De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 15 mei pagina 1

15 mei 1887 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

R'. 5t DE AMSTERDAMMER A*. 1887 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad N o. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 15 Mei. Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. f 1.15 Afzonderlijke Nummers aar? de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . 0.20. Reclames per regel 0.40. .1*"": I N B O V D: THE SALYAT10N ARMY, door J. v. M. Jr. FEUILLETON: De laatste Bandiet, naar het Fransch, van E. Arène. VAN OVER DE GREN ZEN, door E. D. Pijzel. UITPARIJS,door A.B. KUNST EN LETTEREN: Het Tooneel te Amster dam, door Alb. Th. Muziek uit de Hoofdstad, door H. C. P D. Lamoureux en Wagner. De mémoires van een Impressario. Lieve menschen. Le Forgeron. VARIA. SCHAAK SPEL. ALLERLEI. RECLAMES. HAN DEL. BEURSOVERZICHT. TE HUUR. ADVERTENTIËN. The Salvation Army. ('t Leger des Heils te Atnsterdam.') 'k Was ruim een half uur te vroeg in de Gerard Doustraat gekomen, want men had nuvj gezegd dat de veldtochten van 't Leger des Heils 's avonds ten halfacht zouden beginnen; ik moest dus wachten totdat de deuren van 't gebouw Emanuel zich ont sloten. Een menigte menschen stond daar, evenals ik, in afwachting van dedingen die komen zouden; ernstig en zalvend sprekend, babbelend en schert send, onderhielden zich geredden en zondaren die, als kaf en koren dooreengemengd, voor de deur zich verdrongen. Het gebouw kwam mij bekend voor en daarom vroeg ik aan iemand die naast mjj stond en in de straat tehuis scheen: Was hier niet vroeger een verkooplokaal? als ik mjj wel herinner ben ik er eens geweest." Zeker meneer en later speulde er de kemedie de Tijdgeest." Mooie stukken meheer! ik heb er b.v. de Verdrukte onschuld of de bedroefde hond" gezien. Nou spenlt het Engelsche reddings leger er alle avonden; 'k ben er gisteren avond ook geweest. Volk genoeg! maar 't was slappies met de bekeering, want toen heeft er zich geen een aan den Heer gegeven. Weet u ? Dat noemen die lui zoo, als ze weer 'n paar abonnés krijgen. Aan 't spul zelf is niet veel an, maar ze zingen nog al aardige moppies, daarom ga ik nog ereis een k\jkkie nemen..." Zoo, hm! ja! de wyzen van die liederen moeten nog al populair zijn," antwoordde ik eenigszins verwonderd over de zonderlinge opvat ting van den man dien ik interviewde. Buffet is er niet," ging hij voort, je moet op een drooggie zitten, maar afijn! 't kost ook geen intree en 't is een mirakel om te zien, lioe die lui d'r eigen anstellen, als de Heer zooveel als over d'rlui komt. Ze krimpen in mekaar net Feuilleton. De laatste Bandiet. Naar het Fransch van E. AEÈNE. I. Den geheelen zomer sluimert het aardig stadje Ajaccio onder de warme zonnestralen. In de straten die door de verlatenheid breeder schijnen dan anders, werpen de zonnetenten der koffiehuizen van afstand tot af stand hun schaduw; op de geel geblakerde trottoirs ontmoet men geen levende ziel; ternauwernood een enkelen voorbijganger, die zich, het voorhoofd afwisschend, naar zijn zaken begeeft; de vensters der huizen zijn fesloten; in de openstaande winkeldeuren ggen aemechtige honden met de tong uit den bek, en in de haven, waar geen enkel toeken van leven valt te bespeuren, is de zee hel der en spiegelglad. Dit duurt zoo den geheelen namiddag, zonder dat er eenig ander geluid wordt vernomen dan het gonzen der vliegen of het elk uur wederkeerend gebrom der kazerneklok, van tijd tot tijd afgewisseld door het regelmatig, zacht geratel van den sproeiwagen. Eerst tegen vijf uur, wanneer de klerken iun kantoren verlaten, de dartele jeugd het schoolgebouw ontvliedt en de zeebries zachtkens speelt met het loover der oranjeboomen in de tuinen, wordt de stad uit hare verdooving wakker. Dit is het aangenaamste oogenblik van den dag; dan gaan de aan minnige doch teren Eva's wandelen en de heeren der schepping volgen haar; er komt leven op de terrassen der koffiehuizen; op de Place du Diamant en verder op den weg der Sanguinaires beweegt zich een bonte op tocht van vroolijke toiletten en breed gerande stroohoeden. Aan het strand in de haven, brengen de visschers het glinsterend zeildoek Lunner schepen in gereedheid; op de hoeken alsof ze snijing in 't lijf hebben en 't geluid wat ze er bij maken is ook nog al kemiek. 'k Heb me waarachtig best veramuseerd gisterenavond, maar toen ze rondkwamen met zoo'n kollekteerbak, heb ik men hoed afgenomen. Zie je 't was me rejaal gezeid geen geld waard. Nou! 'k vond het fat soenlijk dat ze me toch lieten zitten." Mensch ! Mensch ! wat bezondigt uwes je," riep eensklaps een juffrouw die naast ons was komen staan en toen wij beiden baar verwonderd aanza gen zei ze, met een zachtmoedigen glimlach: Och! maar de Heere, Heere, Zébaoth zal uwes ziel wel trekken als je uur gekomen is; mijn buurjuffrouw heeft hij ook getrokken; eergisteren avond viel ze stijf van d'r zelven toen de Heere over d'r kwam. Ze zei van morgen nog: juffrouw zei ze, de Heere trok me met geweld; ik ben als nieuw ge boren; ik was rood als scharlaken maar ik ben schoon gewasschen als witte wol. Ze doet een eierenhuis met zuur weet u ?" Hoewel ik volstrekt geen verband kon vinden tusschen eieren met zuur en de wedergeboorte der ziele, knikte ik met al den ernst, die m. i. op dat oogenblik passelijk was en daarom vervolgde de vrouw, terwijl ze plaats maakte voor een jong meisje dat achter haar stond: Komjij ereis hier Kaatje en vertel jij ereis aan die heeren, wat jou Zondag gebeurd is." Och moeder," antwoordde de blozende maagd dat kan ik maar zoo niet zeggen, want onze lieve Heiland leit 't nou niet in mijn hart." Natuurlijk vond ik tegen dit argument niets in te brengen en boog ootmoedig het hoofd. Daar bennen ze, daar bennen ze!" klonk het eenklaps achter, vóór en om mjj. Ik ging op mijn teenen staan, maar kon niets anders zien dan een paar niet al te zindelijke handen, die zich bovenaan de eene helft der openslaande deur van 't gebouw Emanuel vertoonden. Dat is 'n broeder", zei de vrouw achtermij;'t mensch herkende zeker dehanden. Oogenblikkehjk daarop voelde ik een vrij hevige beweging voorwaarts; men drong mij vooruit tot dat ik binnen was. Het lokaal zelf scheen nog juist zoo te zyn als ik het vroeger had gekend, alleen waren de wan den overal versierd met Bijbelteksten, die met groote letters op linnen of papieren plakkaten waren aangebracht. Achter in de zaal op de plek waar nog slechts weinige jaren geleden, Aballino on Lazaro de veehoeder hun misdadig leven leidden, waar de Bedroefde hond treurde en Robert en Bertrand hun snakerijen uitvoerden, stonden nu in kalme rust eenige rijen stoelen, waarop reeds enkele habi tués en geredden van don vorigen dag, hadden plaats genomen. 't Publiek stroomde nog steeds binnen en hier en daar hoorde men af en toe een alles behalve christelijke uitdrukking bezigen, wanneer de gelegenheid tot zitten ontbrak. Ik had gelukkig vrij vooraan een plaats ver overd en wachtte vol belangstelling do komst van het Leger des Heils af. Nieuwsgierig rekte ik der straten omringt men de waterverkoopers of luistert met de aan bewoners van Zuide lijke landen zoo eigen geestdrift, naar eene voor de honderdste maal reeds gehoorde wals, die op een piano-orgel wordt doodgemarteld. Op dit altijd druk en levendig uur van een der eerste dagen van den afgeloopen zomer, verspreidde zich plotseling door de stad eene mare, die in een oogwenk de koffiehuizen ontvolkte, het plein en de straten schoon veegde en alle wandelaars op n punt samen bracht, op den zijweg naar Bastia, waar weldra eene groote meenigte was bijeen gestroomd, die door angstige nieuwsgierigheid gedreven zich aan weerszijden van den weg opeen pakte, in de boomen klom en tegen hekken en muren klauterde. Slechts een enkel woord doorliep de verschillende groepjes: »De ban diet is gevat!" en iedereen haastte zich, deze tijding mede te deelen aan de anderen, die nog steeds het aantal wachtenden kwamen vergrooten. De Bandiet! Dat wilde zegggen: Tito Belluomo, de meest beruchte van allen, die sedert jaren alle vervolging getrotseerd en den om trek onveilig gemaakt had; die tot heden straffeloos de gendarmes gebraveerd had en dien men niet uit zijn schuilhoeken had kun nen verdrijven. Eindelijk was hij in een hinderlaag geval len ; men had hem ontdekt, omsingeld. ^Vanhopig had hij zich verdedigd en daarbij n gendarme gedood en twee gewond, maar zoo dra hij den ouden Negroni, die zijn geweer op hem aanlegde, bemerkte, had hij een teeken van onderwerping gegeven, zijn revolver, waar van niettemin eene loop nog geladen was, weggeworpen en zich overgegeven. Vooral deze laatste bijzonderheid verwekte algemeene ver wondering. »Tito zich overgeven, terwijl hij nog een schot lossen kon!? en dat nog wel aan den ouden Negroni ? een man op wiens dapperheid zeker niets viel af te dingen, maar zoo oud, zoo stram!..." Niemand wilde het gelooven, niemand begreep er iets van, en men praatte en verdiepte zich in gissingen mjju hals uit om goed te kunnen opmerken hoe die soldaten, kapiteins enz. er wel zouden uit zien. De deur die achter op de verhooging uitkwam ging open. Daar kwam er een; nog een en nog een, gekleed in donkere jacquetten met een zilveren S en A op den opstaanden kraag, een rood tricot b\j wüzo van vesten donkere pantalons aan met een rood biesje afgezet Met ongedekten hoofde naderden ejj langzaam, met afgemeten tred. ; Aha!" dacht ik, dat zijn al vast de tirailleurs ;in zal wel spoedig een armeecorps volgen. Siïets daarvan! Vier man en een korporaal! Nog niet sens een peloton; dat viel me tegen. Enfin! Geleraal Booth heeft zeker gedacht, Holland is geen militaire mogendheid; ik zal 't wel kunnen ver overen met een halve sectie." Een paar mannen zonder uniform maar daaren tegen met geschoren nekken, een schippersjongen en een verloopen uitziend individu met snorren kuierden deftig naar binnen, een eerwaardig grijsaard, een mooie kop, volgde en na hem een paar in diepen rouw gekleede dames, die ik in myn onnoozelheid voor gewone menschenkindercn hield. Met slependen tred naderde vervolgens een dame wier gelaat duidelijk de Engelsche verried, terwijl haar kleeding en vooral haar hoed, in den vorm van een snuifschepper, mij onmiddellijk aan Sarah Waters uit de Kinderroofster" herinnerde; een rood lint, schuins over den hoed gelegd, was het bewijs dat zy tot het leger behoorde. Ware zij een weinig corpulenter en voller van vormen ge weest, ik zou haar voor de zoetelaarster der armee hebben gehouden, nu echter scheen mij haar ascetische magerheid te veel in tegenspraak met het vak van marketenster. Een tweede vrouwobj'ke soldaat, minder beenderig en met een joviaal gelaat naderde, toen nog eene mot een uitge streken zuurzoete physionomie en na haar diverse andere zenuwachtige oude en jonge juffrouwen, die in ongeregelde pelotons links en rechts afzwenkton, terwijl eenige mannelijke individuen, waarvan een ot twee de uniform droegen, verdekte stel lingen innamen, tusschen de talrijke bloemen des levens. l>e stafkapitein Tyler, wiens uiterlijk volkomen aet type is van den Engelschen man uit het volk, opende de vijandelijkheden. Drommels neen! dat kan ik eigenlijk niet schrijven deed een uitval ? Neen! een aanval! Ja! dat is het best. Een aanval dus op de zielen van de bolangstellendo toehoorders. Hij knielde met de zijnen en bad. Ik verstond het niet al te goed omdat de veldheer Hollandsch sprak. Toon hij echter in zijn moedertaal overging, kon ik hem beter vol gen! The cockney-haspiration" was inij het bewijs, dat hij inderdaad ccn man uit het volk is, want in beschaafde Engelsche kringen zegt men An gel" en niet Hangel" en in stede van eaven", Heaven, terwijl het woord Holy spirit'' door ee^i Brit uit de betere klassen nooit als oly spirit" zal worden uitgesproken. Na het gebed, dat telkens door eeu allerzonderlingst benauwd en kermend amen van de beMaar opeens ontstond eene diepe stilte, ge volgd door den luiden uitroep; »Daar komen ze! daar komen ze!" Het was inderdaad de verwachte stoet. Eerst kwamen de gendarmes te paard, vervolgens soldaten uit het naburige garnizoen, en midden in den stoet, in eenigs zins kaal geworden bruin fluweelen kleeding met rooden sjerp en met stof bedekte slob kousen, Tito Belluomo, de bandiet. Men had hem de handen op den rug gebonden; maar het mooie donkere hoofd met de door de zon gebruinde trekken, waarboven de lange Corsikaansche muts stond, droeg hij fier omhoog en schreed met vasten tred voort. Hij zag er knap uit, dat was zeker. Min achtend Mikte hij neer op de hem omringende menigte en deze zag hem wederkeerig aan met ee_ne uitdrukking van teederen eerbied, dien zij altijd koestert yoor hen, wie de dood reeds als zijn prooi heeft aangewezen. Want de bandiet wist zeer goed wat hem te wach ten stond. Zoolang hij had rondgezworven, waren alle gepleegde misdaden hem ten laste felegd; telkens wanneer men in Ajaccio tijding reeg van een moord, waarvan de daders on bekend bleven, klonk het onveranderlijk: »Nu ja! zoolang Belluomo nog niet gevat is...!" Dan trokken de gendarmes er op uit, maar altijd waren die tochten vergeefs geweest en bij elk dier gelegenheden had een arme duivel van een gendarme het gelag moeten betalen. Eeeds lang geleden had het gerechtshof van Bastia, onmachtig om meer te doen, den ban diet, wel te verstaan bij verstek, ter dood veroordeeld. En ziet! daar liet hij zich zoo op eenmaal vangen! Waarlijk! de maat was vol. De eerste op welling van medelijden was spoedig voorbij en reeds kwam de volksaard weer boven; er ontstond eene groote opschudding, gevolgd door een hevig gedrang, waaraan het escorte ternauwernood het hoofd kon bieden. Men juichte de gendarmes toe, men verheerlijkte den ouden Negroni, den held van den dag, en te midden van een oorverdoovend geraas van stemmen en in een wolk van stof', trok de stoet het stadje binnen, waar zich overal keerlingen en de geregelde troepen der armee werd afgebroken, werd een gezang aangeheven, waarvan de kapitein de Hollandsche woorden met een zóó sterk engelsch accent voorlas dat 't op alles geleek behalve op Hollandsch. Allervreemdst klonk uit zijn mond. Ho, vlèklous Lem! hik kom tot joe Niet lènger blaiv' hik fén joe weg. Verbreek gai maine benden noe Neem hel main sonden weg? Daar komt blinde Dirk met zijn viool!" riep plotseling, zeer oneerbiedig, een toehoorder toe a hij zag dat luitenant Govaars naar zijn speeltuig greep om op artistieke wijze den zang te bege leiden. Hij speelde verrukkelijk en hield slechts een oogenblik op, toen kapitein Tyler sprak: Now try alltogether the chorus please?" Ho vlèklous Lem! hik kom tot joe Neem hél main sonden weg. De melodie was aardig, ongeveer zooals die van ons oud Hollandsch liedje: Daar was reis een boerinnetje at in het jeugdig groen Een aardig engelinnetje al in het Meiseizoen.... Waarschijnlijk gelukte daarom het ensemble boven verwachting. Kapitein Tyler dirigeerde met smaak en vol vuur en zei eindeüjk: Now heb joe dèt soo goed gezongen det we shell try de chorus a second time, now very zacht please?" Ditmaal deden de zusters haar best, zoodat een geluid ontstond dat veel overeenkomst had met de tonen van een defect kanarieorgel. Mooi was 't niet maar daarentegen onstichtelyk! Onwillekeurig moest ik aan een café-chantant van den 3en rang denken, wanneer de comic-singer na met schelle stem zijn couplet te hebben ge zongen, zich vriendelijk tot de toehoorders wendt met een: Now alltogether boys", en het refrein door alle aanwezigen wordt meêgezongen. Ik verwachtte elk oogenblik dat de kapitein na afloop van the song" ook do gebruikelijke step dance" zou uitvoeren, maar zoover kwam het niet, alleen met de armen maakte hij de traditioneele slingerende bewegingen; zijn voeten bleven in rust. Het gezang werd steeds begeleid door het viool spel van den krijgsman Govaars, die tevens als tolk dienst doet en met een aangenaam, zuiver plat-Amsterdamsch accent, op onnavolgbaar lijmerig en onstichtelijken toon, de dierbare woorden van zijn kapitein overzet. Zijn bezield vioolspel en min zaam gelaat doden mij aanstonds in hem een man van talent vermoeden en waarlijk ik had mij niet bedrogen. De geest kwam over hem; mj' verzonk eensklaps, knielend, in een vurig gebed en kermde onrustbarend, wellicht had hij zich be zeerd, want toon hij opstond om te gaan spreken, stofte en wreef hij herhaaldelijk zijn knieën af. Toen hij het woord nam, was het alsof de stem eens engels tot de schare sprak. Onze lieve Heer moet zulk eon man wel vorhooren; zulk smeeken zou zelfs een steen vermurwen. O! neemt een nieuwsgierige vrouwengezichten voor de ven sters vertoonden, terwijl de neringdoenden in hun winkeldeuren op de teenen gingen staan, om beter te kunnen zien. Zoo trok men voort tot aan de gevangenis. Toen de stoet er bijna was aangekomen, klonk van uit een der vensters, aan de overzijde, heel uit de hoogte, op de vijfde verdieping van een dier groote arbeiderswoningen waarin tallooze huisgezinnen opeengepakt samen wonen, een hartverscheurende kreet, die ge durende ne seconde het rumoer in de straat overstemde. Op hetzelfde oogenblik smakte een lichaam, als een snelle schaduw heenglijdend over den in zonneglans badenden muur, op het trottoir; het lichaam eener vrouw, waaromheen de dichtbijzijnden zich verdron gen zonder dat nochtans dit ongeluk, hoe veel opzien het in andere omstandigheden mocht hebben gebaard, de aandacht der groote menigte van den gevangene had kunnen af leiden. Het werd door de gewichtige gebeur tenis van dezen dag geheel op zijde geschoven: de menschenstroom werd slechts even gestuit; enkelen vroegen onder het voorbijgaan: »Wat is hier gebeurd?" en men antwoordde hun: »Een ongeluk eene vrouw die zich te veel heeft voorover gebogen......" Men nam de ongelukkige op; hulpvaar dige armen hadden zich aangeboden om haar naar boven te dragen en eene groote ontstel tenis, eene plotselinge ontzetting heerschte in het geheele gebouw, toen men, nadat het bloed was weggewasschen, het doodsbleek gelaat herkende; zij was de dochter van den ouden Negroni, zijn eenige dochter Madeleine. II. Iedereen in de wijk kende haar, de kleine Madeleine, zooals zij nog altijd werd genoemd. Zij was er geboren; men had er haar reeds als kind gezien; men had haar zien opgroeien tot een allerliefst jong meisje en vervolgens tot een aanvallige maagd, met eene ietwat ern stige uitdrukking, dieechtcr het bekoorlijke van haar eenigszins bleek gezichtje nog verhoogde.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl