Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 333
Peltzer). Deze is de auctor moraWsvan
4ën moord, door een mauoais sujet, broeder van
T«nwon<fe, behendig voltrokken. Aanleiding tot
«dezen moord geeft de groote, hartstocht van
JacnTermonde voor de moeder van André. Deze
i zoover gelukkiger dan Hamlet, daar hij niet
door een geest, maar door een nauwkeurig en
pijnlyk onderzoek tot dézekerheid komt, dat zyn
stiefvader de misdaad bedreven en zijne moeder
/volkomen onschuldig is. Voortreffelijk is daarbij
de ontknooping gevonden. Andréovertuigt den
Schelm van zyn misdrijf en eischt, dat hy zich
' zelven straffe. Maar uit liefde voor zijne, door een
moord verworven vrouw, wil hij blijven leven, on
danks eene kwaal, die hem ten grave sleept. In
een plotselinge uitbarsting van woede doodt Andr
zyn stiefvader, en deze heeft nog de kracht op
een papier te schrijven: Pardon, Marie.
Jesouffrais trop f ai voulu en finir... en te teekenen.
Wel heeft Andrézyn voornemen volvoerd, wel
heeft hij zyn armen vader gewroken, maar zijne
moeder, die nimmer iets weten mag, blijft den
moordenaar beweenen en verwoest de zielsrust
van haar zoon.
..*- Het is niet te ontkennen, dat Andr
Cor, nélis" met schitterend talent is geschreven, maar
evenmin dat de poging, om in zuiver
wijsgeerigpsychologische sfeer de stof voor een roman te
yinden, uiterst vermetel is. De studie aan het
?zielslgden van dezen modernen Hamlet besteed,
heeft den denker te ver verwijderd van het zoo
gering geachte uitwendige leven van menschen
.en dingen. Het proces Peltzer leert, dat het fijnste
overleg .van moordenaars niet aan de scherpzin
nigheid van den Belgischen rechter van instructie
ontsnapt. Waarom wordt de Fransche veronder
steld minder scherpzinnig te wezen?
Men heeft beweerd 6) dat het motief van dezen
roman evenals van Hamlet" hierin bestaat,
??dat de mensch geen meester is over de hande
lingen, die uit zijn karakter en de omstandighe
den .... voortspruiten;... . zoodat dikwijls het
slagen van onze plannen iets met zich brengt,
dat strekt om ons zelf te vernietigen." Van
Hamlet heet het, dat zijn voornemen om zijn
vader te wreken.... hem zedelyk doodt, nog
voordat hy zyn plan kan volvoeren. Mij dunkt er
hapert hier iets. Hamlet wil zijn vader wreken,
. de omstandigheden eischen het. Maar Hamlet's
karakter is eigenaardig dus ontwikkeld, dat hij
niet krachtig willen kan; dat hij terugdeinst voor
de daad. Zijn tragische ondergang is volkomen
gerechtvaardigd door zijn gebrek aan kracht tot
? handelen. Had hij onmiddellijk na de verschijning
" van den geest zijns vaders den koning van Dene
marken van zijn troon gestooten en gedood, hij
hadde getriumfeerd zonder zelfvernietiging!
Met AndréCornélis is het een ander
geval. .Zijne moeder is onschuldig. Zij mag
nooit iets weten, noch omtrent de geschiedenis
van den eersten, noch omtrent dien van den
tweeden moord. Hij kan haar in geen geval de
oogen openen, daar zij het besterven zou. De
vraak van den zoon had kunnen bestaan en
moeten bestaan in het opsporen van het
misdry'f en in het ontdekken zijner wetenschap aan
den moordenaar. Deze zou onder de ondragelijke
foltering bezweken zijn. Een stiefzoon, die telkens
als een levende bedreiging met de bewijzen van
het misdrijf voor de oogen van den moordenaar
verschijnt, behoeft de hand niet naar een dolk
uit te strekken.
En schoon AndréCornélis door de laatste rege
len schrifts zijns stiefvaders wordt gered van ver
volging, is het niet anders dan poëtische recht
vaardigheid, dat hij zijne daad met bittere zelf
kwelling overdenkt. Had Paul Bourget zijn roman
in bovengenoemden zin geschreven, het
wijsgeerigpsychologisch raadsel had dan niet met zooveel
pijnlijke voorzorg behoeven te worden gesteld.
