De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 20 maart pagina 4

20 maart 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 333 Peltzer). Deze is de auctor moraWsvan 4ën moord, door een mauoais sujet, broeder van T«nwon<fe, behendig voltrokken. Aanleiding tot «dezen moord geeft de groote, hartstocht van JacnTermonde voor de moeder van André. Deze i zoover gelukkiger dan Hamlet, daar hij niet door een geest, maar door een nauwkeurig en pijnlyk onderzoek tot dézekerheid komt, dat zyn stiefvader de misdaad bedreven en zijne moeder /volkomen onschuldig is. Voortreffelijk is daarbij de ontknooping gevonden. Andréovertuigt den Schelm van zyn misdrijf en eischt, dat hy zich ' zelven straffe. Maar uit liefde voor zijne, door een moord verworven vrouw, wil hij blijven leven, on danks eene kwaal, die hem ten grave sleept. In een plotselinge uitbarsting van woede doodt Andr zyn stiefvader, en deze heeft nog de kracht op een papier te schrijven: Pardon, Marie. Jesouffrais trop f ai voulu en finir... en te teekenen. Wel heeft Andrézyn voornemen volvoerd, wel heeft hij zyn armen vader gewroken, maar zijne moeder, die nimmer iets weten mag, blijft den moordenaar beweenen en verwoest de zielsrust van haar zoon. ..*- Het is niet te ontkennen, dat Andr Cor, nélis" met schitterend talent is geschreven, maar evenmin dat de poging, om in zuiver wijsgeerigpsychologische sfeer de stof voor een roman te yinden, uiterst vermetel is. De studie aan het ?zielslgden van dezen modernen Hamlet besteed, heeft den denker te ver verwijderd van het zoo gering geachte uitwendige leven van menschen .en dingen. Het proces Peltzer leert, dat het fijnste overleg .van moordenaars niet aan de scherpzin nigheid van den Belgischen rechter van instructie ontsnapt. Waarom wordt de Fransche veronder steld minder scherpzinnig te wezen? Men heeft beweerd 6) dat het motief van dezen roman evenals van Hamlet" hierin bestaat, ??dat de mensch geen meester is over de hande lingen, die uit zijn karakter en de omstandighe den .... voortspruiten;... . zoodat dikwijls het slagen van onze plannen iets met zich brengt, dat strekt om ons zelf te vernietigen." Van Hamlet heet het, dat zijn voornemen om zijn vader te wreken.... hem zedelyk doodt, nog voordat hy zyn plan kan volvoeren. Mij dunkt er hapert hier iets. Hamlet wil zijn vader wreken, . de omstandigheden eischen het. Maar Hamlet's karakter is eigenaardig dus ontwikkeld, dat hij niet krachtig willen kan; dat hij terugdeinst voor de daad. Zijn tragische ondergang is volkomen gerechtvaardigd door zijn gebrek aan kracht tot ? handelen. Had hij onmiddellijk na de verschijning " van den geest zijns vaders den koning van Dene marken van zijn troon gestooten en gedood, hij hadde getriumfeerd zonder zelfvernietiging! Met AndréCornélis is het een ander geval. .Zijne moeder is onschuldig. Zij mag nooit iets weten, noch omtrent de geschiedenis van den eersten, noch omtrent dien van den tweeden moord. Hij kan haar in geen geval de oogen openen, daar zij het besterven zou. De vraak van den zoon had kunnen bestaan en moeten bestaan in het opsporen van het misdry'f en in het ontdekken zijner wetenschap aan den moordenaar. Deze zou onder de ondragelijke foltering bezweken zijn. Een stiefzoon, die telkens als een levende bedreiging met de bewijzen van het misdrijf voor de oogen van den moordenaar verschijnt, behoeft de hand niet naar een dolk uit te strekken. En schoon AndréCornélis door de laatste rege len schrifts zijns stiefvaders wordt gered van ver volging, is het niet anders dan poëtische recht vaardigheid, dat hij zijne daad met bittere zelf kwelling overdenkt. Had Paul Bourget zijn roman in bovengenoemden zin geschreven, het wijsgeerigpsychologisch raadsel had dan niet met zooveel pijnlijke voorzorg behoeven te worden gesteld. Dr. JAN TEN BBINK. 