Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 513
JJe|,jTJftif .bedrijf -is zeer kort. Wy ,bevinden
óns op den weg naar Havre. In de verte hoort
me» een koor van archers, -froral door zyn
leveng rhytmus zeer schilderachtig. De stemmen na
deren, verwijderen zich en verdwijnen langzamer
hand. Het orkest geeft door zachte en droevige
akkoorden de eindcatastropte reeds te verwachten,
1)68 Grieux wacht op Manon. Daar verschijnt ze,
itgeput, half stervend, en het laatste duet
weerlinkt.
Het eerste deel is eene soort van declamatie,
duor expressieve begeleiding gesteund, daarna
yereenigea de beide stemmen zich met vollen
hartstocht. Op het oogenblik, dat Manon sterft,
treden de motieven uit de eerste acte weder te
voorschyn en vormen als eene zachte schemering.
[ n dit tooneel is de componist recht gelukkig
geïnspireerd geworden, trouwens met veel talent
heeft hy altyd de poëzie van herinnering en droeve
teleurstelling weten uit te drukken.
Men heeft indertijd over de zoogenaamde in
novatie van den Franschen componist heel wat
discussie gevoerd. Zijn stelsel van Symphonie
continue" lokte veel bestrijding. Het orkest is
voortdurend aan het woord, zoowel tydens den
dialoog als bij de recitatieven. Zal nu de indruk,
die verkregen moet worden, gunstig heeten, dan
moeten de acteurs een wel getimbreerd orgaan
hebben en vooral goed articuleeren; daarenboven
wordt, van de instrumentalisten eene
buitenge" wone delicatesse in de uitvoering geëischt. Meestal
voert de noodzakelijkheid om luid te spreken tot
-gemis aan nuanceering; daarom is onze meening,
t Bat de dialoog zonder begeleiding in de op
racomiqiie spoedig zal verdwijnen.
** > * *
t De opvoering door het Fransche operagezelschap
' Bit- 's Hage moge als ensemble even voldoende
= gebleken te zyn, een hoogen trap van
voortreffe' Igkheid heeft ze waarlijk niet bereikt. Indien het
* orkest, wettft taak in opera's van Massenet altijd
? ieer belangrijk is, ook niet zonder verdienste
wês, enkele gedeelten hadden met meer fijnheid
van kleur moeten weergegeven worden.
De hoofdrollen waren niet in goede handen.
Trouwens de troupe d'opéra-comique is zoodanig
samengesteld, dat zij niet in staat is aan eenig
werk den noodigen glans te geven.
Voor het talent en de stemmiddelen van Mej.
Wilhem, helben wy nimmer veel waardeering ge
had; ook thans werd de titelrol door dezeartiste
op onvoldoende wy'ze vervuld. In de Scène du
" parloir de St. Sulpice o. a., wanneer Des Grieux
door het optreden van Manen, zijn geheele toe
komst ten offer gaat brengen, behoort toch meer
. passie te word_en getoond, dan in die tengere gestalte
schijnt te huisvesten. Met zulk eene Manon tegen
over zich kan zich Des Grieux niet "laten overha
len, om de woorden te spreken:
Je ne veux pas lutter Manon, contre moi-même,
Oui, dussé-je sur moi faire crouler les cieux.
Ma vie est dans ton coeur, ma vie est dans tes yeu x!
En de tenor Lorant, wiens tooneelhartstocht al
tyd door de grenzen zy'ner stem op angstige
wy'ze wordt bepaald, is ook geen Des Grieux,
zooals de componist hem heeft willen teekenen.
-Over den baritonzanger, den Heer Tricot, die als
Lescaut optrad, valt het beter te. zwijgen. De
lyst zyner tekortkomingen te vergrooten, ware
noodeloos werk.
De niet zeer belangrijke rol van den Comte Des
Grieux werd door den Heer Villefrank met
geeischte waardigheid vertolkt. Hem werd zelfs toe
juiching gebracht toen hij de verstandige woorden
tot zyn zoon zong:
Epouse quelque brave fille,
Digne de nous, digne de toi,
Deviens un père de familie,
Ni pire, ni meilleur que moi.
Le ciel n'en ve«t pas d'avantage,
C'est la Ie devoir, entends-tu?
Gedeeltelyk is het applaus aan de voordracht
toe te schrijven, dat spreekt van zelf, doch het
publiek is ook altijd een weinig bon enfant en
wil zy'ne meening over den tekst ook te gelegener
tjjd lucht geven. Nu, des te beter! Men moet
nimmer aan de deugd twijfelen, vooral niet in de
schouwburgzaal.
' Enkele costumes perruques poudrées, paniers,
falbaJas. tout l'attirail des modes de la R
gence trokken de aandacht. De mise-en-scène was
slechts gedeeltelijk naar den eisch.
*
* *
" Laten wy ten slotte het geestige antwoord
ver, melden, door Gounod aan een criticus gegeven,
oie hem na de eerste opvoering zijner meening
Vroeg over - de maniere nouvelle" van den com
ponist.
Je pense," zei de componist van Faust, que
les musiciens sont bien malheureux! S'ils s'en
tiennent anx anciennes formules, on dit qu'ils sont
banals; s'ils cherchent une voie nouvelle, on dit
gu'ils sont assommants."
De houding van het publiek in de hoofdstad,
neeft ten deele de juistheid dezer opmerking
bevestigd. H. C. P. D.
MUZIKAAL OVERZICHT.
ROTTBEDAM, 22 April 1887.
Het Opera-seizoen is gesloten, en mij blijft
slechts te berichten omtrent de opvoering van
Gluck's Der bedrogene Kadi en van de
afscheidsvoorstelling van Mej. Bettaque. De eenactige
operette van Gluck zal de meesten wel tegen
gevallen zijn; slechts in een tweetal nummers
herkent men den meester, zij het ook in een
ander genre dan men tot dusverre van hen te
hooren kreeg; het overige is van dien aard, dat
ik het werkje niet vele voorstellingen durf
be' loven. Aan de uitvoering was het te bemerken
dat de meeste medewerkenden ons gezelschap
verlatep, en zich daarom weinig moeite gegeven
hadden; alleen Mevr. Jaïde wekte den lachlust
op door hoe moet ik dit noemen ? is het
verwekken van hilariteit door gechargeerde
lichaamsgebreken humor ? Mij deed het pijnlijk aan.
Met een gevoel van weemoed zal zeker ieder,
die de afscheidsvoorstelling van Mej. Bettaque
wenschte by te wonen, zich daarheen hebben
begeven; het vertrek toch van deze kunstenares
wordt door allen die de Opera hetzij vaak,
hetzij enkele malen bezoeken, oprecht betreurd,
daar zij gesneden is uit het hout, dat wij hier
zoo gaarne hebben: bereidvaardig, minzaam, vrij
van pretentiën. respectabel. Men hoopt dan ook
algemeen, dat de Directie maatregelen zal weten
te nemen om haar na afloop van haar engagement
te Bremen weder voor Rotterdam te winnen.
Van de voorstelling zelve was, met uitzondering
van Gretchen en Siebel niet veel goeds te zeg
gen ; een Wer^heim als Faust is meer dan normale
zintuigen kunhen verdragen, hetgeen niet belette
dat dezen heer een drietal kransen door zijne
vrienden werd geschonken. Men zou dit echter
zonder protest laten passeeren, ware het niet dat
deze zanger bij het slot, toen het publiek door
herhaald applaus afscheid wenschte te nemen van
Mej. Bettaque, haar niet losliet, maar telkens
weder mee terugkwam, ofschoon er na de tweede
maal duidelijk stemmen uit het publiek opgingen
die hem het ongewenschte van zijne verschijning
toeriepen.
De in ongeloofelyk korten tijd ingestudeerde
partij van Siebel (Mej. v. Tarnay was ongesteld.,
en Mevr. Weiss leerde de partij, naar ik vernam,
in 3 uren) werd zoo verdienstelijk vertolkt, dat
de zangeres na hare tuin-aria de eer der terug
roeping genQpt. Des heeren Siglitz' Mephisto was
verre van fijn, maar daar de party in het aan
staand seizoen (waarvoor hij geëngageerd is) toch
slechts by ziekte van den heer Behrens tot zijn
emplooi behoort, kan ik volstaan met deze enkele
bemerking. Mej. Bettaque ontving verschillende
bloemgeschenken en eene hartelijke ovatie van
het publiek; ook wij roepen haar een hartelijk:
tot weerziens! toe.
