Historisch Archief 1877-1940
Ho. 509
DE AMSTERDAMMER,
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
:
zrjn in Frankrijk onbekend en al verschilt het
Hollandsche gehos" weinig van den halfdraf',
die een groepje feestvierende Parijzenaars aan
neemt, om niets van het onbeduidende schouw
spel te verliezen, hoort men hier by dergelijke
volte op straat hoogst zelden een onpassend woord
of eene zedekwetsende uitdrukking, zelfs de meest
antirevolutionnaire catechiseermeester zou ge
rost over de boulevards kunnen wandelen, zonder
z\jne ooren van watten te moeten voorzien.
Ik heb dit jaar echter een allermerkwaardigst
bal bijgewoond, waarvoor ik reeds vroeger vruch
teloos toegang had trachten te verkrygen, nl. het
bal der krankzinnigen in het Hópital de la Sal
pétrière. Het getal der genoodigden is daar tot
een dertigtal hoogstens beperkt, omdat men de
ongehikkigen niet tot schouwspel der nieuwsgie
righeid wil doen strekken.
Het Hópital de la Salpétrière is een gebouw
van reusachtigen omvang, waar men vier- a vijf
duizend lijders hoofdzakelijk zenuwUjders
onder de verdienstelijke leiding van dr. Charcot,
verpleegd worden. Terwjjl Bicêtre en Chazenton
meer den stempel dragen van inrichtingen gelijk
Meerenberg, en hoofdzakelijk mannen als ver
pleegden tellen, is de Salpétrière nagenoeg uit
sluitend voor vrouwen bestemd en bevat, behalve
een groot aantal krankzinnige lijderessen en idio
ten, een niet onbeduidend getal kranken, wier
ongesteldheid zenuwlijden is, met den naam van
hysterie" bestempeld.
Jaarlyks, op den Halfvastendag, heeft er een
gekostumeerd bal plaats, waaraan al de verpleeg
den, wier toestand niet van dien aard is, dat zij
stoornis zouden kunnen veroorzaken, -deelnemen.
Al de toiletten, die de ongelukkige» dragen, zyn
door haar zelven onderling vervaardigd en lang
vooraf houden de toebereidselen haar bezig. Van
de 30 of 40 mannen, die in het gesticht verpleegd
worden, verschjjnt er geen enkele op het feest,
doch vele vrouwen verschenen er in mannelijke
verkleeding. Ik zag er arlekyns, pierrots, markiezen
en ridders en kon niet nalaten de opmerking te
maken, dat hier het tegendeel als zegel gold van
de gewoonten in Japansche en Chineesche schouw
burgen, waar de vrouwenrollen steeds door ver
momde mannen vervuld worden.
Toen ik te 9 ure de balzaal binnentrad, waar
het feest reeds te. 8 ure een aanvang had geno
men, trof mij al dadelyk de volmaakte orde, die
er in alle opzichten heerschte. De muziek heeft
dit is bekend eene heilzame werking op
het gemoed van krankzinnigen, en het zoude nie
mand in de gedachten zijn gekomen, die onbewust
ware geweest in welke inrichting hij zich bevond,
dat al die dansende paren, aandachtig en
fouteloos de maten der muziek volgend, in meerdere
of mindere mate van hunne geestelyke vermogens
beroofd waren!
De wals geëindigd z\jnde, had ik de gelegen
heid met meerdere aandacht het individueele ge
halte der aanwezigen op te nemen, en te bespeu
ren hoeveel zelfvoldoening velen smaakten, wan
neer men haar onder het voorbijgaan de woorden
toevoegde: tres rëussie, votre toilette" of que
vous tes charmante dans ce costume la".
Eene oude krankzinnige vrouw, die zich ver
beeldt, de moeder des Keizers te zyn, houdt eenige
omstanders met haar gesprek bezig; eene jonge
verpleegde, als vorstin gekleed, wandelt in het
volle besef harer waardigheid rond en deelt spreu
ken en versjes uit, op kleine stukjes papier ge
schreven; eene derde reikt mij de hand toe en
vraagt mij of ik haar kapsel niet goed geslaagd
vind; sommigen verwijderen zich niet van het
buffet, waar haar verfrissehende dranken worden
verstrekt en op eenige reien stoelen zitten half
versuften den dans en het feest gade te slaan.