1) N. 4 tome II, Février 1887, p. 159. ? 2) 3 Edit. Paris Alph. Lemerre 1887. 3) Dédicace a Hippolyte Taine. 4) Zie mijn vorig artikel Toekomst-Muziek. 5)~April-aflevering voor 1886, bl. 397?424. 6) Dr. W. G. C. Byvanck in den Spectator" van 5 Maart 1887. FRANSCHE DAGBLADSCHRIJVERS. Sedert jaren reeds gevoel ik dag aan dag grooter bewondering voor de welsprekende artikels uit de pen der fransche journalisten gevloeid. Onver schillig of men Ie Temps, les Débats, Ie Gaulois, Ie Figaro, Ie Gil Blos, of welke groote Parijsche courant dan ook ter hand neemt, steeds kan men zeker, wezen er het een of andere stuk in te vinden dat ons boeit en meesleept, zoowel door de zorg welke daarin aan de taal is besteed, als door den stijl, en de geestige opmerkingen, waaraan zelfs de ernstigste kolommen zoo rijk zijn. Noch de Engelsche, noch de Duitsche pers is by machte ons een dergelijk genot te verschaffen, de Belgische Indêpendance slaagt er nog hot best in, en toch is het lang niet hetzelfde. Maar noblesse oblige!" ook voor de pen, en wanneer men zeker is, gelijk die heeren in Frankryk, dat vijftig a zestigduizend lezers zich terstond op het blad zullen werpen waarin een artikel van hunne hand voorkomt, dan zijn zij, meer dan ooit, zedelijk verplicht zorg te dragen dat hetgeen zij voor zulk eene tallooze menigte neerschreven geen vergif zij, dat een lezer moet ontzenuwen en ongeschikt maakt voor het leven. Dat zij zulks wel eens uit het oog verliezen, toont ons het hoofdartikel aan in de Figaro van Vrijdag 25 Februari. Caliban, of liever Emile Bergerat, wiens talent wel niemand zal betwisten, maar wiens woorden daarom ook juist des te ge vaarlijker zijn, richt daarin een open brief aan graaf Léon Tolstoï, een brief, die niet dan met een huivering kan gelezen worden, en toch zóó schoon van vorm, zóó aangrijpend van inhoud is, dat hij zekerlijk nog over maanden voort zal blij ven fluisteren aan het oor dergenen, die hem ge lezen hebben en zooveel kwaad moet stichten, dat wy, daar waar hij zelf neerschrijft: Graaf Leon Tolstoï, gij wiens edelmoedige ziel geen an dere les mogelijk acht voor de oude menschheid als het voorbeeld van een nederigen arbeid, ter?wjjl gig te midden van uw boeren aan den landbouw bezig zijt, den ploeg voortdrijvende, en in het pur per van den zonsondergang, de eeuwig wederkeerende en eerlijke zaadkorrels van het koorn uit strooiende, ik denk aan u, terwille van dat schoon ste uwer boeken, Lagiterre et la paix", waaraan de laatste gebeurtenissen weer zooveel actualiteit schenken, en onder het onheilspellend gebrom der kanonnen roep ik u toe: Welkeen walgely k dier is de mensch!" Als eenig voorrecht, toegerust met de gave zich anders te beschouwen dan hij werkelyk is, bewoont dat dier een klein planeetje zonder de minste beteekenis, en ofschoon dat planeetje be lachelijk nietig is, werd hem zulk een kortstondig leven geschonken dat hij hetzelve nog niet eens rond is geweest aleer hij sterft. Wat zeg ik! Twee duizend jaren lang heeft hij noodig gehad om te weten dat de Aarde rond was en indien zij bij toeval vierkant mocht zyn, zal hij dat eerst over twintig eeuwen vernemen dank zij den voor uitgang