Dr. JAN TEN BBINK.
1) N. 4 tome II, Février 1887, p. 159.
? 2) 3 Edit. Paris Alph. Lemerre 1887.
3) Dédicace a Hippolyte Taine.
4) Zie mijn vorig artikel Toekomst-Muziek.
5)~April-aflevering voor 1886, bl. 397?424.
6) Dr. W. G. C. Byvanck in den Spectator"
van 5 Maart 1887.
FRANSCHE DAGBLADSCHRIJVERS.
Sedert jaren reeds gevoel ik dag aan dag grooter
bewondering voor de welsprekende artikels uit
de pen der fransche journalisten gevloeid. Onver
schillig of men Ie Temps, les Débats, Ie Gaulois,
Ie Figaro, Ie Gil Blos, of welke groote Parijsche
courant dan ook ter hand neemt, steeds kan men
zeker, wezen er het een of andere stuk in te
vinden dat ons boeit en meesleept, zoowel door
de zorg welke daarin aan de taal is besteed, als
door den stijl, en de geestige opmerkingen,
waaraan zelfs de ernstigste kolommen zoo rijk zijn.
Noch de Engelsche, noch de Duitsche pers is
by machte ons een dergelijk genot te verschaffen,
de Belgische Indêpendance slaagt er nog hot best
in, en toch is het lang niet hetzelfde.
Maar noblesse oblige!" ook voor de pen, en
wanneer men zeker is, gelijk die heeren in
Frankryk, dat vijftig a zestigduizend lezers zich
terstond op het blad zullen werpen waarin een
artikel van hunne hand voorkomt, dan zijn zij,
meer dan ooit, zedelijk verplicht zorg te dragen
dat hetgeen zij voor zulk eene tallooze menigte
neerschreven geen vergif zij, dat een lezer moet
ontzenuwen en ongeschikt maakt voor het leven.
Dat zij zulks wel eens uit het oog verliezen,
toont ons het hoofdartikel aan in de Figaro van
Vrijdag 25 Februari. Caliban, of liever Emile
Bergerat, wiens talent wel niemand zal betwisten,
maar wiens woorden daarom ook juist des te ge
vaarlijker zijn, richt daarin een open brief aan
graaf Léon Tolstoï, een brief, die niet dan met
een huivering kan gelezen worden, en toch zóó
schoon van vorm, zóó aangrijpend van inhoud is,
dat hij zekerlijk nog over maanden voort zal blij
ven fluisteren aan het oor dergenen, die hem ge
lezen hebben en zooveel kwaad moet stichten,
dat wy, daar waar hij zelf neerschrijft: Graaf
Leon Tolstoï, gij wiens edelmoedige ziel geen an
dere les mogelijk acht voor de oude menschheid
als het voorbeeld van een nederigen arbeid,
ter?wjjl gig te midden van uw boeren aan den landbouw
bezig zijt, den ploeg voortdrijvende, en in het pur
per van den zonsondergang, de eeuwig
wederkeerende en eerlijke zaadkorrels van het koorn uit
strooiende, ik denk aan u, terwille van dat schoon
ste uwer boeken, Lagiterre et la paix", waaraan
de laatste gebeurtenissen weer zooveel actualiteit
schenken, en onder het onheilspellend gebrom der
kanonnen roep ik u toe: Welkeen walgely k dier
is de mensch!"
Als eenig voorrecht, toegerust met de gave
zich anders te beschouwen dan hij werkelyk is,
bewoont dat dier een klein planeetje zonder de
minste beteekenis, en ofschoon dat planeetje be
lachelijk nietig is, werd hem zulk een kortstondig
leven geschonken dat hij hetzelve nog niet eens
rond is geweest aleer hij sterft. Wat zeg ik!
Twee duizend jaren lang heeft hij noodig gehad
om te weten dat de Aarde rond was en indien
zij bij toeval vierkant mocht zyn, zal hij dat eerst
over twintig eeuwen vernemen dank zij den voor
uitgang van hetgeen de ongelukkige, als wilde
hij er den spot mee drijven, de Wetenschap noemt.
De langstlevenden bestaan ongeveer tachtig
jaar voort, d. w. z. dat zij ongeveer tachtig maal
de bliksemstralen van den dageraad door het
reusachtige, beslagen glas der duisternis zien
dringen; van die tachtig jaren slapen zij er
veertig. Van daar ook dat de anderen hen begraven
en op het marmer neerschrijven: Deze heeft
geleefd!'" want ziedaar de zin der grafschriften."
En na deze vriendelijke woorden gaat hij voort,
in niet minder bittere taal aan te duiden hoe
de mensch eigenlijk geen oogenblik leeft, welk een
wreedaardig, onwetend, ingebeeld dier hij is, in
wien alleen de geest tot vernieling bovendrijft;
om te eindigen met deze woorden, die tevens ook
op de rampen te Mzza zien:
Waar zullen wij ons over tien eeuwen bevin
den, wij beesten van nauwelijks zes sekonden duur,
die er van spreken, elkander onderling te
verworgen, terwijl de aardkorst zelf zich opent en onder
onze voeten kraakt?"
Wy zijn de eersten om recht te doen weder
varen aan de heerlijke gaven van den heer Ber
gerat; maar waar wil het heen indien juist de
mannen die de kunst verstaan de zoo moeielijk
te winnen aandacht der menigte te boeien, die me
nigte gaan verkondigen, dat de mensch onder de
laagste der dieren behoort gerangschikt te worden!
Voor zoover wij ons rekenschap geven van den
tydgeest, weten wij allen, dat wij dagen beleven,
waarin de groote massa zich reeds veel te zeer
bezig houdt met het ontleden van gevoelens, denk
beelden, doel van bestaan en de vraag wat de
mensch toch eigenlijk wel is. Jonge lieden, die
zich enkel nog moesten bekommeren om de wijze
waarop zij eene waardige plaats in de maatschappij
zouden verwerven, brengen uren achtereen door
in onvruchtbaar gepeins over allerlei vraagstukken
omtrent het eigen ik, en nu komt daar op een
maal een hunner geliefkoosde schrijvers verkondi
gen, dat de mensch enkel een beest is, een wal
gelijk dier!"
Indien zij. gelijk maar al te waarschijnlijk
is, geloof slaan aan een woord dat hun zoo
krachtig wordt toegeroepen, wat wil men dan
nog van hunne toekomst hopen ? Zij achten zich
voortaan redelooze dieren, derhalve kunnen zij
zich ook als dieren gedragen, zonder dat iemand
nog het recht heeft hem daar een verwijt van
te maken, dieren zijn dieren, en dieren handelen
als dieren," zouden de Romeinen gezegd hebben.
En de menigte oordeelt als zij. Zeg aan iemand
dat gij hem wantrouwt en tien tegen n keer
zal hij eindigen met dat wantrouwen te recht
vaardigen ; toon daarentegen aan een zwakke
natuur dat gij, ofschoon hare wankelmoedigheid
kennende op haar berust en meer dan waarschijn
lijk zal zij er oen eer in stellen zich dat vertrouwen
waardig te maken. Een groot schrijver heeft
gezegd: De menschen zijn meestal wat wij ze
maken." De heer Bergerat en zijns gelijken zou
den er walgelijke dieren van kunnen vormen;
immers aldus redeneerden de meesten: Indien
ik waarlijk een dier ben, dan kan niemand mij
ook langer verantwoordelijk voor mijne daden
achten, dan helpt het niet meer of ik al naar
hooger en beter streef; dan behoef ik voortaan
ook geen breidel meer aan mijne hartstochten te
stellen; dan bestaan er wetten noch beginselen
meer voor mij."
Zeg daarentegen aan den mensch, dat hij niet
alleen bestemd, maar ook toegerust is om door
verstand en hart, door woorden en daden verre
boven al het geschapene uit te blinken, en hij
zal zich in eigen oogen voelen rijzen, en de macht
in zich erkennen tot het volbrengen van veel
goeds, veel groots, veel edels. Wij zijn geen
dieren, neen : maar wij zijn voor het meerendeel
zwakke, moedelooze stervelingen; nog eer wij
eigenlijk den waren levensstrijd beginnen heeft
ons zelfvertrouwen reeds zoo menigen schok ont
vangen, dat wij wel een woordje van bemoediging
behoeven, om ons te herinneren welke krachten
in ons sluimeren; en terwijl wij aldus aan
onszelven twijfelen, komt men ons toeroepen, dat wij
onder de laagste dieren tehuis behooren!
En dat waarom, vragen wij u, Caliban? Wat
geeft u het recht de reeds ontzenuwde menschheid
nog bloediger wonde toe te brengen ? Zijn het do
oorlogswolken die zich een wijl aan de lucht
hebben vertoond en vrij wat dreigender geacht
werden dan zij in werkelijkheid waren? Gij zegt
althans, dat de mensch ten allen tijde en ook nu
getoond heeft belustigd te zijn op het bloed van
zijn naaste; maar gij vergeet, dat de duizenden
die ter slachtbank geleid worden, geen oogenblik
naar den oorlog hebben verlangd, ja dat zelfs de
tirannen die hem in het leven riepen, geenszins
uit dierlijkheid of bloeddorst het sein tot dion
somberen strijd tnsschen twee volkeren hebben
gegeven; doch met een doel dat zij hot ook
wreed in de middelen welke vereischt worden
om er toe te geraken niet gansch en al van
grootheid ontbloot is, den wensch hun land
machtiger te maken, het uit te breiden, of
misschien een bloedigen hoon, der natie aangedaan,
te wreken.
Gij zegt dat wanneer enkele lieden zich nog
bekommeren over de vraag ot het menschdom
reeds in vroegere eeuwen geleden, gevoeld en
geworsteld heeft, men hun tot eenig antwoord
de tallooze plaatsen kan aanwijzen, waar groote
veldslagen geleverd zijn, waar de mensch den
mensch vermoord heeft, en zich meer dan ooit
een vernielend roofdier heeft betoond: Is dat
alles wat die zwijgende vlakten in het geheugen
brengen? Het is er zoo stil, als wilde zelfs de
natuur elk gerucht vermijden, dat den slaap zou
kunnen storen van hen, die daar onder de
bloeiende ericas en de zoden der heide voort
sluimeren, en toch trilt er iets in de lucht dat
ons toefluistert wat al voorbeelden van helden
moed, wat al zelfverloochening, vaderlandsliefde
scherpzinnigheid en trouw men daar ter plaatse
heeft aanschouwd. Nog maar eenige weken ge
leden bevatte eveneens een uwer bladen het ver
haal van die twee gekwetste krijgslieden uit de
beide verschillende legers, welke heel den dag
tegenover elkander hebben gestaan, en nu, tegen
den nacht onder de dooden zijn achter gebleven.
Eerst den volgenden morgen zal men daar waar
schijnlijk wederkeeren om zich te overtuigen of
er geen gewonden zijn geweest, wier bezwijming
hen als dood deed beschouwen, en de nacht wordt
zoo koud, dat een hunner, een jong officier aan
den grijzen snorbaard, zijn vijand zegt overtuigd
te zijn den volgenden morgen niet weer te zullen
ontwaken uit den slaap, die zich al meer en
meer van hem begint meester te maken. Ook de
ander weet zijn vonnis geteekend, de kogel die
hem getroffen heeft, zal binnen enkele uren zijn
taak volbracht hebben, maar hij zegt niets, en
als do jongeling van uitputting en koude inge
sluimerd is, kruipt hij tot dicht bij hem en dekt
hem toe met zijn eigen mantel, die hem zelven
toch anders zoo welkom zou zijn geweest.
Zoolang er dergelijke heldendaden geschieden,
en wie zal zeggen hoeveel er in het verborgene
plaats vinden waarvan de wereld nooit iets ver
neemt? zoolang door duizenden in hospitalen dood
en besmetting wordt getrotseerd, ter wille alleen van
den lijdenden evenmensch; zoolang er lieden worden
gevonden die al hunne schatten weggeven aan de
armen en onverzorgden; zoolang oen gezagvoerder
met het pistool in de hand Janmaat moet beletten
een wissen dood te gemoet te snellen, om eenige
onbekende schipbreukelingen te redden, zoolang
er zielen op aarde zijn als die van dien
Amerikaanschen machinist, die slechts enkele jaren
geleden een trein tot stilstand bracht, door zelf
den vuurdood te kiezen, en zich op de in lich
ter laaie staande locomotief te begeven, die in
ijzingwekkende vaart voortrende; zoolang kome
niemand ons zeggen dat de mensch slechts een
walgelijk dier is. Nooit werd een dergelijk woord
schitterender gelogenstraft dan door zijne eigene
daden en het ware vrij wat barmhartiger op
deze te wijzen, dan aldus aan menigeen allen
levensmoed te benemen. Wij zeggen niet dat er
onder de stervelingen geen enkel dier" gevonden
wordt; er is geen land zoo gezegend en schoon,
of er zijn ook wel zieken onder zijne bewoners
aan te wijzen, maar de gezonden hebben verreweg
de meerderheid, en zoo is het ook in het zedelijk
leven. CLAUDIUS.
SARCEY OVER HET LEEREN VAN
VREEMDE TALEN.
Men weet dat Sarcey, de bekende FranscLe
tooneelcriticus, zich nooit met de studie van mo
derne talen heeft bezig gehouden en niet bij
machte is om de dramatische meesterstukken van
Shakespeare in de oorspronkelijke taal te genie
ten. Wellicht is aan deze voor een criticus van
gezag zeer opmerkelijke eenzijdigheid het feit toe
te schrijven, dat Shakespeare ook in Fransen ge
waad den heer Sarcoy niet kan bekoren en dat
de lundiste van den Temps voor enkele weken ver
klaarde, zich bij Monnet Sully's Hamlet te hebben
verveeld, terwijl hij een terzelfder tijd in de
PorteSaint-Martin gegeven draak, Ie l'ërc Chasselas,
hemelhoog verhief. Zonderling is echter de wijze,
waarop Sarcey, die tegenwoordig ook in do
Hcpubliqite Franyaise artikeltjes over allerlei onder
werpen schrijft, in dit blad de gebrekkige taal
kennis zijner landgonootcn tracht te verontschul
digen door citaten uit een Engelsch leerboek van
de Fransche taal. Op gezag van zekeren heer
Patilleau, haalt hij voorbeelden aan als de vol
gende: Je crains qu'il ne veuillo faire un orage ce
soir" en Dans ma familie, plusieurs sont morts
avant trente ans d'age" of wel Portons quelquo
chose avoc nous dans Ie cas 011 nous ayons faim."
Dit zijn geen solceismes, zegt Sarcey, maar het
zijn ook geen Fransche uitdrukkingen. Volkomen
waar. Maar verwonderlijk is de conclusie van den
criticus. Hij wil, dat men de taal Icere door con
versatie en niet uit cenc grammatica, terwijl men
al weder volgons zijne voorstelling in Engeland
uitsluitend den omgekoerden weg volgt en op do
studie der taal uit hot leerboek zoo mogelijk ecu
verblijf in het buitenland laat volgen, om bijv. te
Parijs Ie fratifais parló te loeren. Hij klaagt er
over. dat onze jonge leerlingen, die zeer behoor
lijk eene bladzijde van Addison kunnen vertalen,
na zes jaren leertijd niet in staat zijn om mot
een Engelschcn kellner te praten."' Dit strekt
noch den jeugdigen leerlingen", noch hun leer
meesters tot eer, doch op gezag van Sarcey wil
len wij aannemen, dat dot waar is. Do vraag is
echter, of do gemelde jeugdige leerlingen, die,
als zij geen handelsreizigers worden, waarschijn
lijk weinig behoefte aan een onderhoud met een
Engelschcn waiter zullen hebben, niet hun dool
zullen hebben bereikt, wanneer zij eene blad
zijde van Addison" (de keuze van den auteur
blijve voor rekening van den lieer Sarcey!) be
hoorlijk kunnen lezen, verstaan on in hunne eigene
taal kunnen overbrengen. Als de Frarsche criti
cus eene flauwe voorstelling had van het Fransch,
dat jeugdige buitenlanders van bonnes loeren
(Sarcey spreekt zelfs van nourrices!), dan zou hij
waarschijnlijk den uitvoer van ettelijke duizenden
Noël et Chapsal's" aanbevelen.
Aan het slot van zijn artikel zegt Sarcey:
Wat kan men voor dat alles afleiden? Dat de
Engelschen niet beter Fransch kennen, dan wij
Engelsch. Het is een vooroordeel bij ons, dat bui
tenlanders onze taal kennen. Zij zijn daarin even
onkundig, als wij slecht onderwezen zijn in de
hunne."
En dat alles omdat de heer Patilleau in een
Engelsch schoolboek eenige niet allcdaagschc
bokken heeft ontdekt, die ieder ander dan Sar
cey. als Anglicismen herkent! Waarlijk, de criti
cus heeft ons hier, in plaats van zelfkritiek, eene
oratio pro domo opgedischt!
EEN SCHOOL VOOR JOURNALISTEN.
Wie het bovenstaande opschrift leest, zal wel
licht vragen: lo. of er nog geen journalisten ge
noeg zijn? 2o. of de praktijk voor de beginners
en voor hen die het worden willen niet de beste
leerschool is? DeheerDavid Anderson te Londen
zal de eerste vraag, evenzeer als de tweede, be
vestigend beantwoorden, maar er bij opmerken,
dat hij niet de quantiteit wil vermeerderen, maar
de qualiteit wil verbeteren, en dat zijne leerschool
juist eene bij uitnemendheid praktische zal wezen.
De heer Anderson is alles behalve een nieuwe
ling in het vak. Hij heeft gewerkt voor de Weekly
Dispatch, voor den Hornet, voor den Examiner.
voor All the Year liound (onder Dickens) in het
laatst, acht jaren lang, voor den Daily, elegraph.
Hij kent dus het klappen van den zweep.
Wat hij wil, zegt hij in zijn prospectus. Hij
belooft, door eene praktische opleiding gedurende
twaalf maanden, ieder behoorlijk ontwikkeld
jongmensch te maken tot een volkomen bruikbaar en
ervaren journalist, die van zes tot twintig pond
sterling per week (dus van ?3744 tot /'12,480
per jaar) aan werk voor de pers kan verdienen.
Als men nu weet, dat de heer Anderson voor zijn
practisch onderricht slechts 100 pond sterling
(?1200) per jaar vordert, dan zal men moeten
erkennen, dat de geldbelegging zoo kwaad niet
is, al erkent de ondernemer, met prijzenswaardige
openhartigheid, dat mislukking niet uitgesloten is.
Ik heb gedurende mijne carrière van dertig
jaren als journalist dikwijls gezien, hoe veel waarde
eeu weinig dressuur door een man van het vak voor
den beginner zou hebben", zegt de heer
Anderton. Ieder jongmonsch die aan de akademie
is geweest, denkt, dat hij slechts een paar ka
mers in the lemple behoeft te huren, om dadelijk
als journalist te kunnen optreden. Hij krijgt eene
aanbeveling voor een hoofd-redacteur, en vraagt
om werk. Men geeft hem een roman om te be
spreken en zoo te tooncn wat bij kan. Maak het
kort" zegt de redacteur frisch, pittig, en
zeg overigens precies wat ge wilt." Over een paar
daar dagen brengt het jonge mensch een paar
kolommen, zonder kleur of heerlijkheid, die de
groote man met een enkelen blik heeft beoor
deeld on veroordeeld. In den regel is het niets
waard, en komt het in de prullcnmand terecht.
Doch het jonge mensch laat zich niet afschrikken,
en zendt paragraphs (entrefilets) en notes (op
merkingen) over alle denkbare onderwerpen, om
het even of zij al of niet te pas komen. Voor
ne inzending, die geplaatst wordt, zijn er vijf
die ter zijde worden gelegd. Nu begint de aspi
rant zijn geluk te beproeven met grootere op
stellen, over onderwerpen van staatkundigen en
maatschappelijken aard; maar het ontbreekt hem
aan oordeel om zijn onderwerpen te kiezen, aan
sufoir faire; zijn stijl is gezwollen, zijn wijze van
behandeling onzinnig. En zoo blijft hij met zijn
proefnemingen en zijn teleurstellingen voortsuk
kelen. Er zijn uitzonderingen, maar zij zijn zeld
zaam.
Welnu, deze sukkelaars zal de heer Anderson
tot bruikbare menschen maken. Voor f 1:200 per
jaar zal hij hun zijn ondervinding verkoopen. Zijn
leerlingen behandelt hij, alsof zij leden eener re
dactie au grand sérieux waren wanneer hij
zich namelijk overtuigd heeft, dat zij goed ont
wikkeld en intelligent zijn en dat het hen met
de zaak ernst is. De een wordt gestuurd naar
eene revue in Hydc-Park; hij gaat te elf uur uit
en moot te drie uur een bericht van 300 woor
den niet meer of niet minder! ? indienen.
Een tweede moet den inhoud van een kolom
comlensecren in een halve, een derde kolom, in
twaalf of zes regels. (Van het uitdijen" schijnt
de praktische Engel chman geen werk te makei ;
het eircumlocution o/'fice staat niet op het pro
gramma van den heer Anderson). Een derde leer
ling gaat naar eeno schilderijen-tentoonstelling
of naar eene voorstelling in den schouwburg, om
met eene critick te huis te komen.
Bij zijn verdeelirtg van arbeid gaat de
journalisteu-formeci der natuurlijk te rade met den aan
leg van zijne leerlingen. Neem bijvoorbeeld een
schrijver over politieke onderwerpen" zegt hij.
Zoo iemand moet de geschiedenis van Engeland
op zijn duimpje kennen. Hij moet flink op de
hoogte zijn van constitut:'onneel recht, van inter
nationaal recht, van staathuishoudkunde; hij moet
kunnen beschikken over een belangrijk fonds van
algemcene kennis. Hij moet lichamelijk en geeste
lijk geschikt zijn om vlug te kunnen stellen; hij
moet tact en oordeel bezitten, en hij moet zich
toeleggen op het onderdrukken van persoonlijke
vooroordoclcn en persoonlijke antipathieën. Na
tuurlijk beweer ik niet, dat ik van iemand in n
jaar tijds een politicus kan maken, maar ik kan
hem op den goeden weg helpen. Ik zou hem
groote en kleine hoofdartikelen laten schrijven
over de onderwerpen van den dag. en hem wijzen
hoe zulke artikelen worden ineengezet. Ik zou
hem zeggen, wat hij bestudceren moest, en hem
oefenen in de kunst, om zich-zolf te bohecrschcn
en te beperken on om persoonlijkheden te ver
mijden."
De heer Anderson wil verder les geven in hot
interviewen", in het verkrijgen van inlichtingen
in het samenstellen van korte en toch volledige
telegrammen, in het gebruik van standaardwer
ken, die tot naslaan dienen, in het ver
mijden van hetgeen den schrijver met de strafbe
palingen tegen hoon en laster in conflict zou kun
nen brengen. Hij doceert ook de kunst van re
clame maken; hij loert, hoe men een politieagent
moet omkoopen (laat ons hopen, dat dit leelijke
woord in overdrachtelijke!! zin wordt gebruikt!),
hoe men vervelende en lastige personen uit don
weg moet gaan, en hoe men als persman aan den
fecstmaaltijd moet deelnemen.
Zal de heer Anderson eene school vormen? Als
hij zijnen leerlingen werkelijk zoo hooge eischen
stelt, als boven is aangegeven, en het talent bezit
om wat hij zelf geleerd beeft ook aan anderen
mede te doelen, mag men hem, in het belang der
Engelsche journalistiek, goed succes op zijne on
derneming wenschen.
V A R I A.
Te Now-York is op 74-jarigen leeftijd Amerika's
beroemdste kansslredenaar, Henry Ward Beecher,
overleden. De heer Beecher, eigenaar van do