Het seizoen is dus gesloten en voor het volgende
bly'ven er slechts enkele leden van het tegen
woordig personeel: de dames Jaïde, Mielke en
Weiss en de heeren Behrens, Grüning, Von
Bongart en Bolle; er blijft dus vél te remplaceeren,
hopen wij dat de Directie daarin naar eisch zal
slagen.
Koerfs tweede Soiree verschafte het talrijke
auditorium weder veel genot; de heer Spoel en
zijne echtgenoote, uit 's Hage, bezorgden het vocale
gedeelte en oogstten welverdienden bijval, de eerste
met drie Roinanzen uit Tieck's Magelone (die mij
als compositie niet bijzonder behaagden), de tweede
met drie Liederen (Schumann, Bruch, v. Weber),
waarvan ik vooral het laatste zeer kan aanbevelen,
en te samen met twee duetten van W. F. G.
Nicolaï, zoetvloeiend en melodieus. De heer Koert
gaf eene Suite voor Viool en Klavier van Vieuxtemps,
waarin zijn afgeronde toon en uitstekende tech
niek weder op den voorgrond trad. Het Trio van
Saint-Saens, waarmede de avond geopend werd,
sprak mij niet bijzonder aan ; er ontbreekt m. i.
leidende gedachte in, het is doorloopend te veel
begin en slot, zonder middelgedeelte. Beethoven's
Septuor voor Viool, Alt, Hoorn, Clarinet, Fagot,
Violoncel en Contrabas besloot den avond, en
werd uitmuntend weergegeven ; een enkele
wanklank wil ik toeschrijven aan de warmte in de
zaal, die de instrumenten zelfs tijdens het spelen
kan ontstemd hebben, De heer M. H. van 'tKruys
bezorgde de piano-partijen uiterst verdienstelijk,
correct en bescheiden.
Eene voorstelling van het fransche Opera-gezel
schap uit 's Hage kan ik onbesproken laten, daar
daar daaromtrent van andere zijde reeds her
haaldelijk in dit blad bericht werd; als totaal
indruk kan ik echter wel zeggen dat mij het
heeren-personeel (ook van het koor) uitmuntend
toescheen, de dames echter (eveneens die van hot
koor inbegrepen) minder daartegen opgewassen.
V.
NOG EENS HET WAPEN VAN TESSELSCHADE.
's Heeren Alberdingk Thyms geloof in de ge
loofwaardigheid van Stolker en Jac. Scheltema
grenst aan het ongelooflijke !
Waarom ZHGel. zooveel woorden spilt, om een
fictief wapen kracht bij te zetten, is onbegrijpelijk,
nu de bewijzen voorhanden zijn, om aan te toonen,
dat Roemer Visscher een ander heeft gevoerd.
Het wapen van Jan Jacobsz. Visscher, die in
de aan 's Heeren Alberdingks aandacht ontsnapte
geslachtslijst der Visschers in den eersten jaar
gang van het tijdschrift Oud Holland" voorkom?,
is afgebeeld in het wapenboek der Regenten van
het Leprooshuis, dat op het gemeente-archief
wordt bewaard.
Het daarmede geheel overeenkomende wapen van
Roemer is te vindon in een omslag met
aanteckeningen van de hand van den Amsterdamschen
geschiedvorscher Christofi'el Beudcker, bevattende
namen en wapens van schutters van den
Handboogsdoel, berustende bij Jhr. Dr. J. P. Six.
De Vereeniging Tessolschade" en de Heer
Rietstap kunnen beide Tesseltjes blazoen van het
Stiermarksch luchtjen zuiveren. Willen zij het
laten, dat moeten zij weten. Tegen do waarheid
der feiten kan noch eventueel hunne vasthou
dendheid, noch zelfs de goedwillige verdediging
des hoogleeraars aan.
Dr schrijver van de oud-Amst. Versch.
CARMEN SYLVA.
CABMEN SYLVA. Haar leven
en hare werken, beschreven
en toegelicht door F. SMIT
KLEINE. W. GOSLEE. Haar
lem.
Mijne Rust, naar CARMEN
SYLVA, door FIOEE DELLA
NEVE. Sneek, PIJITEESEN,
1886.
De zuster van den Prins von Wied, thands
Koningin van Rumenië, is eene recht dichterlijke
figuur. Waarom zij Carmen tot voornaam gekozen
heeft en Sylva tot familienaam, verhaalt zij ons
aldus:
1. Carmen heiszt: Lied, und Sylva heiszt: Wald,
2. Von selbst gesungen, das Waldlied schallt;
3. Und wenn ich im Wald nicht geboren war',
4. So sang ich die Lieder schon langst nicht mehr.
5. Den Vöglein hab' ich sie abgelauscht,
6. Der Wald hat Alles mir zugerauscht,
7. Von Herzen that ich den Schlag dazu:
8. Mich singen der Wald und das Lied zur Ruh'.
Bekend te worden met de dichteres hebben de
Nederlanders in zonderheid aan F. Smit Kleine
en aan Fipre della Neve te danken. Beiden geven
4en vertaling van deze regels:
S. K.
1. Carmen is lied en Sylva is bosch.
2. Het boschlied breekt ongedwongen los;
3. En was ik niet in het bosch geboren,
4. Ik had reeds lang mijn zanglust verloren.
5. Den vooglen heb ik hun lied afgehoord:
6. Het bosch gaf ruischend akkoord aan akkoord:
7. Van harte sloeg ik de maat daarbij.
8. In rust zingen bosschen en liederen mij.
F. d. N.
1. 't Lied beduidt Carmen en Sylva het woud.
2. 't Woudlied weerklinkt, frisch, oorspronklijk en
stout;
3. En dacht ik niet steeds aan mijn woud van
weleer,
4. Dan zong ik sinds lang mijne lied'ren niet meer.
5. Ik luisterde ze af van het voog'lenkoor;
6. Al ruischend zong my het woud ze voor.
7. Het kloppende hart vergat ze niet.
8. Ter ruste zingen mij woud en lied.
Bi heb mij veroorloofd in de vertalingen de
zinscheiding met meer redelijkheid aan te dui
den, dan het door de dichters, in navolging der
dichteres, gedaan is.
Zelden zal de roem eene gelukkige vertaling
geleverd te hebben, in die mate door twee per
sonen gedeeld moeten worden als hier bet geval
is. Mij dunkt er kan geen verschil van meenhig
bestaan omtrent de betrekkelijke waarde.
De palm komt aan S. K. toe, voor: l, 3, 5, 7.
aan F. d. N. voor 4, 6, 8.
Met v. 2 hebben de vertalers vruchtloos ge
worsteld, en aan den fraayen regel:
Der Wald hat alles mir zugerauscht."
is ook door F. de N. niet volkomen recht gedaan.
Tot de treffendste vaerzen, die de Koningin heeft
uitgegeven, behooren die welke de hoedanigheid
van Moeder haar ingaf, 't Is opmerklijk, dat de
Heeren S. K. en F. d. N. het gedicht: Der
schönste Nam' im Erdenrund" weder met zoo on
gelijke kansen vertaald hebben. Soms krijgt men
den indruk, dat het twee hardloopers zijn (ver
geef het onedele woord), die uit welwillendheid
nu en dan den mededinger iets voorgeven. Bij
voorbeeld: Men sla den bundel Meine Ruh" op
(Berlin, 1884), bl, 173, en leze de vertalingen aldus:
Een woord:
F. d. N. Het zeide duidelijk: Moeder!"
Mijn kind heeft Moeder!" gezegd;
En 't lacht en zegt het weder
Als men het slim overlegt.
S. K. Heel duidelijk moeder; denk eens,
't Verrukkelijke woord!
O kon mijn vleiend smeeken
't Doen klinken altoos voort.
S. K. Doch juist als ik er andren
Met trots op wijzen wil,
Dan zwijgt het domme kindje
Heel eigenzinnig stil.
S. K. Dan lachen die en zeggen: ,
Verbeelding, anders niet."
En aanstonds hoor ik 't klinken
Nadat men mij verliet.
F. d. N. Alsof 't een verschrikkelijk geheim was,
Zoo zegt hij het mij, heel alleen;
En ik, ik, wilde 't wel roepen
Door gansch de wereld heen!
F. d. N. Ja, menschen, ik ben zijn moeder!
Gij, zuidewind, waait het uit!
Mijn kindje, het noemt mij reeds Moeder!"
Gij, vogels, verkondigt het luid.
F. d. N. Dwaas ben ik, en buiten mij zelve,
Van opgetogcnheid.
Het hart ligt op de tong mij
En lacht van zaligheid.
S. K. O lieve moedcrtale
Gij hebt een zoo schoon woord,
En alle dagen kan ik
Dat hooren ongestoord.
Ik veroorloof mij do zelfde operatie met: Todt
geboren" (bl. 171):
S. K. Het huilt niet! Mijn kindje huilt niet.
Waarom toch is 't zoo stil?
En waarom schudt gij 't hoofd en zwijgt
Als ik het hebben wil?
In het tweede koepiet heeft F. d. N. het woord
bespeurd" gebruikt, en S. K. de uitdrukking
met 't wicht". Daar haddon de Heeren iets an
ders, op moeten verzinnen. Ja, do makers van
rijmeloze gedichten zeggen wel, dat het rijm
niets is, maar de lezers weten wel beter. De
dichters zouden veel moeite kunnen sparen, als
in onze westersch-europeesche gedichten het rijm,
zonder verlies, gemist kon worden. De moeilijk
heid om het te doen gehoorzamen moet ons tot
vergcvcnsgezindheid stemmen voor de rijmende
en wel eens mistastende dichters.
F. d. N. Hoor, hoor, daar klonk oen zachte kreet...
Neen, niets! is 't kindje dood?
Ach! nimmer zal zijn stemmetje
Hier klinken op mijn schoot.
F. d. N. Na al dat lijden, lang en bang,
S. K. Was ook 't geluk te groot.
Maar toont het mij. Ihr seht es ja, C. S.
F. d. N. Ik draag gedwee mijn lot.
F. d. N. Ik zal niet morren, zie ik slechts
Zijn bleeken rozenmond;
Die, eeuwig zwijgend, weldra schuilt
In donkren kerkhofgrond.
F. d. N. Slechts eenmaal ruste 't zacht en teer
In moeders koestarende' arm,
Vóór 't koude, harde, sombre bed,
Ach, ligge 't eens nog warm.
F. d. N. Wat ik zoo vroolyk knipte en reeg
Was 't hemdje voor uw graf!
My'n kindje(n), ach my'n kleine schat,
' Nu bbjjft gij zoo veraf.
S. K. Veel lange maanden waart ge mijn;
F.d.N. En waart my zoo nabij!
Lief raadseltje, immers dag en nacht
Verkeerden, spraken wy.
S. K. Nu is de goede tijd voorbij,
Die voor altoos ontvlood;
Mijn kindje zwijgt, mijn huis is stom
En ledig S. K. hart en schoot.
Het is geen gering geschenk, dat Fiore della
Neve en de Heer Smit Kleine aan onze letter
kunde gemaakt hebben: de eerste door de zeer
geslaagde vertaling der meest geschikte stukken
uit Meine Ruh", de andere door zijne fraaye,
zaak- en zinrijke monografie, getiteld: Carmen
Sylva. Haar leven en hare werken beschreven en
toegelicht."
In de dichterlijke productie van Carmen Sylva,
die welhaast een zesjarig tijdperk omvat, is het
hoofdmoment de uitgaaf van den kloeken" bundel
Meine Ruh" zegt de Heer Smit Kleine.
Volgends zijn mededinger in de vereering der Ko
ningin, is dus Fiore della Neve goed geïnspireerd
geweest, toen hij zijne rijke bloemlezing uit dien
bundel samenstelde. Overbekend" acht S. K. het
feit dat de titel eene verduitsching is van
Monrepos", het aan den bergrug van het Westerwoud
gelegen jachtslot der vorsten von Wied, waarin
de dichteres hare kinder-en jonkvrouwjaren door
bracht."
Niets is leer- en genotrijker, a propos van
deze dichterlijke verschijning, dan het boek van
Smit Kleine te lezen en het te ilustreeren met
de vertalingen van Fiore.
Waarschijnlijk zullen de meeste lezers vinden,
dat de inhoudsverslagen, die de Heer S. K. geeft
van de andere, ook proza, werken der Koningin
niet sterk verlokken tot de volledige kennisma
king met al het romantiesch uitgestorte van deze
poëtesse; maar de bundel Mijne rust" in tegen
deel doorleest men met het grootste genoegen,
en vooral op het terrein der lyriek, in al hare
veelzijdigheid, ontmoet men de Koningin gaarne.
Wel houdt het min of meer onvaste van haar
wijsgeerig stelsel ook hier de verdenking niet ver
wijderd, dat deze poëzij juist niet altijd de vrucht
is eener zielsbehoefte, die niet vraagt wie ze
leest en hoe men het vindt; maar het kunstgenot
overstemt toch het mizanthropiesch toegeven aan
deze gedachte. Als men buitendien bij S. K. leest,
welken indruk de Koningin maakt op alle man
nen van gevoel en verstand, die -tot dus-verre
met haar in aanraking zijn gekomen, dan zinkt
het voorwaardelijke der sympathie welhaast in
het niet, die de Heeren S. K. en F. d. N. voor
haar vragen.
Op het portret af, is niet goed te zeggen, of
de schildering, door S. K. gegeven van haar
betooverend optreden, juist is. Men zou dat moeten
ondervinden, lu ieder geval de literaire por
tretten en ai'zetsels, ons door de beide letterkun
digen geleverd, zijn een warm pleidooi voor de
beweering, dat in een bibliothèque de choix de
beide, fraai uitgevoerde, boeken thuishooren.
14 April '87. ALB. TH.
EENE NIEUWE SLANG-DICTIONARY.
Londinismen. Slang und Cant
Alphabetisch Geordnete Sammlung der
eigenartigen Ausdrucksweisen der
Londoner Volkssprache sowie der blichsten
Gauner-, Matrosen-, Sport- und
ZunitAusdrücke mit einer geschichtliche»
Einleitung und Musterstücken. Ein
Supplement zu allen Engl.-Deutschen
Wörterbüchern von Heinrich Baumann
l'reis 4 Mrk. Geb. 4 Mrk. 60 Pf.
Het boek. dat den bovenstaanden, langen titel
draagt, is kort geleden uitgegeven door de be
kende Langenscheidtsche Verlags-Buchhandlung,
en verdient zeer de aandacht van allen, die zich
op de beoefening der Engelsche taal toeleggen.
Ook hun zal het ongetwijfeld dikwijls zijn voor
gekomen, dat zij bij de lectuur woorden ont
moetten, omtrent wier beteekenis zij te vergeefs
inlichtingen zochten in de bekende
woordenboekerl) dat noch Webster, noch Skeat hunne
weetgierigheid kon bevredigen hoewel Web
ster toch vele cant- en slang-uitdrukkingen in
zijn woordenboek heeft opgenomen.
Men zoekt er te vergeefe de beteekenis van
kibosh, lour en zooveel ander cant, dat herhaal
delijk voorkomt. Men moet dus voor dergelijke
woorden zijn toevlucht nemen tot een -woorden
boek, speciaal aan cant en slang gewijd, menig
een is dan ook in het bezit van den door Hotten
uitgegeven Slatig-Dictionary (Chatto and
Windus, Piccadilly W. 1874). Naast dat woordenboek
komt nu Baumann's werk een plaats vragen.
Tot het echte Slang en Cant heeft de heer
Baumann zich echter niet bepaald. Manches
andere, dem allgemeinen englischen Sprachgebiete
Angehorige, nuszte ihnen an die Seite gereiht
werden; einesteils, weil es nicht immer möglich
war, das Gebiet der hauptstadlischen
Sprachprovinz ganz genau und scharf zu sondern und
auszuscheiden, andernteils auch, weil wir den
dentschen Leser gern bei der Lektüre aller englische
Zeitungen und Romane behilflich sein wollten."
Zoo zijn er b.v. vele familjaare, militaire en ma
trozen-uitdrukkingen in opgenomen, waarvan het
te beziens zou staan of ze tot het echte argot
gerekend zouden kunnen worden.
Vóór de woordenlijst geeft Baumann eene uit
nemende bibliografie, een overzicht van de ver
schillende soorten van slang" en gsammaticale
opmerkingen. Bij de bibliografie worden ook
verscheidene stukken en liederen, in cant of slang
geschreven of gedicht, aangehaald die het
boekje des te belangrijker maken.