Historisch Archief 1877-1940
P?BW M m.1"" '"'JCL/1* "* ?* '' " ""
AMSTUftDAMMEB
Mttl
A'. 18W
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAtTMAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond,
Uitlevert Tj. T A N HOLKEM A, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 27 Maart,
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr. p. p. f 1.15.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer . . . 0.20.
Reclames per regel 0.40.
INHOUD:
SLACHTOFFERS, H. - VAN .OVER DE
GRENZEN, door E. D. Pflzel. FEUILLE
TON : De Zevende, een Limburgsen
Herbergsverté&elke, L door Emile Seipgens.^?UIT HET
HAAGJETdoor Pasquifiq. UIT. PARIJS, door
A. B KUNST EN LETTEREN: Het Tooneel
te Amsterdam, door Alb. Th. JnbUseum van
L, J. VeltmM, door Alb. Th, Muziek in de
Hoofdstad, *>» a C.P.D.- L'art.de Dire.door
J. A. Dirto. Fredigundis, Roman von Felix
Dahn ?*-? Gladstone's Studiën over Homerus.
Engetepbe en Fransche onsterfehjken, I. VARIA.
SCHAAKSPEL. Oud-Amsterdamsche
Verscheidenheden. Het huweujksnest, «aar Kalman
vön Mikszath, E, (Slof). ALLERLEI. IN
GEZONDEN. RECLAME. HANDEL.
BEüBS-OVERZICHT, door E. B. ADVER
TENTIËN.
Slachtoffers.
u.
Waarlijk,'de overgevoeligheid, waarvan onze
kamerleden blijk geven, is te verklaren, nog
op een andere wijs, dan door den Hertog
d'Hareourt geschiedt in zijn »Ulflexions sur
les loia Sociales". Van 1871 tot 1881 lid van
de Fransche Kamer had deze edelman alle
ahekl om de zwakheden van
afgevaarden te ontdekken. Ook hem was het niet
ontgaan, dat de onbelangrijkste voorvallen,
de onbeteekenendste -gezegden soms een bui
tengewone opschudding onder de vergaderden
te weeg brachten. Hij had het bijgewoond,
dat een minister, die een hoogst gewichtige
verklaring voorlas, door den tocht een blaadje
van zijn redevoering uit de hand werd
geblazen, en de geheele Kamer in een
luid gelach uitbarstte, en eerst op haar
verhaal kwam, toen de speech ten einde liep.
De Hertog schrijft dit gebrek aan
zelfbeheersching, deze overprikkeling der zenuwen
toe aan den invloed van het voorbeeld. En
heeft tot op zekere hoogte gelijk. Als
n schaap over de brug is volgen er meer
dere, lachen en schreien zijn aanstekelijk, doch
wij meenen, dat zulk een overgevoeligheid
voor het komische in hoofdzaak het gevolg
is van het gevoel van onlust, van verveling,
waaraan Kamerleden vele uren achtereen
ten prooi zijn.
De Hertog gelooft te eer, dat zijn collegaas
van 1871?1881, geleid werden door een in
stinkt van riavolging en mitsdien allen te
Feuilleton.
De Zevende.
Een lAmburgscli HerbergsvertelseïTce
DOOE
Toen de suikerbakker Jean Gielesen zoo
vertelde de brouwer Dohmen uit Brussel
terugkeerde, waar hij de kunst geleerd had,
was hij een flinke, mooie jongen, met
polkahaar en zwarte oogen, altijd even chique ge
kleed met een kort jasje, een wit vest en een
grijze spanbroek aan alloh! een eerste
Kiskedi *). Hij kon allerlei taartjes, »opzatten",
nougats en suikerwerk bakken, zonder zijn
peperkoek, zijn pain de luxe en zijn
zwartorood te vergeten. De bakkerij ging uitste
kend en Jeangske had zooveel meisjes kun
nen krijgen als hij maar wilde, aan eiken
yinfr een. Maar dat was niet van zijn gading.
oe 't kwam, ik weet het niet Jean
Gielesen had het land aan de steedsche meis
jes: hij wilde een boerinneke hebben. De
juffertje_B konden zooveel vensterparade maken
als ze wilden, in het voorbijgaan zooveel gieche
len als hun maar eenigszins goed stond, zoo
veel taartjes eten als ze maarKonden
binnenspelen Jean bleef ongevoelig voor hun
vroolnk gesnap^ voor hun verliefde lonkjes,
voor hun loftuitingen over zijn heerlijk gebak.
Maar als 't marktdag was, wipte hij elk
oogenblik uit de bakkerij naar boven, quasie
om behulpzaam te zijn achter de toonbank.
, Het duurde dan ook geen drievierdel j aars
of Jean was geëngageerd met het mooie Mieke
van _ Margratenhof onder Wielder. En een
mooi deerntje was 't, sapristi! zooals er in
«ren in den omtrek geen tweede te vinden
*) Kiskedi, van het Fransche: qu'est-ce-qu'il dit?
gelijk toejuichten, afkeurden, of lachten, wijl
zij niet tot de krachtigste individuen gere
kend konden worden. Hij geeft toe, dat zij
zekere kostelijke eigenschappen bezaten; zij
waren beter onderwezen dan de groote menigte,
maar zoo doet hij opmerken: ontwikkeling
is hier niet hoofdzaak, op juistheid van
opjdeel en op karakter komt het aan. Eu wat
deze laatste hoedanigheden betreft, staan de
Fransche kamerleden niet boven hun
landgenooten. Een overwinning bij de stembus
is, naar de meening van den Hertog d'Har
eourt alles behalve een bewijs van zedelijke
voortreffelijkheid. »Tout porte au contraire
a supposer chez les lus de faibles caractères,
car cette faiblesse même est une condition
habituelle de succes dans la carrière parle
mentaire. L'électeur, comme tout hornme qui
doit se choisir un maitre, aime a Ie
prendre peu impérieux, docile même s'il Ie
trouve. Ensuite tant de démarches, tant de
déclarations, conseillées ou imposées au
candidat, risquent fort de trop grandir a .ses
yeux Ie mérite des concessions;'' aussi, toot
bien pesé, je me refuse a considérer les d
putês comme plus forts que d'autres, par
leur jugement ou par leur caractère, pour
résister a, l'exemple."
Wij durven onze lezers met dit oordeel
in kennis stellen, omdat het Fransche af
gevaardigden geldt. Ten onzent hebben de
afgevaardigden de kiezers dat wil zeggen
de besturen der kiesvereenigingen ook
wel naar de oogen te zien, maar een overwin
ning bij de stembus in Nederland, onder
stelt niet zooveel plooibaarheid van karakter,
als de Hertog d'Hareourt bij zijn
medeafgevaardigden waarschijnlijk acht. Ten onzent
ligt de oorzaak der ontzenuwing meer in
de kamer, dan op den weg daarheen; al is
die laatste ook niet geheel onverdacht. Onze
afgevaardigden, zijn niet de slachtoffers van
hun kiezers, zij zijn de slachtoffers van het
kamerleven, dat zij hebben te leiden. Luiheid
is des duivels oorkussen, en ledigheid de
moeder veler zonden. En tot luiheid en ledig
heid worden onze afgevaardigden gedwongen.
Weken achtereen te moeten zitten luisteren
naar middelmatige sprekers is even
verderflijk voor 's menschen geest en karakter als
heele dagen op de sociëteit door te brengen
en zich uitsluitend te voeden met de nieuwtjes
van den dag.
De misdrijven waartoe zulk een toestand
was. Pordjem. je hadt eens moeten zien, als
ze in de stad kwam, met haar geplooid mutsje
op en haar zwart satijnen doek om! Haar
wangen glinsterden als bellefleuren en haar
oogskens fonkelden haar als git in het
aangezicht in een woord, 't was een
snubbelke om te stelen. Jan en alleman wist dan
ook, waarom Jean eiken avond, in den win
ter zoowel als in den zomer, soms door weer
en wind, de Geulepoort uittrok, op Wielder
aan. Het heele stadje haalde er natuurlijk
den neus voor op, de jonge meisjes zeiden
verachtelijk: «zoo'n boerin! en de ouwelui
die huwbare dochters bezaten, spraken van
stalklompen en een karnemelksgezicht.
In Wielder aag het er niet beter uit. Mieke's
vriendinnen benijdden haar heimelijk en wis
ten thans allerlei fouten en gebreken van
haar op te sommen, de vaders en moeders
spraken nu reeds van »de steedsche Madam'
en de boerenjongens luchtten hun verkropten
spijt door allerlei kwinkslagen, en schimp
scheuten op 'de mooie bruid tevens de rijk
ste partij van het dorp, die hun voor dei:
neus werd weggekaapt. Als Jean, tegen 'i
vallen van den avond door het dorp naar
Margratenhof ging, stieten ze elkander in de
zij, lachten en zeiden: »Daar heb je den
peperkoeke weer!"
Jean wist wel hoe in Wielder over heir
gedacht en gepraat en gelachen werd, maar
hij was veel te leep om er zich aan te storen
en veel te leuk om te laten merken, dat hi.
't begrepen had. Integendeel, hij zocht di
Wielderschen op, waar hij maar kon en trachtte
op allerlei wijzen goede vrienden met hen te
worden. Nooit verzuimde hij een glas bier te
drinken in de Pauw, vooral op Zondagavonc
niet, als er volk in de herberg was.
Hij zette zich vertrouwelijk in »de kompe
nie", tikte, voor hij dronk, met zijn glas op
de tafel en riep: »Gezondheid, allemaal!" er
wist allerlei grappen en »leigen" te vertellen
zoodat de Wielderschen spoedig moesten be
kennen, »dat die kniddelenbakker, die kadetjes
pitser toch een aardige vent en niks geen
peperkoeke was." Met de bedaarde lui wis
hij te praten over den oogst en de prijzer
tanleiding geeft, zijn talrijk en aan ieder
)ekend. Evenals onze maatschappelijke
nietsdoeners zich oefenen in het babbelen
«n kwaadspreken, doen onze kamerleden dat,
deze zoo goed als gene, zonder het zelf te
igmerken.
Wij zullen niet voorbijzien, dat de
afge?aardigden, en vooral zij, voor wie zwijgen
joüd zou Nzijn, zich tot redevoeren laten ver
beiden, o. a. om hunne kiezers te bewijzen,
dat zij ook wel weten hoe de vork in den
steel zit. Doch wie zal het getal noemen
der redevoeringen, die hun ontstaan alleen
te danken of te wijten hebben aan de behoefte,
om de eentonigheid te breken, zichzelf eenige
afleiding en afwisseling te bezorgen bij het
«dwongen luisteren naar een onbeduidend
lebat ?
Waarlijk men valle hierover de kamer
leden niet te hard. Daar zijn helden onder
ben, aller eerbied en bewondering waardig.
Mannen die zichzelf geoefend hebben het
klapperen van den molen weken lang aan te
kooren, rustig en on verdroten te blijven
zitten kijken naar het rondwentelen van het
rad. Niemand zou het hun euvel kunnen
duiden als zij ook eens een keer tot
opfrissching van hun geest en hun zintuigen,
al ware het slechts bij wijze van wraak
oefening, den voorzitter aanriepen, een toe
spraakje hielden of een amendementje
voorstelden. Doch zij onthouden zich, zij ver
geten hun kiezers en zichzelf, en bewijzen
dat hun karakter weerstand is blijven bieden
aan den verslappenden invloed der parlemen
taire atmosfeer. '
Verreweg het meerendeel echter bezwijkt.
En voor hen die niet pal kunnen blijven
staap te midden der verleiding,
isdespreekzi«Kfce nog wel de geringste aller kwalen. De
overgevoeligheid, waarvan wij reeds gewaag
den, openbaart zich bij de volksvertegen
woordigers nog op andere wijs dan in een
overschatting van het geestige en komische.
De afgematte, versufte geest is belust op een
prikkeling van bedenkelijker aard. De par
lementen zijn ware broeinesten van kibbe
larij, zij kweeken de plaagzucht. Bij het
babbelen komt het kwaadspreken. Hoe kan
het anders? Plaats eenige tientallen men
schen van verschillende zienswijze en levens
richting bij elkaar, draag hen op een paar maan
den achtereen, vijf dagen 's weeks, te praten;
laat hen verzadigd worden van eikaars denk
beelden, wee worden van elkanders woorden,
van het graan en als de jongeren liedjes zon
gen, antwoordde hij met het een of' ander
stukje, dat hij uit Brussel had meegebracht.
Hij was een der eersten om een rondje te
geven en Zondags voor Sinterklaas trak
teerde hij jong en oud op peperkoeken man
netjes, speculatie en Coucjue de Dinant. Als
de kaarten der toepers of hoogjassers nog op
de tafel lagen Jean kwam zoo laat moge
lijk van Margratenhof dan wierp hij Har
tenaas voor een rondje, waarbij hij steeds
zelf het eerst er in vloog, om daarna de nood
lottige kaart den deftigen Burgemeester oJ
den gierigen mulder in de hand te moffelen,
Wie 'teerst zijn vriend was, was de kastelein,
die hem graag zag aanlanden en langzaam
volgden al de overigen. Het duurde geen
twee maandeu of de vriendschap was voor
goed gesloten, men beschouwde zijn engage
ment als een afgedane zaak, waarop nie
meer was terug te komen, iedereen noemde
hem bij zijn voornaam en hij zei «Kobus
Cies. Dorus, Burgemeester, Mulder, Lange er
Dikke" alsof hij met hen allen was opge
groeid en nooit net dorp verlaten had.
Zoo gingen de Zondagavonden om tot hei
half elf sloeg, wanneer de Burgemeester me
zijn onveranderlijk »'tls tijd, jongens!" op
stond en de Wielderschen medenam, terwij
Jean op de stad aanspoedde.
Maar alle wereldsche dingen hebben hur
keer. Weldra vond men den steedschen ka
detjespitser toch wat blufferig en menigeer
kon ook een gevoel van spijt niet onderdruk
ken als hij 't mooie Mieke Zondags naar d<
kerk zag gaan.
»We moesten den Brusselschen Kisked
toch eens een loer draaien,' zei Cies van Ca
mielietenhof op een Zondagavond voor da
Jean er was en de kompenie uitbleef, omdai
de Burgemeester aan 't pootje laboreerde en
de mulder den weg te ver vond door h
slechte weer.
»Dat zal zoo gemakkelijk niet gaan, hi
is een geslepen vent," meende Dorus van den
houtzager.
»Zou zoo'n steedsche kniddelenbakker we
veel moed in 't lijf hebben l" ging Cies voo
zou het mogelijk zijn, dat zij als partij tegen
over partij, als meerderheid tegenover min
derheid gesteld, niet eindigden met elk&ar boos
.emaken? Verdachtmaking, booze beschuldi
gingen, uitdagende woorden zijn dan ook
)ij de zoogenaamde politieke debatten aan
de orde van den dag. Door deze
vechtpftrtijtjes houdt men elkander den slaap uit
de oogen. Niet met voorbedachten rade, on
willekeurig, zoo redt zich de natuur!
Een enkele maal geschiedt dit ook met
opzet. Men weet hoe vóór eenige jaren een
paar kamerleden een wedstrijd aanvaardden,
>m een tegenstander iets gansch buitengewoon
mtelijks toe te voegen. Een wedstrijd, waarbij
zelfs een jury niet ontbrak. Dit zal wel het
irachtigste blijk van demoralisatie geweest
zijn, dat in het Nederlandsche Parlement bij
ifgevaardigden ooit is waargenomen. Doch
tiet bewijst maar al te duidelijk, welken
verderflijken invloed het Kamerleven op ont
wikkelde menschen kan uitoefenen.
Een volslagen gebrek aan gezetten,
degelijken arbeid; de -opdracht om te redeneeren
over allerlei zaken, zóó eenvoudig dat het
preken overbodig is, óf zóó ingewikkeld,
dat de redenaar zelf er het rechte niet van
begrijpt; de verplichting om te luisteren naar
redevoeringen van anderen, die slechts spre
ken om niet te zwijgen, en de gelegenheid
voortdurend aangeboden om te redetwisten
met hen, van wie men zeker weet dat men
het nooit met hen eens zal worden, dit alles
maakt de parlementen van onzen tijd en
vooral de kleinere, als het Nederlandsche,
tot eene instelling, waaraan onmogelijk op den
duur de achting des volks kan blijven ver
zekerd.
Ten onzent is die achting reeds dermate
verzwakt, dat nog veel noodiger dan Grond
wetsherziening een hervorming van de
instelling zelve schijnt. Niet wat betreft het
getal harer leden, maar de wijze waarop zij
haren arbeid verricht. Slachtoffers zullen
onze Kamerleden blijven, zoolang het parle
ment een praatcollege is.
De vraag is: hoe zal men hierin verande
ring kunnen brengen.
Van over de Grenzen.
Nog is het eigenlijke debat over de lersche
dwangwet in het Engelsche Lagerhuis niet
»dat wandelt eiken avond laat door de
dennenbosschen naar de stad, of 't zoo niks was
We moesten hem eens "
Cies kon niet uitspreken, want Jearf trad
binnen - heden avond tot minder plezier
der aanwezigen, die Cies_ de woorden uit den
mond keken, in afwachting dat deze meteen
weldoorkneed plan zou te voorschijn komen.
Cies had alleen den tijd om den anderen
een teeken te geven, dat ze mondje-dicht moes
ten houden en hem laten begaan.
Jean zette zich bij hen, tikte met zijn glas
op de tafel en zei: «Gezondheid, allemaal l"
als altijd.
»Wat is 't hier stil van avond" begon
hij dan.
»'t Slechte weer " merkte Cies aan. »Je
zult het van avond ook niet al te plezierig
hebben op je wandeling."
»Daar geef ik niemendal om" antwoordde
Jean, »ik ben er binnen 't uur en den weg
kan ik wel blindelings loopen."
»Niet eens gekaart?" vroeg hij dan, terwijl
hij naar het spel zag, dat onaangeroerd op
het naaste tafeltje lag. En meteen had hij de
kaarten reeds opgevat en liet ze als een goo
chelaar door de handen gaan. »Dan zal ik
jelui eens eenpaar Brusselsche kunststukkken
vertoonen l" riep hij en keerde de opslagen
zijner mouwen om, ten einde de handen vrij te
hebben en tevens te bewijzen dat hij zuiver spel
speelde. »Wie trekt er eens een kaart?" En
nu volgden allerlei toeren, alle aanwezigen
trokken na elkander dezelfde kaart uit het
midden, die ieder toch weer boven op had
gelegd, de Schoppenaas veranderde in
Hartenboer of 't zoo niks was, en Jean praatte,
schertste en wond zich op, sloeg de volte en
blies een kaart tegen de zoldering aan, onder
luid gelach en algemeene verbazing.
*Jean, Jean!" sprak Cies eensklaps, »ik
geloof waarachtig dat je met den duivel
omgaat!"
Pront geraden!" schertste Jean in zijn
opgewondenheid. »Hoe zou dat alles anders
mogelijk zijn ? De duivel dat is de
beste vriend, dien ik heb! "
»Zoo?" vroeg Cies op denzelfden toon,