De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 27 maart pagina 1

27 maart 1887 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

P?BW M m.1"" '"'JCL/1* "* ?* '' " "" AMSTUftDAMMEB Mttl A'. 18W WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ieder nommer bevat een Plaat. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAtTMAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond, Uitlevert Tj. T A N HOLKEM A, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 27 Maart, Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr. p. p. f 1.15. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer . . . 0.20. Reclames per regel 0.40. INHOUD: SLACHTOFFERS, H. - VAN .OVER DE GRENZEN, door E. D. Pflzel. FEUILLE TON : De Zevende, een Limburgsen Herbergsverté&elke, L door Emile Seipgens.^?UIT HET HAAGJETdoor Pasquifiq. UIT. PARIJS, door A. B KUNST EN LETTEREN: Het Tooneel te Amsterdam, door Alb. Th. JnbUseum van L, J. VeltmM, door Alb. Th, Muziek in de Hoofdstad, *>» a C.P.D.- L'art.de Dire.door J. A. Dirto. Fredigundis, Roman von Felix Dahn ?*-? Gladstone's Studiën over Homerus. Engetepbe en Fransche onsterfehjken, I. VARIA. SCHAAKSPEL. Oud-Amsterdamsche Verscheidenheden. Het huweujksnest, «aar Kalman vön Mikszath, E, (Slof). ALLERLEI. IN GEZONDEN. RECLAME. HANDEL. BEüBS-OVERZICHT, door E. B. ADVER TENTIËN. Slachtoffers. u. Waarlijk,'de overgevoeligheid, waarvan onze kamerleden blijk geven, is te verklaren, nog op een andere wijs, dan door den Hertog d'Hareourt geschiedt in zijn »Ulflexions sur les loia Sociales". Van 1871 tot 1881 lid van de Fransche Kamer had deze edelman alle ahekl om de zwakheden van afgevaarden te ontdekken. Ook hem was het niet ontgaan, dat de onbelangrijkste voorvallen, de onbeteekenendste -gezegden soms een bui tengewone opschudding onder de vergaderden te weeg brachten. Hij had het bijgewoond, dat een minister, die een hoogst gewichtige verklaring voorlas, door den tocht een blaadje van zijn redevoering uit de hand werd geblazen, en de geheele Kamer in een luid gelach uitbarstte, en eerst op haar verhaal kwam, toen de speech ten einde liep. De Hertog schrijft dit gebrek aan zelfbeheersching, deze overprikkeling der zenuwen toe aan den invloed van het voorbeeld. En heeft tot op zekere hoogte gelijk. Als n schaap over de brug is volgen er meer dere, lachen en schreien zijn aanstekelijk, doch wij meenen, dat zulk een overgevoeligheid voor het komische in hoofdzaak het gevolg is van het gevoel van onlust, van verveling, waaraan Kamerleden vele uren achtereen ten prooi zijn. De Hertog gelooft te eer, dat zijn collegaas van 1871?1881, geleid werden door een in stinkt van riavolging en mitsdien allen te Feuilleton. De Zevende. Een lAmburgscli HerbergsvertelseïTce DOOE Toen de suikerbakker Jean Gielesen zoo vertelde de brouwer Dohmen uit Brussel terugkeerde, waar hij de kunst geleerd had, was hij een flinke, mooie jongen, met polkahaar en zwarte oogen, altijd even chique ge kleed met een kort jasje, een wit vest en een grijze spanbroek aan alloh! een eerste Kiskedi *). Hij kon allerlei taartjes, »opzatten", nougats en suikerwerk bakken, zonder zijn peperkoek, zijn pain de luxe en zijn zwartorood te vergeten. De bakkerij ging uitste kend en Jeangske had zooveel meisjes kun nen krijgen als hij maar wilde, aan eiken yinfr een. Maar dat was niet van zijn gading. oe 't kwam, ik weet het niet Jean Gielesen had het land aan de steedsche meis jes: hij wilde een boerinneke hebben. De juffertje_B konden zooveel vensterparade maken als ze wilden, in het voorbijgaan zooveel gieche len als hun maar eenigszins goed stond, zoo veel taartjes eten als ze maarKonden binnenspelen Jean bleef ongevoelig voor hun vroolnk gesnap^ voor hun verliefde lonkjes, voor hun loftuitingen over zijn heerlijk gebak. Maar als 't marktdag was, wipte hij elk oogenblik uit de bakkerij naar boven, quasie om behulpzaam te zijn achter de toonbank. , Het duurde dan ook geen drievierdel j aars of Jean was geëngageerd met het mooie Mieke van _ Margratenhof onder Wielder. En een mooi deerntje was 't, sapristi! zooals er in «ren in den omtrek geen tweede te vinden *) Kiskedi, van het Fransche: qu'est-ce-qu'il dit? gelijk toejuichten, afkeurden, of lachten, wijl zij niet tot de krachtigste individuen gere kend konden worden. Hij geeft toe, dat zij zekere kostelijke eigenschappen bezaten; zij waren beter onderwezen dan de groote menigte, maar zoo doet hij opmerken: ontwikkeling is hier niet hoofdzaak, op juistheid van opjdeel en op karakter komt het aan. Eu wat deze laatste hoedanigheden betreft, staan de Fransche kamerleden niet boven hun landgenooten. Een overwinning bij de stembus is, naar de meening van den Hertog d'Har eourt alles behalve een bewijs van zedelijke voortreffelijkheid. »Tout porte au contraire a supposer chez les lus de faibles caractères, car cette faiblesse même est une condition habituelle de succes dans la carrière parle mentaire. L'électeur, comme tout hornme qui doit se choisir un maitre, aime a Ie prendre peu impérieux, docile même s'il Ie trouve. Ensuite tant de démarches, tant de déclarations, conseillées ou imposées au candidat, risquent fort de trop grandir a .ses yeux Ie mérite des concessions;'' aussi, toot bien pesé, je me refuse a considérer les d putês comme plus forts que d'autres, par leur jugement ou par leur caractère, pour résister a, l'exemple." Wij durven onze lezers met dit oordeel in kennis stellen, omdat het Fransche af gevaardigden geldt. Ten onzent hebben de afgevaardigden de kiezers dat wil zeggen de besturen der kiesvereenigingen ook wel naar de oogen te zien, maar een overwin ning bij de stembus in Nederland, onder stelt niet zooveel plooibaarheid van karakter, als de Hertog d'Hareourt bij zijn medeafgevaardigden waarschijnlijk acht. Ten onzent ligt de oorzaak der ontzenuwing meer in de kamer, dan op den weg daarheen; al is die laatste ook niet geheel onverdacht. Onze afgevaardigden, zijn niet de slachtoffers van hun kiezers, zij zijn de slachtoffers van het kamerleven, dat zij hebben te leiden. Luiheid is des duivels oorkussen, en ledigheid de moeder veler zonden. En tot luiheid en ledig heid worden onze afgevaardigden gedwongen. Weken achtereen te moeten zitten luisteren naar middelmatige sprekers is even verderflijk voor 's menschen geest en karakter als heele dagen op de sociëteit door te brengen en zich uitsluitend te voeden met de nieuwtjes van den dag. De misdrijven waartoe zulk een toestand was. Pordjem. je hadt eens moeten zien, als ze in de stad kwam, met haar geplooid mutsje op en haar zwart satijnen doek om! Haar wangen glinsterden als bellefleuren en haar oogskens fonkelden haar als git in het aangezicht in een woord, 't was een snubbelke om te stelen. Jan en alleman wist dan ook, waarom Jean eiken avond, in den win ter zoowel als in den zomer, soms door weer en wind, de Geulepoort uittrok, op Wielder aan. Het heele stadje haalde er natuurlijk den neus voor op, de jonge meisjes zeiden verachtelijk: «zoo'n boerin! en de ouwelui die huwbare dochters bezaten, spraken van stalklompen en een karnemelksgezicht. In Wielder aag het er niet beter uit. Mieke's vriendinnen benijdden haar heimelijk en wis ten thans allerlei fouten en gebreken van haar op te sommen, de vaders en moeders spraken nu reeds van »de steedsche Madam' en de boerenjongens luchtten hun verkropten spijt door allerlei kwinkslagen, en schimp scheuten op 'de mooie bruid tevens de rijk ste partij van het dorp, die hun voor dei: neus werd weggekaapt. Als Jean, tegen 'i vallen van den avond door het dorp naar Margratenhof ging, stieten ze elkander in de zij, lachten en zeiden: »Daar heb je den peperkoeke weer!" Jean wist wel hoe in Wielder over heir gedacht en gepraat en gelachen werd, maar hij was veel te leep om er zich aan te storen en veel te leuk om te laten merken, dat hi. 't begrepen had. Integendeel, hij zocht di Wielderschen op, waar hij maar kon en trachtte op allerlei wijzen goede vrienden met hen te worden. Nooit verzuimde hij een glas bier te drinken in de Pauw, vooral op Zondagavonc niet, als er volk in de herberg was. Hij zette zich vertrouwelijk in »de kompe nie", tikte, voor hij dronk, met zijn glas op de tafel en riep: »Gezondheid, allemaal!" er wist allerlei grappen en »leigen" te vertellen zoodat de Wielderschen spoedig moesten be kennen, »dat die kniddelenbakker, die kadetjes pitser toch een aardige vent en niks geen peperkoeke was." Met de bedaarde lui wis hij te praten over den oogst en de prijzer tanleiding geeft, zijn talrijk en aan ieder )ekend. Evenals onze maatschappelijke nietsdoeners zich oefenen in het babbelen «n kwaadspreken, doen onze kamerleden dat, deze zoo goed als gene, zonder het zelf te igmerken. Wij zullen niet voorbijzien, dat de afge?aardigden, en vooral zij, voor wie zwijgen joüd zou Nzijn, zich tot redevoeren laten ver beiden, o. a. om hunne kiezers te bewijzen, dat zij ook wel weten hoe de vork in den steel zit. Doch wie zal het getal noemen der redevoeringen, die hun ontstaan alleen te danken of te wijten hebben aan de behoefte, om de eentonigheid te breken, zichzelf eenige afleiding en afwisseling te bezorgen bij het «dwongen luisteren naar een onbeduidend lebat ? Waarlijk men valle hierover de kamer leden niet te hard. Daar zijn helden onder ben, aller eerbied en bewondering waardig. Mannen die zichzelf geoefend hebben het klapperen van den molen weken lang aan te kooren, rustig en on verdroten te blijven zitten kijken naar het rondwentelen van het rad. Niemand zou het hun euvel kunnen duiden als zij ook eens een keer tot opfrissching van hun geest en hun zintuigen, al ware het slechts bij wijze van wraak oefening, den voorzitter aanriepen, een toe spraakje hielden of een amendementje voorstelden. Doch zij onthouden zich, zij ver geten hun kiezers en zichzelf, en bewijzen dat hun karakter weerstand is blijven bieden aan den verslappenden invloed der parlemen taire atmosfeer. ' Verreweg het meerendeel echter bezwijkt. En voor hen die niet pal kunnen blijven staap te midden der verleiding, isdespreekzi«Kfce nog wel de geringste aller kwalen. De overgevoeligheid, waarvan wij reeds gewaag den, openbaart zich bij de volksvertegen woordigers nog op andere wijs dan in een overschatting van het geestige en komische. De afgematte, versufte geest is belust op een prikkeling van bedenkelijker aard. De par lementen zijn ware broeinesten van kibbe larij, zij kweeken de plaagzucht. Bij het babbelen komt het kwaadspreken. Hoe kan het anders? Plaats eenige tientallen men schen van verschillende zienswijze en levens richting bij elkaar, draag hen op een paar maan den achtereen, vijf dagen 's weeks, te praten; laat hen verzadigd worden van eikaars denk beelden, wee worden van elkanders woorden, van het graan en als de jongeren liedjes zon gen, antwoordde hij met het een of' ander stukje, dat hij uit Brussel had meegebracht. Hij was een der eersten om een rondje te geven en Zondags voor Sinterklaas trak teerde hij jong en oud op peperkoeken man netjes, speculatie en Coucjue de Dinant. Als de kaarten der toepers of hoogjassers nog op de tafel lagen Jean kwam zoo laat moge lijk van Margratenhof dan wierp hij Har tenaas voor een rondje, waarbij hij steeds zelf het eerst er in vloog, om daarna de nood lottige kaart den deftigen Burgemeester oJ den gierigen mulder in de hand te moffelen, Wie 'teerst zijn vriend was, was de kastelein, die hem graag zag aanlanden en langzaam volgden al de overigen. Het duurde geen twee maandeu of de vriendschap was voor goed gesloten, men beschouwde zijn engage ment als een afgedane zaak, waarop nie meer was terug te komen, iedereen noemde hem bij zijn voornaam en hij zei «Kobus Cies. Dorus, Burgemeester, Mulder, Lange er Dikke" alsof hij met hen allen was opge groeid en nooit net dorp verlaten had. Zoo gingen de Zondagavonden om tot hei half elf sloeg, wanneer de Burgemeester me zijn onveranderlijk »'tls tijd, jongens!" op stond en de Wielderschen medenam, terwij Jean op de stad aanspoedde. Maar alle wereldsche dingen hebben hur keer. Weldra vond men den steedschen ka detjespitser toch wat blufferig en menigeer kon ook een gevoel van spijt niet onderdruk ken als hij 't mooie Mieke Zondags naar d< kerk zag gaan. »We moesten den Brusselschen Kisked toch eens een loer draaien,' zei Cies van Ca mielietenhof op een Zondagavond voor da Jean er was en de kompenie uitbleef, omdai de Burgemeester aan 't pootje laboreerde en de mulder den weg te ver vond door h slechte weer. »Dat zal zoo gemakkelijk niet gaan, hi is een geslepen vent," meende Dorus van den houtzager. »Zou zoo'n steedsche kniddelenbakker we veel moed in 't lijf hebben l" ging Cies voo zou het mogelijk zijn, dat zij als partij tegen over partij, als meerderheid tegenover min derheid gesteld, niet eindigden met elk&ar boos .emaken? Verdachtmaking, booze beschuldi gingen, uitdagende woorden zijn dan ook )ij de zoogenaamde politieke debatten aan de orde van den dag. Door deze vechtpftrtijtjes houdt men elkander den slaap uit de oogen. Niet met voorbedachten rade, on willekeurig, zoo redt zich de natuur! Een enkele maal geschiedt dit ook met opzet. Men weet hoe vóór eenige jaren een paar kamerleden een wedstrijd aanvaardden, >m een tegenstander iets gansch buitengewoon mtelijks toe te voegen. Een wedstrijd, waarbij zelfs een jury niet ontbrak. Dit zal wel het irachtigste blijk van demoralisatie geweest zijn, dat in het Nederlandsche Parlement bij ifgevaardigden ooit is waargenomen. Doch tiet bewijst maar al te duidelijk, welken verderflijken invloed het Kamerleven op ont wikkelde menschen kan uitoefenen. Een volslagen gebrek aan gezetten, degelijken arbeid; de -opdracht om te redeneeren over allerlei zaken, zóó eenvoudig dat het preken overbodig is, óf zóó ingewikkeld, dat de redenaar zelf er het rechte niet van begrijpt; de verplichting om te luisteren naar redevoeringen van anderen, die slechts spre ken om niet te zwijgen, en de gelegenheid voortdurend aangeboden om te redetwisten met hen, van wie men zeker weet dat men het nooit met hen eens zal worden, dit alles maakt de parlementen van onzen tijd en vooral de kleinere, als het Nederlandsche, tot eene instelling, waaraan onmogelijk op den duur de achting des volks kan blijven ver zekerd. Ten onzent is die achting reeds dermate verzwakt, dat nog veel noodiger dan Grond wetsherziening een hervorming van de instelling zelve schijnt. Niet wat betreft het getal harer leden, maar de wijze waarop zij haren arbeid verricht. Slachtoffers zullen onze Kamerleden blijven, zoolang het parle ment een praatcollege is. De vraag is: hoe zal men hierin verande ring kunnen brengen. Van over de Grenzen. Nog is het eigenlijke debat over de lersche dwangwet in het Engelsche Lagerhuis niet »dat wandelt eiken avond laat door de dennenbosschen naar de stad, of 't zoo niks was We moesten hem eens " Cies kon niet uitspreken, want Jearf trad binnen - heden avond tot minder plezier der aanwezigen, die Cies_ de woorden uit den mond keken, in afwachting dat deze meteen weldoorkneed plan zou te voorschijn komen. Cies had alleen den tijd om den anderen een teeken te geven, dat ze mondje-dicht moes ten houden en hem laten begaan. Jean zette zich bij hen, tikte met zijn glas op de tafel en zei: «Gezondheid, allemaal l" als altijd. »Wat is 't hier stil van avond" begon hij dan. »'t Slechte weer " merkte Cies aan. »Je zult het van avond ook niet al te plezierig hebben op je wandeling." »Daar geef ik niemendal om" antwoordde Jean, »ik ben er binnen 't uur en den weg kan ik wel blindelings loopen." »Niet eens gekaart?" vroeg hij dan, terwijl hij naar het spel zag, dat onaangeroerd op het naaste tafeltje lag. En meteen had hij de kaarten reeds opgevat en liet ze als een goo chelaar door de handen gaan. »Dan zal ik jelui eens eenpaar Brusselsche kunststukkken vertoonen l" riep hij en keerde de opslagen zijner mouwen om, ten einde de handen vrij te hebben en tevens te bewijzen dat hij zuiver spel speelde. »Wie trekt er eens een kaart?" En nu volgden allerlei toeren, alle aanwezigen trokken na elkander dezelfde kaart uit het midden, die ieder toch weer boven op had gelegd, de Schoppenaas veranderde in Hartenboer of 't zoo niks was, en Jean praatte, schertste en wond zich op, sloeg de volte en blies een kaart tegen de zoldering aan, onder luid gelach en algemeene verbazing. *Jean, Jean!" sprak Cies eensklaps, »ik geloof waarachtig dat je met den duivel omgaat!" Pront geraden!" schertste Jean in zijn opgewondenheid. »Hoe zou dat alles anders mogelijk zijn ? De duivel dat is de beste vriend, dien ik heb! " »Zoo?" vroeg Cies op denzelfden toon,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl