De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 24 april pagina 4

24 april 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 513 JJe|,jTJftif .bedrijf -is zeer kort. Wy ,bevinden óns op den weg naar Havre. In de verte hoort me» een koor van archers, -froral door zyn leveng rhytmus zeer schilderachtig. De stemmen na deren, verwijderen zich en verdwijnen langzamer hand. Het orkest geeft door zachte en droevige akkoorden de eindcatastropte reeds te verwachten, 1)68 Grieux wacht op Manon. Daar verschijnt ze, itgeput, half stervend, en het laatste duet weerlinkt. Het eerste deel is eene soort van declamatie, duor expressieve begeleiding gesteund, daarna yereenigea de beide stemmen zich met vollen hartstocht. Op het oogenblik, dat Manon sterft, treden de motieven uit de eerste acte weder te voorschyn en vormen als eene zachte schemering. [ n dit tooneel is de componist recht gelukkig geïnspireerd geworden, trouwens met veel talent heeft hy altyd de poëzie van herinnering en droeve teleurstelling weten uit te drukken. Men heeft indertijd over de zoogenaamde in novatie van den Franschen componist heel wat discussie gevoerd. Zijn stelsel van Symphonie continue" lokte veel bestrijding. Het orkest is voortdurend aan het woord, zoowel tydens den dialoog als bij de recitatieven. Zal nu de indruk, die verkregen moet worden, gunstig heeten, dan moeten de acteurs een wel getimbreerd orgaan hebben en vooral goed articuleeren; daarenboven wordt, van de instrumentalisten eene buitenge" wone delicatesse in de uitvoering geëischt. Meestal voert de noodzakelijkheid om luid te spreken tot -gemis aan nuanceering; daarom is onze meening, t Bat de dialoog zonder begeleiding in de op racomiqiie spoedig zal verdwijnen. ** > * * t De opvoering door het Fransche operagezelschap ' Bit- 's Hage moge als ensemble even voldoende = gebleken te zyn, een hoogen trap van voortreffe' Igkheid heeft ze waarlijk niet bereikt. Indien het * orkest, wettft taak in opera's van Massenet altijd ? ieer belangrijk is, ook niet zonder verdienste wês, enkele gedeelten hadden met meer fijnheid van kleur moeten weergegeven worden. De hoofdrollen waren niet in goede handen. Trouwens de troupe d'opéra-comique is zoodanig samengesteld, dat zij niet in staat is aan eenig werk den noodigen glans te geven. Voor het talent en de stemmiddelen van Mej. Wilhem, helben wy nimmer veel waardeering ge had; ook thans werd de titelrol door dezeartiste op onvoldoende wy'ze vervuld. In de Scène du " parloir de St. Sulpice o. a., wanneer Des Grieux door het optreden van Manen, zijn geheele toe komst ten offer gaat brengen, behoort toch meer . passie te word_en getoond, dan in die tengere gestalte schijnt te huisvesten. Met zulk eene Manon tegen over zich kan zich Des Grieux niet "laten overha len, om de woorden te spreken: Je ne veux pas lutter Manon, contre moi-même, Oui, dussé-je sur moi faire crouler les cieux. Ma vie est dans ton coeur, ma vie est dans tes yeu x! En de tenor Lorant, wiens tooneelhartstocht al tyd door de grenzen zy'ner stem op angstige wy'ze wordt bepaald, is ook geen Des Grieux, zooals de componist hem heeft willen teekenen. -Over den baritonzanger, den Heer Tricot, die als Lescaut optrad, valt het beter te. zwijgen. De lyst zyner tekortkomingen te vergrooten, ware noodeloos werk. De niet zeer belangrijke rol van den Comte Des Grieux werd door den Heer Villefrank met geeischte waardigheid vertolkt. Hem werd zelfs toe juiching gebracht toen hij de verstandige woorden tot zyn zoon zong: Epouse quelque brave fille, Digne de nous, digne de toi, Deviens un père de familie, Ni pire, ni meilleur que moi. Le ciel n'en ve«t pas d'avantage, C'est la Ie devoir, entends-tu? Gedeeltelyk is het applaus aan de voordracht toe te schrijven, dat spreekt van zelf, doch het publiek is ook altijd een weinig bon enfant en wil zy'ne meening over den tekst ook te gelegener tjjd lucht geven. Nu, des te beter! Men moet nimmer aan de deugd twijfelen, vooral niet in de schouwburgzaal. ' Enkele costumes perruques poudrées, paniers, falbaJas. tout l'attirail des modes de la R gence trokken de aandacht. De mise-en-scène was slechts gedeeltelijk naar den eisch. * * * " Laten wy ten slotte het geestige antwoord ver, melden, door Gounod aan een criticus gegeven, oie hem na de eerste opvoering zijner meening Vroeg over - de maniere nouvelle" van den com ponist. Je pense," zei de componist van Faust, que les musiciens sont bien malheureux! S'ils s'en tiennent anx anciennes formules, on dit qu'ils sont banals; s'ils cherchent une voie nouvelle, on dit gu'ils sont assommants." De houding van het publiek in de hoofdstad, neeft ten deele de juistheid dezer opmerking bevestigd. H. C. P. D. MUZIKAAL OVERZICHT. ROTTBEDAM, 22 April 1887. Het Opera-seizoen is gesloten, en mij blijft slechts te berichten omtrent de opvoering van Gluck's Der bedrogene Kadi en van de afscheidsvoorstelling van Mej. Bettaque. De eenactige operette van Gluck zal de meesten wel tegen gevallen zijn; slechts in een tweetal nummers herkent men den meester, zij het ook in een ander genre dan men tot dusverre van hen te hooren kreeg; het overige is van dien aard, dat ik het werkje niet vele voorstellingen durf be' loven. Aan de uitvoering was het te bemerken dat de meeste medewerkenden ons gezelschap verlatep, en zich daarom weinig moeite gegeven hadden; alleen Mevr. Jaïde wekte den lachlust op door hoe moet ik dit noemen ? is het verwekken van hilariteit door gechargeerde lichaamsgebreken humor ? Mij deed het pijnlijk aan. Met een gevoel van weemoed zal zeker ieder, die de afscheidsvoorstelling van Mej. Bettaque wenschte by te wonen, zich daarheen hebben begeven; het vertrek toch van deze kunstenares wordt door allen die de Opera hetzij vaak, hetzij enkele malen bezoeken, oprecht betreurd, daar zij gesneden is uit het hout, dat wij hier zoo gaarne hebben: bereidvaardig, minzaam, vrij van pretentiën. respectabel. Men hoopt dan ook algemeen, dat de Directie maatregelen zal weten te nemen om haar na afloop van haar engagement te Bremen weder voor Rotterdam te winnen. Van de voorstelling zelve was, met uitzondering van Gretchen en Siebel niet veel goeds te zeg gen ; een Wer^heim als Faust is meer dan normale zintuigen kunhen verdragen, hetgeen niet belette dat dezen heer een drietal kransen door zijne vrienden werd geschonken. Men zou dit echter zonder protest laten passeeren, ware het niet dat deze zanger bij het slot, toen het publiek door herhaald applaus afscheid wenschte te nemen van Mej. Bettaque, haar niet losliet, maar telkens weder mee terugkwam, ofschoon er na de tweede maal duidelijk stemmen uit het publiek opgingen die hem het ongewenschte van zijne verschijning toeriepen. De in ongeloofelyk korten tijd ingestudeerde partij van Siebel (Mej. v. Tarnay was ongesteld., en Mevr. Weiss leerde de partij, naar ik vernam, in 3 uren) werd zoo verdienstelijk vertolkt, dat de zangeres na hare tuin-aria de eer der terug roeping genQpt. Des heeren Siglitz' Mephisto was verre van fijn, maar daar de party in het aan staand seizoen (waarvoor hij geëngageerd is) toch slechts by ziekte van den heer Behrens tot zijn emplooi behoort, kan ik volstaan met deze enkele bemerking. Mej. Bettaque ontving verschillende bloemgeschenken en eene hartelijke ovatie van het publiek; ook wij roepen haar een hartelijk: tot weerziens! toe. Het seizoen is dus gesloten en voor het volgende bly'ven er slechts enkele leden van het tegen woordig personeel: de dames Jaïde, Mielke en Weiss en de heeren Behrens, Grüning, Von Bongart en Bolle; er blijft dus vél te remplaceeren, hopen wij dat de Directie daarin naar eisch zal slagen. Koerfs tweede Soiree verschafte het talrijke auditorium weder veel genot; de heer Spoel en zijne echtgenoote, uit 's Hage, bezorgden het vocale gedeelte en oogstten welverdienden bijval, de eerste met drie Roinanzen uit Tieck's Magelone (die mij als compositie niet bijzonder behaagden), de tweede met drie Liederen (Schumann, Bruch, v. Weber), waarvan ik vooral het laatste zeer kan aanbevelen, en te samen met twee duetten van W. F. G. Nicolaï, zoetvloeiend en melodieus. De heer Koert gaf eene Suite voor Viool en Klavier van Vieuxtemps, waarin zijn afgeronde toon en uitstekende tech niek weder op den voorgrond trad. Het Trio van Saint-Saens, waarmede de avond geopend werd, sprak mij niet bijzonder aan ; er ontbreekt m. i. leidende gedachte in, het is doorloopend te veel begin en slot, zonder middelgedeelte. Beethoven's Septuor voor Viool, Alt, Hoorn, Clarinet, Fagot, Violoncel en Contrabas besloot den avond, en werd uitmuntend weergegeven ; een enkele wanklank wil ik toeschrijven aan de warmte in de zaal, die de instrumenten zelfs tijdens het spelen kan ontstemd hebben, De heer M. H. van 'tKruys bezorgde de piano-partijen uiterst verdienstelijk, correct en bescheiden. Eene voorstelling van het fransche Opera-gezel schap uit 's Hage kan ik onbesproken laten, daar daar daaromtrent van andere zijde reeds her haaldelijk in dit blad bericht werd; als totaal indruk kan ik echter wel zeggen dat mij het heeren-personeel (ook van het koor) uitmuntend toescheen, de dames echter (eveneens die van hot koor inbegrepen) minder daartegen opgewassen. V. NOG EENS HET WAPEN VAN TESSELSCHADE. 's Heeren Alberdingk Thyms geloof in de ge loofwaardigheid van Stolker en Jac. Scheltema grenst aan het ongelooflijke ! Waarom ZHGel. zooveel woorden spilt, om een fictief wapen kracht bij te zetten, is onbegrijpelijk, nu de bewijzen voorhanden zijn, om aan te toonen, dat Roemer Visscher een ander heeft gevoerd. Het wapen van Jan Jacobsz. Visscher, die in de aan 's Heeren Alberdingks aandacht ontsnapte geslachtslijst der Visschers in den eersten jaar gang van het tijdschrift Oud Holland" voorkom?, is afgebeeld in het wapenboek der Regenten van het Leprooshuis, dat op het gemeente-archief wordt bewaard. Het daarmede geheel overeenkomende wapen van Roemer is te vindon in een omslag met aanteckeningen van de hand van den Amsterdamschen geschiedvorscher Christofi'el Beudcker, bevattende namen en wapens van schutters van den Handboogsdoel, berustende bij Jhr. Dr. J. P. Six. De Vereeniging Tessolschade" en de Heer Rietstap kunnen beide Tesseltjes blazoen van het Stiermarksch luchtjen zuiveren. Willen zij het laten, dat moeten zij weten. Tegen do waarheid der feiten kan noch eventueel hunne vasthou dendheid, noch zelfs de goedwillige verdediging des hoogleeraars aan. Dr schrijver van de oud-Amst. Versch. CARMEN SYLVA. CABMEN SYLVA. Haar leven en hare werken, beschreven en toegelicht door F. SMIT KLEINE. W. GOSLEE. Haar lem. Mijne Rust, naar CARMEN SYLVA, door FIOEE DELLA NEVE. Sneek, PIJITEESEN, 1886. De zuster van den Prins von Wied, thands Koningin van Rumenië, is eene recht dichterlijke figuur. Waarom zij Carmen tot voornaam gekozen heeft en Sylva tot familienaam, verhaalt zij ons aldus: 1. Carmen heiszt: Lied, und Sylva heiszt: Wald, 2. Von selbst gesungen, das Waldlied schallt; 3. Und wenn ich im Wald nicht geboren war', 4. So sang ich die Lieder schon langst nicht mehr. 5. Den Vöglein hab' ich sie abgelauscht, 6. Der Wald hat Alles mir zugerauscht, 7. Von Herzen that ich den Schlag dazu: 8. Mich singen der Wald und das Lied zur Ruh'. Bekend te worden met de dichteres hebben de Nederlanders in zonderheid aan F. Smit Kleine en aan Fipre della Neve te danken. Beiden geven 4en vertaling van deze regels: S. K. 1. Carmen is lied en Sylva is bosch. 2. Het boschlied breekt ongedwongen los; 3. En was ik niet in het bosch geboren, 4. Ik had reeds lang mijn zanglust verloren. 5. Den vooglen heb ik hun lied afgehoord: 6. Het bosch gaf ruischend akkoord aan akkoord: 7. Van harte sloeg ik de maat daarbij. 8. In rust zingen bosschen en liederen mij. F. d. N. 1. 't Lied beduidt Carmen en Sylva het woud. 2. 't Woudlied weerklinkt, frisch, oorspronklijk en stout; 3. En dacht ik niet steeds aan mijn woud van weleer, 4. Dan zong ik sinds lang mijne lied'ren niet meer. 5. Ik luisterde ze af van het voog'lenkoor; 6. Al ruischend zong my het woud ze voor. 7. Het kloppende hart vergat ze niet. 8. Ter ruste zingen mij woud en lied. Bi heb mij veroorloofd in de vertalingen de zinscheiding met meer redelijkheid aan te dui den, dan het door de dichters, in navolging der dichteres, gedaan is. Zelden zal de roem eene gelukkige vertaling geleverd te hebben, in die mate door twee per sonen gedeeld moeten worden als hier bet geval is. Mij dunkt er kan geen verschil van meenhig bestaan omtrent de betrekkelijke waarde. De palm komt aan S. K. toe, voor: l, 3, 5, 7. aan F. d. N. voor 4, 6, 8. Met v. 2 hebben de vertalers vruchtloos ge worsteld, en aan den fraayen regel: Der Wald hat alles mir zugerauscht." is ook door F. de N. niet volkomen recht gedaan. Tot de treffendste vaerzen, die de Koningin heeft uitgegeven, behooren die welke de hoedanigheid van Moeder haar ingaf, 't Is opmerklijk, dat de Heeren S. K. en F. d. N. het gedicht: Der schönste Nam' im Erdenrund" weder met zoo on gelijke kansen vertaald hebben. Soms krijgt men den indruk, dat het twee hardloopers zijn (ver geef het onedele woord), die uit welwillendheid nu en dan den mededinger iets voorgeven. Bij voorbeeld: Men sla den bundel Meine Ruh" op (Berlin, 1884), bl, 173, en leze de vertalingen aldus: Een woord: F. d. N. Het zeide duidelijk: Moeder!" Mijn kind heeft Moeder!" gezegd; En 't lacht en zegt het weder Als men het slim overlegt. S. K. Heel duidelijk moeder; denk eens, 't Verrukkelijke woord! O kon mijn vleiend smeeken 't Doen klinken altoos voort. S. K. Doch juist als ik er andren Met trots op wijzen wil, Dan zwijgt het domme kindje Heel eigenzinnig stil. S. K. Dan lachen die en zeggen: , Verbeelding, anders niet." En aanstonds hoor ik 't klinken Nadat men mij verliet. F. d. N. Alsof 't een verschrikkelijk geheim was, Zoo zegt hij het mij, heel alleen; En ik, ik, wilde 't wel roepen Door gansch de wereld heen! F. d. N. Ja, menschen, ik ben zijn moeder! Gij, zuidewind, waait het uit! Mijn kindje, het noemt mij reeds Moeder!" Gij, vogels, verkondigt het luid. F. d. N. Dwaas ben ik, en buiten mij zelve, Van opgetogcnheid. Het hart ligt op de tong mij En lacht van zaligheid. S. K. O lieve moedcrtale Gij hebt een zoo schoon woord, En alle dagen kan ik Dat hooren ongestoord. Ik veroorloof mij do zelfde operatie met: Todt geboren" (bl. 171): S. K. Het huilt niet! Mijn kindje huilt niet. Waarom toch is 't zoo stil? En waarom schudt gij 't hoofd en zwijgt Als ik het hebben wil? In het tweede koepiet heeft F. d. N. het woord bespeurd" gebruikt, en S. K. de uitdrukking met 't wicht". Daar haddon de Heeren iets an ders, op moeten verzinnen. Ja, do makers van rijmeloze gedichten zeggen wel, dat het rijm niets is, maar de lezers weten wel beter. De dichters zouden veel moeite kunnen sparen, als in onze westersch-europeesche gedichten het rijm, zonder verlies, gemist kon worden. De moeilijk heid om het te doen gehoorzamen moet ons tot vergcvcnsgezindheid stemmen voor de rijmende en wel eens mistastende dichters. F. d. N. Hoor, hoor, daar klonk oen zachte kreet... Neen, niets! is 't kindje dood? Ach! nimmer zal zijn stemmetje Hier klinken op mijn schoot. F. d. N. Na al dat lijden, lang en bang, S. K. Was ook 't geluk te groot. Maar toont het mij. Ihr seht es ja, C. S. F. d. N. Ik draag gedwee mijn lot. F. d. N. Ik zal niet morren, zie ik slechts Zijn bleeken rozenmond; Die, eeuwig zwijgend, weldra schuilt In donkren kerkhofgrond. F. d. N. Slechts eenmaal ruste 't zacht en teer In moeders koestarende' arm, Vóór 't koude, harde, sombre bed, Ach, ligge 't eens nog warm. F. d. N. Wat ik zoo vroolyk knipte en reeg Was 't hemdje voor uw graf! My'n kindje(n), ach my'n kleine schat, ' Nu bbjjft gij zoo veraf. S. K. Veel lange maanden waart ge mijn; F.d.N. En waart my zoo nabij! Lief raadseltje, immers dag en nacht Verkeerden, spraken wy. S. K. Nu is de goede tijd voorbij, Die voor altoos ontvlood; Mijn kindje zwijgt, mijn huis is stom En ledig S. K. hart en schoot. Het is geen gering geschenk, dat Fiore della Neve en de Heer Smit Kleine aan onze letter kunde gemaakt hebben: de eerste door de zeer geslaagde vertaling der meest geschikte stukken uit Meine Ruh", de andere door zijne fraaye, zaak- en zinrijke monografie, getiteld: Carmen Sylva. Haar leven en hare werken beschreven en toegelicht." In de dichterlijke productie van Carmen Sylva, die welhaast een zesjarig tijdperk omvat, is het hoofdmoment de uitgaaf van den kloeken" bundel Meine Ruh" zegt de Heer Smit Kleine. Volgends zijn mededinger in de vereering der Ko ningin, is dus Fiore della Neve goed geïnspireerd geweest, toen hij zijne rijke bloemlezing uit dien bundel samenstelde. Overbekend" acht S. K. het feit dat de titel eene verduitsching is van Monrepos", het aan den bergrug van het Westerwoud gelegen jachtslot der vorsten von Wied, waarin de dichteres hare kinder-en jonkvrouwjaren door bracht." Niets is leer- en genotrijker, a propos van deze dichterlijke verschijning, dan het boek van Smit Kleine te lezen en het te ilustreeren met de vertalingen van Fiore. Waarschijnlijk zullen de meeste lezers vinden, dat de inhoudsverslagen, die de Heer S. K. geeft van de andere, ook proza, werken der Koningin niet sterk verlokken tot de volledige kennisma king met al het romantiesch uitgestorte van deze poëtesse; maar de bundel Mijne rust" in tegen deel doorleest men met het grootste genoegen, en vooral op het terrein der lyriek, in al hare veelzijdigheid, ontmoet men de Koningin gaarne. Wel houdt het min of meer onvaste van haar wijsgeerig stelsel ook hier de verdenking niet ver wijderd, dat deze poëzij juist niet altijd de vrucht is eener zielsbehoefte, die niet vraagt wie ze leest en hoe men het vindt; maar het kunstgenot overstemt toch het mizanthropiesch toegeven aan deze gedachte. Als men buitendien bij S. K. leest, welken indruk de Koningin maakt op alle man nen van gevoel en verstand, die -tot dus-verre met haar in aanraking zijn gekomen, dan zinkt het voorwaardelijke der sympathie welhaast in het niet, die de Heeren S. K. en F. d. N. voor haar vragen. Op het portret af, is niet goed te zeggen, of de schildering, door S. K. gegeven van haar betooverend optreden, juist is. Men zou dat moeten ondervinden, lu ieder geval de literaire por tretten en ai'zetsels, ons door de beide letterkun digen geleverd, zijn een warm pleidooi voor de beweering, dat in een bibliothèque de choix de beide, fraai uitgevoerde, boeken thuishooren. 14 April '87. ALB. TH. EENE NIEUWE SLANG-DICTIONARY. Londinismen. Slang und Cant Alphabetisch Geordnete Sammlung der eigenartigen Ausdrucksweisen der Londoner Volkssprache sowie der blichsten Gauner-, Matrosen-, Sport- und ZunitAusdrücke mit einer geschichtliche» Einleitung und Musterstücken. Ein Supplement zu allen Engl.-Deutschen Wörterbüchern von Heinrich Baumann l'reis 4 Mrk. Geb. 4 Mrk. 60 Pf. Het boek. dat den bovenstaanden, langen titel draagt, is kort geleden uitgegeven door de be kende Langenscheidtsche Verlags-Buchhandlung, en verdient zeer de aandacht van allen, die zich op de beoefening der Engelsche taal toeleggen. Ook hun zal het ongetwijfeld dikwijls zijn voor gekomen, dat zij bij de lectuur woorden ont moetten, omtrent wier beteekenis zij te vergeefs inlichtingen zochten in de bekende woordenboekerl) dat noch Webster, noch Skeat hunne weetgierigheid kon bevredigen hoewel Web ster toch vele cant- en slang-uitdrukkingen in zijn woordenboek heeft opgenomen. Men zoekt er te vergeefe de beteekenis van kibosh, lour en zooveel ander cant, dat herhaal delijk voorkomt. Men moet dus voor dergelijke woorden zijn toevlucht nemen tot een -woorden boek, speciaal aan cant en slang gewijd, menig een is dan ook in het bezit van den door Hotten uitgegeven Slatig-Dictionary (Chatto and Windus, Piccadilly W. 1874). Naast dat woordenboek komt nu Baumann's werk een plaats vragen. Tot het echte Slang en Cant heeft de heer Baumann zich echter niet bepaald. Manches andere, dem allgemeinen englischen Sprachgebiete Angehorige, nuszte ihnen an die Seite gereiht werden; einesteils, weil es nicht immer möglich war, das Gebiet der hauptstadlischen Sprachprovinz ganz genau und scharf zu sondern und auszuscheiden, andernteils auch, weil wir den dentschen Leser gern bei der Lektüre aller englische Zeitungen und Romane behilflich sein wollten." Zoo zijn er b.v. vele familjaare, militaire en ma trozen-uitdrukkingen in opgenomen, waarvan het te beziens zou staan of ze tot het echte argot gerekend zouden kunnen worden. Vóór de woordenlijst geeft Baumann eene uit nemende bibliografie, een overzicht van de ver schillende soorten van slang" en gsammaticale opmerkingen. Bij de bibliografie worden ook verscheidene stukken en liederen, in cant of slang geschreven of gedicht, aangehaald die het boekje des te belangrijker maken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl