De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 27 maart pagina 5

27 maart 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 509 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. kende, die haar meer waardig was. Koning ChUperich was een verstandelijk zeer begaafd man on verhief zich niet weinig op zijne theologische kundigheden. Deze dienden hem vooral om waar hij het noodig oordeelde zyn eeden te breken «n dan door allerlei spitsvondigheden de bedoeling van het eenmaal bezworene naar zijn wensch te wijzigen. De koning redetwistte gaarne met de bisschoppen en ook hiervan heeft Dahn handig part\j getrokken. De lezers van die schlimmen Nonnen von Poitiers herinneren zich bisschop Eelix van Nantes. Ook in dezen roman treedt -deze geestige piplaat eenige malen op en de wijze waarop de schrijver zijne ontmoetingen met den koning verhaalt, is zeer vermakelijk. Dat den lezer een romantisch verhaal te genieten wordt gegeven en hij dus niet alle voorvallen als wer kelijk gebeurd moet opvatten, behoeft geen betoog. Dahn's sty'l is ook hier weder fraai en dichterlijk en het geheele boek onderhoudend geschreven. GLADSTONE'S STUDIËN CVER^ HOMERUS. De heer Gladstone heeft zichj den vrijen ty'd, dien de politiek hem laat, nu hij weer als minis ter-president is afgetreden, ten nutte gemaakt om :zijne studiën over Homerus voort te zetten. Zij die meenen, dat de politiek zich van den geheeen mensch meester maakt, zullen wellicht eenig verband vinden tusschen het onderwerp, dat de ge leerde staatsman in het laatste nummer van de Nineteenth Century behandelt en de tegenwoor dige positie van den premier. Immers de heer Gladstone is leider van Haar Majesteits oppositie -en Poseidon kon het dikwijls niet te best vinden met de goden, die op den Olympus het moest te ?zeggen hadden. De vijf voornaamste goden van den Olympus zijn, volgens den heer Gladstone, Zeus, Hera, Po seidon, Apollon en Athene. Elk van deze goden heeft een scherp begrensd individueel karakter, ?en toch zijn zij allen ondergeschikt aan de_ al gemeene regelen van het stelsel, waarin de dich ter hun eene overwegende rol heeft toebedeeld. Zeus vertegenwoordigt het begrip der Grieksche Ttünoai; Hera dat der nationaliteit; Poseidon dat der physieke kracht; Athene dat der geestkracht; Apollon dat der gehoorzaamheid en der onder werping aan den wil van Zeus. Op deze basis verheft zich in elk geval een geheel anders sa mengesteld beeld, en den heer Gladstone wil ^erst dat van Poseidon analyseeren, niet als de interressaatste onder de godentypen, maar als de belangrijkste voor eene nauwgezette studie en vertolking der Homerische gedichten. De Poseidon der Odyssee en der Ilias is eene trotsche en origineele figuur, waarvan de ken merkende trekken in den loop der eeuwen zooaeer zyn uitgewischt, dat hare individualiteit voor ons als het ware geheel verdwenen is. Hij wekt bij ons geen nauwkeurige voorstelling op, behalve ?dat hij met een drietand is gewapend en meer of min rechtstreeks heerschappij voer over de Zee. Maar deze Neptunus lijkt evenmin op den Posei don van Homerus als een slechte copie in lood kan gelijken op het uit marmer gehouwen godenbeeld van Phidias. Poseidon is bij uitnemendheid een god van de «arde. HU is sterk, stoutmoedig, zinnelijk, naijverig en wraakgierig. Behalve zijne macht, heeft hij niets goddelyks. Zijne persoonlijkheid zou dan ook weinig aantrekkelijk zijn, indien de indruk daar van niet werd verhoogd door de omgeving, waarin hij zich beweegt. Het is echter volstrekt noodig, de beginselen te begrijpen, waarop de Homerische voorstelling van deze figuur berust, en wel vooral omdat deze zich onder velerlei licht vertoont en -dat zich belangrijke ethnographische beschouwin gen daaraan laten vastknoopen. In het stelsel van Achaja is Poseidon, oppervlakkig beschouwd, niets anders dan de god der zee. Maar zijne an dere functiën zijn zoo talrijk, dat men hem ter nauwernood in zijne gedaantewisselingen kan vol gen. Hij is ook de god van het paard (en men kent de belangrijke rol, die het paard bij Home rus vervult); hy is de god der aardbevingen, 3e ?God van de bouwkunst, de beschermgod van ver scheiden familiën in Achaja, de god der Aethiopiërs, der Phaeaken, der Dardaniërs; de god van het zuiden, en, in de Odyssee, de speciale god van den buitensten gordel"; hij staat in persoon lijk en rechtstreeksch verkeer met de oproerige machten. Al deze functiën werden niet door hem uitsluitend uitgeoefend, maar aan die alle neemt hij een werkzaam aandeel. En daar al die volken in rechtstreeksch verband staan met de ethnographie der Homerische gedichten, volgt hieruit dat Poseidon, die zich op den Olympus in zoo velerlei, vormen vertoont, beter dan eenige andere figuur den sleutel goeft tot de samenstelling der Grieksche nationaliteit, De heer Gladstone licht in zijn artikel do bo venstaande beschouwingen toe door eene uitvoe rige studie der teksten, die voor de mannen van het vak ongetwijfeld veel belangrijks bevat. ENGELSCHE EN FRANSCHE ONSTERFELIJKEN. De PM Mail Gasette heeft de gewoonte, om trent allerlei feiten, die de algemeene aandacht trekken, plebiscieten" uitteschrijven. Wanneer er een tentoonstelling is. noodigt zij hare lezers uit, hunne meening te geven omtrent de fraaiste schilderij, het beste historiestuk, het mooiste por tret, het leelijkste voortbrengsel enz. Hij wiens - lijstje het dichtst het algemeene lijstje nadert, ont vangt eene premie. Voor eenigen tijd heeft de Pall Mail de onster felijkheid" van schrijvers, denkers en dichters bij plebisciet doen uitmaken. Indien wij eens eene Academie stichtten, naar het voorbeeld der Aca démie Francaise, wie zouden dan de veertig onsterfelijken zijn ?" luidde de vraag. Honderden van namen werden ingezonden, de uitkomst werd openbaar gemaakt, vergelijkingen werden beproefd, en sedert houdt de quaestie de Engelsche en Fransche pers bezig. Het lijstje der veertig uitverkorenen is het volgende: 1. W. E. Gladstone. 21. John Bright, 2. Lord Tennyson. 22. Frederic Harrison. 3. Matthew Arnolc1, 23. W. Black, 4. Professor Huxley. 24 5. Herbert Spencer. 25. 6. John Ruskin. 26. 7. J. A. Froude. 27. 8. Robert Browning. 28. 9. John Morley. 29. 10. Professor Tyndall. 30. 11. E. A. Freeman. 31. 12. A. C. Swinburne. 32. 13. Aartsdeken Farrar. 33. 14. Professor Max Muller .34. 15. Sir John Lubbock. 35. 16. W. Morris. 36. 17. Kardinaal Newman. 37. 18. W. Besant. 38. 19. Leslie Stephen. 39. 20. B. Jowett. 40. Justin McCarthy. Lord Salisbury. Sir Th. Martin. H. Irving. George Meredith. WilMe Collins. Kanunnik Liddon. Hertog van Argyll. R D. Blackmore. W. E. H. Lecky. G. A. Sala. R. L. Stevenson. Sir F. Leighton. A. Lang. Bisschop Stubbs. Kardinaal Manning. Professor J. R. Seeley. Bijna ieder Nederlandsch lezer zal, wij durven het verzekeren, hierop een paar namen aantreffen, die hem zoo goed als onbekend zijn. Daarentegen ontbreken andere, die wij er met verwondering op missen, bv. George Meredith, Edmund Gosse, Burnand, Gilbert, Robert Buchanan, Grant Allen, wier namen op het vasteland vrij wat meer zijn doorgedrongen, dan die van eenige der boven genoemde académiciens. De Poll Mail knoopt aan de lijst een reeks van beschouwingen vast. Het denkbeeld van een veertigtal is vroeger ook door andere tijdschriften uitgewerkt, en opmerkelijk is het, dat een drietal eindlijsten, hier door de Pall Mail vermeld, slechts tien namen gemeenschappelijk bevatten, het zijn die van Matthew ArnoldJkRobert Browning, J. A. Froude, E. A. Freeman, Professor Huxley, Profes sor Max Muller, Kardinaal Newman, John Ruskin, Herbert Spencer, en Lord Tennyson. Bij eene vergelijking tusschen Oxford en Cambridge blijkt het, dat Oxford zeventien namen op de lijst telt, en Cambridge slechts vijf; maar Pall Mail meent, dat wanneer het meer om zuivere wetenschap dan om letteren en philosophie te doen was, CambriJge ruimschoots zijn revanche zou nemen. Dan komt een andere proef. Het blad heeft tegenover elkander gesteld de leden der Fran sche Academie en die der aldus gevormde Engelsche, ook met het streven, om eenigzins equivaleerende namen tegenover eücander te zet ten. Deze vergelijking gaat natuurlijk geheel mank; vooreerst behooren de vorsten der weten schap" voor zoover zij groote stylisten zijn, mede op de lijst der Pall Mail, terwijl zij in Frankrijk tot een der vier andere Academies behooren, die met de Académie Francaise gezamenlijk het Institut de France vormen. Ten andere kan bij de reactionnaire, royalistische strooming, die de Aca démie Frangaise beheerscht, en hare samenstelling door coöptatie, iu plaats van door plebiscit, hare lijst niet meer dan voor de helft als de uitdruk king van Frankrijks waardeering zijner uitstekende litteratoren beschouwd worden. Eindelijk is de vergelijking met een lijst, welke noch Alphonse Daudet, noch Zola, noch Paul Bourget, noch Aicard, Richepin, Clovis Hugues, J. J. Weiss, Hector Malot, Theuriet, de Goncourt, Guy de Maupass»nt, Pierre Loti, Bergerat, de Banville, Arsène Houssaye enz. bevat niet goed mogelijk. De twee lijsten tegenover elkaar zijn aldus geplaatst. J. M. N. D. Nisard B. Jowett E. W. G. J. LegouvéHerbert Spencer Emile Augier John Ruskin Duc de Broglie Hertog van Argyll Octave Feuillet R. L. Stevenson Camille Doucet Professor Tyndall A. A. Cuvillier-Fleury Aartsdeken Farrar Emile Ollivier Markies van Salisbury Xavier Marmier Professor Max Muller Duc d'Aumale W. E. Gladstone Camille Rousset Sir John Lubbock Baron de Viel-Castel W. Morris A. J. F. Mézières Kardinaal Newman Alexandre Dumas W. Besant E. M. Caro W. E. H. Lecky John Lemoinne G. A. Sala Jules Simon J. Morley M. L. A. G. Boissier A. Lang. Victorien Sardou Wilkie Collins Ernest Renan Matthew Arnold H. A. Taine J. A. Froude Duc d'Audiffret-Pasquier J. Bright E. M. Labiche Frederic Ilarrison Maxime Dn Camp Leslie Stephen A. J. E. Rousse W. Black R. F.A. Sully-Prudhomme Lord Tennyson Louis Pasteur Professor Huxley Victor Cherbuliez J. Mc. Carthy De Bisschop van Autun (Perraud) Kardinaal Manning Edouard Pailleron Sir Th. Martin L.C.J.R.de Mazade-PercinlI. Irving Fran<;ois Coppce Robert Browning Ferdinand de Lesseps George Meredith Victor Duruy E. A. Freeman Joseph Bertrand Kanunnik Liddon Ludovic Ilalévy R. D. Blackmore Léon Say Sir F. Leighton CharlesXeconte Je Lisle A. C. Swinburne A. M. E. HervéBisschop Stubbs V. C. O. Gréard Professor J. R. Seeley De Pall Mal! voegt er de opmerkingen aan toe: Welke der twee lijsten is de uitstekendste ? De eerste gedachte van Engelsche lezers zal natuur lijk zijn: de litteratuur, door de veertig Engelschen voortgebracht, is van oneindig grooter waarde dan die, door de veertig Franschen geleverd; de namen van velen dezer hebben wij zelfs nooit gehoord. Het is volkomen waar, dat meer dan de helft der Fransche onsterfelijken in ons land volkomen onbekend zijn, maar wellicht zou het een pijnlijke verrassing zijn, te hooren, hoe weinig der onzen in Frankrijk zelfs ooit genoemd zijn. Daarenboven heeft een Fransch schrijver dit reus achtig voordeel, dat hij tot een zooveel grooter aantal der beste beoordeelaars spreekt, dan een Engelschman. De Engelschman heeft een ruimer publiek, de Franschman een beter. Engelsch is de taal der Nieuwe Wereld, Fransch nog die der Oude. De kolonisatie spreekt Engelsch, de beschaving Fransch. De schrijver die te Parijs op de markt komt, heeft het geheele vasteland, en vooral België, Zwitserland, Italiëen Rusland als klankbord, terwijl wie te Londen spreekt, al een bijzonder heldere en klassieke stem moet hebben, als zij niet in de golven van het Kanaal verdrinkt." Men zou nog tal van opmerkingen kunnen ma ken; zij zouden alleen strekken om de onmoge lijkheid eener vergelijking te doen uitkomen. Tegenover Augier, Pailleron, Dumas, Sardou, Labiche en Halévy, die allen langs het tooneel de Académie bereikt hebben, staat geen enkel Engelsch tponeelman, behalve Henry Irving, een acteur, geen tooneelschrijver. In Engeland geven enkel dagbladartikelen nog geen eereplaats, in Frankrijk heeft John Lemoinne, gelijk hij in zijn discours de réception verklaarde, geen andere ge loofsbrieven. Daarentegen kunnen in Frankrijk de dichters Sully Prud'homme, Coppée en Leconte de Lisle zeker niet opwegen tegen Robert Brow ning, Swinburne en Tennyson. De vergelijking is dus ten eenenmale onmogelijk, en zelfs het slotwoord van de Pall Mail: In Engeland vraagt men meer wat iemand te zeggen heeft, in Frank rijk hoe hij het zegt", is in 't geheel geen op lossing. (Slot volgt). VARIA. Ludwig Barnay is na een driejarige gedwongen afwezigheid, op het Berlijnsche tooneel terugge keerd. De boetetijd hem door het Duitsche theater bij zijn uittreden uit de vereeniging opgelegd, was voorbij en Barnay, die intusschen op verschillende ku: streizen door geheel Europa, van Pest tot, Moskou, in talrijke plaatsen toonde, hoever hij de kunst opgevoerd had, was verlangend om weder voor het publiek van de hoofdstad van het Duit sche Rijk op te treden. Men heeft hem, toen hij in het Residentie-theater voor het eerst weder optrad, een zeer vriendelijke ontvangst bereid. Kransen en bloemruikers werden op het tooneel geworpen, en de voortdurende toejuichingen ver lokten bij het einde van den avond den kunste naar om eenige woorden van dank te spreken. De rol, die Barnay speelde en waarin hij ook meermalen hier ter stede optrad, was die van Kean, in het bekende stuk van Dumas père dat hij zelf omgewerkt en in het eerste bedrijf' vrij gelukkig veranderd heeft. De fijnheid en de hartstocht, waarmede Sonnenthal en Ernesto Rossi genoemde rol spelen, treft men bij Barnay niet aan, en het gedeelte uit Hamlet dat in het stuk voorkomt doet de grenzen van zijn kunst zien, doch menige aardige trekj der werkelijkheid ontleend, merkt men in zijn spel op, en vooral de voorstelling van de zenuwachtige tooneelspelersdrift voor zijn optre den, in het vierde bedrijf, is verrassend waar. Het tweede deel van de Digesta Shakespeareana, uitgegeven door de Shakespeareclub te New-York zal eerlang het licht zien. Dit deel zal een be schrijving bevatten van al wat er over den dichter geschreven is tot op l Januari van dit jaar, naar den inhoud gerangschikt. De Fransche artisten hebben de veertig leden benoemd van de jury voor den aanstaanden salon. Wij laten hier de namen volgen van de gekozenen, met het aantal der op hen uitgebrachte stemmen. Jules Lefèbvre (1436), J. P. Laurens (1386), Bonnat (1379), Jules Breton (1373), Harpignies (1341), Puvio de Chavannes (1305), Robert Fleury (1299), Henncr (1298), Bouguereau (1282), Cabanel (1277), Busson (1232), Boulanger (1299), CorDnran (1121). Duez (119), Yon (1106), Bernier (1083), Rapin (1077), AiméMaurin (1075), De Vuillcfroy (1045), Voyson (1041), Maignan (1024), Pille (1010), Gervex (989) Saint Pierre (919), Barrias (913), Hector Ie Roux (877), Luminais (828), Renouf (784), Hanoteau (729), Lansyer (709), Feyen Pen-in (541) en Dagnan (526). Te Londen is naar men beweert ? een nieuwe Rubcns ontdekt, en wel op eene plaats. waar men zulk eene vondst niet zou hebben ver wacht, namelijk in het plafond van een der ver trekken van Mad. Tussaud's wassenbeeldenspel. De schilderij, die tamelijk goed geconserveerd moet zijn, stelt Aeneas voor, op het oogedblik, dat hij de schoone Dido van het paard helpt, om haar te geleiden naar eene grot. waar het tweetal eene schuilplaats zoekt bij een naderend onweder, een der hoogst zeldzame gelegenheden, waarbij Vergilius den Trojaanschen held noch pater, noch jnust noemt. Dido is, naar men zegt, een portret van Rubens' vrouw, eene weelderige, blonde schoone, zooals men die op de noordkust van Afrika niet verwachten zou. Waarschijnlijk heeft men hier niet met een echten Rubens te doen, maar met het werk van een zijner leerlingen, die zich zijne manier goed harl eigen gemaakt en die wellicht door den mees ter met een paar karakteristieke toetsen is geholpen. Het hoofdbestuur van den Duitschen Geneesheoren-Bond heeft aan de Rectors van de Gym nasia in Duitschland een schrijven gericht, waarin de studie der medicijnen aan jongelieden afgera den wordt. Het doel van dat schrijven wordt toegelicht door uitvoerige en nauwkeurige statistische gege vens, die in den vorm van tahellen er bijgevoegd zijn. Op den eigenlijken raad. die op genoegzame goede gronden berust, volgt eerst een overzicht van het aantal studenten in de medicijnen aan de Duitsche universiteiten, dan een tabei van de in Duitschland gevestigde geneesheeren. en de door sterfgevallen opengekomene plaatsen en ten slofte een voorstelling van do verhouding tusschen het aantal geneesheeren en het bevolkingscijfer. Al deze getallen spreken maar al te duidelijk en bewijzen dat het oogmerk van don Duitschen Geneesheeren-bond volkomen gerechtvaardigd is, ja zelfs weldadig genoemd mag worden. De Poolsche schrijver Jozef Ignatz Kraszewski is Zondag j.l. te Genève overleden. Kraszewski werd den 2Gsten Juli van het jaar 1812 in War schau geboren en ontving zijne opvoeding te Lublin en later aan de universiteit te Wirna. Toen zijne studiën voltooid waren beproefde hij een plaata als leeraar aan de universiteit te Kiew te krijgen,, hetgeen hem echter niet gelukte, waarop hjj zich naar zyn goed Omeluo in Volhynie begaf en zich daar aan de letterkunde wijdde. Later was h|j v\jf jaren curator van het Gymnasium te Zytomierz. In 1860 keerde hij naar Warschau terug en begon zijn loopbaan als journalist als redacteur van de Gazetta Polska. By het uitbreken van den opstand in 1863 ver liet hij Polen en vestigde zich te Dresden, waar hy dertien jaren later zich het Saksisch Staats burgerschap verwierf. Als Saksisch burger bleef hij toch Polen getrouw en ondersteunde Poolsche uitgewekenen. Met dat doel richtte hij ook een drukkerij op, waarbij hij dikwijs erg bestolen werd. In 1879 toen hij zijn vijftigjarig schrijversjubi leum vierde, werd hij aan de Universiteiten te Krakau en Lemberg tot doctor honoriscausa ge promoveerd. Meer dan 120,000 mark ontving hij bij dat feest, als blijken van waardeering, van welk geld hij het grootste gedeelte besteedde ten voordeele van de wetenschappelijke Poolsche ver eeniging te Posen. Als schrijver is hij de eigenlijke schepper van de Poolsche nationale romanliteratuur. Vierhon derd en vijftig boekdeelen van zijne hand zagen het licht en hij beschreef vooral de ontwikkelings geschiedenis van de sociale toestanden uit het verleden en de tegenwoordigen tyd in Polen. Buitendien schreef hij treurspelen voor het Poolsche tooneel en talrijke studiën over de ge- . schiedenis, letterkunde en oudheidkunde van zijn vaderland. Doch ook in de politiek was hij geen vreem deling. Groot opzien verwekte zijn gevangenne ming in 1883 op beschuldiging van landverraad en het proces van 12 tot 19 Mei van het jaar 1884 tegen hem gevoerd, dat met zijne veroordee ling tot 31A jaar vestingstraf eindigde. Men had algemeen gedacht, toen men hem betichtte van den verkoop aan vreemde Regeeringen van geheime staatsstukken over het Duitsche leger, waaraan hjj zich in samenwerking met den voormaligen officier bij het pruisische leger Hentsch, die intusschen te Halle in de gevangenis gestorven was, schul dig gemaakt zou hebben, hij het slachtoffer van zijn vertrouwen was geworden, doch de aan het licht gekomen feiten spraken anders. Een huiszoeking in zijne woning bracht veel verzwarende zaken aan het licht. Te Maagdenburg zou hij zijn straf ondergaan, Wegens ernstige ongesteldheid werd hij tegen een borgstelling van 20.000 Mark in November 1885 tot 15 Mei 1886 vrijgelaten. Hy begaf zich tot herstel zijner gezondheid naar Italiëdoch keerde niet naar Duitschland terug. De laatste tijd van zijn leven bracht hij in Zwitserland door, waar hij nu ook in zyn vrywillige ballingschap gestorven is. In hem verliest het Poolsche volk zijn vruchtbaarsten en uitmuntendsten schrijver van deze eeuw. Mr. J. van Lennep zal ongetwijfeld nog langen tijd tot de meest geliefde en meest populaire van onze romanschrijvers blijven behooren. De uitgever A. W. Sijthoff te Leiden heeft klaarblijkelijk daarop gerekend, maar tevens daartoe willen medewerken, door de werken van den gevierden auteur in klein, maar net formaat, in compressen, maar duidelijken druk, voor zeer lagen prijs (50 cents per deel) verkrijgbaar te stellen. De Pleegzoon, Ferdinand Huyk, De Roos van Dekama, Elieu+ beth Musch en de Novellen en Vertellingen nemen elk n deel in; de Vooronders en Klaasje Zevenster zijn elk over drie deelen verdeeld. Wij houden ons overtuigd, dat de onderneming een aanzienlijk debiet zal hebben. OÜD-AMSTERDAMSCHE VERSCHEIDENHEDEN. Het Miniatuur-Tooneel van Pieter Barbiers. 1756. (Vervolg.) Een jaar later waren er twee nieuwe belang rijke voorstellingen bijgekomen, om van enkele kleinere niet te spreken. De konstmeester meende, toen zijn tooneel veel bekijks en bewondering had genoten, dat er wel liefhebbers zouden zijn, om het over te nemen. Advertissementen werden verspreid, waarin P. Barbiers, Mr. Schilder, in de Angeliersstraat, het vijfde huis van de Fiolettestraat, het alom be roemd konsttooneel, hetwelk de eer heeft gehad, van niet alleen de Grootste, maar de oordeeïkundigste van onze stad en Nederland volkomen te behagen," te koop presenteerde. In 't kort worden daarin de vertooningen beschreven. Wij zien daaruit, dat verscheiden divertissementen waren bedacht, die hij Arabische schaduwdwergen noemde, die hun beweging maken als van een mensch, ook spre ken, dansen on zingen, met nieuwe uitvindingen, die zeer comicq zijn," b. v. Twee vissers met een totebel in een schuijtje, maar hunne vis word haar ontrooft. Een jonge boer en boerin halen den speelman, gaan in do herberg en dansen, worden van wederzijds ouders gestoort, die met malkander batailleeren," enz. enz. Hoe beroemd het Theatrum en hoe comicq de voorstellingen ook waren, da gegadigden bleven uit, en Barbiers restte niets dan er wat nieuws bij te maken. Aan deze om standigheid danken wij de twee nieuwe vertoo ningen, die op een leerzame en eerbaare wijze vertoond en geëxpliceerd" werden bij de weduwe Anthonie Bergmeijer, in Blauw-Jan, het welbe kende uitspanningsoord, waar de nieuwste snufjes en curiosa, op ieder gebied, werden geëxploiteerd, Het nieuwe advertissement meldde nu dat op verzoek van verscheiden hoeren, dames en voornaame liefhebbers van konsten en wetenschappen, de meester en inventeur van het alom berugt hoatrum Artificiosum zig de moeite getroost en groote onkosten gedaan had, van hetzelve nu in de uiterste graad te verbeteren en gants andere Toonoelen, Vertooningen en Historiën voor den Dag te brengen, zo dat hy opregtelijk den aan schouwer verzekeren kan niets van 't voorgaande op 't Toneel te brengen of te vertoonen." De inventeur is er blijkbaar op uit. u tot een ver nieuwd bezoek te bewegen. Al zijn moeite en kosten verdienen ondersteuning. De prijs is het zelfde gebleven, alleen is ze wat hooger indien

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl