De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 3 april pagina 5

3 april 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 510 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 5 Anatole France, zyn collega aan de bibliotheek van het Luxembourg, schryft in den Temps: Ik ken natuurlijk de rede niet, welke Leconte de Lisle Donderdag zal uitspreken, maar ik weet reeds dat het iets edels zal zyn, een deftige, ernstige redevoering in breeden, trotschen sty'l, een blok welsprekende aesthetica. Het zou my zeer verwonderen als ik er anecdoten, uitwijdingen, curieuse of gemeenzame verhalen in vond, of ook de geringste slordigheid. Men zal er het ideale portret van den dichter, of liever het portret van den idealen dichter in te aanschou wen krygen. Victor Hugo zal er met breedheid en waardigheid in geprezen worden, met een dog matische onbuigzaamheid, die aan de levens der heiligen, door groote abten uit de elfde eeuw in kerklatijn geschreven, zal herinneren, met eene algeheele verachting voor alle vergankelijke, tijdedelijke, wereldsche dingen en geen andere bekom mernis dan om de zuiverheid der leer. Want de heer Leconte de Lisle is een priester der kunst, de abt met kruis en myter der poëtische kloosters; leeft de heer Paul Bourget hem niet een paus in ballingschap genoemd?" De bewondering, die Leconte de Lisle voor Victor Hugo gevoelde, wees hem dan ook wel tot diens lofredenaar en opvolger aan. Victor Hugo, die nooit kritieken over zijn eigen verzen, noch ooit verzen van andere Fransche dichters las, kreeg eens toevallig op Jersey een gedicht van Leconte de Lisle te hooren. Terstond zond hij den dichter een' deel zy'ner werken met de op dracht : Jungamus dextras". En toen Leconte de Lisle zich de eerste maal voor de Académie candidaat stelde, was de eenige stem die hij ver kreeg, die van Victor Hugo. Hy schreef hem toen: Gij hebt voor my' gestemd, illustre Maitre; ik beschouw mij als gekozen." (SlOt VOlgt.) SCAEAIIOUCHE. ENGELSCHE EN FRANSCHE ONSTERFELIJKE^. (Slot.) Het artikel der Pall-Mall Gazette heeft tot -veel geschryf aanleiding gegeven. De Gaulois nam de lijst over, en een Franschman ging er mede naar Taine, de autoriteit in Frankrijk voor Engelsche litteratuur, om hem te ?vragen, wat er aan was van al deze namen, waar van de meeste hem volkomen onbekend waren. terwijl hy de rest niet kon uitspreken. Taine deed zyn landgenoot, Valette van den Voltaire, al het gewicht zijner meerderheid als autoriteit gevoelen, -en zeide hem zooveel goeds van de onbekende JEngelsche litteratuur, dat de journalist geheel ?ontdaan heen ging, en in den Voltaire een waar schijnlijk nog overdreven verslag van zijn entrevue met Taine gaf. Wien kunnen wij tegenover Justin Mac Carthy stellen?" had Taine gezegd, of tegen over Herbert Spencer, den greoten philosoof? Ruskin is een aestheticus, zooals wij er geen be.zitten; van Browning of Tennyson hebt gij de namen misschien gehoord, maar van Swinburne, den dichter par excellence, grooter dan een der ?onzen?" Grooter dan Hngo?" Hugo! Un garde national en délire! De zaak is, dat de Engelschen in alles onze meesters zijn, maar men weet het niet. In n vak zijn wij uitstekend, in lichte, beuzelachtige lectuur, maar kan die ooit superioriteit geven?" Taine gaf toe, dat een paar Franschen, Guizot, Bourget, Mézières, wel eens van Engelsche litte ratuur gehoord hadden, maar dat was ook alles. Een woordenboek als dat van het Oxfordsche philologisch genootschap heeft onze Académie nooit ;kunn«n voortbrengen; alleen dat van Littrégeeft «r een denkbeeld van. Werkelijk, bestudeer de onzen eens, en ge zult zien, hoe weinig wij zijn." De Pall Mail en ongeveer de geheele Engelsche ?dagbladpers nam dit artikel in extenso over, en voegde er nog commentaren in uitbreidenden zin aan toe; zoodat Taine het noodig achtte, den zin van zijne woorden, zoo herhaaldelijk vertolkt en steeds uitgebreid, te herstellen. In de Débats schreef hij: Verscheidene Fransche en Engelsche bladen hebben een gesprek, dat men mij toeschrijft, op genomen en gecommentarieerd; zij schryven dan omtrent de Fransche wetenschap en litteratuur denkbeelden op my'n rekening, welke ik volstrekt niet bezit. Ik meende dat een schrijver alleen verantwoordelijk was voor hetgeen hy neerschrijft en onderteekent; het schijnt dat ik mij vergist heb. By een bezoek dat ik deze week, geheel on verwacht, ontving, werd my eene lijst van veertig uitmuntende of opmerkelijke Engelsche schrijvers vertoond, en men vroeg mij, of er een genoot schap te vormen zou zijn, eenigszins gelijkend op de Académie Fran^aise; ik antwoordde beves tigend. Dit scheen mijn bezoeker onwaarschijn lijk voor te komen; ik antwoordde door hem, als argument, de eerste afleveringen te toonen van een nieuw woordenboek der Engelsche taal, oen be wonderenswaardig reuzenwerk, dat do Philological Society uitgeeft; rondom zulk een dictionnaire is een academie1 altoos mogelijk. Hiermede meende ik er af te zijn; ik dacht niet, dat andere woor den, slecht begrepen en onjuist overgeschreven, .zonder mijn toestemming, met mijn naam, aan het publiek zouden worden overgeleverd. Zoo ben ik or nu toe gebracht te zeggen, hoe ik er over denk, opdat men mij niet aanwrijft wat anderen wel voor mij hebben wil denken. Tusschen de verdiensten der eigenlijke ge leerden in Engeland en Frankrijk eene vergelij king te maken, zou ik niet durven; als ik daar omtrent eene meening zou willen hebben ging ik my'n vrienden Pasteur. Joseph Bertrand, Berthelot, Gaston Paris raadplegen. Ik vind het belachelijk, te oordeelen waar men geen bevoegdheid heeft. In zaken waarin ik minder onverstandig ben, bij voorbeeld litteratuur en geschiedenis, meen ik dat de Engelsche poëzie, vooral de lyrische poëzie, sedert Byron, Keats en Shelley, tot op Tennyson en de Brownings, in Europa boven alle anderen staat. Daartegenover bezitten wij in Frankrijk de beste dramatici, Augier en Dumas. In het proza schijnen mij de Franschen minstens de evenknieën der Engelschen; ik beschouw Balzac als den machtigsten schepper van zielen sedert Shakespeare. Geen enkel criticus in eenige litteratuur kan met Sainte-Beuve vergeleken worpen. Ik be schouw La Chartreuse de Parme als een meester stuk van letterkundige psychologie, misschien het grootste dat ooit in eenige taal is voortgebracht; voor stijl en echtheid, voor volmaaktheid en diepte v«in koloriet, heeft Madame Bovary haar gelijke niet. Vijf schrijvers en denkers, Balzac, Stendhal, Sainte-Beuve, Guizot en Renan, zijn het, naar mijne meening, die sedert Montesquieu het meest tot de kennis van de menschelijke natuur, en de menschelyke maatschappij hebben bijgedragen." Zoo tracht Taine zich schoon te wasschen van het verwyt van onbillijkheid. Arme Taine!" zegt de lemps, hij heeit nu eens gezien, wat intervie wen beteekent, en wij vermoeden, dat meu hem er niet spoedig meer voor vangen zal!" De Temps maakt er overigens een curieus stel conclusiën uit op. Vooreerst dat het kinderachtig is, dergelyke vergelijkingen te maken, zooals kinderen die er over twisten, wat lekkerder smaakt, balletjes ot drop," hetgeen toch niet geheel op den smaak in litteratuur toepasselijk is. Dan, dat de kennis der vreemde talon in Frankrijk nog niet vergevorderd is, hetgeen voornamelijk daar van daan komt, dat men er zes jaar over doet, ieder dier talen te leeren, terwijl het in zes wfiken moest gaan. Maar", besluit de fem^s^^eenmaal de taal geleerd, moet men nog de litteratuur bestudeeren waartoe de taal de sleutel is, en men vraagt zich af, of er veel mee te verdienen is, als men ziet, hoe een man als Taine door al zijn studie er toe gebracht wordt, reclame te gaan ma ken voor een Mac Carthy". Deze geringschatting van den lemps voor den uitstekenden romanschrijver en historicus, dien het blad niet kent, bewyst dat inderdaad wat studie van het Engelsch voor zijne redacteurs niet overbodig zou zijn. VARIA. De hooge prijs voor de première en de eerst volgende uitvoeringen van Lohengrin, die door den heer Lamoureux te Parijs op 100 francs per plaats is bepaald, en het bestemmen van den op brengst daarvan voor een weldadig doel, spruiten volgens berichten in een Duitsch blad alleen voort uit vrees voor een oploop. Lamoureux wil zijn Wagner niet laten uitttuiten, en een tumult voor het gebouw zal de politie wel weten te on derdrukken. Eigenaardig is het, dat onder de ver tolkers slechts twee Franschen zijn, Mlle Duvivior (Ortrud) en Auguez (Hccrrttfer) ; van de anderen zijn Mme Fidès Devries (Elsa) Btauwaert (Tellramiind) en Van Dijck (Lohengrin) Hollanders of Belgen, de heer Behrens (König) is een Zweed. De doublures, want Lamoureux heeft een vol komen tweede stel zangers gereed, zijn de dames Leroux en Boidin-Puisais, de heeren Jourdain, Auguez, Fontaine en Feitlinger. Naar gemeld wordt, heeft Lamoureux van al do coupures, die in Duitschland in de opera gemaakt worden, afgezien ; deze overmaat van piëteit zal AVagner vooral bij liet Parijsche publiek geen goed doen. Omtrent de beroemde gastvoorstellingcn" der Meinigers is bij Conrad te Leipzig, ter begelei ding der officieele uitgaven van het Meininger repertoire, een eigenaardige brochure verschenen, die allerlei statistieke bijzonderheden geeft. De Meiningers hebben nu in dertien jaren in 29 steden gastvoorstellingen gegeven en daaronder te Berlijn 7 maal, te Breslau 6, te Dresden 5. te Weenen, Pest, Praag, Leipzig. Graz ieder 3 maal, over het geheel 60 seriën. Het aantal avonden bedroeg 1969. de gezamenlijke opbrengst 4,423,422 mark, waarbij nog 78,313 mark voor liefdadigheidsvorstellingen komen. De meest gespeelde stukken waren: Julius Cesar 263 maal; Wintermarchen 197; 'lell 184; Fiesco 137; Wallensteins Laqer 130; Piccolomini 115; Was ihr wollt 103; Wallensteins Tod 104; Die Mciuber 90; voorts: Die llermannschlaeht, Katlichenvon Heilbronn,Der eingebildete Kranke, Extlier, Die Ahnfrau, Die BlutJiochzeit, Die Hexe, Maria Stuart, Presiosa, Der Prins von Homburg, Gelehrte Frauen en Der Kaufmann von Venedig ieder meer dan 25 maal. Te Halle is de hoogleeraar Dr. Julius Zaclier overleden, bekend door zijne germanistische stadion. Behalve talrijke opstellen in de Zeitsclirift f'iir Deutsche Philologie en do Germanistische Ha.ndbibliothek verschenen van hem: Die Deutschen Sprichwörter-Sammlungen. Das Gotkisehe Alpliabet des Vulfilas itnd das Itn.nen-AlpUabet, Die His torie von der Pfalzgrafin Genovefa. Te Düsseldorf is de bekende hoogleeraar Jordan, een der hoofden van de Düsseldorfer scliilderscbool, op 77-jarigen leeftijd gestorven, Hij was te Berlijn geboren, uit ceno Fransche omigrantenfamiüe, en zou eerst stalmeester geworden zijn, maar wijdde zich op aandringen van den schilder Wachs aan de kunst, en maakte zijn eerste Studiën op liet eiland Rügen. Reeds in 1829 trok een schilderstuk van don jongeling de aandacht, in 1832 werd eene Viswhersffimilie in het koninklijk kabinet te Berlijn opgenomen. Jordan ging toen naar Düsseldorf, studeerde er onder Schadow en werd er later zelf leermeester. Zijn Hmvelijksaanzoek op Ildgoland, 1834, tee kent het best den aard van zijn talent; de kusten der Noordzee leverden hem nog talrijke onder werpen, reddingsbooten, strand- on duingczichton, visschersfamilies. stormtooncelen enz. Ook Nederlandsche töoneelen schilderde hij; liet oitdcmannenhuis te Amsterdam, Een bruiloft op Mar ken, De begrafenis van den ouden zeeman, Ken oude-mannenliuis aan de llollandsclie lenst zijn evenals vele andere zijner schilderijen door gra vure en lithographie populair geworden. Zijne studiën uit Italië, Normaudiëen Zwitserland waren minder goed gelukt. Tot zijn beste leerlingen behooren Vauthier, Geertz en de overledene Albert Kindier. Prof. Schliemann hoeft aan de Anthropologische Gesellschaft te Berlijn berichten over Nnbiëge zonden, waaruit Prof Virchow het een en ander mededeelt. Het betreft zoowel het oudere als liet tegenwoordige Nubië. Schliemann bespreekt de oud-Egyptische en oud-Nubische pottebakkerskunst, naar aanleiding van een driehonderdtal door hem gevonden voorwerpen, deze zijn voor het Konink lijk Museum te Berlijn bestemd. Terwy'l in vroeger tijd het vormen steeds uit de hand geschiedde, gebruiken de tegenwoordige Nubiërs veel de draaischyf; alleen zijn alle voorwerpen die rood in den handel komen, met de hand gemaakt, de vrouwen vormen ze met de hand even vlug als met de draaischijf. Die vaten zijn wel dikker, maar de vormen zijn beschaafder. Zij worden in de zon gedroogd, met een glazuur van sesamus-olie en rood bergzand bedekt, en kosten naar onze bere kening een paar stuivers. In het gebruik gaan zij er al spoedig antiek uitzien", voegt Schliemann er spottend aan toe. Wat het spinnen betreft, een spinnewiel kent men nog in Nubiëniet; er wordt nog op dezelfde wijze gewerkt, als de Ilias het schildert. Het ko ren wordt er ook nog tusschen steénen gemalen. Het kapsel bestaat uit veertig vlechten, 15 aan iederen kant van het hoofd, en 10 op het voor hoofd, allen in kleien pijpjes uitloopend. Dit wordt begoten met sesamusolie en tweemaal 's jaars los gemaakt en opnieuw gevlochten. Het land is zeer ,arm, en de meeste Nubiërs gaan .elders hun breod zoeken, meest te Caïro, waar men hen als eerlijk prijst en vaak als hofmeesters aanstelt. De vrou wen spreken alleen Nubisch, de mannen ook Arabisch. Schliemann heeft tusschen Assoean en WadiHalfa vele ruïnen van kloosters en tempels gezien, en ook veel overblijfselen uit het steentijdperk gevonden, bijlen en andere wapens. De gebouwen hebben gewelfde daken, geen spoor van balken wordt gevonden. De muren zijn van binnen met stuc bedekt en met matte kleuren beschilderd. Deze irescos, nu 3300 jaren oud, zijn buitengewoon frisch gebleven. Er is een rolstempel van veertien zalen, geheel met schilderwerk bedekt. Zonderling is het dat noch in de ruïnen, noch op de fresco's sporen van lampen gevonden worden; wel zijn er voorwerpen die op handvatsels voor fakkels gelij ken, maar men kan niet denken dat de groote fresco's bij het onrustig fakkellicht zullen uitge voerd zijn; ook is er geen roet gevonden, zoodat hier oene leemte in de onderzoekingen is De uitgever H. D. Tjeenk Willink te Haarlem doet een nieuw tijdschrift verschijnen, Vreemd en Eigen, met welks hoofdredactie de welbekende letterkundige Gerard Keiler zich belast heeft. De twee eerste afleveringen zien er bijzonder aantrekkelijk uit. Kunst en belletrie, weten schap en wetenswaardigheden, alles ten geleide van zeer fraaie illustratiën en dit alles voor niet veel gold : het tijdschrift schijnt, indien de uit gever voortgaat met royaal voor goede clichés te zorgen, on de redacteur den tekst met al zijn kennis van zaken en al zijn smaak en talent ver zorgt, veel te kunnen beloven. De manie der collectionneurs grijpt alles aan, niet enkel postzegels, munten, borden, bloemen. insecten, steénen of eieren, maar veel merkwaar diger dingen. Dumas de oude vertelde in Père Ollifus vaneen knoopenverzamelaar; dit is thans een verstandige en gewone manier in vergelijking van eenige collectionneurs, welke de Intermediaire des chercheurs et des curieux vermeldt. Een lief hebber verzamelt stalen pennen; een ander uniformknoopcn van de slagvelden van Napoleon I en de Revolutie; een derde manchetknoopen, en wel moderne, zoodat hij het aanbod nauwelijks kan bijhouden. Er is een schilder, die zijn harts tocht bot viert door hot verzamelen van potdeksels. Een litterator verzamelt de taalfouten der acadcmiciens, en heeft daaraan een rijken oogst. Een geruïneerd speler vraagt naar speelkaarten van alle tijden en volken. De heer Morval zoekt zijn verzameling Molièrana, handteekeningen, haren, linten, enz. te completeoren. Onlangs ver scheen in de Salie Drouot eene verzameling van 20,000 portretten van Napoleon I, welke de eigenaar, door nood gedrongen, verkoopen moest. Een zekere hoer de Sartyne heeft de zonder linge manie om pruiken te verzamelen; zorg vuldig van etiketten voorzien, vertoont zich in zijne galerij een tachtigtal zwarte, bruine, roode, witte, blonde en anders genuanceerde pruiken, afgedragen exemplaren van een aantal geleer den en schrijvers uit onzen tijd. Ken beroemd dokter verzamelt met groote kosten bocthemden, haren kleederen, geesels en touwen met knoopen ; een ander jong dokter heeft voor veel geld hulden van geguillotineerden ge kocht, en daarvan banden voor zijne kostbare boeken laten maken. Dit alles komt echter niet in vergelijking met de manie van een zonderling, die eeiiige duizcndc exemplaren van valsche ge bitten van vreemde mcnschcn in zijn kabinet heeft. Men ziet, alles wat er om en aan ons is, kan nog voor een verzamelaar van belang worden, en de minst beteckenende is er aan blootgesteld met naam en toenaam in de eene of andere onzinnige collectie voor de verbaasde nakomelingschap te prijken. Militaire Zaken. VOORZIENING IN DE BEHOEFTE AAN FOURAGES VOOR HET LEGER. In het Voorloopig Verslag op de ontwerp-begrooting voor het Departement van Oorlog voor het dienstjaar 1887 komt do volgende opmerking voor: Evenals ten vorigen jare. en al was dit toen door den minister bestreden, -werd door sommigen beweerd, dat het ration der cavalerie-paarden onvoldoende geacht moot worden en dat zulks reeds door hun uiterlijk genoegzaam wordt be wezen. Hiertegen word aangevoerd, dat ook in het buitenland dat ration over het algemeen niet ruimer is, maar dat het hier vooral aankomt op de hoedanigheid van het voedsel en op de ver zorging der paarden". Daar wij liet geheel met hot laatste gedeelte der gemaakte opmerking eens zijn, wenschen wij daarover enkele beschouwingen ten boste te geven. Hot ration fouragc voor de cavaleriepaarden bestaat in: Van l November tot en Van l April tot en met met 31 Maart. 31 October. 3 kilogram hooi, 3 kilogram hooi, 4J4 stroo, 3% stroo, 4 haver. 4 K haver. terwijl dit gedurende de dagen dat manoeuvres worden gehouden bedraagt: 3 kilogram hooi, 4 stroo, 6 haver. De eischen waaraan de te leveren fouragesnn eten voldoen zyn de volgende: Het hooi moet zijn best en welgewonnen paardenhooi van de eerste snede, niet rot, zonder schimmel, niet muf, maar frisch van reuk, vrij van stof en niet gebroeid. Het stroo moet zijn goed en welgeoogst voederstroo, helder van kleur, zonder reuk, voor n derde rogge- en twee derde tarwestroo. De haver moet zijn goede, frissche, radde, zui vere voederhaver, ongebroeid, zonder schimmel, niet muf, zonder doppen of eenig mengsel van onkruid of vreemde zaden. Zij moet per hectoliter ten minste 45 kilogram wegen. De prijzen waarvoor de fourages, tegen voor-» melde voorwaarden, van l November 1886?31' October 1887, zijn aangenomen te leveren, zyn: Prijzen (in centen) per tien kilogram. Hooi. Stroo. Haver. Amersfoort 37 19 84,5 Amsterdam .... 35 24 78 Arnhem 34 26 79 Bergen-op-Zoom. . . 38 24 76 Breda 36 23 80 Deventer 37 20 83 's-Gravenhage ... 40 18 81 Haarlem 38 22 79 's-Hertogenbosch . . 41 20 80 Leiden 40 20 80 Roermond 38 23 80 Utrecht 42 20 87 Venlo 40 18 86 Zutfen 40 18 83 Voor eene juiste beoordeeling van bovenstaando cijfers, moet men in aanmerking nemen, dat de volgende onkosten op de aanneming vallen: 1. Patentbelasting als aannemer 2. Uitkoop van ernstige mededingers naar de levering. 3. Huur van magazijnen en bergplaatsen, die, in den regel, buitensporig hoog zijn *). 4. 1.5 percent van het geldelijk bedrag der geleverde fourages voor registratierechten. 5. Bezoldiging van de noodige magazijnsknechta voor het anvoeren en rationneeren van de fourages en het behulpzaam zijn bij de uitdeelingen. 6. Bezoldiging van een opzichter over de magazijnen (gelastigde van den aannemer). 7. Verzekering van de magazijnen tegen brand schade. Bovendien dient men te weten, dat de betaling der geleverde fourages geschiedt vóór den laatsteu dag der maand, volgende op die, waarin de leve ring heeft plaats gehad. Wij twijfelen geenszins of ieder vakkundige zal het met ons eens zijn, dat de gevorderde qualiteiten voor do ingeschreven prijzen niet geleverd kunnen worden. Het gevolg hiervan is, dat mindere soorten worden geleverd, die, in den regel, niet meer dan voldoende genoemd kunnen worden. Nu zullen er personen worden aangetroffen, die beweren, dat men zich in deze dure tijden tevreden moet stellen met tourages van voldoende qualiteit en dat het grootste gedeelte der paarden van de burgerij ook niet zulke puike fourages krijgt. Dit is in zekeren zin waar, maar men moet daarbij niet vergeten, dat het gouvernement (hier de Minister van Oorlog) EISCHT dat de fourages van de BESTE QTJALITEIT worden geleverd en hierin heeft de Minister groot gelijk. De samen stelling van het ration immers is daarop geheel gebaseerd. Wat de qualiteit van de fourages bij de burgerjj te wenschcn overlaat, wordt door de quantiteit vergoed. Een vraag, die verder te doen valt, is, waarom eischen de personen, met de keuring belast, dan niet dat het contract stipt wordt nageleefd. Het antwoord op deze vraag is intusschen ook gemak kelijk te geven. Zoodra de commissie van keuring fourages af keurt, moet do aannemer zorgen dat andere fou rages ter keuring worden aangeboden. Deze be paling nu is voor den aannemer in veel gevallen alles behalve gemakkelijk, zoo niet onmogelijk en bovendien dikwijls zoo kostbaar, dat hij liever ; gebruik maakt van de bepaling in het contract, dat bij gebreke in de voorziening door den aannemer do commissie verplicht is voor zijne rekening aan te koopen. Het is deze bepaling, die dikwijls onuitvoer baar is. Ieder, die bij ondervinding weet wathet zoggen wil in den winter, met dicht water, hooi, stroo en haver voor een groot aantal paarden aai te koopen, zal dit zeker gaarne toestemmen. Zij, die hiervan nog niet geheel doordrongen zijn, kunnen daaromtrent zeker informatiën bekomen. bij de officieren der bereden wapens van het garnizoen te 's Gravcnhago; deze toch hebben daarvan in de laatste jaren ruimschoots de onder vinding opgedaan. Een andere vraag is, waarom bedingen de aan nemers dan geen hooger prijzen. Het antwoord hierop is, dat zij wel weten dat de contracten niet zoo stipt kunnen worden nagekomen, terwijl zij door de scherpe concurrentie genoodzaakt wor den in deze veel te wagen. Men moet bij de beoordeeling dezer zaak wel in acht nemen, dat do korpsen langzamerhand gewoon geraakt zijn aan fourages van voldoende qualitoit. Hoe dit echter ook zij, te betreuren blijft het, dat de paarden niet die qualiteit van fourages krijgen, welke het departement van oorlog volgens de contracten eischt. Naar onze meening ligt de fout echter in de, eerste plaats bij het Departement zelf. Men moest daar beginnen met zich te overtuigen tegen welke. prijzen fourages van de gewilde qualiteit te leve ren zijn en ze dan niet gunnen aan inschrijvers, die ver beneden die prijzen zyn. Deed men dit, dan zouden de aannemers van zelf betere fourages.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl