Historisch Archief 1877-1940
Vu
l
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 512
hy gedurende Beate's leven,
huwelyk des geestes" heeft
gesehonken, omdat
jaaet Bebekka een
gesloten.
.? MMr hy wil zich bevryden van de knagende,
teellende twijfelingen, die zyn kracht verlammen;
" "".-wil niet door het leven gaan met een lyk
den rug;" Rebekka moet hem helpen, dien
af te werpen. Daartoe moet alles in hen en
hen helder en waar zy'n; er moeten
nieuwe verhoudingen gevormd worden. Hy vraagt
Bebekka, of zy zyne vrouw wil worden. In het
eerste oogenblik uit zy een kreet van vreugde;
dan verklaart zy hem in sombere kalmte,
dat hij haar nooit deze vraag weder moet doen.
Zy kan zy'n vrouw niet worden en hy mag niet
naar de reden onderzoek doen, anders zou zij
,den weg gaan, dien Beate ging" naar de molen
beek. Als zy echter bemerkt, hoezeer Rosmer
.gekweld wordt door de gedachte, dat hy jegens
*$ne vrouw gezondigd kan hebben, ja wellicht
door zyne zoo licht verkeerdelijk te verklaren
betrekking tot Rebekka in Beate gedachten
gewekt heeft, die haar tot den dood dreven, dan
besluit zij, hem het bewustzyn van
schuldeloosJteid, dat hy behoeft, te geven. Zy' ontdekt hem
de waarheid, de gansche droevige waarheid. Na
eene rampzalige, onreine jeugd kwam zij op
Ros. mereholm. Het is zeer waar, dat ik eens mijne
Betten heb uitgespannen, om hier op
Rosmersholm toegang te verkrijgen. Want ik meende
4at bet my wel zou gelukken, hier myn fortuin
te maken, Ik geloof dat ik destyds alles had
kunnen ? doorzetten, wat het ook mocht geweest
cjjn. Want ik had nog myn moedigen, vrijen wil.
Ik kende geen belemmeringen, geen omzichtig
heid Maar toen kwam over my datgene,
wat myn wil heeft gebroken... Toen kwam het
over my, dat woeste ontembare verlangen,....
naar ui Toen meen ik, dat het liefde,heette.
, Maar dat was het niet. Het was een woeste,
ontembare begeerte. Het overviel mij als een storm
op zee. Als een van die stormen, zooals wy ze in
wïntertyd daarboven in het Noorden hebben. Hy
grijpt iemand aan en sleept hem voort, zoover als
hy wil. Geen weerstand mogelijk. Ik kende u
genoeg, om te weten, dat er geen weg tot u was,
zoolang gy niet vry waart, zoowel in uwe be
trekkingen als in uwen geest..."
En met de demonische kracht eener sterke
natuur heeft zij den weg vrijgemaakt voor
Rosmers geest, aan wiens verlossende ideale roeping
zy gelooft, en voor haren hartstocht. Beiden
itaat n hinderpaal in den weg: Beate. Of
Beate moet uit den weg geruimd, of Rosmer
verkwy'nt en gaat onder in de duisternis van zulk
een echt. Hier was dus de keus tusschen twee
levens. Zy heeft gekozen; zij heeft, als eene
godin van het noodlot, beslist over de twee levens;
Beate moet sterven. En zoo heeft zy Beate, op
die dwaalwegen gelokt, die tot de molenbeek
Toeren". Zy heeft haar, de vrome vrouw, gezegd,
dat Rosmer afvallig wil worden; zy heeft aan
haar, die over hare kinderloosheid wanhopig was,
den leugen verteld, dat zij, Rebekka zelve, met
Rosmer had gezondigd, en hem spoedig de afge
beden vadervreugde zou schenken ... Zoo heeft
zy Beate's geschokten geest geheel geknakt en
haar. door list en leugen tot zelfmoord gebracht.
Maar in het oogenblik zelf, toen dit misdadig
doel bereikt ? was, begon ook hare straf en hare
boete. Maar, Rosmer, toen ik daarna hier met
u 'samenleefde, in rust, in eenzaamheid,
.toen gy' mij al uwe gedachten zonder voorbehoud
gaaft, iedere stemming, zoo teeder en zoo fijn
als gy haar gevoeldet, toen kwam de groote
.omkeering. Langzamerhand, begryp het wel,
by'na onmerkbaar, maar zoo overweldigend en
beslissend, tot op den bodem mijner ziel. Al het
andere, het wilde, bedwelmende verlangen, het
week zoo ver, zoo ver van my. Al deze
toomelooze begeerten kwamen tot rust. Toen kwam
«ter my als eene vreugd der ziel, eene stilte, als
K:eene yogelklip onder de middernachtszon daar
by ons,... en toen ontwaakte in mij de
Fde. De groote zelfverloochende liefde, die tevre
den is met een rein samenleven, zoo, als het tus
schen ons beiden geweest is Dat heeft mijne
ziel geadeld."
Thans spreekt zy het uit, dat zij niet de plaats
mag innemen der geofferde, dat veeleer hare daad
boete vordert. Rosmer gelooft haar niet. Hij is
geheel geknakt: Ik geloof niet meer aan eene
levenstaak,... aan mijne kracht om den geest des
menschen te veredelen, aan de geschiktheid van
den geest des menschen om edel te worden." Zij
wil hem dit geloof terugschenken door haar vrij
willige boete. Hy echter, die noch met haar, noch
zonder haar kan leven, zoekt met haar den dood.
Het 'treurspel eindigt met de eenig mogelyke oplos
sing, een dubbelen zelfmoord. Deze intrige is, naar
gemeld wordt, uitgewerkt met de kracht en het
talent van den ervaren tooneeldichter. De
karakterteekening, ook van episodieke nevenfiguren,
als een geniale vagebond, Ulrik Brendel, is boven
allen: lof verheven. De taal is krachtig, schoon, en
Tooral de buitengewone dichterlijke stoutheid en
energie .treffen overweldigend. Aan de vertolking
was veel ijver en veel talent ten koste gelegd; de
rol van Rebekka werd vervuld door Frl. Rosa
Lange, die van Rosmer door den heer Wagner,
die van rector Kroll door den heer Tchirch.
FRANZ LISZT EN DE VORSTIN VON
SAYN-WITTGENSTEIN.
De schrijfster La Mara heeft aan de vrouw, die
zulk een groot aandeel in het leven van den
virtuoos en componist gehad heeft, eene beschrij
ving gewijd, waartoe haar de beste bronnen ten
. dienste stonden.
Den 31en Juli van het afgeloopen jaar nam
Franz Liszt afscheid van de wereld, en
nauwelyks zeven maanden later, den 9en Maart, volgde
zy hem in het graf, die hem in het leven het
naast geweest was, vorstin Caroline von
SaynWittgenstein. De laatste wilsbeschikking vanden
maestro had de ten uitvoerlegging van zijn testa
ment, het ordenen van zijne artistieke nalaten
schap, in hare hand gelegd, en geheel aan het
vervullen dezer taak gewijd, stierf zy, nog voor
dat zy' haar voltooid had. Men heeft haar de
meest beteekenende vrouw van den tegenwoordige
tyd genoemd, en inderdaad zou het moeielyk zyn,
onder hare zusteren er eene te vinden die zich
in het ongeloofelyk kennen en begrypen van
alle mogelyke vraagstukken", dat niet alleen Liszt,
maar ieder die haar nabykwam, in haar roemde,
met haar kon meten. Op welk gebied men zich
in haar by'zy'n ook waagde, haar superieure geest
toonde zich met kunst en met wetenschap
gelykelyk vertrouwd. Even welsprekend als haar
lippen, was hare pen, die eene reeks van wer
ken schiep, vooral op godsdienstig en theolo
gisch gebied. Eenige, als Christianisme et
Budhisme, Religion et Monde, gaf zy in het licht;
andere, vooral die welke vraagstukken van den
dag behandelden, liet zjj wel drukken, maar
hield ze zorgvuldig buiten de openbaarheid,
alleen aan enkele vrienden exemplaren schenkend.
Ik wil myn leven rustig uitleven," zeide zij en
met de messenen in vrede blijven. Men kan echter
niet van ieJers meening zijn, als men er zelf een
heeft; men kan niet allen behagen. Wil men
dus den vrede genieten en toch zijn meening
zeggen, dan moet men wachten tot men in den
eeuwigen hemelschen vrede, dien niemand kan
storen, is opgegaan.'1 Misschien zal, nu zij dit
eindpunt bereikt heeft, het een en ander harer
geschriften nog aan het licht komen.
Lang had de vorstin er over gedacht, eene
biographie van Franz Liszt te schrijven. Of zij
er reeds aan begonnen was. of haar misschien
reeds voltooid had, is niet bekend. Zij sprak er
zelden over, maar men moet het betreuren,
indien het plan niet tot uitvoering is gekomeni
Wel is waar stond zy den man, wien haar
hart gewyd was, te naby, dan dat hare beoor
deeling de juiste en' onpartydige had kunnen
zy'n; maar haar verwante geest doorzag ook den
zijnen geheel en al, en zulk een volledig getuige
nis te moeten missen, is zeer zeker een verlies.
Ook in zake de beeldende kunsten had het
oordeel der vorstin beteekenis. Franz Leubach
zond haar, toen zij sedert jaren reeds hare woning
in Rome niet meer verlaten kon, ieder stuk dat
hy voltooide, toe. In haren salon, tegenover de
plaats, die zij in het midden daarvan innam,
verleende zij aan ieder dezer stukken, en soms aan
twee of drie tegelijk, gastvrijheid, voordat zij hun
zwerftocht uit het wereldberoemd atelier in het
palazzoBorghese zouden beginnen. Vreedzaam ston
den er eens naast elkander de schoone excentrieke
zelfmoordenares Frau Fleischl, de ijzeren kanselier
Bismarck en Paus Leo XIII, met zijn geestigen,
door Leubach wel wat listig geteekenden kop.
Liszt had op een zijner kunstreizen in Rusland,
in 1847, de 28-jarige prinses Wittgenstein te St.
Petersbörf leeren kennen. Van Poolsche afkomst,
en de erfgename van uitgestrekte landgoederen,
had de prinses, eene geborene Iwanowska, elf
jaren vroeger, op bevel des Keizers, hare hand
gereikt aan vorst Nikolaas von Sayn-Wittgenstein,
officier in Russischen dienst. Eene enkele dochter,
frinses Marie, was uit dat huwelijk gesproten. De
vorstin was een portret uit hare jeugd toont
het aan, niet eigenlijk schoon, maar een eigen
aardige uitdrukking van geest en gevoel sprak
uit oog en gelaat. Zij had iets tegelijk aantrek
kelijks en voornaams.
Liszt was toen ijverig bezig met het plan,
om de voornaamste tooneelen en gedachten
uit'Dante's Divina Commedia in diorama te doen
voorstellen en tevens muzikaal te illustreeren.
Voor het doen vervaardigen der dioratna's had hij
20,000 thalers noodig, en de vorstin, hiertoe aan
gezocht, verklaarde zich bereid, ze hem te ver
schaffen. Dit bracht hen tot elkander.
Het volgend jaar kwam de vorstin naar
Duitschland. Liszt haalde haar over, vóór het badsaizoen
te Karlsbad, te Weimar eenigen tijd door te
brengen, en zorgde er voor eene woning voor haar
en hare dochter. Hij schreef in dien tijd aan een
vriend: Het zou mij genoegen doen, u met de
vorstin in kennis te brengen. Zij is ongetwijfeld
een buitengewoon en compleet prachtexemplaar
van ziel, geest en verstand. Gij zult niet veel
ty'd noodig hebben, om te begrijpen, dat ik voort
aan zeer weinig persoonlijke eerzucht heb, en in
een voor mij afgesloten toekomst kan
voortdroomen. In politieke toestanden moge de lijfeigen
schap ophouden, maar de zieleigenschap op dit
gebied van den geest, zou die niet onvernietig
baar zijn?"
Liszt was in 1847 groot-hertogelijk kapel
meester te Weimar geworden, en de vorstin kwam
er met hare dochter wonen. Zij vond het tevens
zeer dienstig voor hare familieaangelegenheden,
zich onder de bescherming te stellen der
regecrende vorstin, eene zuster van keizer Nikolaas.
Zij betrok er een kasteel, de Altenburg", op een
boschrijken heuvel bij de stad, en ruimde er voor
Liszt een vleugel van in. De jaren, door hem
aldaar doorgebracht, waren de vruchtbaarste voor
zijne loopbaan als componist. Daar ontstonden de
symphonische Dichtungen, de Faust- en de
Dantesymphonie, de Faust-Episoden, de Conzerte, de
Ungarische Rhapsodien, de Graner-Messe, eenige
gedeelten van den Christus en de Elisabeth, en
tailooze kleinere compositiën. Ook Liszt's letter
kundige voortbrengselen zijn, behalve de opstellen
die het tweede deel der Gfesammelte Schriften.
vormen, hier ontstaan.
Aan alles nam do Vorstin een werkzaam aan
deel. Zij zorgde dat hij rust had; in het werk
over Chopin zijn de inspiraties en toelichtingen
der Poolsche vorstin te herkennen; het is zeker
dat de eerste ontwerper voor de Heilige Elisabeth
en van eenige andere producten van haar afkom
stig zijn; zij diende hem vaak als secretaris en
zorgde dat een kring van gasten de noodige
afwisseling en frischheid aan zijn leven gaven.
Weimar werd op dien tijd een centrum van
muzikaal leven, gelijk het vroeger dat der poëzie
geweest was, en de Altenburg" was een centrum
in dat centrum.
Plotseling was dit alles gedaan. De vorstin
vertrok in 1860 naar Rome. De Russische regee
ring had geëischt dat zij naar Rusland zou
terugkeeren, en haar met verbanning en verbeurd
verklaring haar goederen gedreigd. Zij stoorde
zich niet aan die bedreiging en aan de vol
voering ervan; eerst in 1859, toen hare dochter,
prinses Marie, met prins Constantijn van
Hohenlohe-Schillingsfürst, opperhofmeester van den
keizer van Oostenrijk, zou trouwen, werden aan
deze door den keizer van Rusland de
verbeurdverklaarde goederen harer moeder teruggeschon
ken. Het huwelyk der vorstin zelve was -in 1855,
op haar wensch, door den keizer ontbonden; vorst
Nikolaas von Sayn-Wittgenstein was terstond her
trouwd met eene danseres; de vorstin echter, die
Roomsch-Katholiek was, zou eene ontbinding van
haar huwelyk door den Paus alleen hebben kun
nen vragen met dit gevolg, dat het eerste huwe
lyk nietig verklaard en dus hare dochter als
onwettig kind beschouwd werd. Zy wilde dit niet
ondernemen en veranderde dus hare verhouding
tot Liszt niet in een huwelijksband.
Zy vestigde zich te Rome, en weldra volgde haar
Frans Liszt; de weinige maanden, na het ver
trek der vorstin te Weimar doorgebracht, hadden
hem eene reeks van ergernissen en teleurstellin
gen berokkend. De componist vestigde zich aan
den Tiber, liet zich eenige jaren later als pries
ter wijden, en legde zich op-eene verjonging der
kerkmuziek toe. Te Rome werden Elisabeth en
C%nstwsvoltopid;Liszt componeerde er AeKr
nungsmesse, de Missa Choralis, het Meguiem, een aan
tal psalmen, enz. toch werkte hij er niet zooveel
en zoo gelijkmatig als te Weimar. Ook leefde hij
er niet zoo rustig; herhaaldelijk deed hij reizen,
naar Pest, naar Weimar, maar steeds bracht hij
toch den winter door in de heerlijke villa
d'Este, by Tivoli, het eigendom van kar
dinaal Hohenlohe. Den indruk van dit verblijf,
met zy'n beroemde cypressen, de oudste en schoon
ste van Italië, en zijne ruischende wattervallen,
vindt men weer in de daar gecomponeerde Années
de pélérinage, een der lievelingsstukken der vor
stin von Sayn-Wittgenstein. De vorstin zelve
woonde in eene eenvoudige woning aan de Via
del Babuino; zij had hare kunstschatten te Wei
mar gelaten, en ofschoon zij niet, gely'k men be
weerd heeft, in eene geestelyke orde trad en het
kleed der boetelingen droeg, was toch hare om
geving eenvoudiger dan in de jaren van Weimar.
Zoo werden zy te samen oud, elkander dagelijks
ziend, en ook wanneer hij op reis was elkander
dagelijks schrijvend.
Toen Liszt gestorven was, werd ook bij zijne
getrouwe vriendin de levenslamp langzamerhand
uitgebluscht.
Sedert jaren lijdend, had zij haar huis te Rome,
zelfs in het ongezonde jaargetijde niet verlaten;
thans verliet zij nauwelijks het bed meer, en de
taak, haar door den vriend toevertrouwd, het in
orde brengen zijner nalatenschap, was, ofschoon
hare dochter, de prinses van
Hohenlohe-Schillingsfürst, haar in den laatsten tijd was komen helpen,
bij haar overlijden nog niet voltooid.
Aan dit overzicht, grootendeels aan eene nieuwe
studie van La Mara, de bekende schrijfster der
Musikalische Characterköpfe. ontleend, zijn nog
eenige bijzonderheden omtrent Liszt's nalaten
schap toe te voegen. Prinses Marie von
HohenloheSchillingsfürst heeft, naar een Hongaarsch blad ver
neemt, reeds in 1873, tijdens het jubileum vanFranz
Liszt, door den zaakwaarnemer harer moeder te
Weenen een inventaris van de kunstschatten, door
hem voor verschillende musea bestemd, laten opma
ken. Het museum te Pest zou ontvangen een eere
sabel, hem op het tooneel te Pest aangeboden; een
gouden bokaal, het geschenk van de Hongaarsche
dames; Beethoven's piano, die door den Weener
uitgever Spina werd aangekocht en aan Liszt ten
geschenke gegeven; een zilveren lessenaar, hem
in 1840 te Weenen aangeboden; een gouden
dirigeerstok met een knop van brillanten en een
lauwerkrans van smaragden, het geschenk der
dames van St.-Petersburg; een inktkoker van
platina, enz. Van de overige kunstvoorwerpen,
geschenken van verschillende steden en personen,
standbeelden, bustes, medailles, lauwerkransen,
zullen eenige verkocht en andere aan verschillende
inrichtingen ten geschenke gegeven worden.
HET WAPEN DER FAMILD3 ROEMER
VISSCHER.
Ik veroorloof mij de meening uit te spreken,
dat de schrijver van het artikel
Oud-Amsterdamsche verscheidenheden" in het No. van verleden
Saturdag, er niet in geslaagd is de juistheid zijner
wapenattributie te bewijzen, en dat zijne voor
stelling van den weg, waarlangs Tesselschade aan
het Stiermarksche blazoen is gekomen, onvolledig
en gedeeltelijk onjuist is.
Mij staat niet voor den geest, waar bewezen is,
dat Jan Jacobszoon een oom was van Roemer.
't Zal mijne opmerkzaamheid ontgaan zijn. Trou
wens het is, in dit vraagstuk, van geen belang,
als het waar is, dat op het doelenstuk van 1586
aan Roemer Visscher het wapen wordt toegeschre
ven van lazuur met een visch in zilveren vasche.
In een vraagstuk, waarover strijd bestaat, ware 't
niet overtollig, dat een poging gedaan werd
om aan te toonen, dat men zich niet vergist.
Maar hoe is Roemer Visscher aan het
Stiermarkensche wapen gekomen, dat hem ook in het
Armorial" van Rietstap wordt toegeschreven?
Mr. Jacobus Scheltema deelt ons, in zijn ge
schrift Anna en Maria Tesselschade, de dochters
van Roemer Visscher" (Amst. 1808), mede, dat
hij het door hem (bl. 4) uitgegeven portret van
Roemer te danken heeft aan Daniël de Jong, een
Rotterdamsch kunstverzamelaar, die hem een
teekening van J. Stolker heeft voorgelegd, welke naar
een schilderij van Frans Hals gevolgd zou zijn
en Roemer zou voorstellen. De gravure, op last
van Scheltema door P. H. L. van der Meulen
naar de teekening van Stolker gemaakt, heeft een
lichten achtergrond; op oen prentjon is, met zijn
spreuk, het emblema van Roemer afgebeeld; in
een der bovenhoeken heeft Scheltema het rechts
geschuinde schild, met den loopenden bever en de
drie palen laten aanbrengen. Dit alles belet echter
niet, dat het portret in hoofdzaak naar Hals ge
volgd kan zijn en naar Roemer gedaan.
Maar hoe kwam Scheltema aan dat wapen? Hij
had alweer een teekening van Jan Stolker, door
dezen gekopieerd naar den Alkmaarschen schilder
Nicolaes van der Heek, en zegt, dat zij Anna
Roemers voorstelde, in den ouderdom 41 jaren".
Inderdaad ligt op de tafel een kerkboek" en het
werk de Zinnepoppen" opengeslagen bij de prent
op blz. 120; ook is de spreuk Intellige'ntibus"
daarbij aangebracht.
Er is niets onwaarschijnlyks in, dat een
Alkmaarsche schilder Anna zou afgebeeld hebben;
maar in de laatste jaren loopen er vreemde ge
ruchten-over den handigen teekenaar Jan Stolker.
Men wil wel zeggen, dat hy bizonder slag had
onbekende portretten interessant te maken, door
het model een eigennaam te geven. Heeft hy deze
kunst toegepast bij Roemer en Anna, dan heeft
hij door zijn stoffaadje 't waarschijnlijker trachtem
te maken, dat hy hier hunne portretten leverde:
waarschijnlijker doch met eene uitzondering.
Die uitzondering betreft juist het wapen.
Waarom, als hij door het wapen te meerder
waarschijnlykheid wou geven aan de stelling dat de
portretten Roemer en Anna Visscher voorstelden,
zou hy' dan niet uit de zeer bekende hollandsche
wapens van familiën Visscher een keus hebben
gedaan, bijv. de blazoenen met zwemmende
visschen, met een menschenvoet, met een St
-Andrieskruis, met de gouden tonnen (haringhandel), met
den dolfijn, met de meermin? Maar neen, hy
beeldt, niet by den vader, maar bij Anna, een
zeèr>««uigewoon blazoen af. Hij heeft
waarschynlijk even-min als Scheltema geweten, dat dit
wapen nog elders dan in Amsterdam te huis was.
Op zekeren dag blader ik in Dess Heyligen
Römischen Reichs Wappenbuch" van Johann
Sibmacher Ed. 1605 (dat de schilder Stolker we l
even-min als Jacobus Scheltema gekend zal hebben).
En wat vind ik op blz, 48? Een wapen, dat
wij als volgt blazoneeren zouden: Die Vischer":
rechts geschuind: I, van goud, met een bever in
natuurkleur, loopend op de afschuining; II, van
sabel, met drie gegolfde palen van zilver. En hoe
luidt het blazoen dat Scheltema, Stolker (en van
der Heek?) aan onze Visschers toeschrijven?
Rechts geschuind: I, van zilver, met een bever
van sabel, loopend op de afschuining; II, van goud,
met drie palen van keel. Geen wapenkundige zal
de aan identiteit grenzende verwantschap dezer
blazoenen ontkennen.
Neen, het mag waar zijn, dat Stolker
handgreepen aanwendde om anonymi een naam bij
te zetten, het mag waar zijn, dat Jac. Schel
tema meer geestdrift dan scherpzinnigheid had
en zich door zijn fantazie wel eens parten liet
spelen; maar deze oude pruiken zijn niet heel
naar Stiermarken gekuyerd, om met een wapen,
aan de Steyrische Ritterschaft und Adelspersonen"
ontleend, de aanspraken van een anonymus op den
naam van Roemer Visscher van de Geldersche
Kaai te verhoogen. Een sprekend wapen zou veel
meer op den weg dier Heeren hebben gelegen.
Ik geloof, dat de Vereeniging Tesselschade
provizioneel in alle gerustheid haar blazoen gebruiken
kan, en dat de Heer Rietstap geen
verbeterblaadtjen behoeft te laten drukken.
9 April '87. ALB. TH.
GRAAF DE VILLIERS DE L'ISLE-ADAM.
Sedert korten tijd in de mode gekomen, klinkt
de naam van Villiers de l'Isle-Adam opnieuw in
enkele Parijsche letterkundige kringen, Emile
Bergerat sprak in het najaar van 1886 in den
Figaro over zijn roman L'Eve future, en sedert
dien ty'd heeft deze en gene soms een woord ge
wijd aan de romans, gedichten en drama's dei
Graven de Villiers de l'Isle-Adam.
Zijn naam is befaamd in de geschiedenis van
Europa. Hij is een naneef van dien beroemden
Graaf Philippe de Villiers de l'Isle-Adam, die i»
1521 tot Groot-Magister der orde van Sint Jan
van Jeruzalem werd gekozen, die de citadel van
Rhodus met ongemeene heldhaftigheid, tegen eene
overmacht van Turken verdedigde; die, bukkende
voor het geweld, van den Paus en Karel V het
eiland Malta voor zijne orde wist te verkrijgen,
en in 1530 tot eersten grootmeester der Malteezer
Ridders werd gekozen; die weigerde den eed
van trouw als leenman der Spaansche Kroon te
zweren, om de onafhankelijkheid der orde te
handhaven; die een opstand onder de Malteezer
Ridders in bloed smoorde, om den ondergang der
orde te voorkomen een man, statig van hou
ding, met zilveren haar en baard, geheel in 't
staal gehuld, het kruis van Jeruzalem op de borst. 1)
De adellijke familie der graven de Villiers de
l'Isle-Adam is uit dezen Grootmeester der Malteezer
ridders gesproten, schoon het gemis aan fortuin
haar meestal op den achtergrond deed blijven.
De jongste afstammeling van dit beroemd geslacht
is de nu eenigszins bekend geworden Parijsche
romanschrijver, over welken ik te dezer plaatse
een woord wenschte te zeggen.
Graaf de Villiers leeft sedert 1860 te Parijs als
journalist en letterkundige. In 1840 geboren te
St. Brieuc, gaf bij op vijftienjarigen leeftijd reeds
een drama Morgane (1855) uit: en zagen zijne
eerste gedichten: Premières Poésies, in 1860 te
Lyon het licht. In 1862 maakte hij zijn debuut
als romanschrijver met een boek, dat hij Isis"
noemde, en vervolgde, na een drama Elën"
(1864) met zijn roman: Claire Lenoir" (1867).
Iets geheel persoonlijks onderscheidt den
kunstarbeid van dezen dichter. In de eerste plaat*
toont hij zich een edelman van historischen
bloede; alles moet grootsch en reusachtig zy'n,
zoodat het tooneel en de personen altijd in eene
zeer hooggeplaatste wereld voorkomen. Oostersche
en Westersche Koningen en Koninginnen treden
op in de kleinste zijner novellen. Alles wat er
gezegd en gehandeld wordt, draagt don stempel
van vorstelijken luister. Deze trek maakt dathy'
soms geheel in den toon van Théophile Gautier
of Prosper Mérimée valt, en dus eigenlijk nog een
slipdrager der oude Romantiek kan geacht worden.
Wat hem in de mode brengt, is zijne
wijsgeerige neiging tot liet bovenzinnelijke, zijn min
achting van de wereld, die zich buiten hem be
weegt. Hij studeerde metaphysica en logica,
vooral Hegel's logica in de bekende slordige
vertaling van Véra 2) Daar hij echter vooral van
Hegel's logica werk maakte en daarbij, wat hem
duister scheen, met eigen denken aanvulde, kwam
hij tot eene wereldbeschouwing, die in menig
opzicht van de nu reeds verouderde Hegeliaansche
wijsbegeerte afwijkt. Voor den Graaf de Villiers il
de wereld, die wij door de ervaring kennen,
geenszins de werkelijke wereld. Onze zintuigen
zijn onvolmaakt en brengen ons dus tot dwalin
gen. Dergelijke aanvallen op de zegevierende
empirische en realistische denkwijze onzer eeuw,
zijn niet ongewoon onder een jonger geslacht, dat
om zeer eigenaardige redenen op de glorie van den