Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 514;
EaropeeBche oorlog zal kunnen worden
rkemen, maar alleen, hoelang nog die zal
uien worden vermeden. Men geeft toe, dat
enkel volk den oorlog wil; dat allen
igézijn van de groote nadeelen, die een
p1, lelfs een gelukkige oorlog, aan de
Uike en de zedelijke belangen der daarbij
kken natiën zou toebrengen; men prijst
l* Wijsheid en de bezadigdheid der koningen
IV regenten, maar bij dit alles schijnt zich
overtuiging te hebben gevestigd, dat ook
ernstigste wil niet meer in staat is, eene
tegen te houden. Van daar de
de zenuwachtige snanning, die zich
allen zonder onderscheid meester maakt,
$h|f|taeer de internationale betrekkingen tot
"" " i kleine moeielijkheid aanleiding geven.
jdert acht dagen concentreert zich de
belaagstelling van al wat zich in Europa uit
' / f» verte of van nabij met politiek bezighoudt
"' jo& den persoon van den Franschen
conmiis, JM&B van politie Schnaebele, of liever op de
"'fWltag: Wat zal de heer Von Bismarck met
fr''.aüiea. man doen? Schnaebele - dit mag men
t vteilig als bewezen aannemen heeft van
betrekking als commissaris van politie
grensstation gebruik de Duitschers
misbruik gemaakt, om de Fransche
, ng op de hoogte te houden van
heti -aan gene zijde der grenzen voorviel. Hij
ut verder als tusschenpersoon gediend te
i tusschen ontevredenen in
Elzas-Lothan, die hunne symnathie voor Frankrijk
bea, door de strategische geheimen der
DuitB te verklappen, en de Fransche
autoritei; die naarmen beweert zulke
mededeestekelmatig uitlokken. De Duitsche
heeft daarom zijne aanhouding
be1, en d_it bevel is op eene onhandige en
1 'jnlijk ook deloyale wijze ten uitvoer
Thans wisselt de diplomatie nota's en
amen in grooten getale, om uit te
of Sehnaebele zal worden losgelaten.
in elk geval willen de Duitsche
autoriBn deze gelegenheid aangrijpen, om het
' iiflfHmneer-systeem" der Fransche regeering
ipiwr de oogen van gansch Europa te
orandf: «weken. - "
*?* ^Van'Duitsche zijde is herhaaldelijk beweerd,
dat een goed deel van het succes, in den
oorQg van 1870-71 behaald, was toe te schrijven
aan de uitgebreide kennis, die de Duitsche
generale staf bezat omtrent de plaatselijke
gesteldheid en de militaire inrichtingen van
Frankrijk. Hoe zijn de Duitschers aan die
wetenschap gekomen? Immers ook door
»spi\ oaneereii , althans wanneer men daardoor
verstaat het-langs heimelijken en slinkschen
We* verkrijgen van inlichtingen, die niet vrij
willig worden gegeven en voor het groote
pu-- bliek verborgen blijven. Wij kunnen ons
Detp3(jpen. dat de Duitschers zeer ongaarne zien,
koe ook de Franschen zich thans met ijver
toeleggen op hetgeen de Kölnisehe Zeitung,
?aet tamelijk gehuichelde verontwaardiging
m» sehmutziges Geschaft noemt, maar wij zijn
overtuigd, dat het handwerk in Duitschland
niet minder beoefenaars vindt of gevonden
heeft.
Houdt de Duitsche regeering, die aan' de
quaestie Schnaebele onmiddellijk en. op eene
?voor haar eervolle wijze een einde kan ma
ken, door alle medeplichtigheid aan een mis
slag van ondergeschikte ambtenaren af te
Wijzen, de zaak slepend, of knoopt zij
daar«an een proces vast, waarvan de uitkomsten
j&oeten dienen om de handelingen van het
Fransche ministerie van oorlog als oneerlijk
BB onzedelijk te brandmerken; wordt op clie
Wflae de toon der nog te wisselen nota's voort
durend scherper en dus de spanning telkens
grooter, dan zullen inderdaad de gevolgen
van dit incident niet te overzien zijn. De
traagheid, waarmede deze zoo eenvoudige
?aak" door de Duitsche diplomatie wordt
beiandeld, geeft werkelijk eenige reden tot
be; porgdheid. Men vergete niet, dat Frankrijk
jpeeds kan wijzen op eene lange reeks van
provocatiën, die het zich van de zijde van
oen heer Von Bismarck heeft laten
welgehet schichtig het deed een zij sprong en met
een zwaren slag viel ik op den jrond. Mijn
arme Dick! ik heb hem nooit weergezien! ?
" ik «ou toch wel eens willen weten in welke
handen hij gevallen is. Maar op dat
oogenfolik wijdde ik hem geen enkele gedachte. Ik
Was dicht bij een kolossalen vijgenboom neer
geworpen en sleepte mij met veel moeite tot
aan zijn voet. De stam was hol en de ope
ning scheen mij bijna zoo groot als een
schilderhuisje. Nauwelijks was ik er
binnengekropen of ik verloor het bewustzijn,
Toen ik tot mijzelven kwam was mijn eerste
gewaarwording die van een vreeselijken dorst.
k opende de oogen. De brandende zon
bescheen de vlakte, die door een strook
boschrnd werd begrensd en door de spleet, waar
was binnengekropen, schemerde een stukje
van de helderblauwe lucht. Ik wilde mij op
richten om een bad te nemen in het meer,
dat daar zoo frisch en uitlokkend voor mij
lag, doch kon ternauwernood overeind gaan
zitten. Mijn been was opgezwollen en zeer
mjnlijk. Ik onderzocht de wond, die wel diep
doch geenszins gevaarlijk was en oordeelde
dat zij met watercompressen en wat goede
zorg, wel met een dag of acht zou genezen
Z^jn. Maar waar moest ik het water vandaan
halen voor die compressen en bovenal om te
drinken? Het meer lachtte mij toe, o! zoo
?verleidelijk! en een paar flamingo's die er met
veel drukte in rondspartelden, boden mg een
schouwspel dat verrukkelijk kon geweest zijn,
ware het op dat oogenblik niet een straf voor
mij geweest, nog erger dan die van Tantalus.
Zuchtend maakte ik het verband wper vast,
toen ik plotseling voelde dat de windsels
kletsnat waren. Hoe was 't mogelijk dat ik dit
,niet reeds eerder had bemerkt!
Het water was zoo overvloedig over mijn
been gesprankeld dat de grond er nog voch
tig van was.
vallen, en dat de Duitsche rijks-kanselier
zelf den oorlog, binnen korteren of langeren
tijd, onvermijdelijk heeft genoemd. Dat hij
dien niet zal verklaren, gelooven wij gaarne;
maar eene door hem geprovoceerde uitbar
sting van het lang verkropte ongeduld der
Fransche natie kan hem aanleiding geven
tot het aanslaan van een toon, die voor Frank
rijk het afbreken der diplomatieke betrek
kingen gebiedend noodzakelijk maakt. »M.oet
het toch tot eene uitbarsting komen" zoo
schreef de Berlijnsche Post dezer dagen
»dan zou men bijna geneigd zijn om te zeg
gen: hoe eer, hoe beter!" TSr zijn velen, die
in deze woorden eene officieuse uitlating van
den rijkskanselier zien. Te recht of ten on
rechte? De tijd zal het moeten leeren.
*
* *
Naar aanleiding van het
incident-Schnaebele is de vraag geopperd, of hier niet de
paus een bij uitnemendheid geschikt terrein
voor zijne bemiddeling zou ymden.
In Frankrijk heeft men zich met dit denk
beeld zeer weinig ingenomen getoond, eene
regeering die het verdedigde, zou dan ook
zeker spoedig haar ontslag moeten nemen.
Anders is het in Duitschiand gesteld. Daar
is men er aan gewend geraakt, dat de heer
Von Bismarck de wijsheid, de bezadigdheid,
de onpartijdjgheid van den Heiligen Vader
als repoussoir gebruikt, om het onverstand,
den hartstocht, de vooringenomenheid van de
oppositie des te beter te doen uitkomen. Wij
zullen de laatsten zijn, om aan paus Leo XIII
het bezit der eerstgenoemde eigenschappen te
ontzeggen, en betwijfelen niet, dat hij ook in
deze zaak zijne taak als scheidsrechter met
de meest mogelijke nauwgezetheid zou vol
brengen.