van hetgeen de ongelukkige, als wilde hij er den spot mee drijven, de Wetenschap noemt. De langstlevenden bestaan ongeveer tachtig jaar voort, d. w. z. dat zij ongeveer tachtig maal de bliksemstralen van den dageraad door het reusachtige, beslagen glas der duisternis zien dringen; van die tachtig jaren slapen zij er veertig. Van daar ook dat de anderen hen begraven en op het marmer neerschrijven: Deze heeft geleefd!'" want ziedaar de zin der grafschriften." En na deze vriendelijke woorden gaat hij voort, in niet minder bittere taal aan te duiden hoe de mensch eigenlijk geen oogenblik leeft, welk een wreedaardig, onwetend, ingebeeld dier hij is, in wien alleen de geest tot vernieling bovendrijft; om te eindigen met deze woorden, die tevens ook op de rampen te Mzza zien: Waar zullen wij ons over tien eeuwen bevin den, wij beesten van nauwelijks zes sekonden duur, die er van spreken, elkander onderling te verworgen, terwijl de aardkorst zelf zich opent en onder onze voeten kraakt?" Wy zijn de eersten om recht te doen weder varen aan de heerlijke gaven van den heer Ber gerat; maar waar wil het heen indien juist de mannen die de kunst verstaan de zoo moeielijk te winnen aandacht der menigte te boeien, die me nigte gaan verkondigen, dat de mensch onder de laagste der dieren behoort gerangschikt te worden! Voor zoover wij ons rekenschap geven van den tydgeest, weten wij allen, dat wij dagen beleven, waarin de groote massa zich reeds veel te zeer bezig houdt met het ontleden van gevoelens, denk beelden, doel van bestaan en de vraag wat de mensch toch eigenlijk wel is. Jonge lieden, die zich enkel nog moesten bekommeren om de wijze waarop zij eene waardige plaats in de maatschappij zouden verwerven, brengen uren achtereen door in onvruchtbaar gepeins over allerlei vraagstukken omtrent het eigen ik, en nu komt daar op een maal een hunner geliefkoosde schrijvers verkondi gen, dat de mensch enkel een beest is, een wal gelijk dier!" Indien zij. gelijk maar al te waarschijnlijk is, geloof slaan aan een woord dat hun zoo krachtig wordt toegeroepen, wat wil men dan nog van hunne toekomst hopen ? Zij achten zich voortaan redelooze dieren, derhalve kunnen zij zich ook als dieren gedragen, zonder dat iemand nog het recht heeft hem daar een verwijt van te maken, dieren zijn dieren, en dieren handelen als dieren," zouden de Romeinen gezegd hebben. En de menigte oordeelt als zij. Zeg aan iemand dat gij hem wantrouwt en tien tegen n keer zal hij eindigen met dat wantrouwen te recht vaardigen ; toon daarentegen aan een zwakke natuur dat gij, ofschoon hare wankelmoedigheid kennende op haar berust en meer dan waarschijn lijk zal zij er oen eer in stellen zich dat vertrouwen waardig te maken. Een groot schrijver heeft gezegd: De menschen zijn meestal wat wij ze maken." De heer Bergerat en zijns gelijken zou den er walgelijke dieren van kunnen vormen; immers aldus redeneerden de meesten: Indien ik waarlijk een dier ben, dan kan niemand mij ook langer verantwoordelijk voor mijne daden achten, dan helpt het niet meer of ik al naar hooger en beter streef; dan behoef ik voortaan ook geen breidel meer aan mijne hartstochten te stellen; dan bestaan er wetten noch beginselen meer voor mij." Zeg daarentegen aan den mensch, dat hij niet alleen bestemd, maar ook toegerust is om door verstand en hart, door woorden en daden verre boven al het geschapene uit te blinken, en hij zal zich in eigen oogen voelen rijzen, en de macht in zich erkennen tot het volbrengen van