Andermaal doen de tonen der muziek zich
hooren, en ik sta verbaasd over de juistheid, waar
mede eene polka door een grooi^etal paren ge
danst wordt. Niemand zou zich daar in eene om
geving van ongelukkigen wanen, of in die danse
ressen krankzinnigen zien.
Zeer tevreden de gelegenheid te hebben gehad,
dit zonderlinge schouwspel te hebben kunnen bij
wonen, verlaat ik te elf ure het feest, en begeef
münaar de boulevards. Het vriest een weinig
op de gevallene sneeuw, het ijzelt min. of meer,
en sommige wegen zijn onberijdbaar; hier en
daar ligt een paard op den grond; een tiental
mannen tracht duwende een omnibus weder in
gang te brengen, waartoe het driespan niet in
staat is, en eindelijk kom ik, na een uur meestal
stapvoets te hebben gereden, (want de Salp
trière ligt bij de Gare d'Orléans, dus op een
respektabelen afstand van het centrum van Parijs)
op de groote boulevards. Daar zie ik de eerste
groepen de Opera binnenstormen, en tal van
nieuwsgierigen het gebouw en de onbeduidende
maskers aangapen. Ik treed er ook binnen, en
wil het onderscheid zien tusschen een bal van
krankzinnigen en het dansen van zoogenaamd
verstandige lieden.
Het is er, toen het n ure is geworden, vol
van dansers en toeschouwers, maar naar karak
ters, die indruk maken of costumes, die het oog
treffen, zoek ik vergeefs. Behalve eenige dozijnen
heeren, die in zwarten rok het schouwspel gade
slaan, en tal van domino's, die zonder herkend
te willen worden, een kijkje komen nemen, is het
een treurige verzameling. Hoeveel van die dan
sende paren zullen hunne entree betaald hebben?
Ook die bals verliezen ieder jaar in gehalte;
geestige intriges hebben plaats gemaakt voor
grofheden en banaliteiten; de gewone stem van een
ridder verraadt den bewoner der achterbuurten
en de hier en daar zichtbare arm en hals eener
herderin verraden de epidennis eener conciërge.
Al die dansers springen als dollen in het rond
en hoe later het wordt, des te luidruchtiger wordt
hunne vreugde. Mijne gedachten keeren terug
naar de Salpétrière; ik verdiep mij in vergelij
kingen, en kom tot de slotsom dat ik het bal der
krankzinningen verkies boven het feest dergenen,
die aanspraak maken op het bezit van verstand.
Een fijne jachtsneeuw waait mij in het. gelaat,
als ik huiswaarts keer op de Place del'Opéra
dansen eenige paren (óók verstandige lieden) mij
tegen het lijf, maar ik sla geen acht daarop,
want mijne gedachten zijn nog geheel vervuld
met het eigenaardige feest, dat ik in den voor
avond heb bijgewoond, en wanneer ik my onder
myne dekens nedervlei, vergelijk ik den indruk
die beide lokalen op mij maakten, en ik vraag
mjj af, waar ik de meeste gekken gezien heb?
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Stadsschouwburg: Jan Masseur.
De Heer P. M. Maaldrink, die bij de vpltooying
van. zijn Herodes" £*), van bevoegde zijde werd
aangemoedigd om dit historisch drama" door
den druk gemeen te maken, heeft zijn tooneelspel
Jan Masseur" by de vertooning met welge
vallen zien ontvangen.
Het stuk is dan ook inderdaad met kennis en
smaak geschreven. Het groote element, de
sesthetische dryfkracht by uitnemendheid, het zuiver
gevoel, ontbreekt er niet in. De schildering, die
er in gegeven wordt, van den toestand der min
dere klassen in Frankryk, kan niet overdreven
worden genoemd, ofschoon het beeld van de drie
broeders, door den held van het stuk zijne zuster
voorgespiegeld, niet historiesch juist is In
welke eeuw heeft de adel en de geestelijk
heid zich onttrokken aan een (nooit bestaan heb
bend) Cresammtlében met het volk" en zich van
de bezittingen des volks meestergemaakt ? Het
onderscheid van standen is er immers altijd ge
weest l Maar, wy erkennen, die
Lessingiaanschsymboolschildering wordt een partijganger in den
mond gelegd. De balans in het stuk zou ook
fraayer geweest zijn, indien de adel, behalve door
de goed geschilderde charakters, die wij in den
kerker te zien kr\jgen, behalve door den
onmenschelyken Hertog de Mericowrt^n zy'n Rentmee
ster, op een treffender wijs vertegenwoordigd ware
dan door den jongen Markies. Om dezen een
flaauwen indruk te doen maken werkt trouwens
niet weinig mee de onvoldoende ontknoping. Jan
Masseur offert zi<;h op, door de plaats van den
Markies by de giuotine in te nemen: zeker een
mooye daad, maar zij wordt gekocht met een min
of meer gek flgttör, dat de met een kersversch
vriendinnetjen wechloopende jonge Edelman maakt.
2oo iets zou een fransch tooneeldichter een
legitimistiesch Edelman nooit laten doen.
't Is duidelijk, waar het van daan komt. Had
de Heer Maaldrink de voorzichtigheid gebruikt
aan zijn tooneelspel" Een woord vooraf" toe te
voegen, gelijk hij het aan zijn Drama" deed,
dan zou hij gelegenheid gehad hebben mee te
deelen, dat hij vele hoofdelementen van het stuk
aan Ch. Dickens, in zijn Tale of two cities", ont
leend had, en dan zou hij misschien het er heen
hebben kunnen wenden, dat de beroemde Boz
een deel der verandwoordelijkheid van dit zon
derling incident had gedragen, 't Is hier
effektloos om dat het als een overtollig ornament
uit de lucht komt vallen. Maar de y'lheid der
ontknoping doet, naar onze meening, het stuk de
aanspraak op den titel van een fraaye
tooneelbijdrage voor onzen landaard te zijn, niet ver
liezen, en van gantscher harte wenschen wij den
Heer Maaldrink geluk.
Ook met de voortreflijke vertooning. Mevrouw
de Vries, als de tricoteuse van Robespiere en
Mevr. Chr. Stoetz, als de legitimistische zuster
van Jan Masseur, hebben zich met groot talent
van hare taak gekweten. Dat in het 4e bedrijf
de tirade van Anne-Marie aan het adres van haar
dweependen broeder iets onnatuurlijks had, lag
aan den auteur. Veel te lang duurde het vol
houden van de orakelboekentaal, die zij uitstort.
Over het geheel moet de Heer Maaldrink nog eens
met de pen in de hand het stuk doorloopen en
alle boekentaal er uit verwijderen. Wij zijn dat
tijdperk ontwassen.
De Heer Louis Bouwmeester heeft, als de held
voortreffelijke oogenblikken gehad, 't Was jammer,
dat hij nooit in den Markies zijn portuur vond;
dit gaf aan zijn razen iets onverstandigs. Daaren
tegen was zijn tooneel met Robespiere zeer fraai
en vooral zijn afscheid van Jeanne en
AnneMarie (voor hen, die wisten hoe alles af zoft
loopen).
De Heer Van Dommelen vond in Robespierre
een oude kennis: hij heeft hem niet minder goed
dan vroeger, dit-maal als den onverbiddelijken
theokratischen Prsezident van het Comitédu salut
public, voorgesteld. Het te-recht-brengen van zijn
jabot, na de poging tot wurging van Masseur,
was zeer goed.
Mej. Sophie van Biene heeft met veel gevoel de
rol van Jeanne vervuld. Frischheid en opgewekt
heid lag in haar spel met Valentijn; Schulze,
trouwens heeft het onwaarschijnlijk charakter van
dezen edelmoedigen medeminnaar aannemelijk
weten te maken.
Mevrouw Rössing-Sablairolles is wel goed ge
weest, dat zij het overtollige rolletjen van Louison
op zich heeft genomen.
Dat de Heer De Jong, die voor een der hoofd
personen optrad (den jongen Markies), niet mér
uitkwam, lag aan den auteur, niet aan hem. De
H.H. Spoor (Hertog), Van Schoonhoven (Rent
meester), de' Boer (Pieter Corin), Morin (Markies
de Saint Cyr), Wensma (Tabouret) en Ising
(Priester) hebben het hunne bijgedragen tot een
harmoniesch samenspel.
Wat voords het historische gedeelte van het
stuk nog betreft: de Heer Maaldrink heeft na
tuurlijk zijn reden gehad, om het Ie bedrijf bijna
6 jaar vroeger te laten spelen dan het tweede;
maar de klove is niet gedempt door het op- en
neerhalen van een gordijn. Jan Masseur heeft het
volk gelukgewenscht met de bij-een-roeping der
tats génêraux; daarmee eindigt het eerste be
drijf. Als het tweede begint, meent men, dat het
zich bij het eerste aan zal sluiten: maar er is
van alles gebeurd: men heeft onder anderen den
vreeselijken 21 Januari 1793 achter den rug, en
met het zelfde gezicht voert de Heer Maaldrink
Marie-Anne (de koningsgezinde) voor ons op, en
laat haar badineeren met een kwastelorum" die
een monstreus portret gemaakt heeft van haar
nicht Gelukkig staat de volgorde der historische
gebeurtenissen ons publiek niet zoo heel levendig
voor den geest: maar het kunstwerk, Mijnheer
Maaldrink! Of de boeren van 1788 het stopwoord
sapristi" gebruikten is aan twijfel onderhevig, en
of de fransche Jakobijnen zoo vervaarlijk dampten
als onze patriotten is ook niet bewezen.
Wat de kostumen betreft, heeft men er naar
gestreefd ze in over-een-stemming met de tyd te
maken; maar de halsbedekking der mannen,daar
wordt nog al in gezondigd. Wjj hebben geen
spoor gevonden van de cravate a la Laignadier.
Het ergste is echter, dat er weer verscheidene
akteurs zy'n geweest, die gemeend hebben zich
met een paar snorren te moeten optooyen.
Een dorpshoefsmit, later Lid der Nationale Con
ventie, draagt, in 1788?93 een paar snorren, die
een Luitenantjen onzer Schutterij zouden doen
watertanden. Hoe kan een ernstig kunstenaar als
de Heer Bouwmeester toch in zulk een kostuum
ketterij vervallen? Trouwens de Heer de Jong
heeft hem overtroffen; maar het is zy'n schuld
niet. De auteur heeft gemeend zijn Markies on
kenbaar te moeten maken, door hem een baard
te geven. Als of zoo'n barbe a tous crins, trots
Keizer Karel den Ve en mijn buurman uit den
tabakswinkel, op zich-zelf niet reeds voldoende
waar, om den schrijnwerker verdacht te maken!
Een kastenmaker met een vollen baard in 1794!
Ik bid u, waarde Heeren, leest toch een weinig
Kulturgeschichte. Dat men schoenen met spleten
draagt,toen deze reeds waren afgeschaft?zou ermee
dóór kunnen: maar knevels op uw gezicht, dat
geroepen is den toeschouwer onophoudelijk te lezen
te geven, wat er in uw ziel omgaat, en dat hem
steeds voorzingt: Ja, Maaldrink leutert wel van
1788 en 98, maar wij hooren thuis in 1860,"
dat is inderdaad niet uit te staan.
Ondertusschen met of zonder zonden tegen
de chronologie, wenschen wij Jan Masseur" spoe
dig te-rug te zien.
24 Maart '87. A. TH.
(*) Hist. Drama in 4 bedrijven, met een
vooren naspel. 's-Grav., 1885. In ry'meloze vaerzen,
146 bladz.
JUBILEUM VAN L. J. /ELTMAN.
Daar zijn tooneelkunstenaars, die, bij hun op
treden, steeds met eenig handgeklap en een fluiste
ring van welgevallen bejegend worden. Tot deze
vrienden van het publiek behoort de Amsterdam
mer Louis Jacques Veltman.
Hij werd geboren 29 December 1817 en even
als Molière, was deze akteur en tooneelschryver
een bebangerszoon. Hij kwam ter waereld in de
Kerkstraat bij de Vijzelstraat. Het echtpaar, waar
uit hij sproot, heette Jobannes Benjamin Velt
man en Maria Coertsen. Zoo als vele wel opge
voede jonge-lui, in die tijd en vroeger, werd hij,
de schoolbanken verlatende, op een Notariskantoor
geplaatst; later was hij, altoos hier te Amster
dam, werkzaam op een der voornaamste bankiers
kantoren.
Den 29n Juli 1841 huwde hij met Jufvr.
Elisabeth Rinkes, die den 22n Okt. 1880 overleed, hem
nalatende twee zonen en vier dochters. Men zou
oppervlakkig meenen, dat een getrouwd boek
houder, die zich, in alle opzichten, een ordelijk
huisvader betoonde, er niet aan denken zou, na
6. jaren huwelijks, zich aan het tooneel te wijden.
Maar deze meening werd door de feiten gelogen
straft, en den 22n Maart 1847 debuteerde Velt
man in den Stadsschouwburg, die bespeeld werd
door De Vries en Westerman. Vijf-en-twintig j aar
lang is Veltman aan dat Tooneel, onder verschil
lende Direktiën, verbonden gebleven. Van April
1872 tot September 1876 stond hij met den
Heer W. Stumpff aan het hoofd der Vereenigde
Tooneelisten".
Van -76 tot -79 was hij geëngageerd bij het
Nederlandsen Tooneel". In September van laatst
genoemd jaar, werd hem, met Van Ollefen en
Moor, de koncessie der bespeling van den Stads
schouwburg gegeven.
Sedert Sept. -82 is do Heer Veltman verbonden
aan het talrijk gezelschap der Heeren van Lier.
De studiekameraad van den Heer Veltman, vóór
dat hij nog tooneelspeler werd, was Munnich, de
geestdriftige jongeling, dien menig onzer zich
met weemoed herinnert. Toen Veltman zich bij J.
Eduard de Vries aanmeldde in 1847, wilde hij geen
ander emplooi hebben dan dat van jonge eerst rol";
maar De Vries voerde niet alleen het penceel van
den dekorateur, hy' schijnt ook het mikroskoop
der menschenkennis ter zijner beschikking gehad
te hebben en zag, dat er in Veltman een schran
dere marquézat.
Marquéis, in de nederlandsche tooneelwaereld,
de fatsoenlijke naam, dien men aan het artistiek
emplooi der booswichten geeft. Arthur Pougin
zegt, in zijn Dict. historique et pittoresque du
Théatre", p. 329: EMPLOIS MABQUÈS.?On donne
cette qualification aux emplois qui comprennent
des röles de vieillards ou de personnages d'un
certain age, dont la flgures, les traits doivent tre
accentués, marqués par les rides." Voords voegt
Arthur Pougin er nog bij: Ces emplois sont pour
les femmes, les duègnes, caractères et mères nobles;
pour les hommes, les grimes, financiers, pères
nobles, pères dindons, ganaches, premiers röles
marqués et comiques marqués."
Men ziet hieruit, dat er in Frankrijk een veel
ruimer beteekenis aan het woord gegeven wordt
dan bij ons te lande; maar de naam, gedragen
door den Heer Veltman, is daarom niet minder
passend: want deze kunstenaar slaagt er in beur
telings de verst uit elkander loopende charakters
voor te stellen: men denke maar eens aan den
grootschen Karel den Groote of den wijzen"
Nathan en den gierigen Warenar, aan den
degelijken intendant in Denise" en aan den scha
vuit Quilp.
Tot op dit oogenblik hebben wij nog geen
tooneelspeler, die bewezen heeft den Heer Velt
man te kunnen vervangen.
Wat het bizonder charakter van zijn spel aan
gaat, wat hij niet zou kunnen verloochenen: het
is de romantische doop, dien hy ondergaan heeft.
Men voelt, als hij optreedt, ter-stond, dat men
niet met een naturalist onzer dagen te doen heeft.
Het Romantisme voerde o. a. in zijn gevolg het
theatrale. Daar zijn oude (en ook minder oude)
akteurs, bij wie dit theatrale al te ver van de
natuur afwijkt; en dan is het te laken: maar
door den Heer Veltman wordt die uiting van den
menschelijken geest, met haar sterk koloriet
doorgaands goed beheerscht en dan kan zij harruonieeren
met de natuurlijke kunstopenbaringen, die haar
omgeven. Als Veltman theatraal is, in min goeden
zin, dan ligt dit alty'd aan de texten der stukkan,
waarin hy' speelt.
Het wordt hoog t\jd, dat de oude stukken, die
men voortgaat te vertoonen, aan eene scherpe
herziening en meêdoogenloze verwerking onder
worpen worden. Het is niet langer te dulden, dat
de uitvoerende kunstenaars naar hartelust
achalten und walten met de texten: daar komen de
grootste inkonsequentiën uit voort, en men is aan
de verdiensten der schrijvers van het romantische
tijdperk, zoowel als aan het thands levend publiek
verschuldigd de oude stukken pasklaar te maken
voor de moderne smaak en moderne gevoelig
heden.
Het is, wel is waar, voor kunstenaars van
's Heeren Veltmans generatie, een bezwaar, dat
zij dan op nieuw de rollen moeten leeren: maar
(kunst)liefde yerwint het al".
Eene herziening der stukken als de bedoelde
komt de natuur ten -goede, en Carel van Mander
heeft het reeds gezegd: de kunstenaar, die de
natuur te baet" heeft, is zeker van zy'n wel
slagen.
Dat Veltman geschitterd heeft als Holofernes,
als Mephistopheles, als Frans Moor, als Karel IX,
Nero, Richard 1Ü, Don Salluste, La Cerda,
Lodewigk XI, is geen reden voor hem om ook niet een
majestueuze Karel de Grroote,een recht
XVIII-eeuwsche Van Posert, een brederodiaansche Warenar
te zijn.
Onder de vele overwinningen, die hy' behaald
heeft, is geen der minste zy'ne kreatie van den
Warenar. Men kent de geschiedenis dier voor
stelling: hoe Adriaan de Vries vurig gewenscht
had, dat Hooits kluchtspel geheel onveranderd
voor het amsterdamsche publiek zou gespeeld
zijn, hoe, ondanks de waarschuwing van een man
van gezach uit de gi-oote waereld, Prof. M. de
Vries, door een beminnelijk en licht verklaarbaar
nepotisme verleid, den geheelen Warenar in
Felix" is komen voorlezen, ayant soin de glisser,
de ne pas toujours appuyer. Maar wat gebeurt
er? Mijn vriend M. de V., een man niet slechts
van ijver, van kennis, van smaak, maar ook van
nagedachte verneemt, dat de gewijzigde
AVarenar" in Haarlem zal gespeeld worden.
Stillekens, stillekens, neemt mijn vriend een
spoorkaartjen naar Haarlem en woont de (ver
oordeelde) voorstelling bij. Hij ziet Veltman als
Warenar en schrijft mij, weinige dagenlater.dat
Veltman hem bekeerd heeft. Hy heeft den
geprofaneerden Warenar" kunnen genieten; Velt-,
man heeft hem, in het hoofdcharakter, dingen
doen ontdekken, die hij er nooit in vermoed had!
Eerst nukent hy' Warenar; on dat Prof. de Vries,
die het stuk beter kent dan eenig Nederlander,
die het als stof voor zijn doktors-dissertatie ge
bruikt heeft!
Het talent van den Heer Veltman is van een
aard, dat het hem, als wijlen Roseveldt, tot in
hoogen ouderdom getrouw zal blijven. Het wordt
gesteund door zijne belezenheid, door zijne prak
tijk ook als schrijver. De schilderachtige zijde
zijner kunst wordt meer dan. ooit gewaardeerd,
en wanneer wij dus den wensch uiten, dat hij
nog vele, vele jaren aan het Tooneel moog
verbonden blijven, is dat meer dan een be
leefdheid: het is een oprecht uitgesproken hoop,
die veel kans heeft vervuld te worden.
22 Maart, 1887.
ALBEBDINOK THIJM.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Nu het muziekale seizoen ten einde spoedt,
schijnt het dat operadirectiën en concertbesturen
zich dubbele moeite geven om het publiek tevre
den te stellen. De Parkschouwburg, volgens de
laatste berichten, gedurende den zomer te sluiten,
schonk aan de Amsterdammers de gelegenheid om
het talent en de nog altijd fraaie stemmiddelen
van Minnie Hauk te bewonderen. Zoowel in Carmen
als in Faust trad deze kunstenaresse met veel
succes op. Haar spel voldeed ons zeer goed, vooral
in die gedeelten van Faust waar minder heftige
passie moest aan den dag treden. Het orgaan was
niet volkomen toereikend meer voor de geheele
rol, doch er werd met de beschikbare kracht uit
nemend rekening gehouden. Do leden van het
Hollandsche operagezelschap kweten zich met lust
van hunne taak; in Carmen zong de heer Belio
de rol van den Toreador met fraai stemgeluid,
terwijl hem als Valentijn in Faust niet minder
succes ten deel viel. De heer Albers heeft aan het
type van Mephisto het noodige relief gegeven en
is er ook in geslaagd enkele vulgaire trekken,
waarop hij vroeger erg belust scheen, achterwege
te laten.
* *
*
Voor de bezoekers der Fransche Operavoor
stellingen was het optreden van Mme Albani een
werkelijk kunstgenot. De opkomst van het publiek
heeft zeker aan de goede verwachting van de
directie beantwoord. Zoowel bij de opvoering
van Violetta (La Traviata) als bij die van Lucie
was de schouwburg eivol, een enkele plaats in de
bovenloge was misschien onbezet gebleven. Er
heerschte heel wat geestdrift in de zaal. Onzes
inziens terecht. Zoowel door haar spel als door
hare stemmiddelen en de kwalijk te overtreffen
zangkunst is mevrouw Albani op dit oogenblik
nog eene der beste vertolksters van rollen uit het
repertoire der Italiaansche School waarbij de zoo
genaamde bel canto eene ruime plaats inneemt.
Het orgaan heef t natuurlijk geleden;de stem bezit niet
meer de vastheid van vroeger, het vibrato doet zich
nu en dan gelden. Doch wat thans nog te genie
ten valt, is werkelijk niet alledaagsch. Wij heb
ben bij herhaling gelezen, dat het Albani aan
innigheid zou ontbreken. Met dat oordeel kunnen
wij ons in geenen deele vereenigen. Wie de eisenen
der kunst niet uit het oog verliest, zal nimmer
de grens overschrijden, die tusschen de natuur
zelve en hare reproductie ligt.
Onverdeelden lof verdiende het spel, o.a. in het
tooneel, waar Violetta het bezoek van den vader
van Rodolphe ontvangt; fierheid en zelfopoffering
werden door gebaar, muziek en houding op voor
treffelijke wijze uitgedrukt, en in het laatste be
drijf, wanneer het geluk een laatsten straal in de
sombere kamer van Violetta zendt, welken diepen
indruk maakte niet haar ijdel pogen om zich aan
het leven vast te klampen! Als Lucie was zij