Maar het feit, dat thans een diplomaat op
den Heiligen Stoel zit, maakt het hoogst on
waarschijnlijk, dat deze eene tusschen komst
zou aanbieden, die door ne der partijen
althans, stellig niet begeerd wordt. Overigens
zijn de resultaten der pauselijke interventie
nog niet zoo schitterend geweest. Vorst Bis
marck heeft eenige weken geleden nog zeer
minachtend over den Karolinen-Rummel ge
sproken, en door deze uitdrukking de
beteekenis der eerste door Leo XIII gegeven
scheidsrechter lijke uitspraak niet weinig
verminderd. En de Paus zelf moet, naar
onze bescheiden meening,_ eenigen twijfel
bij zich voelen opkomen, ofhij wel verstandig
heeft gehandeld, toen hij, ter wille van den
heer Von Bismarck en diens Septennaat, de
clericale partij in Duitschland neeft verloo
chend. Deze antecedenten wettigen zeker niet
de onderstelling, dat de Bulgaarsche quaestie,
het lersche vraagstuk, of zelfs het conflict
over het incident-Schnaebele en dat over de
jongste schending der grenzen tusschen Rus
land en Duitschland, op het Vatikaan in der
minne zullen worden uitgemaakt.
Het denkbeeld eener scheidsrechterlijke be
slissing, natuurlijk onafhankelijk van den
persoon van Leo XIII, zal slechts dan eene
praktische toepassing in waarlijk belangrijke
zaken vinden, als de groote mogendheden,
door een einde te maken aan de onzinnige
vermeerdering der militaire lasten, zullen ge
toond hebben in. te zien, dat het laatste woord
niet langer aan het zwaard moet worden ge
laten. E. D. PIJZKL.
Gemeentezaken.
Wie zich boos maakt, heeft ongelijk, zegt het
Fransche spreekwoord, dat men gerust omkeeren
mag, door te zeggen dat wie ongelijk heeft, zich
boos maakt. Tot mijn leedwezen nu, heeft het
Dagelijksch Bestuur zich in den laatsten tijd her
haaldelijk boos gemaakt. Het vermoeden ligt voor
de hand, dat even herhaaldelijk toorn de plaats
van argumenten moest vervullen, en dat, waar
de logica te kort schoot om te overreden, de
kwaadheid te hulp werd geroepen om vrees aan
te jagen.
Ik keek eens rond een kreet van ver
rassing ontsnapte mij. Naast de plaats waar
mijn hoofd had gerust stond een aarden scho
tel, tot aan den rand met frisch water gevuld.
Dien zien, opnemen en aan mijn brandende
lippen brengen, was het werk van een enkele
seconde. O! welk een verkwikking! Het was
of nieuw leven mij doorstroomde. Mijn oogen
begonnen helderder te worden, en ik onder
zocht mijn verblijfplaats om mij omtrent mijn
toestand te vergewissen.
Aan het einde der holte, in den stam door
worm en tijd geknaagd, stond een figuurtje
van gebakken steen. Ik herkende er de godin
Durga in, aan het zwarte gezicht en de ver
bazend lange omgekrulde tong die er uitstak.
Om den hals droeg zij een krans van versch
geplukte jasmijnen en, op hare knieën rustte
een bak, waaruit een welriekend rookwolkje
omhoog steeg en de holte vervulde met zijn
geur.
Uit deze teekenen viel met zekerheid op te
maken, dat iemand gedurende mijn
verdooving daar geweest was en dat die iemand, wel
verre van zich verontwaardigd te tooneii over
mijn verblijf op deze heilige plaats, er integen
deel op uit was 'geweest mijn lijden te ver
zachten, en daar gij allen, mijne heeren weet,
welk een afschuw de Brahmanen voor een
blanke koesteren, en den afkeer kent, dien
de enkele gedachte aan de aanraking van
zulk een onrein wezen hun inboezemt, zult
gij moeten toestemmen dat de zaak mij veel
stof tot nadenken gaf. Heel ver gingen mijn
gedachten echter niet, want uitgeput door
zwakte zonk ik in mijn vorige houding terug
en de dag ging voorbij in een koortsachtigen
slaap, afgebroken door benauwende droomen
-waaruit ik weder ontwaakte door eene
onuitstaanbaren dorst.
(Slat volgt)
Boos was in de laatste Gemeenteraadszitting de
Wethouder van Publieke Werken. Heel veel heeft
die nijdige gemoedsstemming niet uitgewerkt; de
voordracht om geen proef met een golfbreker te
nemen, werd met verpletterende meerderheid ver
worpen. Dat is iets, al is het niet veel; want
waar zoo duidelijk gebleken is wat de gemeente
ambtenaren, zoowel hoogere als lagere, van het
nut van een golfbreker denken, is 't licht te be
grijpen hoe lang een nieuwe voordracht, tot het
wel nemen van een proef, op zich zal laten wach
ten ; en met hoeveel bereidwilligheid, en lust om
een goed resultaat te verkrijgen, zulk een proef
ten langen leste zal worden uitgevoerd. Wij moe
ten evenwel tevreden zijn en de groote meer
derheid in den Gemeenteraad dank zeggen voor
haar juist besluit, genomen ondanks den heftigen
tegenstand van den heer Coninck Westenberg.
Deze heeft zich inderdaad zeer boos,gemaakt.
Eerst argumenteerde hij; en vroeg bijv. of er een
meer objectief oordeel mogelijk was dan dat van
den Directeur van Publieke werken, die geheel
buiten de kwestie staat. Een ander zou allicht
in zoo'n geval 't meeste hechten aan het oor
deel van hen die binnen" de kwestie staan:
in. a. w., die de nadeelige gevolgen van den golf
slag ondervinden. In de oogen van den Wethouder
is dit zeker niet objectief genoeg. Vervolgens kwam
er een serie nuttige wenken en practische raadgevin
gen, gedragen op een golf van welsprekendheid, die
inderdaad niet te breken was. De meeste
monschen houden wel van zoo'n after-dinner speech.
De handel moest de jongelui aanwakkeren om
naar Indiëte gaan, zei de wethouder naar
Atjeh of in de suikercultuur? dit werd in 't mid
den gelaten en dan zou.... de golfslag op het
IJ niet meer hinderlijk z\jn? neen, dan zou men
onze schoone haven niet meer in discrediet bren
gen. Het verband met het behandelde onderwerp
is wellicht niet iedereen even duidelj/k; maar
men moet een wethouder die boos is, en in den
avond een ongelukkige voordracht heeft te ver
dedigen, zonder d.ai iemand hem te hulp snert,
wel iets vergeven.
Het door den Wethouder aangehaalde versje van:
The fault of the Dutch
Is giving too little and asking too much"
brengt mij van zelf op de Beursquaestie. Men zal
toegeven, dat het jaren lang betalen eener beurs
belasting, zonder dat er een nieuwe beurs komt,
ook geenszins een juiste verhouding tusschen
eischen" en geven" aantoont. Binnenkort even
wel zal men met de Beursvoordracht kennis kun
nen maken. Laat ons niet nieuwsgierig zijn. Het
plan is gebleven, de Beurs op 't gedempte Damrak
te plaatsen, een plan, alleen ondersteund door hen
die, tot wanhoop gedreven, alles goedvinden om
maar van de Beursquaestie af te zijn.
Zulk eene gemoedsstemming kan gevaarlijk wor
den ; vooral wanneer men overigens over niet veel
goede redenen beschikt. Men kent het jongste
incident in deze oude quaestie. Het
DamrakComitévoor de versiering tijdens 's Konings ver
blijf vraagt verlof om van de zandwoestijn een
plantsoen te maken en dit te laten staan tot de
nieuwe Beurs gebouwd wordt. Dit verzoek wordt
geweigerd, omdat men aan het Bureau van Publieke
Werken bang is dat de burgerij,' eenmaal een
plantsoen hebbende en er aan gewoon geraakt
zijnde, het niet meer zal willen missen om op
die ongelukkige plaats een beurs te zien verrijzen.
Deze reden is toenmaals onomwonden uitgesproken,
men ziet, hoe krachtig men zich met die
beursplannen waant, als men reeds voor een
tijdelijk plantsoen bevreesd is! Na die weigering
weigerde de Damrak-Commissie op haar beurt
iets te doen. Dit mocht natuurlijk niet. En op
kosten der Gemeente werd nu een plantsoen aan
gelegd, dat men anders op kosten der Damrakkers
had gehad doch nu had men het recht dit
onmiddellijk weder in een zandwoestijn te
hetscheppen, 't geen dan ook den dag na 's konings
vertrek geschiedde.
Ik heb dit niet onbekende feit nogmaals ver
meld omdat het voor de toestanden in onze stad
inderdaad kenschetsend is.
Over de nieuw te wachten Beursvoordracht
wordt veel gemompeld doch wij doen het best
te wachten tot zij in 't Gemeenteblad is ver
schenen. Wij kunnen intusschen overwegen
wat het nageslacht er van zeggen zou, indien
wij, eenmaal een fraaien, broeden toegangsweg
van 't Centraalstation naar den Dam bezittende,
midden op dien weg een groot gebouw plaatsten,
dat het verkeer reeds in den beginne, en in voort
durend toenemende mate, zal belommeren,
Het Dagelijksch Bestuur heeft zich ook niet
weinig boos gemaakt over de adressen van Pen
ning en Bos De voordracht die daarover is ver
schenen en die binnenkort behandeld zal worden,
is inderdaad een meesterstuk. Men weet dat bij
het onderzoek, dat de hoogere Politie ingesteld
heeft naar het gedrag der lagere Politie (o!
Abdera!) men den indnrfe heeft gekregen, alsof de
verslagen der dagbladen in hoofdzaak onjuist zijn
geweest. De verslaggevers waren abnormaal, zeg
gen B. en W., en zij hebben oenige dingen ver
teld, die zij niet zelf hebben gezien.
Het was dan ook niet te verwachten, dat de
politie zou toegeven dat de indruk dien het pu
bliek van de gebeurtenissen in Februari heeft
nl. dat de politie gemeeno zaak met de
antisocialisten heeft gemaakt juist is. Wij zullen
er evenwel niet lang over uitwijden ; de voordracht
is nog door niemand in bescherming genomen.
Maar de aandacht moet nog op twee punten ge
vestigd worden.
Ten eerste waar het Dagelijksch Bestuur zegt:
het is nog altijd de vraag, of de eerste
steenworpen niet van de socialisten uitgingen. Dit is een
nieuw licht. Een steenworp, als afgesproken sein
tijdens een aanval van de straat op een huis
dit doet inderdaad de vindingrijkheid van 't Da
gelijksch Bestuur alle eer aan. Hot had evenwel
een stap verder moeten gaan: het blijft nog de
vraag" aldus had do voordracht kunnen luiden
of de geheele beweging niet door de socialisten
op touw is gezet, om de politie er te laten
inloopen."
En ten tweede lette men op de volgende woor
den, waar de voordracht vermeldt, wat de politie
dan wel deed, en waar kennelijk de breedspra
kigheid moet verbergen dat eigenlijk niets ge
daan werd.
De politie heeft zich allereerst beijverd
om met de haar ten dienste staande middelen
aan het gevecht een einde te maken en, voor
zoover dit mogelijk was, bedreigde' personen in
veiligheid te brengen. Dat zij er niet in geslaagd
is, om te midden der vechtenden tevens den,
eigendom volkomen te beschermen, zal haar wel
niet als plichtverzuim kunnen worden aange
rekend."
Elk woord in dezen zin is onbetaalbaar; vooral
dat niet volkomen" waar alles kort en klein
Het zal ons verwonderen, wat de Gemeenteraad
er van zegt. H.
Uit het Haagje.
Me dunkt, waarde Amsterdammers, groot en
klein, van allerlei soort, allerlei kleur de
bloedroode uitgezonderd moet ge nu wel moe van
't feestvieren zijn. Acht dagen pret zijn flusjes
voorbij, maar evenzeer als men eindelijk uitge
huild" raakt, wanneer er een tand in het rad
onzer zielsmachine gebroken is, dan ook houdt
men eindelijk op met lachen, juichen, hoezee-roe
pen en wat daarbij behoort, als men een week
lang onder eerebogen heeft doorgewandeld, by
tusschenpoozen gehost, zijn keel droog gejubeld,
en daarna weer nat gemaakt, zijn arm moe ge
zwaaid en zijn beenen afgeloopen heeft. Ik heb
u benijd, amici, want een feest als 't uwe, zoo
schitterend op 't getouw gezet en zoo
enthusiastisch doorgevoerd, is een prachtige bladzijde in
uwe stadshistorie. Ik maak u mijn welgemeend
compliment, en .... mijne Heeren! ik geloof de
tolk te zijn der gevoelens van alle heeren en da
mes, hier tegenwoorckjg" ik reken op een groote
drie-millioen, de non-valeurs er afgetrokken als
ik een driewerf hoezee" voor u aanhef. Lang
zult ge leven in gloria-hip-hip-hoera!
Maar laat ik tot kalmte inkeeren. anders loop
ik gevaar u weer iu de stemming" te brengen,
en op oud ijs vriest het licht u 't zitten
op uw geduldigen kantoorstoel, die zoo stil ver
heugd is, nu ge hem niet langer door uw onge
duldig heen en weer schuiven, dat hem in de
feestweek deed steunen en kraken van verdriet,
even aangenaam te maken als het zitten op gloei
ende kolen. Ge zijt nu, als brave Amsterdammers
en Oranjelievende patriotten, weer in uw assiette
ordinaire en werkt met verdubbelden ijver om
uw aan plezier besteden tijd met woeker in te
halen. Gaat voort zoo, mijne zonen, gij zult
spinazie eten. In onoverdrachtelijken zin: de vruchten
van uw arbeid plukken. We zijn nog wel niet in
't best van den spinazie-tijd maar v/e hebben
altijd spinazie, als we maar willen, in elk seizoen,
op eiken bodem, waar we niet bevriezen of smel
ten. Pourvu que la volontéy soit.
Dat we met de meeste belangstelling u uit de
verte hebben gadegeslagen in uwe uitingen, in
uwe demonstraties, in uwe vreugde, dat zult ge
op mijn eenvoudige verklaring wel willen aanne
men. En ik heb beter gedaan. Ik zei immers in
een vorigen brief, dat alleen de man met de zeis
mij beletten kon naar Amsterdam te reizen om
mede van de pret te zijn, al was 't maar een en
kelen dag? Welnu, dat heb ik gedaan, en ik
moet zeggen, wat ik gezien heb, was grandioos.
En tegelijk voelde ik mezelf zoo ontzaglijk klein
bij de gedachte: al die pracht en luister en ver
eering voor n hoofd; en ik zwerf hier in deze
menschenzee rond met een hongerige maag en
een dorstige keel; en van-avond moet ik, bij ge
brek aan onderkomen in deze groote stad, met
den trein weer weg en als ik dan nog maar zoo
gelukkig ben, ergens een plaatsje te vinden, al is
't maar in een beestenwagen! Wanneer men
met zulke gedachten rondgaat, kost het moeite,
in de stemming te komen, welke bij zulk een
duizelingwekkend feest als 't uwe past. Ik heb er
me zelf wel een verwijt van gemaakt, dat ik die
stemming niet vatten kon, maar de menscli is een
onvolkomen wezen; als hij niet op zijn tijd te
eten en te drinken krygt en nog vermoeid is op
den koop toe, dan schijnt hij maar niet in een
vroolijk humeur te kunnen geraken, al wil hij ook.
Het doet me intusschen pleizier, dat ik niet de
eenige vreemdeling te Amsterdam was, die de
stemming niet vatten kon, bij gebrek raan een wei
voorziene maag en andere noodwer.digheden waar
aan onze zwakke natuur behoefte heeft. Dat alles
belet evenwel niet, dat uw feest schitterend was.
En nu keer ik weer terug naar 't Haagje.
Ik heb beloofd, u in onze nieuwe sociëteit
Concordia te introduceeren, wanneer ze eenmaal
geopend zou zijn. Welnu, ze is geopend, verleden
Zondag, en 't zal me aangenaam zijn, als ge my
aan mijn woord wilt houden. Den In Maart van
dit jaar zei de president van het voorloopig be
stuur, dat waarschijnlijk den 17n April dus zes
weken later de sociëteit geopend zou kunnen
worden. Ik voor mij, hield dat voor een bluf;
want er was eigenlijk nog niets, om de eenvou
dige reden dat men wel leden en geld in 't ver
schiet, maar nog niets zekers had en dus ook
geen overeenkomsten had kunnen sluiten, noch
aankoopen doen. Maar een goed voorbereid werk
is half uitgevoerd, en zoo was 't hier ook. Het
voorloopig bestuur in de algemeene vergadering
definitief benoemd, had zoo flink voorbereid,
dat het den volgenden dag met alle kracht aan
't werk kon gaan.
Toen ik daags vóór de opening eens een kijkje wilde
gaan nemen menschen die in kranten schrijven
zijn altijd nieuwsgieriger dan gewone menschen
vond ik, behalve eeue groote drukte en veel
gesjouw met kisten en huisraad, een briefje op de
geopende deur geplakt: het is verboden vóór de
opening der sociëteit binnen te treden." Zoo,
dat ik, daar is geen woord Fransch bij. Mij,
mede-oprichter van Concordia, wordt verboden
binnen te treden. Waarom wordt me 't zelfde niet
beleefd verzocht? Zoo groot is mijn
krantenschrijvers nieuwsgierigheid niet, of ik ben nog
wel gevoelig, gevoeliger zelfs voor een vriendelijk
verzoek dan voor een waarschuwing, als: hier
liggen voetangels en klemmen. Maar de eerlijk
heid gebood me tevens, te erkennen dat niet
iedereen die gevoeligheid bezit, ja, dat er zetfs
menschen zijn, misschien ook wel journalisten, die
er niet tegen opzien zelfs geen notitie vaa een.