veel goeds, veel groots, veel edels. Wij zijn geen dieren, neen : maar wij zijn voor het meerendeel zwakke, moedelooze stervelingen; nog eer wij eigenlijk den waren levensstrijd beginnen heeft ons zelfvertrouwen reeds zoo menigen schok ont vangen, dat wij wel een woordje van bemoediging behoeven, om ons te herinneren welke krachten in ons sluimeren; en terwijl wij aldus aan onszelven twijfelen, komt men ons toeroepen, dat wij onder de laagste dieren tehuis behooren! En dat waarom, vragen wij u, Caliban? Wat geeft u het recht de reeds ontzenuwde menschheid nog bloediger wonde toe te brengen ? Zijn het do oorlogswolken die zich een wijl aan de lucht hebben vertoond en vrij wat dreigender geacht werden dan zij in werkelijkheid waren? Gij zegt althans, dat de mensch ten allen tijde en ook nu getoond heeft belustigd te zijn op het bloed van zijn naaste; maar gij vergeet, dat de duizenden die ter slachtbank geleid worden, geen oogenblik naar den oorlog hebben verlangd, ja dat zelfs de tirannen die hem in het leven riepen, geenszins uit dierlijkheid of bloeddorst het sein tot dion somberen strijd tnsschen twee volkeren hebben gegeven; doch met een doel dat zij hot ook wreed in de middelen welke vereischt worden om er toe te geraken niet gansch en al van grootheid ontbloot is, den wensch hun land machtiger te maken, het uit te breiden, of misschien een bloedigen hoon, der natie aangedaan, te wreken. Gij zegt dat wanneer enkele lieden zich nog bekommeren over de vraag ot het menschdom reeds in vroegere eeuwen geleden, gevoeld en geworsteld heeft, men hun tot eenig antwoord de tallooze plaatsen kan aanwijzen, waar groote veldslagen geleverd zijn, waar de mensch den mensch vermoord heeft, en zich meer dan ooit een vernielend roofdier heeft betoond: Is dat alles wat die zwijgende vlakten in het geheugen brengen? Het is er zoo stil, als wilde zelfs de natuur elk gerucht vermijden, dat den slaap zou kunnen storen van hen, die daar onder de bloeiende ericas en de zoden der heide voort sluimeren, en toch trilt er iets in de lucht dat ons toefluistert wat al voorbeelden van helden moed, wat al zelfverloochening, vaderlandsliefde scherpzinnigheid en trouw men daar ter plaatse heeft aanschouwd. Nog maar eenige weken ge leden bevatte eveneens een uwer bladen het ver haal van die twee gekwetste krijgslieden uit de beide verschillende legers, welke heel den dag tegenover elkander hebben gestaan, en nu, tegen den nacht onder de dooden zijn achter gebleven. Eerst den volgenden morgen zal men daar waar schijnlijk wederkeeren om zich te overtuigen of er geen gewonden zijn geweest, wier bezwijming hen als dood deed beschouwen, en de nacht wordt zoo koud, dat een hunner, een jong officier aan den grijzen snorbaard, zijn vijand zegt overtuigd te zijn den volgenden morgen niet weer te zullen ontwaken uit den slaap, die zich al meer en meer van hem begint meester te maken. Ook de ander weet zijn vonnis geteekend, de kogel die hem getroffen heeft, zal binnen enkele uren zijn taak volbracht hebben, maar hij zegt niets, en als do jongeling van uitputting en koude inge sluimerd is, kruipt hij tot dicht bij hem en dekt hem toe met zijn eigen mantel, die hem zelven toch anders zoo welkom zou zijn geweest. Zoolang er dergelijke heldendaden geschieden, en wie zal zeggen hoeveel er in het verborgene plaats vinden waarvan de wereld nooit iets ver neemt? zoolang door duizenden in hospitalen dood en besmetting wordt getrotseerd, ter wille alleen van den lijdenden evenmensch; zoolang er lieden worden gevonden die al hunne schatten weggeven aan de armen en onverzorgden; zoolang oen gezagvoerder met het pistool in de hand Janmaat moet beletten een wissen dood te gemoet te snellen, om eenige onbekende schipbreukelingen te redden, zoolang er zielen op aarde zijn als die van dien Amerikaanschen machinist, die slechts enkele jaren geleden een trein tot stilstand bracht, door zelf den vuurdood te kiezen, en zich op de in lich ter laaie staande locomotief te begeven, die in ijzingwekkende vaart voortrende; zoolang kome niemand ons zeggen dat de mensch slechts een walgelijk dier is. Nooit werd een dergelijk woord schitterender gelogenstraft dan door zijne eigene daden en het ware vrij wat barmhartiger op deze te wijzen, dan aldus aan menigeen allen levensmoed te benemen. Wij zeggen niet dat er onder de stervelingen geen enkel dier" gevonden wordt; er is geen land zoo gezegend en schoon, of er zijn ook wel zieken onder zijne bewoners aan te wijzen, maar de gezonden hebben verreweg de meerderheid, en zoo is het ook in het zedelijk leven. CLAUDIUS. SARCEY OVER HET LEEREN VAN VREEMDE TALEN. Men weet dat Sarcey, de bekende FranscLe tooneelcriticus, zich nooit met de studie van mo derne talen heeft bezig gehouden en niet bij machte is om de dramatische meesterstukken van Shakespeare in de oorspronkelijke taal te genie ten. Wellicht is aan deze voor een criticus van gezag zeer opmerkelijke eenzijdigheid het feit toe te schrijven, dat Shakespeare ook in Fransen ge waad den heer Sarcoy niet kan bekoren en dat de lundiste van den Temps voor enkele weken ver klaarde, zich bij Monnet Sully's Hamlet te hebben verveeld, terwijl hij een terzelfder tijd in de PorteSaint-Martin gegeven draak, Ie l'ërc Chasselas, hemelhoog verhief. Zonderling is echter de wijze, waarop Sarcey, die tegenwoordig ook in do Hcpubliqite Franyaise artikeltjes over allerlei onder werpen schrijft, in dit blad de gebrekkige taal kennis zijner landgonootcn tracht te verontschul digen door citaten uit een Engelsch leerboek van de Fransche taal. Op gezag van zekeren heer Patilleau, haalt hij voorbeelden aan als de vol gende: Je crains qu'il ne veuillo faire un orage ce soir" en Dans ma familie, plusieurs sont morts avant trente ans d'age" of wel Portons quelquo chose avoc nous dans Ie cas 011 nous ayons faim." Dit zijn geen solceismes, zegt Sarcey, maar het zijn ook geen Fransche uitdrukkingen. Volkomen waar. Maar verwonderlijk is de conclusie van den criticus. Hij wil, dat men de taal Icere door con versatie en niet uit cenc grammatica, terwijl men al weder volgons zijne voorstelling in Engeland uitsluitend den omgekoerden weg volgt en op do studie der taal uit hot leerboek zoo mogelijk ecu verblijf in het buitenland laat volgen, om bijv. te Parijs Ie fratifais parló te loeren. Hij klaagt er over. dat onze jonge leerlingen, die zeer behoor lijk eene bladzijde van Addison kunnen vertalen, na zes jaren leertijd niet in staat zijn om mot een Engelschcn kellner te praten."' Dit strekt noch den jeugdigen leerlingen", noch hun leer meesters tot eer, doch op gezag van Sarcey wil len wij aannemen, dat dot waar is. Do vraag is echter, of do gemelde jeugdige leerlingen, die, als zij geen handelsreizigers worden, waarschijn lijk weinig behoefte aan een onderhoud met een Engelschcn waiter zullen hebben, niet hun dool zullen hebben bereikt, wanneer zij eene blad zijde van Addison" (de keuze van den auteur blijve voor rekening van den lieer Sarcey!) be hoorlijk kunnen lezen, verstaan on in hunne eigene taal kunnen overbrengen. Als de Frarsche criti cus eene flauwe voorstelling had van het Fransch, dat jeugdige buitenlanders van bonnes loeren (Sarcey spreekt zelfs van nourrices!), dan zou hij waarschijnlijk den uitvoer van ettelijke duizenden Noël et Chapsal's" aanbevelen. Aan het slot van zijn artikel zegt Sarcey: Wat kan men voor dat alles afleiden? Dat de Engelschen niet beter Fransch kennen, dan wij Engelsch. Het is een vooroordeel bij ons, dat bui tenlanders onze taal kennen. Zij zijn daarin even onkundig, als wij slecht onderwezen zijn in de hunne." En dat alles omdat de heer Patilleau in een Engelsch schoolboek eenige niet allcdaagschc bokken heeft ontdekt, die ieder ander dan Sar cey. als Anglicismen herkent! Waarlijk, de criti cus heeft ons hier, in plaats van zelfkritiek, eene oratio pro domo opgedischt! EEN SCHOOL VOOR JOURNALISTEN. Wie het bovenstaande opschrift leest, zal wel licht vragen: lo. of er nog geen journalisten ge noeg zijn? 2o. of de praktijk voor de beginners en voor hen die het worden willen niet de beste leerschool is? DeheerDavid Anderson te Londen zal de eerste vraag, evenzeer als de tweede, be vestigend beantwoorden, maar er bij opmerken, dat hij niet de quantiteit wil vermeerderen, maar de qualiteit wil verbeteren, en dat zijne leerschool juist eene bij uitnemendheid praktische zal wezen. De heer Anderson is alles behalve een nieuwe ling in het vak. Hij heeft gewerkt voor de Weekly Dispatch, voor den Hornet, voor den Examiner. voor All the Year liound (onder Dickens) in het laatst, acht jaren lang, voor den Daily, elegraph. Hij kent dus het klappen van den zweep. Wat hij wil, zegt hij in zijn prospectus. Hij belooft, door eene praktische opleiding gedurende twaalf maanden, ieder behoorlijk ontwikkeld jongmensch te maken tot een volkomen bruikbaar en ervaren journalist, die van zes tot twintig pond sterling per week (dus van ?3744 tot /'12,480 per jaar) aan werk voor de pers kan verdienen. Als men nu weet, dat de heer Anderson voor zijn practisch onderricht slechts 100 pond sterling (?1200) per jaar vordert, dan zal men moeten erkennen, dat de geldbelegging zoo kwaad niet is, al erkent de ondernemer, met prijzenswaardige openhartigheid, dat mislukking niet uitgesloten is. Ik heb gedurende mijne carrière van dertig jaren als journalist dikwijls gezien, hoe veel waarde eeu weinig dressuur door een man van het vak voor den beginner zou hebben", zegt de heer Anderton. Ieder jongmonsch die aan de akademie is geweest, denkt, dat hij slechts een paar ka mers in the lemple behoeft te huren, om dadelijk als journalist te kunnen optreden. Hij krijgt eene aanbeveling voor een hoofd-redacteur, en vraagt om werk. Men geeft hem een roman om te be spreken en zoo te tooncn wat bij kan. Maak het kort" zegt de redacteur frisch, pittig, en zeg overigens precies wat ge wilt." Over een paar daar dagen brengt het jonge mensch een paar kolommen, zonder kleur of heerlijkheid, die de groote man met een enkelen blik heeft beoor deeld on veroordeeld. In den regel is het niets waard, en komt het in de prullcnmand terecht. Doch het jonge mensch laat zich niet afschrikken, en zendt paragraphs (entrefilets) en notes (op merkingen) over alle denkbare onderwerpen, om het even of zij al of niet te pas komen. Voor ne inzending, die geplaatst wordt, zijn er vijf die ter zijde worden gelegd. Nu begint de aspi rant zijn geluk te beproeven met grootere op stellen, over onderwerpen van staatkundigen en maatschappelijken aard; maar het ontbreekt hem aan oordeel om zijn onderwerpen te kiezen, aan sufoir faire; zijn stijl is gezwollen, zijn wijze van behandeling onzinnig. En zoo blijft hij met zijn proefnemingen en zijn teleurstellingen voortsuk kelen. Er zijn uitzonderingen, maar zij zijn zeld zaam. Welnu, deze sukkelaars zal de heer Anderson tot bruikbare menschen maken. Voor f 1:200 per jaar zal hij hun zijn ondervinding verkoopen. Zijn leerlingen behandelt hij, alsof zij leden eener re dactie au grand sérieux waren wanneer hij zich namelijk overtuigd heeft, dat zij goed ont wikkeld en intelligent zijn en dat het hen met de zaak ernst is. De een wordt gestuurd naar eene revue in Hydc-Park; hij gaat te elf uur uit en moot te drie uur een bericht van 300 woor den niet meer of niet minder! ? indienen. Een tweede moet den inhoud van een kolom comlensecren in een halve, een derde kolom, in twaalf of zes regels. (Van het uitdijen" schijnt de praktische Engel chman geen werk te makei ; het eircumlocution o/'fice staat niet op het pro gramma van den heer Anderson). Een derde leer ling gaat naar eeno schilderijen-tentoonstelling of naar eene voorstelling in den schouwburg, om met eene critick te huis te komen. Bij zijn verdeelirtg van arbeid gaat de journalisteu-formeci der natuurlijk te rade met den aan leg van zijne leerlingen. Neem bijvoorbeeld een schrijver over politieke onderwerpen" zegt hij. Zoo iemand moet de geschiedenis van Engeland op zijn duimpje kennen. Hij moet flink op de hoogte zijn van constitut:'onneel recht, van inter nationaal recht, van staathuishoudkunde; hij moet kunnen beschikken over een belangrijk fonds van algemcene kennis. Hij moet lichamelijk en geeste lijk geschikt zijn om vlug te kunnen stellen; hij moet tact en oordeel bezitten, en hij moet zich toeleggen op het onderdrukken van persoonlijke vooroordoclcn en persoonlijke antipathieën. Na tuurlijk beweer ik niet, dat ik van iemand in n jaar tijds een politicus kan maken, maar ik kan hem op den goeden weg helpen. Ik zou hem groote en kleine hoofdartikelen laten schrijven over de onderwerpen van den dag. en hem wijzen hoe zulke artikelen worden ineengezet. Ik zou hem zeggen, wat hij bestudceren moest, en hem oefenen in de kunst, om zich-zolf te bohecrschcn en te beperken on om persoonlijkheden te ver mijden." De heer Anderson wil verder les geven in hot interviewen", in het verkrijgen van inlichtingen in het samenstellen van korte en toch volledige telegrammen, in het gebruik van standaardwer ken, die tot naslaan dienen, in het ver mijden van hetgeen den schrijver met de strafbe palingen tegen hoon en laster in conflict zou kun nen brengen. Hij doceert ook de kunst van re clame maken; hij loert, hoe men een politieagent moet omkoopen (laat ons hopen, dat dit leelijke woord in overdrachtelijke!! zin wordt gebruikt!), hoe men vervelende en lastige personen uit don weg moet gaan, en hoe men als persman aan den fecstmaaltijd moet deelnemen. Zal de heer Anderson eene school vormen? Als hij zijnen leerlingen werkelijk zoo hooge eischen stelt, als boven is aangegeven, en het talent bezit om wat hij zelf geleerd beeft ook aan anderen mede te doelen, mag men hem, in het belang der Engelsche journalistiek, goed succes op zijne on derneming wenschen. V A R I A. Te Now-York is op 74-jarigen leeftijd Amerika's beroemdste kansslredenaar, Henry Ward Beecher, overleden. De heer Beecher, eigenaar van do

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl