De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 10 april pagina 5

10 april 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. &11 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 5 Mevrouw Lina Schneider hield op 30 Maart te Keulen eene lezing over Nederlandsche litteratuur, de laatste eener reeks van letterkundige voor drachten die in het Keulsch leesgezelschap dezen winter gehouden werden. Zij nam met deze lezing afscheid van haar openbaar optreden als onder wijzeres en VolksbUdneriri"; en stelde zich ten doel, aan het eind harer loopbaan, nogmaals ten krachtigste te wijzen op de verwantschap tusschen de beide litteraturen, waarvan de eene, de Nederlandsche, bg het naburig volk geheel onbe kend is, terw\jl de andere, de Duitsche, bij het naburig volk op gehjken voet staat met twee of drie andere litteraturen. De Kölnische schrijft over deze lezing: De voordracht ontwierp in frissche kleuren een beeld van de ontwikkeling der Nederlandsche nationale letterkunde, van haar eerste begin tot op onze dagen, in den vorm even ver verwijderd van geleerde droogheid als van vooze phraseologie, volledig niet in het optellen van bijzonderheden, maar in de warme en tevens scherpe karakterisee ring van iedere periode en de volheid der ge zichtspunten. Traden ook de zuiver poëtische werken op den voorgrond, toch werden ook alle elementen die voor het kenschetsen eener volks litteratuur van belang zijn, de invloed der poli tieke omstandigheden, de betrekkingen tot het buitenland enz. in het licht gesteld. De t\jd van den opstand der noordelijke staten met de volkspoëzie der Geuzenliederen diende als inleiding voor de door het krachtiger worden van den volksgeest te voorschijn geroepen bloei periode, met hare helden Cats, Hooft en Vondel. Dezen laatsten, een kind van Keulen den voornaamsten van alle Nederlandsche dichters, behandelde de spreekster als een hoofdvoorwerp harer studiën vooral met voorliefde en toewijding. Slechts kort vermeld werd het verval der lit teratuur in de 18e eeuw en het herleven in de 19e eeuw met Bilderdijk en Da Costa. De schil dering der menigvuldige richtingen in poëzie en proza, die zich in den loop dezer eeuw ontwik kelden, sloot de voordracht, waarvan het doel, de Nederlandsche litteratuur als eigenaardig, krachtig en ten volle de kennismaking waard voor te stellen, zeker volkomen bereikt werd. Nadat de welver diende luide toejuichingen der vele toehoorders hadden uitgeklonken, ontwikkelde zich een roerend bekoorlijk familietafereel. Talrijke vriendinnen en leerlingen brachten de ge liefde en vereerde leenneesteres bloemen en kransen; de voorzitter van het leesgezelschap deed in een rede vol warme erkenning hare veelzijdige verdiensten jegens het schoone en goede uitkomen; de Ne derlandsche Vereeniging benoemde haar in dank bare hulde voor hare werkzaamheden tot eerelid, en Mej. Adorno. de altoos bereide beminnelijke kunstenares, gaf eenige harer schoonste liederen ten beste". Er komen weder eenige werken van Makart te koop. Mevr. Bertha Makart?Linda gaat hertrouwen met een lid der Weener aristocratie, en ruimt hare Makart-herinneringen op. Het voornaamste deel der verzameling vormen zeven schilderijen die uit de beste periode van den meester, en ook door de gekozen onderwerpen het best voor een particuliere woning geschikt z\jn. Het zijn: twee stillevens, pendanten, met rozen en malveWoemen in een fantastische lijst; een stilleven met dezelfde bloemen en eenige delicatessen ; een stilleven, bouquet in eene nis; een plafond, imi tatie van ivoor en intarsia, met eene allegorische vrouwenfiguur in het midden, en een vuurscherm met bloemen en vogels. De Gaulois heeft tegen de aanstaande Loliengrinopvoering te Parijs zyn lezers op eenige oordeelen van Fransche componisten willen onthalen. Gounod geeft zeer voorzichtig eenige regels, waarin hij meer waardeerend van Wagner spreekt, dan vroeger. Leo Delibes vindt, dat Lohengrin «vengoed op het répertoire der Fransche opera behoort, als Don Juan, Freischütz, Aïda of anderen. Reyer treedt welsprekend voor Wagner op, zooals hij trouwens sedert twintig jaren doet. Rochefort verbaast zich in den Intransigeant over het valsche patriotisme, dat Wagner wil tegenwerken; hij wijst vooral op het uitgebreide aandeel, dat zoowel na als voor den oorlog, de Fransche componisten en dramaturgen aan het repertoire der Duitsche schouwburgen hebben. Te Pest is in het Hongaarsch Nationaal Theater Göthe's Faust in het Hongaarsch opgevoerd, naar de vertaling van Doczy. Het stuk genoot buitengewonen bijval; ofschoon noch de monteering, noch de vertolking door de tooneelspelers gelijk stond met hetgeen elders de beste tooneelen leveren, heeft toch de uitvoering de verwachtingen over troffen en is een triumf voor de directie. Een prachtig manuscript uit de vyftiende eeuw, La vie de Jésus-Christ, is dezer dagen in het Hotel Drouot voor 10,150 francs toegewezen. Er ontbraken twee bladen aan, anders had het allicht nog meer opgebracht. Het is voor Philips den Goede, hertog van Bourgondiëgeteekend; van de 16 miniaturen vertoonen eenige, van buitengewone schoonheid, de hand van een der bekwaamste kunstenaars van de Fransch-Bourgondische school in dat tijdvak. Een onderschrift op de laatste bladzijde vermeldt den naam van den vertaler, Jehan Aubert, raadsheer en lid van de rekenkamer te Dijon, van den calligraaf, David Aubert, en het jaartal der voltooiing, 1461, maar verzwijgt den naam der miniatuurteekenaars. In de bibliotheek van den beroemden verzame laar Dutuit te Rouaan, die verleden jaar overleed, vindt men een ander manuscript, ook voor Philips den Goede uitgevoerd, en waarvan de miniaturen dezelfde hand vertoonen. Dit manuscript, een der fraaiste die men kent, behandelt La vie d'Alexandre, en middenin is een roman uit de vijftiende eeuw ingelascht, Le voeu du paon. Het bevat niet minder dan 250 miniaturen, de meeste onberispe lijk van bewerking, en van groote archeologische waarde, omdat zij het huiselijk en militair leven van die eeuw weergeven. Ook de taal der oogen" heeft het verblindend licht der moderne wetenschap niet kunnen weer staan. Dr. Königstein te Weenen hield de vorige week een voordracht, waarin hij de uitdrukking van het oog behandelde. Volgens de oudste theoriën was in het oog zelf de zetel der ziel; men meende dat, naar gelang der afwisselende ge moedsstemmingen, de zielvoeistof met grootere of geringere kracht uit het oog straalde en daardoor aan den blik een vuriger intensiteit of een zachteren glans verleende. Een tweede theorie nam aan, dat in de grootere of geringere spanning van het oog de oorzaak van den eigenaardigen glans der uitdrukking gelegen was. Van beide theorieën bewees dr. Königstein de onhoudbaarheid. Het oog zelf heeft, naar de on derzoekingen van Duchenne, met de taal der oogen niets te doen; alleen de omgeving, het spieren stelsel en de beschermingsmiddelen. Het boven lid en de wenkbrauwen, met de vloeistof der traanklieren, zijn voldoende om het oog de uitdrukking van vreugd of droefheid, geluk, angst en bezorgd heid te geven. Door het verheffen of nederlaten van het ooglid en de wenkbrauwen wordt het hoornvlies vrij of gedekt; het kan dan in grootere of kleinere mate de op het vallende stralen weerkaatsen. De glans van het oog is dus slechts een spiegel-verschijnsel. De intelligent doorvorschende blik, zoowel als de dweepende, die zich van het aardsche afwendt, de schalke en de ern stige, berusten in de stelling van de oogassen. Wat de kleur van het oog betreft, deze heeft op de mimische werking ervan'geen invloed; alle gevolgtrekkingen, daaruit gemaakt met betrekking tot het menschelyk karakter, berusten dus op willekeuTr Van het Lïbro deFAmore, waarin Marco Antonio Canini eene rjjke verzameling liefdespoëzie van alle natiën vertaald heeft, is een tweede deel (eerste stuk) verschenen. In het eerste deel was de Hollandsche poëzie alleen door Hemkes ver tegenwoordigd; in het eerste stuk van het tweede deel vindt men verzen van Multatuli, Lovendaal, Waalner en Honigh; Vosmaer, Florentgn, Van Loghem, Couperus en eenige ouderen, bv. Hooft, De Génestet en Staring zullen in een aanhangsel of in het tweede stuk van het tweede deel volgen. De arbeid van Canini omvat nu reeds bijna een duizendtal gedichten, alle zeer vloeiend en mee rendeels zeer juist vertaald. Een werk uit de jeugd van Richard Wagner, Die Feen, zal ook te Berlijn worden opgevoerd, maar eerst in 1889. De directeur Angelo Neumann, te Praag, heeft op grond eener overeenkomst met Mevrouw Cosima Wagner het recht van opvoering voor Praag en Berlijn verkregen. Reeds vroeger had deze dame het recht aan de stad München afgestaan; maar behalve aan deze drie zal het voorloopig niet gegund worden. In München zal de opvoering reeds in dit najaar plaats hebben. Het bestuur der Vereeniging de Vrije Werk kring" meldt ons, dat de commissie van uitvoering tot stichting van een huldeblijk voor wijlen Eduard Douwes Dekker, zich van de medewerking van voorname personen op letterkundig en muzikaal gebied heeft verzekerd. De voorgenomen kwnstavond zal by genoegzame deelneming, plaats hebben in de eerste dagen van Mei e.k. Inteekenlysten liggen ter teekening bij: Seyffardts boekhandel, Damrak 99; M. M. Olivier, Rokin 70; D. R. Hinse, Leidschestraat 19 en J. H. Voskuil, Paleisstraat. Schaakspel. No. 67. Van HENRI MENDES DA COSTA, te Amsterdam ZWABT. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. Juist is opgelost no. 65 door D. te R.; insge lijks door Henri 65bis met 66 en no. 2 van Campbell (In no. l van Loyd is T. b8 een druk fout, moet wezen T. bl). Door H. J. d. H. is goed opgelost no. l van Shinkman no. 64 en bis en ter; C. C. W. M. no. 66 en probl. Ch. fruits. Voorts door C. T. v. H. volledig no. 65 en 66 met tweezet Loyd met T. bl, alsmede driezet Campbell en eindspel G. en D. Julius R. no. 65 bis allen te Amsterdam; Mei" no. 65, Ch. fruits, no. 66 met tweezet Loyd en 66 ter. Wit speelt voor en geeft in drie zetten mat. (Wit 7 en Zwart 9 stukken met K. e6.) BRIEFWISSELING. H. J. d. H. te Amsterdam juist opgelost Chess fruits. In Loyd's tweezet moet de witte T. op bl staan. Julius R. te A. Brief volgt. C, T. v. H. Veel dank. Volgt a.s. week. OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 65. Van F. HEALY, gewijd aan de nagedachtenis van P. Morphy. l h5 e2!, K. e4 of e5 a); 2 e3 c4 f, K.?f5!; 3 c4 d6 f, f5 f4; 4 d8 h4, onv. 5 g2 Bij 3 ... f5 g6, volgt 4 e2 g4 f, g6 h6; 5 d6 f5 f mat. (g3 f mat Mooi! a) l Als boven, a7 f7 b); 2 d8 e7! ;f7 f2; 3 e3 f5 f föXfó; 4 e2 d3 f, K e5; 5 D. zet mat. Bij 2 f7 X e7 volgt 3 e3?£5 mat. Bij 2... c5 c4 volgt 3 e7 d6;! f7 f2; 4 e3 föf, f2 X fö; 5 e2 d3 mat. Bij 3 Anders volgt insgelijks e2 d3 f mat. b; Als boven, g7 g6 c); 2 e3 f5 f, g6Xf5; 3 d8 f6 f mat, c) c5 - c4; d) 2 e2 d3, K. e5; 3 d3 f5 f, K. d4 !, 4 d8 böf, T. c5; 5 f5 f4 m" d) Bij 2 . \ K. c5; 3 d3 X d5 t, K. b4; 4 d5 b5 f, K. a3; 5 b5 b3 f mat. e) l c5 Elders volgt 2 e3 f5 f, K. cö; 3 e2 b5 f mat. l anders 2 e3 f5 f mat. Tweezet probleem uit Chess fruits. l c2 cl fijn!, g8 e6 of b3; 2 Pd. X B- t mat. Als boven g8-d5; g8-c4; al b2 al c3; f4 speelt; Anders No. 67bis van E. H. E. van Weelderen, Rotterd. Wit K. f7, D. g7; R. a6, P. b4, f2 en f3 (6. Zwart K. d5, pion d6 (2 met K. d5. Wit geeft in twee zetten mat. Eindspel van den oud-redacteur van Sissa. Wit K. e4, T. c4, R. e7, pion a5 (4. ZwarKK. dl, pionnen aé, d4, d2 en f4 (5 met K. dl. Wit geeft op den vijfden zet mat. Schaakwedstrijd tusschen St. Petersburg en Londen. Stand der partij St. P. en L. na den 9sten zet. Wit K. gl, D. dl, T. fl en al, Pd. bl en fö, R. cl en c4, P. a2. d4, e4, f2, g2 en h2. Zwart K. e8, D. d8, T. a8 en h8, R. 1)6 en c8, Pd. c6 en g'8, pionnen a7, b7, c7, dB, f7, g7 en h7. Vervolg van den strijd. I. Wit St. Petersburg. Zwart Londen. (Zie weekblad De Amsterdammer sub no. GO). 9 bl c3 c8 g4 10 c4 b5 e8 f8 2 f5 X d5 mat. 2 cl X c4 mat. 2 cl X b2 mat. 2 cl gl mat. 2 h6 e3 mat. 2 h6 X g7 of cl X al mat. 11 cl e3 g8 e7 12 a2 a4 a7 a5 13 b5 c4 d8 c8 14 al cl c6 b4 15 d4 do c8 d8. 16 e3 X b6 II. Stand der partij wit L., zwart St. P. Wit K. el, D. d3, T. al en hl, R. fl en f4, Pd. bl, P. a2, b2, c2, d4, e2, f2, g4, h4. Zwart K. e8, D. d8, T. a8 en h8, Pd. b8 en g8, R. f8, P. a7, b7, c7, d5, e6, f6, g6 en g7. Wit Londen 8 . . Zwart St. Petersb. g6 g5 9 f4 g3 10 d3 g6 f, 11 c2 c3. 12 g6 d3 13 fl g2 14 hl X h4 15 g3 X h4 b8 c6 08?d7 d8 e8 g6 e7 g5 X h4 h8 X h4 e8 e6 OUD-AMSTERDAMSCHE VERSCHEIDENHEDEN. Het portret van Boemer Visscher en het wapen van Tesselseliade. Geen hulpwetenschap der geschiedenis heeft zooveel beoefenaars gehad, die haar prestige heb ben ondermijnd, als de geslachtrekenkunde. Sedert eeuwen hebben tal van genealogisten stamboomen geplant en familiebetrekkingen aangenomen op den grond alleen eener overeenkomst van naam. Hoe höoger herkomst, hoe beter, gold daarbij tot punt van uitgang. En de rijke koopmanszonen, die over tonnen spraken als de landedelman over zijn dui zenden, waren geneigd vorstelijk te betalen als zulk een genealogist hun met des noods eigenhandige schrifturen kon bewijzen, dat zij wel beschouwd van even blauw bloed waren en even hoog in hun wapen mochten zijn als de beste landjonker. Dan werd er al spoedig eene heerlijkheid gekocht, en voortaan was de beursman bij dien naam bij voor keur boven zijn geslachtsnaam bekend, evenals de hooggeboren hoeren leden van de Ridderschap. Dit streven was in de zeventiende eeuw onder de rijke burgerij even groot, als bij den adel dat, om het voorvaderlijk wapenschild nieuwen luister bij te zetten door een rijk huwelijk. Hierdoor was langzamerhand bij sommigen de meening ontstaan, dat wie tot eene door de fortuin gezegende familie behoorde, het recht had een wapen te voeren, en gemakkelijk een eerbied waardig getal van illustre voorouders moest kun nen aanwijzen. Dergelijke meening had ook voorstanders gevon den in een kunstkringetje, dat omstreeks het mid den der vorige eeuw er zijn werk van maakte, om historische merkwaardigheden te verzamelen ea op te teekenen, en ook om de portretten van be roemde voorgangers op een of ander gebied ta voorschijn te brengen uit het duister der verge telheid. Vond men dan een portret uit den t\jd van een of andere beroemdheid, wiens portret niet bekend was, dan werd het aanstonds voor do beeltenis van die persoon verklaard, en stond er een wapen op, welnu dan was dat het wapen z\jner familie! Stond er geen wapen op, een wapenschilder was gemakkelijk te vinden om in dit gemis te voorzien! Aan de liefhebberij van dat kringetje danken wij eenige portretten die door onze vaders en grootvaders met eerbied werden aangestaard, en in hunne levensbeschrij vingen van die grootheden geplaatst, maar die door de kritiek, welke de jongste tijd ook op deze portretstukken toepaste, in een twijfelachtig licht werden gesteld. Zoo bestaat er bijvoorbeeld een portret van den bekenden dichter Roemer Visscher, dat wel een persoon voorstelt van vrij gevorderden leeftijd in de kleederdracht van het eerste kwartaal van de zeventiende eeuw, maar dat overigens geen waarborgen aanbiedt voor de juistheid der toe schrijving. Slechts n middel ter waarmerking bood dit portret in zich zelf aan, nl. een familie wapen ter zijde op den achtergrond afgebeeld. Zoolang men dit voor een echt en onbetwistbaar por tret van den ouden Roemer hield, had men recht het wapen als dat van de familie Visscher te erken nen. Een geleerde van den nieuweren t\jd, die niet gewoon is de beteekenis der heraldiek over het hoofd te zien, en die gaarne de bakermat van Tesseltjes geslacht te weten wilde komen, ontdekte in dit wapen eenige overeenkomst met dat eener in Stiermarken gevestigde familie van dien zelfden naam, en op dezen grond werd onze Amsterdamsche korenkooper een Oostenrijker van afkomst gemaakt. Jongere onderzoekingen wezen nu evenwel uit, dat Roemers voorouders ander halve eeuw burgers van Amsterdam waren, vóór de machtigen uit Roemers tijd zich met de dicht en kunstlievenden in zijn huis en aan zijn disch lieten vinden. Daarmede was nu nog wel de mo gelijkheid der Stiermarksche afkomst niet buiten gesloten, maar zij werd toch, toen door die nasporingen de familie-betrekkingen van den dichter aan den dag kwamen, hoogst onwaarschijnlijk. Onder de familiebetrekkingen van onzen Roe mer werd ook een zekere houtkooper Jan Jacobsz Visscher gevonden, die met eene dochter van den invloedrijken stads-secretaris Frans Claesa van Delft gehuwd, ten jare 1568 in het gestoelte der eer plaatsnam als regent van 't Leprozenhuis, welk ambt hij tot 1591 bekleedde. Deze Leproos vader, die Roemers vleeschelijke oom was, liet als naar gewoonte ter zijner gedachtenis, z\jn wapen schilderen ergens in het gesticht, hetzy dan op een wapenbord, of op de ruiten, of op een andere wijs, en deze wapenteekening werd weer overgenomen in een wapenboek, dat in dezeventiende eeuw door de regenten werd aangelegd. Dit wapen vertoont een lazuur (blauw) veld mot een dwarsbalk van zilver (wit), waarin een zwem mende visch van sabel (zwart) (een steur of een walvisch ?) is voorgesteld. In geen enkel opzicht komt het hier beschrewapen overeen met datgene wat op het bewuste portret van den dichter voorkomt. Behooren dus portret en wapen bij elkaar men moet de mo gelijkheid niet uitsluiten, dat een der leden van het kunstkringetje het wapen op het portretstuk heeft geschilderd of laten schilderen dan is het hiermede reeds bijna uitgemaakt, dat de beeltenis niet die is van Roemer Visscher. Geheel is de zaak echter niet opgelost vóór wij kunnen verzekeren, dat Roemer hetzelfde wapen voerde als zijn oom, en dat het wapen op de schilderij inderdaad dat is van den voorgestelden persoon., Het laat ste zal voorshands niet te bewijzen zijn, want de schilderij is verdwenen en wij kennen het slechts uit de daarvan bestaande afbeeldingen. Het'eerste daarentegen is niet onmogelijk. In de verzame ling toch van een onzer geachte oudheidkundigen berusten copieën van wapens van eenige schut ters van den handboogsdoel. Daaronder komt ook het wapen van Roemer Viescher voor, die afgebeeld stond in een doelenstuk van 1586, voorstellende kapitein Egbert Vinck en zyne schutters. Dat wapen komt geheel overeen met het hierboven beschrevene. Tesselschades wapen was natuurlijk precies het zelfde als dat van haren vader. En toch heeft het goede vertrouwen op het bovengenoemde portret Tesseltje met een ander wapen begiftigd. Wie dat wapen wil zien, op zijn sierlijkst met kleuren opgeluisterd en in den behoorlijken vrouwelijken schildvorm, begeve zich naar het Leidsche Plein, al waar onder het patronaat van de konstryke ioffer, die zoovele harten in vlam zette en zoovele illustrepennen in beweging bracht, eene vereoniging win kel houdt, die de handenarbeid van beschaafde vrouwen in den handel brengt. Daar herkent men het wapen van het portret: hetzelfde schuinsgedeelde schild, dezelfde loopende wolf in de bovenhelft, hier zwart op zilver, dezelfde palen in de benedenhelft zeven in getal, hier beurte lings goud en rood en gekleurd. Naar de her komst der kleuren zullen wij niet veel navraag doen, nu 't blijkt, dat het geheele geblasoneerde uithangbord op een dwaling berust. Er is ook een Stiermarksch luchtje aan, en dat zal wel te gelijk met het blazoen zelf verdwijnen, tenzy de dames bestuurderessen der Vereeniging Tesselschade" er bepaald op gesteld mochten zijn, om Tesselade's goed-Amsterdamsche afkomst te looche nen. Hoeveel nut de wapenkunde bij de beslissing van dergelijke kwestiën kan doen, mag door de geringschatters van deze wetenschap niet worden, over het hoofd gezien. 'T BETEEKENT NIETS ALS JE 'T GOED BESCHOUWT." Een schetsje door WÈHA. 't Komt menigmaal voor, dat er menschon zijn, die bij alles wat ze zeggen of doen een stopwoord voegen. De een zegt b. v. steeds aan 't slot zijner rede: nietwaar?"; weer een ander zal deuitdrulik'ngv

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl