Historisch Archief 1877-1940
f
No. 508
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
der voornaamste zijden van ons Staatsleven: geen
wonder, dat het in dertig jaar nog al wat ver
andering, dat men hier wel ontwikkeling noemen
mag, ondergaan heeft. Het is dus niet aan den
silezischen dichter te wijten, dat onze tegenwoor
dige dagbladschrijvers zoo weinig getroffen zijn
geweest door de gelijkenis van het portret. De
gewetenloosheid, de eerzucht, de beminnelijke
lichtzinnigheid, die min of meer aan het vak eigen
gchynen, worden in het stuk duidelijk aangegeven.
De charakterteekenlng der mannen is vrij wel
geslaagd, ofschoon zij van niet veel meer dan
oppervlakkige waarneming getuigt. Diepte is aan
het stuk geheel vreemd. Dit had niet het geval
behoeven te zijn ondanks de dagteekening der
vervaardiging als de auteur anders
georganizeerd was geweest.
De uitvoering is zeer te roemen. De bedaard
heid van Karl Sontag, opgeluisterd door een wel
aangebrachten intelligenten blik of den zweem
yan een schalken glimlach, was bij den Eedac
teur Conrad Bolz zeer op haar plaats. i)e Heer
L'Haméheeft met takt den deftigen en
quazidegelijken, maar zeer eerzuchtigen Oberst Berg
gespeeld; de Heer Timm heeft zich met goede
manieren door de onbeduidende rol van Prof.
Oldendorf heengeslagen; de Heer Harden was
uitmuntend, als het magere, naïeve,
jong-grimlachende dichtertjen Bellmans; de Heeren
Nessberg, Saalborn en Erall vertegenwoordigden, met
veel charakter, een deel van het komische element.
De Heer Pittmann en zijne vrouw waren een onbe
taalbaar echtpaar Piepenbrink en het drinkgelag
slaagde daardoor volkomen. De Dames Muller
(Ida, Bergs dochter), Ziegler (Adelhaid), Pügner
(Pieperibririks dochter) en Ronald (lanserin)
iweten zich voldoende.
In n woord: Die Journalisten" leverden een
aangenamen avond.
In die mate was dat niet het geval met de
voorstelling van Kean". Hoe dit fransche stuk
met goeden uitslag op het Duitsche tooneel kan
gebracht worden, hadden wij geleerd uit de voor
stelling, waarbij Ludwig Barnay prsezideerde. Het
moet erkend worden, dat zoo niet de aard van
Sontags kunst, dan althands zijne gewoonte van
opvatting en voordracht weinig evenredig waren
aan Ie désordre" et Ie génie", die de oude
Dumas, met een weêrgaalozen slag, in deze
effektvolle komedie geschilderd heeft. In zijn eerste
dialoog met Miss Anna Damby heeft de Heer
Sontag echter zeer goede oogenblikken gehad,
vooral waar eenvoud en hartelijkheid aan het
woord waren.
Tot de genen, die zich het best van hun rol
kweten, behoort Mej. Pügner, die ons een lieven,
levendigen, recht goeden Pistol geschonken heeft.
Zoo als men weet, wordt anders deze rol door
een jongen man, een jeune comique, vervuld:
maar Jufv. Pügner heeft in dezen traresti zóó
voldaan, dat men gaarne den Gamin de Paris
van haar zien zou.
Het zou mij wat waard wezen, als ik dezen
kunstenaars eens kon laten zien, hoe hier te Am
sterdam, in der tijd, Fortier (Kean), Davelouis
(Prince de G-alles), en de teer-bekoorlijke Mme
Delvil (Anna Damby) dit stuk gekreëerd heb
ben! Maar wat baat zoa'n wensch!
Ten minste hadden de Duitschers zich toch aan
de fransche régie kunnen houden. Kende de Heer
Pittmann die niet? Het tooneel tusschen Kean en
Miss Anna, ten huize van den aktenr, en dat in
de herberg waren juist omgekeerd. Het is, als men
de andere schikking gewoon is, of men een held
ziet, die zijn zwaard in de linker hand houdt.
Daarentegen werd de uitval in den schouwburg
heel aardig gespeeld. Als men eenmaal over de
zwarigheid heen is om het publiek eenigszins in
de aktie te betrekken, is het raadzaam dit zoo
volkomen mogelijk te doen.
Te-recht speelt het Nederlandsch Tooneel"
Kean" in de kostnmen van ongeveer 181(5. Of
schoon Edmund Kean den 15n Mei 183'?
overledon is, zagen de Duitsche Heeren en Dames
er geen bezwaar in zich in pakjens van 1886 te
vertoonen. Kean en Anna Damby bespraken
niot-te-min plaatsen op de paketboot.
Dat do Franschen, bij de eerste voorstellingen
van het stnk, in moderne kleeding speelden, was
goed gezien. Er waren te weinig jaren sedert
1816 verloopen, en het restauratickostuum zou
een tint van belachelijkheid gehad hebben: maar
deze valt wech, als het ouderwetsche, in de schat
ting van den toeschouwer, voor het
historieschware en typische heeft plaats gemaakt.
Wat mij volkomen onverklaarbaar voorkomt,
zijn de snorren, waarmee de Heer Sontag Edmund
Kean had opgepronkt. Denkt hij, de schrijver, de
filozoof, dat Alexandre Dumas, die allo dagen
met volledig geschoren tooneelspelers verkeerde,
zich Kean met knevels heeft voorgesteld? Hoe
een man van beteekenis in zijn vak, een geleerde,
als Karl Sontag, zoo iets doen kon, is mij een
diep geheim. Hot legt weinig achting voor het
publiek aan don dag. Of dragen do duitsche aktenrs
doorgaands snorren? Als zij voor Penkles, voor
Alexander van Macedonië, voor Julius Caesar,
voor Augustus, voor Nero, voor de Ridders van
12 tot 1500 spelen, voor Lodewvjk den IXe,
voor Philips den Goede, voor Erasmus, voor
Louis XV, voor Napoleon, voor Goethe of
Schiller, voor Vorsten of groote geesten uit tijd
perken van hoogc beschaving, treden zij clan
met knevels op? Ik had niet gedacht, dat het
bloed der barl>aarsche Boruskers zich nog der
mate in de tooneelwaereld onzer oostelijke na
buren gelden liet.
De Heer Harden speelde voor don Prince de
Galles, Mej. Zicglor voor de Gravin van Kcefeltl,
de Heer Timm voor Lord Mewill (niet Melnll),
Mej. Ronald voor Anna Damby, de Heer Saal
born voor Snlomon. Veel meer dan voldoende
kan hier niet gezegd worden.
Als tusschenspel had de Heer Sontag den
monoloog van Hamlet gekozen.
't Was vreemd, dat men Ophelia rustig bij een
tafeltjen had laten neerzitten. Zij wordt toch in
het stuk (heen en weérloopende) niet ondersteld
de alleenspraak gehoord te hebben.
De woorden Geh ins Kloster", tot Ophelia
gericht, werden op een diep weemoedigen toon
uitgesproken, mij dunkt, dat dit bezwaarlijk
te rechtvaardigen is, om dat Hamlet haar be
schuldigt.
Inderdaad was het fragment uit Hamlet"
boven een uit Romeo en Julia" te verkiezen,
wijl Romeo een jonger indruk maakt, dan ter be
schikking van den Heer Sontag staat.
Het was geen ongelukkig denkbeeld van den
Heer Ch. de la Mar het treffend verhaal van
Justus van Maurik, Krates, in zijn voornaamste
elementen ten tooneele te voeren. Het stuk be
hoort, onder de uit romans getrekkenen, tot die,
welke bij deze kunstbewerking niet al te veel
geleden hebben. De tafereeltjens laten zich wel
genieten. Er zou meer spanning in zijn, als men
Janus Krasser niet (noodeloos) getuige maakt
van het gesprek der Roofvogels".
De uitvoering was zeer voldoende. De familie
De la Mar kweet zich daarin bizonder. De Heer
Bigot, met kunstig geboetseerde neus en kin,
Mevr. Albregt, de Heer Van Beem, Mevr. Kamp
huizen, verdienen eene bizondere vermelding.
En de bedaagde tooneelkunstenaar S. Kapper
heeft zijn benefiet in den
Fransche-Laanschouwburg gehad. Hoe ik over den man denk en wat
zijn lotgevallen geweest zijn, heb ik in het Dag
blad den Amsterdammer" van 17 Maart mee
gedeeld.
Laurierboom en bedelstaf" nog eens weer te
zien, een bad te nemen in den vijver van het
romantisme, als wij aan den golfslag der nieuwere
denkbeelden gewoon zijn, is niet onaangenaam.
Bij de vertooning hebben zich bizondor onder
scheiden : de Benificiant met het populaire Lied
van Henri", Mej. Meeuwissen, de Heeren Andr
en Malherbe.
18 Mrt 87.
A. TH.
WERESCHAGIN, ALS RUS BESCHOUWD.
(Ingezonden.)
Wie den dichter wil verstaan
Moet in 't land des dichters gaan."
Wat Goethe in bovenstaande regels over de be
oordeeling van een dichter zegt, kan even goed
op een schilder toegepast worden. Immers tot
welke zonderlinge conclusiën zijn niet de
buitenlandsche kunstkritici gekomen ter verklaring van
't licht in de meesterstukken der Oud-Hollandsclie
school, b.v. dat we 't uit Java hadden medege
bracht, omdat ze de snelle afwisseling van licht
en bruin in ons land niet hadden opgemerkt. Zoo
is 't zeker niet overbodig ter juiste waardoering
van de werken van Wercschagin iets over Rus
land en 't Russische volkskarakter in herinnering
te brengen.
Van waar dat helle licht zonder schaduw, dat
niet een eigenschap van Wereschagin's penseel
alleen is, maar van de geheele Russische school?
Als de winter negen maanden onafgebroken
heeft geduurd, dan voelt de Rus bij 't aanbreken
van de spade lente zijne levenskrachten als tot een
nieuw leven ontwaken. Eene algemeene
vorheugdheid maakt zich van de gemoederen meester, zelfs
in de hoogste kringen, ja aan 't hof veroorlooft
men zich vrijheden, die anders niet geduld zou
den worden. Doch slechts al te kort duur de zo
mer, reeds in September valt de winter in, en de
bewoner van 't Noorden ziet naar een streek uit,
waar hij nog iets langer van zonnewarmtc kan
genieten.
Aan de zuidpunt nu van de oneindige
snceuwvlakte, die Europeesch Rusland heet, ligt als ecu
aanhangsel, dat er niet bij hoort, een schiereiland,
de Krim. Hier vindt de Rus niet alleen een
eeuwigen zomer, zonder hitte, maar ook eene
weclderigen plantengroei, een azuren hemel, een glan
zende zee. De oude Chersonnesus schijnt hem een
tooverland toe met haar Orianda, landgoed van
grootvorst Constantijn, waar de natuur heeft wil
len toonen, wat ze vermocht, met haar Aloupka,
een païeis door don gouverneur Woronzof gebouwd,
dat zelfs eene Aziatische verbeelding tevreden
stelt en de verwezenlijking schijnt van een
tooverpaleis uit do Arabische nachtvertellingen. Men
kan zich geen scherper tegenstelling denken dan
't overige Rusland en de Krim. 't Was dan ook
hier, dat Puschkin en Lermontow hun dichterlijk
talent tot rijpheid zagen komen, hierheen, dat
Tolstoi uit Petersburg vluchtte om zichzelf te
zijn, 't was ook hier dat de Russische
schilderschool 't Afrikaansche licht vond, waarvan de rei
zigers, die de Krim bezochten, spreken; en 't is
ook in de Krim, dat ze verlangend naar 't Oosten
staren, waarheen ze een heimwee hebben als de
Germaan naar Italië.
Want niet op Rome ziet de Rus, noch op
Hellas. Zijne beschaving staat niet als de
Wostersche op Romeinsch-Griekschen bodem. De her
vormingen door de knoet van Peter den Groote
hebben 't hart der natie niet geraakt. Van de
spreuk van Flaubert ,,1'art pour l'art" willen zo niets
weten. Voor hen is de kunst middel, geen doel.
Dit nu nog te willen bewijzen is geheel overbodig
geworden. Eigenaardiger is hot, het doeleinde van
Wcreschagin na te sporen met betrekking tot het
Russische volkskarakter. Van zijne werken uit
het eerste tijdperk van zijn schildersloopbaan, het
door Mélchior de Vogue 't Aziatische genoemd, zijn
in Arti alleen kopieën, zooals do Opiumschuivers,'t
koor van zingende Diva's en de lotgevallen van
een regiment Russen, dat door do Kirghizen
bcloerd, overvallen en verslagen wordt; de hoofden der
gesneuvelden worden den volke getoond en liggen
eindelijk als een pyraraide op elkander gestapeld.
Wat uit deze stukken, zoowel als uit die van zijne
tweede periode blijkt, is, dat Wereschagin, de rust
van 't Oosten" gevat heeft. Men zie slechts liet
Gebed" ISTo. 19, do parolmoskec te Agra No. 28,
het huis van Berbul No. 2!), de bedelende monni
ken op No. 31, de bedevaartgangers op No. 24.
Geen Westersche schilder heeft zoo juist gevat en
weergegeven deze wonderlijke rust, die 't Oosten
zooveel van 't Westen doet verschillen. En niet
moet 't ons verbazen, dat waar de Westerlingen
te kort schoten, Wereschagin den juisten toon heeft
aangeslagen. Veel dichter dan wij, staat de Rus
bij 't Oosten. Evenals de Turken gelooft hij aan
't noodlot, hoopt hij op iets dat misschien zal
komen, vanwaar weet hij niet, noch waarom. Zijne
rust kunt gij niet verstoren, al wout gij hem ook
bij 't kaartspel al zijn bezittingen af. Spreekt gij
hem tegen, hij zal de moeite niet nemen u te
weerleggen. Nitcheroo, 't is niets, 't hindert niet,
ligt in zijn mond bestorven.
Uit deze zelfde periode zijn ook de talrijke
tafreelen uit't Heilige Land. Hoevele zijn er niet!
Bethel, 't graf van Mozes, de muur van Salomo,
de graven der Koningen, de Doode Zee, Jozefs
graf, de bron v. Gideon enz., sommige zoo een
voudig, zooals de bron Jakobs, dat ze zonderden
katalogus niets zouden beteekenen. Blijkbaar heeft
de kunstenaar in 't Heilige Land ook niet ge
zocht naar liefelijke streken of mooie punten,
maar hem hebben alleen belang ingeboezemd de
plaatsen, die een herinnering hadden. En zien
wij hierin niet een familietrek van 't geheele Rus
sische volk? Jaar op jaar legt de arme zijn
pennigsken ter zijde om eens, oud en strompelig, mede
te kunnen trekken met de schare, die opgaat
naar Jerusalem. Zoo komen er in Palestina van
uit 't Noorden van Siberië. Ook de vereering van
den Rus voor de monniken en kluizenaars bezit
Wereschagin in hooge mate. Een Griekscho mon
nik, een kluizenaar aan den Jordaan, een Rus
sisch kluizenaar, nog weer eens een kluizenaar
z\jn in Arti tentoongesteld. Dit soort van volk is
in Rusland zóó gezien, dat het, zonder een kopèk
op zak, het gansche land bereist, overtuigd als
't is, in alle woningen 't beste plaatsje aan den
haard en de eereplaats aan den disch te zullen
veroveren.
Tot het derde tijdperk behooren al do stukken
over den Russisch-Turkschen oorlog. Uit al deze
spreekt Wereschagin's haat tegen den oorlog.Uit No.
10, de verlaten weg naar Plewna, met lijken bezaaid,
waarover de kraaien lustig rondhuppelen. Uit
No. 11: de lijken van een geheel regiment in 't
gele gras naast elkander gelegd, bij mist en
regen, en vooraan in een hoek van 't paneel een
pope, levensgroot, 't wierookvat zwaaiend en de
gebeden der dooden zingend. Merkwaardig is
vooral de uitdrukking op 't gelaat van den pries
ter en van den achter hem staanden militair.
Uit de schildwacht in drie stadiën van bevrie
zing; uit de doodgevrorenen op den Schipka-pas.
Maar afschuwwekkend is bovenal No. l, na 't ge
vecht. De tint, die over de schilderij ligt, is
akelig grauw; een dichte soldatenmassa ligt naast
en voor elkander op 't gras uitgestrekt, in 't
grijs van hun uniformen is te weinig ver
schil van tint, en hoewel allen van houding
verschillen, is er toch te veel eenvormigheid
in 't geheele doek. Maar de indruk is over
weldigend, 't is eene parade van gekwetsten.
Zelfs de overwinning kan Wereschagin's haat
niet temperen. Op het doek, waar Skobeleff de ge
lederen der overwinnaars langs rijdt en duizenden
mutsen in de hoogte worden geworpen bij zijne
woorden: In naam van het Vaderland en des
Keizers, soldaten, ik dank u !" daar vormen de
overwinnaars slechts don achtergrond, vooraan
liggen levensgroot de lijken der slachtoffers!
Een stuk vol ironie is dos Keizers verjaardag, in
Arti alleen in copie aanwezig. De Keizer, op een
vouwstoeltje gezeten, is door zijn staf omringd.
De generaals houden hunne verrekijkers gericht
op een wolk van stof en kruitdamp aan den ho
rizont, die 't Russische leger aan 't gezicht ont
trekt, dat voor de derde maal op Plewna storm
loopt op den verjaardag van Keizer Alexaudor.
Geen wonder, dat de Oostenrijksche regeering
don militairen 't bezoek aan do
Woroschagintentoonstelling verbood!
| Deze groote vijand van den oorlog was toch
een van de eersten, die in 1877 zich als vrijwil
ligers bij 't leger aansloten. Is deze tegenstrijdig
heid niet een karaktertrek van 't Russische volk,
dat in vredestijd de schouwburgen, waar veldsla
gen worden opgevoerd niet bezoekt, en mot klaag
liederen 't krijgsmansleven bezingt, eu toch, zoo
dra de Czar don oorlog wil, bij duizenden
toesnelt, zich koelbloedig laat doodschieten en zoo
moedig strijdt;?dat do schrik is van don vijand,
met name van Frederik den Groote, die zijn
levenlang maar n vrees kende: de Russische
legers ?
Over 't buitensporige van al ilezo stukken
verwondere zich niemand. Alleen in 't ongewone
vindt de Rus genoegen en, om nu alleen bij do
schilderkunst te blijven, ze hebben een Riépine,
die bij voorkeur blinden en manken schildert, een
Kramskoi, die vau zijn figuren alleen aan 't hoofd
moeite besteed en 't lichaam maar een bootje
bijwerkt, een Jacobi, die 't huwelijk afmaait van
den dwerg van Keizerin Anna in een ijspaleis.
Wie echter van vergelijkingen houdt, vergelijke
Wereschagin's manier om den oorlog te bestrij
den mot die van Wiortz, Voegt men nu hieraan toe,
do vercering, die Wereschagin schijnt te hebben
voor 't Krcmlin, dat hij wel viermaal weergaf, dan
ziet men dat do gedachten, die hem bezield
hobbcn, geineen goed zijn van 't Russische volk en
begrijpt men, dat dit hem als zijn grootsten
schilder beschouwt.
ARMAND PELTZER ALS ROMANHELI).
AndréCornélis (par) Paul Bourget.''
In onze dagen moet een romanschrijver even
veel zorg besteden aan de ziel zijner helden, als
aan hun pantalon" luidt het oordeel van zeker
Fransch recensent, die nieuw uitgekomen boeken
beoordeelt in de CKUC indépendunte" en zich
Théodur de Wyzewa noemt 1). Dit oordeel wordt
toegepast op een jong talentvol auteur, Paul
Bourget, wiens roman AndréCornélis" 2) in de
laatste dagen met groote belangstelling wordt
verslonden.
Met groote voldoening blijkt het mij, dat deze
jougo dichter zijn roman opdraagt aan Taine.
j Hij zegt het zijn meester na: L' Ourrage
au] quel on a Ie plus ré/léclii doit tre honorépar Ie
\ nom de l'ami qu'on a Ie plus respecté" «i). Hij
geeft zelf eene nauwkeurige beschrijving van zijn
werk en noemt het: un roman d'analyse ex
cutéai:ec les do-nnées actuelles de la science de
V esprit.'"
Dit alles is bij de zonderlinge afdwalingen der
Fumisten, Décadents, Symbolisten, of hoe ze ver
der mogen heeten 4), een zeer verkwikkelijk
teeken des tijds. Een leerling van Taine kan
geen warhoofd zijn. Taine heeft een model van
letterkundige geschiedenis voltooid in zijne
Histoire de la Uttérature Anglaise" en tevens
een meesterstuk van zielkundige ontleding in zijn
schoonste werk: De rintelligence". Taine, is hel
der als glas, omdat zijne methode de
historischempirische is; omdat hij een afkeer heeft van de
kunst om met woorden te goochelen, nadat men vooraf
aan die woorden beteekenissen heeft toegekend, die
geheel buiten de geschiedenis en de logica om
worden vastgesteld. Geen quasi-wijsgeerig geknut
sel met diepzinnige termen, maar de uitkomsten
van een streng historisch onderzoek zonder
bespiegelingsweemoed of duistere raadselen dit
is de aantrekkelijke deugd van Taine's proza.
Een knap leerling ran dezen meester, als Paul
Bourget, heeft aanspraak op aller belangstelling.
Reeds hebben de lezers van het tydschrift Ne
derland" 5) den arbeid van Paul Bourget &ls
letterkundig psycholoog kunnen waardeeren door
eene der laatste fraaie studiën van Cd. Busken
Huet. Ten onzent is deze vijf-en-dertigjarige
dichter, romanschrijver en essayist geen vreemde
ling meer. Hij is uit eene goede school, bezit een
onmiskenbaar talent en deelt met zijne jongere
tijdgenooten in de warmste bewondering voor
Baudelaire, Leconte de Lisle, Beyle, Flaubert en de
Goncourt.
Aanvankelijk (1872) trad hij als dichter op met
een bundel La Vie inquiète", waarin kleine
juweelen van echte poëzie. De twintigjarige dichter
heeft onmiddellijk meesterwerk geleverd, als in
zijn Esprit d'aimer":
II n'est pas mort, l'espoir d'airner et d'être aimé,
Cet espoir enfantin dont notre esprit se raille,
Et qui fleurit en nous, comme une fleur de Mai
Aux crevasses d'une muraille.
Notre Ame est Ie palais des légendes oüdort
Une jeune princesse en robe nuptiale,
Immobile et si calme ! On dirait que la Mort
A touche son visage pale.
Elle ne Ie sort pas, Ie beau Prince Charmant
Qui chevauche parmi les plaines loignées,
Et s'en voit veiller sa Belle au bois dormant
De son sommeil de cent années."
of wel guitig en speelsch, alsof hij de minnezan
gen van onzen Hooft gelezen hadde:
La petite Rosa n'a rien
Que sa fraicheur de fleur sauvage.
N'était son rire italien,
La petite Rosa n'a rien.
Elle est servante et fait si bien
Qu'on reste avec olie en servage.
La petite Rosa n'a rien
Que sa fraicheur de fleur sauvage".
Het bestek gedoogt niet alles op te merken,
wat omtrent de letterkundige verdiensten -van
Paul Bourget zou kunnen gezegd worden. Ik moet
mij heden tevreden stellen met de vermelding der
voornaamste feiten In 1878 gaf hij een dichterlijk
verhaal Edel", in 1882 ecu dergelijk Les aceux".
Zijne eerste letterkundige studiën verschenen (1883)
onder den titel: Essais de psychologie contempo
raine", zijn eersten roman (1884) noemde hij:
L'Irréparable", zijn tweeden (1885): Cruel
nig me", zyn derden (1886): Crime d'anwur".
In 1885 gaf hij tevens zyn tweeden bundel:
Essais" en in 1887 eindelijk zijn laatsten roman:
AndféCornélis".
Eene enkele bijzonderheid verdient
aang«teekend te worden. Bourget is overtuigd, dat de
Fransche letteren een studieveld opleveren voor
de moderne psychologen. Uit de lezing van auteurs
als Stendhal, Flaubert, Baudelaire en de Gon
court is do gemoedstoestand van het tegenwoor
dige jonge Frankrijk te verklaren. Het loont dus
dubbel do moeite, zoo men door de werken van
deze meesters tot hun eigen gemoedstoestand
doordringt. Daarenboven komt het er op aan te
toonen, dat de tegenwoordige gevoels- en denkwijze
in Frankrijk een gevolg is der gebeurtenissen van
1870 en 1871. Vele oude heiligdommen zijn inge
stort of verwoest, vele goliet koosde illusiën in rook
verdwenen. Het nieuwste Frankrijk zoekt een
vasteren bodem, om ton anker te gaan en streeft
naar nieuwe idealen, ook al meent het, dat er
geene idealen zijn. Deze half-pessimistische,
halffatalistische stemming by Beyle, Baudelaire en
de Goncourt bestudeerd te hebben is de groote
verdienste van Paul Bourget.
Wat zijne romans aangaat, het zijn geene schil
deringen vau het moderne leven in de bonte
kleurenpracht der Romantiek, of met het somber
koloriet van liet Naturalisme, het zijn louter stu
diën van do binnenborst zijner helden, louter
zielkundige feiten mot grooto schranderheid tot
elkander in verband gebracht en toegelicht. De
Fransche kunstenaars hadden zich bijna uitslui
tend met de schildering van den uiterlijk
waarneembaren vorm der menschen en der dingen
beziggehouden, mot Bourget koeren zij tot Beyle
terug en geven proeven van den zuiver
psychologischen roman.
AndréCornélis" zijn laatste heeft vele
verdiensten, doch munt niet uit door groote
vindingskracht. Zijne stof is uit het strafproces der
gebroeders Peltzer geput. Zijne eenvoudige stel
ling is deze: zoo Ar mand Peltser gehuwd ware
niet de weduwe van den vermoorden advocaat;
zoo deze advocaat een zoon hadde nagelaten,
welke zou de houding on verhouding geweest zijn
van dezen laatste tegenover zijn stiefvader?
Het geheele boek is geschreven als eene soort
van biecht. De held AndréCornélis begint van
zijne kindsheid, toon hij negen jaren oud was, in
Juni 18(54. Destijds greep er eene tragische ge
beurtenis plaats. Zijn vader, de advocaat Cornélis
was voor twee dagen naar zijn bureel gegaan als
gewoonlijk, maar tot ontsteltenis zijner
huisgenootcn niet teruggekeerd. Toen bracht men zijn
lijk, gevonden in een hotel, waar hij door een
cliënt, een vreemdeling, geroepen was.
Men hield de zaak voor Andréverborgen, maar
hij hoorde alles van eene oude kindermeid. Een
Amerikaan, Rochdale, had den advocaat Cornélis
bij zich in zijn hotel ontboden en hem verrader
lijk met een schot in den nek gedood. Daarna
was de moordenaar, die zich vermomd had met
eene zwarte pruik en zwarten baard, spoorloos
verdwenen.
Zoodra Andrédit alles weet, besluit hij zijn
vader te wreken, maar niet zoolang te wachten
als Hamlet. Inderdaad, de zoon van den vermoor
den advocaat zweemt hoe langer hoe meer naar
Hamlet, wanneer zijne moeder, twee jaren na de
misdaad huwt niet den heer Jacques Termonde