek, waar Skobeleff de ge lederen der overwinnaars langs rijdt en duizenden mutsen in de hoogte worden geworpen bij zijne woorden: In naam van het Vaderland en des Keizers, soldaten, ik dank u !" daar vormen de overwinnaars slechts don achtergrond, vooraan liggen levensgroot de lijken der slachtoffers! Een stuk vol ironie is dos Keizers verjaardag, in Arti alleen in copie aanwezig. De Keizer, op een vouwstoeltje gezeten, is door zijn staf omringd. De generaals houden hunne verrekijkers gericht op een wolk van stof en kruitdamp aan den ho rizont, die 't Russische leger aan 't gezicht ont trekt, dat voor de derde maal op Plewna storm loopt op den verjaardag van Keizer Alexaudor. Geen wonder, dat de Oostenrijksche regeering don militairen 't bezoek aan do Woroschagintentoonstelling verbood! | Deze groote vijand van den oorlog was toch een van de eersten, die in 1877 zich als vrijwil ligers bij 't leger aansloten. Is deze tegenstrijdig heid niet een karaktertrek van 't Russische volk, dat in vredestijd de schouwburgen, waar veldsla gen worden opgevoerd niet bezoekt, en mot klaag liederen 't krijgsmansleven bezingt, eu toch, zoo dra de Czar don oorlog wil, bij duizenden toesnelt, zich koelbloedig laat doodschieten en zoo moedig strijdt;?dat do schrik is van don vijand, met name van Frederik den Groote, die zijn levenlang maar n vrees kende: de Russische legers ? Over 't buitensporige van al ilezo stukken verwondere zich niemand. Alleen in 't ongewone vindt de Rus genoegen en, om nu alleen bij do schilderkunst te blijven, ze hebben een Riépine, die bij voorkeur blinden en manken schildert, een Kramskoi, die vau zijn figuren alleen aan 't hoofd moeite besteed en 't lichaam maar een bootje bijwerkt, een Jacobi, die 't huwelijk afmaait van den dwerg van Keizerin Anna in een ijspaleis. Wie echter van vergelijkingen houdt, vergelijke Wereschagin's manier om den oorlog te bestrij den mot die van Wiortz, Voegt men nu hieraan toe, do vercering, die Wereschagin schijnt te hebben voor 't Krcmlin, dat hij wel viermaal weergaf, dan ziet men dat do gedachten, die hem bezield hobbcn, geineen goed zijn van 't Russische volk en begrijpt men, dat dit hem als zijn grootsten schilder beschouwt. ARMAND PELTZER ALS ROMANHELI). AndréCornélis (par) Paul Bourget.'' In onze dagen moet een romanschrijver even veel zorg besteden aan de ziel zijner helden, als aan hun pantalon" luidt het oordeel van zeker Fransch recensent, die nieuw uitgekomen boeken beoordeelt in de CKUC indépendunte" en zich Théodur de Wyzewa noemt 1). Dit oordeel wordt toegepast op een jong talentvol auteur, Paul Bourget, wiens roman AndréCornélis" 2) in de laatste dagen met groote belangstelling wordt verslonden. Met groote voldoening blijkt het mij, dat deze jougo dichter zijn roman opdraagt aan Taine. j Hij zegt het zijn meester na: L' Ourrage au] quel on a Ie plus ré/léclii doit tre honorépar Ie \ nom de l'ami qu'on a Ie plus respecté" «i). Hij geeft zelf eene nauwkeurige beschrijving van zijn werk en noemt het: un roman d'analyse ex cutéai:ec les do-nnées actuelles de la science de V esprit.'" Dit alles is bij de zonderlinge afdwalingen der Fumisten, Décadents, Symbolisten, of hoe ze ver der mogen heeten 4), een zeer verkwikkelijk teeken des tijds. Een leerling van Taine kan geen warhoofd zijn. Taine heeft een model van letterkundige geschiedenis voltooid in zijne Histoire de la Uttérature Anglaise" en tevens een meesterstuk van zielkundige ontleding in zijn schoonste werk: De rintelligence". Taine, is hel der als glas, omdat zijne methode de historischempirische is; omdat hij een afkeer heeft van de kunst om met woorden te goochelen, nadat men vooraf aan die woorden beteekenissen heeft toegekend, die geheel buiten de geschiedenis en de logica om worden vastgesteld. Geen quasi-wijsgeerig geknut sel met diepzinnige termen, maar de uitkomsten van een streng historisch onderzoek zonder bespiegelingsweemoed of duistere raadselen dit is de aantrekkelijke deugd van Taine's proza. Een knap leerling ran dezen meester, als Paul Bourget, heeft aanspraak op aller belangstelling. Reeds hebben de lezers van het tydschrift Ne derland" 5) den arbeid van Paul Bourget &ls letterkundig psycholoog kunnen waardeeren door eene der laatste fraaie studiën van Cd. Busken Huet. Ten onzent is deze vijf-en-dertigjarige dichter, romanschrijver en essayist geen vreemde ling meer. Hij is uit eene goede school, bezit een onmiskenbaar talent en deelt met zijne jongere tijdgenooten in de warmste bewondering voor Baudelaire, Leconte de Lisle, Beyle, Flaubert en de Goncourt. Aanvankelijk (1872) trad hij als dichter op met een bundel La Vie inquiète", waarin kleine juweelen van echte poëzie. De twintigjarige dichter heeft onmiddellijk meesterwerk geleverd, als in zijn Esprit d'aimer": II n'est pas mort, l'espoir d'airner et d'être aimé, Cet espoir enfantin dont notre esprit se raille, Et qui fleurit en nous, comme une fleur de Mai Aux crevasses d'une muraille. Notre Ame est Ie palais des légendes oüdort Une jeune princesse en robe nuptiale, Immobile et si calme ! On dirait que la Mort A touche son visage pale. Elle ne Ie sort pas, Ie beau Prince Charmant Qui chevauche parmi les plaines loignées, Et s'en voit veiller sa Belle au bois dormant De son sommeil de cent années." of wel guitig en speelsch, alsof hij de minnezan gen van onzen Hooft gelezen hadde: La petite Rosa n'a rien Que sa fraicheur de fleur sauvage. N'était son rire italien, La petite Rosa n'a rien. Elle est servante et fait si bien Qu'on reste avec olie en servage. La petite Rosa n'a rien Que sa fraicheur de fleur sauvage". Het bestek gedoogt niet alles op te merken, wat omtrent de letterkundige verdiensten -van Paul Bourget zou kunnen gezegd worden. Ik moet mij heden tevreden stellen met de vermelding der voornaamste feiten In 1878 gaf hij een dichterlijk verhaal Edel", in 1882 ecu dergelijk Les aceux". Zijne eerste letterkundige studiën verschenen (1883) onder den titel: Essais de psychologie contempo raine", zijn eersten roman (1884) noemde hij: L'Irréparable", zijn tweeden (1885): Cruel nig me", zyn derden (1886): Crime d'anwur". In 1885 gaf hij tevens zyn tweeden bundel: Essais" en in 1887 eindelijk zijn laatsten roman: AndféCornélis". Eene enkele bijzonderheid verdient aang«teekend te worden. Bourget is overtuigd, dat de Fransche letteren een studieveld opleveren voor de moderne psychologen. Uit de lezing van auteurs als Stendhal, Flaubert, Baudelaire en de Gon court is do gemoedstoestand van het tegenwoor dige jonge Frankrijk te verklaren. Het loont dus dubbel do moeite, zoo men door de werken van deze meesters tot hun eigen gemoedstoestand doordringt. Daarenboven komt het er op aan te toonen, dat de tegenwoordige gevoels- en denkwijze in Frankrijk een gevolg is der gebeurtenissen van 1870 en 1871. Vele oude heiligdommen zijn inge stort of verwoest, vele goliet koosde illusiën in rook verdwenen. Het nieuwste Frankrijk zoekt een vasteren bodem, om ton anker te gaan en streeft naar nieuwe idealen, ook al meent het, dat er geene idealen zijn. Deze half-pessimistische, halffatalistische stemming by Beyle, Baudelaire en de Goncourt bestudeerd te hebben is de groote verdienste van Paul Bourget. Wat zijne romans aangaat, het zijn geene schil deringen vau het moderne leven in de bonte kleurenpracht der Romantiek, of met het somber koloriet van liet Naturalisme, het zijn louter stu diën van do binnenborst zijner helden, louter zielkundige feiten mot grooto schranderheid tot elkander in verband gebracht en toegelicht. De Fransche kunstenaars hadden zich bijna uitslui tend met de schildering van den uiterlijk waarneembaren vorm der menschen en der dingen beziggehouden, mot Bourget koeren zij tot Beyle terug en geven proeven van den zuiver psychologischen roman. AndréCornélis" zijn laatste heeft vele verdiensten, doch munt niet uit door groote vindingskracht. Zijne stof is uit het strafproces der gebroeders Peltzer geput. Zijne eenvoudige stel ling is deze: zoo Ar mand Peltser gehuwd ware niet de weduwe van den vermoorden advocaat; zoo deze advocaat een zoon hadde nagelaten, welke zou de houding on verhouding geweest zijn van dezen laatste tegenover zijn stiefvader? Het geheele boek is geschreven als eene soort van biecht. De held AndréCornélis begint van zijne kindsheid, toon hij negen jaren oud was, in Juni 18(54. Destijds greep er eene tragische ge beurtenis plaats. Zijn vader, de advocaat Cornélis was voor twee dagen naar zijn bureel gegaan als gewoonlijk, maar tot ontsteltenis zijner huisgenootcn niet teruggekeerd. Toen bracht men zijn lijk, gevonden in een hotel, waar hij door een cliënt, een vreemdeling, geroepen was. Men hield de zaak voor Andréverborgen, maar hij hoorde alles van eene oude kindermeid. Een Amerikaan, Rochdale, had den advocaat Cornélis bij zich in zijn hotel ontboden en hem verrader lijk met een schot in den nek gedood. Daarna was de moordenaar, die zich vermomd had met eene zwarte pruik en zwarten baard, spoorloos verdwenen. Zoodra Andrédit alles weet, besluit hij zijn vader te wreken, maar niet zoolang te wachten als Hamlet. Inderdaad, de zoon van den vermoor den advocaat zweemt hoe langer hoe meer naar Hamlet, wanneer zijne moeder, twee jaren na de misdaad huwt niet den heer Jacques Termonde

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl