Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 512.
fi
"'.f,
M"
f'
pgadubbelzinoig als er in de geschiedenis eener
Batie slechts zelden' voorkomt," weert men
van de. stembus l
" Hoe is 't mogelijk I
, Wie de Amsterdamsche burgerij »in alle
fangen en standen" heeft zien feestvieren,
x»l moeten erkennen, dat zij voor het minst
WMrtdig is het Stemrecht te ontvangen.
, Moge het koningsfeest onze natie, die de
«jocdaal-democratie" reeds achter den rug
heeft, zal k een belooning brengen; zij heeft
lïfc verdiend. Ten volle. Ons dunkt het kan
piet langen tijd duren, of zelfs De Tijd zal
dit met ons voor haar eischen.
Van over de Grenzen.
In de landen waar de Staatskerk een
orthox karakter heeft, zooals in Pruisen en
vooral in Rusland, pleegt de regeeringspers
omstreeks Kerstmis en Paschen eene
buiten?fewoon christelijke en vredelievende stemming
Afta den dag teileggen. Zoo is het in de
beide genoemde landen ook thans geweest:
?d» lezer van deze Paaschartikelen verkrijgt
den indruk, alsof alle wolken van den
politteken horizon waren weggevaagd, en alles
'HsBfar »pais en vree" ademde- idien hij
^«jtoter «onderzoekt, of de liefelijke en
stichtebeschouwingen der officieuse organen
""k op goede gronden berusten en de
... ._ id *MT'.'4e toekomst kunnen weg
namen, ie het «ydtaitt niet zeer bemoedigend.
De internationale verhoudingen laten zich
met een enkel woord omschrijven: ieder wacht
"~ e gunstige gelegenheid, om te toonen,
voorgewende vredelieyendheid slechts
aan tel was voor bedoelingen van gansch
aard. Soms wordt dit op tamelijk cyni*
. se openlijk verklaard. Het behoeft voor
niemand een geheim te wezen, dat Rusland's
"- schijnbare lankmoedigheid in de Oostersche
i quaestie slechts dienen moet om de regeering
van den czar in staat te stellen, den grooten
slag op het Balkan-schiereiland te slaan,
zon* der-dat zij gevaar loopt om zich, evenals in
1878, de vruchten van inspanning en
opoffeli&g door tijdelijke toeschouwers te zien
onti namen. Het behoeft voor niemand verborgen
te blijven, dat de heer Von Bismarck zijne
organen voortdurend een scherpen en
hatelyken toon tegen Frankrijk laat voeren,
en zoodoende de spanning opzettelijk laat
voortbestaan, in de hoop om haar, als voor
^ kem het geschikte oogenblik is gekomen, zoo
*" ' te doen toenemen, dat eene oorlogsverklaring
,- van de zijde der steeds ojpnieuw uitgetarte
'-i Franschen niet kan uitblijven. Het is alJeen
,?* de vraag, hoelang men te St. Petersburg en
te-Berlnn het gevaarlijke spel zal kunnen
voortzetten, dat zich achter het masker eener
?buitengewone bezadigdheid verbergt. De groote
* heeren vertrouwen elkander niet, en in dit
wantrouwen ligt eigenlijk nog de ehige waar
borg voor het oehoud van den vrede.
# #
?Natuurlijk worden onder zulke omstandig
heden de pinnenlandsche verhoudingen in de
landen, die bij de vraag »oorlog of vrede?"
? den doorslag kunnen geven, met buitengewone
belangstelling gevolgd. De nihilistische woe
lingen in Rusland wettigen het vermoeden.
dat wederom eene afleiding naar buiten zal
worden gezocht, en juist daarom krijgt het
: co*nflict tusschen > Von Giers en Katkoff eene
i. -»f»uitengewone beteekenis. Nog schijnt het niet
s- beslist, wie van de beide staatslieden in dezen
strijd de overhand zal behouden. Maar als
men nagaat, dat de Westersche elementen
zieh' -bij voorkeur bij den heer -Von Giers
aansluiten, en dat de oud-Russische partij, de
de wind rukte weer aan alle deuren, en
maakte al de kachels aan het rooken.
Karen sloop naar de keuken op het zelfde
oogenblik dat de deur der gelagkamer openging.
De conducteur trad binnen en wenschte
goeden avond.
Hij was een rijzig knap man met donkere
? oogen, een zwarten, golvenden baard en fijn
krullend haar. De lange, ruime overjas van
het prachtige roode laken der koninklijke
Deenache ambtenaren was getooid met een breede,
bonten kraag, die zijn schouders bedekte.
_A1 het spaarzame licht van de twee
petroleümlampen boven de toonbank, scheen zich
bu voorkeur te vereenigen op die roode figuur,
die zoo zeer _ afstak tegen al het grauwe en
zwarte, dat zich in het vertrek bevond. Die
ranke gestalte met dat sierlijk gelokte hoofd,
die breede kraag en die purper, roode plooien,
wprd bij het het doorschrijden van de
lage, berookte gelagkamer tot een toon-»
beeld van schoonheid en pracht.
Karen kwam haastig met een vol blad uit
de keuken aanloopen; zij hield het hoofd
.gebogen, zoodat men _haar niet in het gelaat
kon zien, terwijl zij zich van den eenen gast
naar den anderen spoedde.
Zij zette den beiden vischkoopers het dam
pende vleesch voor, en ging toen aan de twee
handelreizigers, voor wie in het
binnenkaniertje gedekt was, een flesch spuitwater bren
gen. Daarna reikte zij den bekommerden
boer een kaars toe, en stapte onder het voor
bijgaan den vreemden man bij den kachel
het pasgeld in de hand.
De herbergierster was geheel radeloos; wel
had zij toevallig op eens haar sleutels terug
gevonden, maar onmiddelijk daarop was zij
de documenten van den deurwaarder kwijt
geraakt, en nu was de geheele herberg in
rep en roer. Niemand had gekregen wat hij
besteld had, allen riepen en schreeuwden om
strijd; de handelsreizigers zaten onophoude
lijk met de tafelbel te luiden; de vischkoo
pers lachten tot hun de tranen langs de wan
gen stroomden; maar de angstige boer tikte
déjuffrouw met zijn kaars op den schouder
Panslavisten en de Chauvinisten in Katkoff
hun meest bekwamen en betrouwden woord
voerder zien, is het niet twijfelachtig, welken
weg de czar zal inslaan, zoodra hij zal
meenen, de handen geheel vrij te hebben. Nie
mand gelooft mér aan de onmisbaarheid
eener krachtige autocratie voor Rusland,
dan de czar zelf. Aau binnenlandsche her
vormingen, zooals Alexander II die enkele
malen heeft toegestaan, valt bij Alexan
der III niet te denken. Hij is overtuigd, dat
Rusland, indien het instellingen verkreeg,
die op Westersche leest waren geschoeid,
weldra als groote mogendheid zou ophouden
te bestaan, en dat geen ge_schreven constitutie,
maar slechts eene Krachtige hand in staat is
de heterogene elementen bijeen te houden,
die zich thans buigen voor den scepter van
den czar. In die overtuiging is hij door
mannen als Katkoff en Pobedonoszefl opge
voed en versterkt, en noch de Westersche
diplomatie van een Von Giers, noch de Oos
tersche moordaanslagen der nihilisten zullen
hem daarin doen wankelen.
*
# #
Gelijk _de vrees voor de verbrokkeling eener
met moeite en inspanning tot stand gebrachte
eenheid den czar weerhoudt, om de hoogst
gevaarlijke rol van verlicht despoot te ver
wisselen 'met de meer dankbare van
constitutionneel monarch, zoo wordt ook de heer
Von Bismarck door de zorg voor de hand
having der met bloed en ijzer veroverde
Duitsche eenheid van zelf geleid tot eene poli
tiek, die voor hem zelven niets aantrekkelijks
moet hebben Het verschil tusschen Alexan
der III en den Duitschen rijkskanselier bestaat
hierin, dat de eerste zich wellicht een over
dreven denkbeeld maakt van hetgeen hij aan
zijne persoonlijke waardigheid is verplicht,
terwijl de laatste overtuigd schijnt te zijn,
dat een groot man niets beneden zich behoeft te
achten. Alexander III zou, in de plaats van
den heer Von Bismarck, niet naar Canossa
zijn gegaan, om de macht van het centrum
te breken; hij zou niet nu eens met de libe
ralen, dan weder met de ultra-conservatieven
zijn geluk hebben beproefd. Daarentegen
zou hij waarschijnlijk groote sympathie ge
voelen voor de souvereine minachting, waar
mede de Duitsche staatsman zijn parlement
behandelt, en zijne volle adhaesie geven aan
eene uitzonderings-wetgeving zooals die, welke
door den heer Von Bismarck tegen de so
ciaal-democratie wordt toegepast.
* *
Op Paaschmaandag, een der Engelsche
Bankholidays, is in het Hydepark, de lang
van te voren aangekondigde monstermeeting
gehouden, om te protesteeren tegen de door
het ministerie-Salisbury aangekondigde
dwangwet voor Ierland. De dag was goed gekozen,
en het fraaie lenteweder werkte mede, om een
zeer talrijk publiek bijeen te brengen. Maar
de geestdrift der redenaars op de zestien tri
bunes, deelde zich niet mede aan de toehoor
ders, die voor een zeer groot deel uit nieuws
gierigen bestonden. De indruk, door $e de
monstratie te weeg gebracht, is dan ook ge
ring geweest, en heeft in geen enkel opzicht
aan de hooggespannen verwachtingen beant
woord. De Gladstonianen en de Parnellisten
geven intusschen den moed .«iet op, en be
proeven, nu hun door de meerderheid in het
Parlement zelf het zwijgen is opgelegd, buiten
het Parlement overal eene levendige agitatie
tegen de dwangwet in het leven te roepen.
Ongetwijfeld zou het Engelsche volk voor de
roepstem van zijn ouden en beproefden
leider minder ongevoelig zijn, indien het
niet menigeen tegen de borst stuitte, den
heer Gladstone thans te zien samengaan
met denzelfden Parnell, dien hij indertijd
in de heftigste woorden als een landverrader
heeft afgeschilderd. Daarenboven wordt
en scheen doodsbenauwd dat hij tekort zou
komen. En onder al die namelooze verwar
ring was Karen nergens te vinden.
Anders, de postiljon zat kant en klaar op
den bok, de stalknecht stond gereed om de
staldeuren te openen, de beide reizigers in
den wagon begonnen ongeduldig te worden,
de paarden evenzoo, hoewel hun nu juist zoo
heel veel vroolijks niet te wachten stond, en
de wind floot en gierde door de tochtigen stal.
Eindelijk kwam de conducteur, op wien
alles wachtte. Hij droeg zijn jas over den
arm toen hij op den wagen toetrad, en zijn
lang uitblijven met een enkel woord veront
schuldigde. De lantaarn scheen hem vlak
in het gelaat; hij zag er uit alsof hij het zeer
warm had, en dit zeide bij ook met een glim
lach, terwijl hij zijn jas aantrok en naast den
koetsier op den bok steeg.
De staldeuren werden geopend en de zware
dilegence rammelde voort. Anders liet het de
paarden maar óp hun gemak aan doen, want
nu was er immers zooveel haast niet meer
bij. Af en toe wierp hij tersluiks een blik op
den naast hem zittenden conducteur, die nog
steeds zat te glimlachen en den wind door
zijn lokken liet spelen.
Anders glimlachte ook op zijn manier; hij
begon lont te ruiken.
De wind volgde den wagen tot den eersten
draai van den weg, wierp zich daarna opnieuw
over de vlakte, en zuchtte en klaagde zoo
wonderlijk tusschen de droge heidestruiken.
De vos lag op zijn post; hij had zijn bereke
ning zeer nauwkeurig gemaakt, de haas moest
weldra in zijn macht zijn.
In de herberg was Karen eindelijk weer te
Voorschijn gekomen, en met haar kwam als
door een tooverslag een einde aan de
algemeene verwarring. De benauwde boer werd
van zijn kaars verlost en kreeg in de plaats
daarvan het hem toekomende pasgeld, en de
handelsreizigers waren druk bezig met hun
avondeten.
De vrouw van den herbergier bromde wel
van de zijde der Home-Kuiers geen bepaald
1 en duidelijk plan gesteld tegenover dat
van de regeering, daar de ontwerpen inder
tijd, door den heer Gladstone ingediend,
nu * evenmin als de strijd, eenige kans van
slagen hebben. De houding van beide
partijen _ getuigt van verlegenheid. Er is een
oogenblik sprake van geweest, d_at de tegen
woordige agitatie zou kunnen leiden toteene
parlements-ontbinding; het beroep op het
volk <ou worden gemotiveerd door de over
weging, dat bij de laatste algemeene verkie
zingen door de conservatieven ieder plan op
het indienen van eene uitzonderingswet voor
Ierland is geloochend. Zij verklaarden, de
bepalingen qer strafwet te willen verscher
pen, doch dit evenzeer voor Engeland en
Schotland als voor Ierland te willen doen.
Tot nu toe echter heeft de beweging tegen
het ministerie nog niet zulke afmetingen
aangenomen, dat zij zou kunnen opwegen
tegen een groote meerderheid, over welke
Lord Salisbury in de beide Huizen van het
Parlement beschikt. Daarenboven is het zeer
onzeker, of eene nieuwe verkiezing in de
samenstelling der vertegenwoordiging eene
belangrijke wijziging zou brengen. De groote
meerderheid der Engelschen is blijkbaar
overtuigd, dat de wenschen der Ieren slechts
ten deele, en dan nog wel op geleidelijke
wijze' kunnen worden vervuld, en het is te
vreezen, dat in die overtuiging geene wijziging
zal komen, voordat de Ieren nieuwe, tastbare
en gevaarlijke bewijzen van onhandelbaarheid
zullen hebben gegeven.
E. D. PIJZEL.
H. M. DE KONINGIN IN DE
WILLEMSTRAAT.
(Bil de plaat.}
Zoo! dus u weet met zekerheid dat de Ko
ningin tegen elf uur hier komt, vroeg ik
Woensdagmorgen, toen ik met onzen teefcenaar
in de Willemstraat een geschikt plaatsje zocht,
waar hij zou kunnen teekenen.
Met kalme deftigheid, hoofd en rechterhand
heen en weer bewegend, antwoordde de aan
gesprokene, een flinke, stevige vrouw, met een
reusachtige oranjestrik op de borst:
>Juistement! zoo teugens ellef ure, 'k weet het van
een agent, begrijpt uwee, die binnen d'r nog
al ereissies van op de hoogte."
Mijn horloge wees kwart na tienen; er bleef
dus ruim drie kwartier over vóór de komst
van H. M. Niets natuurlijker dan dat we
eens de verschillende versieringen in de
Willemstraat en aangrenzende dwarsstraten
in oogenschouw namen.
De bewoners van de vroegere Goudsbloem
gracht, sedert de demping Willemstraat ge
noemd, zijn als de trouwste aanhangers van
het Oranjehuis, bij feesten steeds voorgegaan,
wat het versieren en illumineeren van hunne
woningen betreft en ditmaal, nu onze Ko
ning zijn 70e verjaardag viert, waarlijk niet
achtergebleven. Geen wonder dus dat ieder
een die weet hoe de geest der
Willemstraters is, vóór alles een kijkje in hun buurt
gaat nemen. Zoo was het ook mij gegaan;
ik had reeds eenmaal een wandeling gemaakt
door Goudsbloemdwarsstraten, Lindestraten
enz. enz., en getroffen als ik werd door de
buitengewone versieringen en de aardige op
schriften, was ik met onzen artist op de gedachte
gekomen aan de lezers deze keer een afbeelding
te geven van de versierde Willemstraat, als een
der meest typische buurten van onze feestelijk
getooide stad; toen ik nu vernam dat H. M.
de straat zou bezoeken, vonden wij beiden
juist dat oogenblik wel waard om tot onderwerp
voor de plaat te dienen, 't Was echter
moeielijk om een geschikt punt te vinden
een weinig, maar was toch niet ruw tegenover
Karen; geen mensch ter wereld had het over
zich kunnen verkrijgen haar hard te bejegenen.
Bedaard en met haar gewoon overleg ver
richtte zij op nieuw haar taak, en het aange
naam gevoel van welbehagen dat men in
haar bijzijn steeds ondervond, verspreidde
zich op nieuw over de gezellige, flauw ver
lichte gelagkamer. Maar de beide vischkoo
pers, die nu zelfs aan het tweede glaasje
cognac bij hun koffie bezig waren, konden
de oogen niet van haar afhouden.
Er was een blosje op haar wangen gekomen
en een lichte, half verscholen glimlach, en
wanneer zij een enkele maal de oogen opsloeg,
werd het hun geheel warm om het hart. Maar
toen zij gevoelde dat hun oogen op haar
rustten, ging zij naar het vertrekje, waar-de
handelsreizigers zaten te eten, en begon er in
het buffet eenige theelepeltjes te poetsen. "
»Heb je zooeven op dien conducteur gelet ?"
vroeg een der reizigers.
»Neen, ik heb hem maar even binnen zien
komen; hij is direct de kamer weer uitgegaan,"
antwoordde de andere met een vollen mond.
»Een weêrgaasch knappe kerel; ik heb inder
tijd nog heel toevallig op zijn bruiloft gedanst."
«Zoo, dus hij is getrouwd?"
»Ja, zeker; hij heeft al twee kinderen. Zijn
vrouw is een dochter van den herbergier te
Lemvig, waar ik juist op den avond van de
bruiloft afstapte. Een prettigen nacht gehad,
daar kun je op aan."
Karen liet de theelepeltjes vallen en ver
liet het vertrek. Zij hoorde niet wat haar in
de gelagkamer toegeroepen werd; zij liep de
plaats over, den trap op naar haar kamertje,
en begon half werktuigelijk het bed op te
maken. Haar oogen staarden strak in de
duisternis; zij greep naar haar hoofd, naar
haar borst; zij kreunde zij begreep niet.
Maar toen zij haar meesteres op een jam
merden toon: »'Karen, och, Karen!" hoorde
roepen, toen schrikte zij op, liep haastig de
trap af, aan de achterzijde het huis uit, en
de neide op.
In het schemerachtige licht slingerde zich
waar de artist rustig zijn werk zou kunnen doen.
»Plaaszen te huur " »zit en staanplaasen"
zag men genoeg zwart op wit aangekondigd
maar allenout is geen timmerhout en,..
»Als meheer hier dereis ging staan" zei een
man, die vernomen had waarom wij kwamen,
»dat was 'n mooi moevement om
aftepotreteeren, Uwe staat nou net persies voor't huis
van Leendert Mens, de zoon van wijlen den
Bokkebek is dat niet effectief mooi «n rijk
versierd?" In waarheid, de man had gelijk.
Van boven tot onder, ja zelfs van binnen
versierd, maakt dat huis een schitterend effekt.
»En kijkt uwe_ ereis met attensie naar de
woning van Trui de bollezak, zoo noemen ze
die juffrouw hier in de straat weet u ? 't Is d^ar
boven de sigarenwinkel; dat 's ook biereljant
mooi; die heit er wat voor over gehad, nou! En
dan 't huis van den anderen Mens, dat 's ook
heerlijk en keurig ja! meheer, de Willem
straat mag wél gezien worden en de dwars
straten ook. Begrijpt uwee wel meheer, de
menschen hier hebben nou meteen ereis wil
len laten kijken, dat de Koning en zijn huis
nog in eere zijn en dat de Soosiejalen,
al schreeuwen ze nog zoo hard hier in de
Willemstraat geen aanhang vinden, daarom
heit die man in de Anjelierstraat ook een
transpirant voor z'n deur gehangen, daar staat op
te lezen:
Ik heb Oranje-lief,
Die steelt is een dief,
Zoowel heer als knecht,
Hangen is zijn recht.
Dat 's mooi hè?
Hoewel ik geen verband kon vinden tus
schen dit kernachtige gedicht en de
sociaaldemocraten, antwoordde ik toch dat ik 't
mooi oordeelde en toen de goede man be
greep dat ik smaak vond in dergelijke op
schriften, zei hij goedig: »als uwee den tijd heeft
zal ik even met uwe meêloopen en je nog een
paar gedichtsels laten lezen, die in de dwars
straten binnen en die een iedereneen niet
zoo ziet of vindt." Ik volgde mijn cicerone
en las o. a. voor een tapperij:
Eere Jehova
Hulde aan de Koning
Vrede heersche op aard
In een ieders woning.
Voor een andere gelegenheid met vergun
ning, die de poëzie ook aan de praktijk wist
dienstbaar te maken:
Leve de koning, de koningin en de prinses!
Oranjebitter bij het glas en bij de flesch.
Voor een ^vater- en vuurhuis met een zeer
bescheiden slingertje groen en een paar kleine
vlaggen versierd.
»De vlaggen doen het niet,
Nog bogens voor den woning,
Maar eerbiet voor de vorst
En liefde tot de koning
Dat is het ware van 't heelal.
Waar de koning en het huis van Oranje op
steunen zal."
Vooral de laatste regel trof mij, als bewijs
hoe voor deze gelegenheid de dichter zijn
Pegasus de teugels over den nek had ge
hangen.
Schitterend van eenvoud en naïvite'tis het
vierregeligversje voor een koomenijswinkel.
De versiering die men hier zie,
Is ter eere van Willem III,
En van de Koningin,
Ik hoop 't is naar hun zin.
G. VEEDONKEN.
het smalle strookje gras door de donkere
heide alsof het een pad was, maar het was
geen pad, en het was niet geraden het er voor
te houden, want het liep regelrecht naar den
kant van den grooten poel, dieper engrooter
dan een der overige.
De haas stoof eensklaps op, want hij had
een plomp in het water gehoord. En voort
vloog hij, als bezeten, met groote sprongen;
nu eens geheel in elkaar gedrakt met alle
vier de pooten onder het lichaam en
gekromden rug, dan weer in zijn volle lengte uitge
strekt, snelde hij voort over de heide.
De vos stak den spitsen kop in de hoogte
en keek den haas verbaasd na. Hij had niets
van den plomp in het water gehoord, want
hij had zich achter een kleine verhevenheid
schuil gehouden, en daar hij vast overtuigd
was, geheel volgens de regelen der kunst ge
handeld, en zichzelf geen onvoorzichtigheid te
verwijten te hebben, kon hij niet begrijpen
wat den haas zoo op eens scheelde.
Lang bleef hij zoo staan met opgeheven
kop en zijn grooten ruigen staart in den strui
ken verscholen, de vraag overwegende, of de
hazen nu slimmer, of de vosse dommer ge
worden waren.
Maar toen de westewind een heel eind
weegs had afgelegd, werd hij tot noordewind
later tot oostewind, daarna tot zuidewind, en
eindelijk kwam hij op nieuw van over de zee
als westewind, wierp zich op de duinen, en
zuchtte en klaagde zoo lang en zoo wonder
lijk in de droge heidestruiken.
Maar toen ontbraken er in de herberg van
Krarup een paar verwonderde grijze oogen
en een blauw katoenen japonnetje, dat te
eng geworden was. De vrouw van den her
bergier zat meer dan ooit te voren in de ver
legenheid, en begreep er maar niets van ;
niemand begreep er niets van, behalve
Anders, de postiljon en nog een ander.
Maar als de ouden van dagen aan de
jeugd een recht ernstige waarschuwing wilden
geven, begonnen zij meestal aldus:
*Er was in de herberg van Krarup een
maal een meisje, dat Karen heette ",