De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 15 mei pagina 5

15 mei 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Zijn zinnen, we bedoelen zijn volzinnen, zijn gladgestreken; zacht en flossig als de haren van een kinderkopje. Uit lederen regel van die Haagsche litteratuur lacht den lezer eenengelenaangezichtje toe, zoodat men bij elke nieuwe aflevering geneigd is te vragen: zal het heden Gabriël of Miehael zijn die ons zegent ? Men ziet het, voor verrukking zijn we vat baar. De Haagsche Omtrekken trekken ons op. Ze zijn ons als een ladder Jacobs; we aanschouwen onafgebroken iets hemelsch, en soms verbeelden wij ons, heel in de hoogte, onzen lieven-Heer zelf te zien. Maar, en dat is fataal, als wij weer wakker worden en ons de oogen uitwrijven, bemerken wij, dat we met ons arm hoofd' op een steen hebben gerust. Al de engeltjes zijn droombeelden, schimmen, ge daanten zonder wezen, vormen zonder inhoud. Gefühl ist alles, zoo sprak Faust. Damas zegt het hem niet na. Bij dezen gaat niets boven een Omtrek; en een Omtrek kan zoo ledig zjjn! Kort en goed: Damas is meester van den -vorm, in dien vorm schuilt nu en dan een weinig geest, maar waar zijn de gedachten? Ea gedachten zijn toch noodig. Zij alleen ma ken volgens Buffon de heer Damas zelf herinnert het, »den grond uit van den stijl". De Fransche chroniqueurs hebben het steeds zoo begrepen. Het is al weder Damas, die uit Sarcey s op stel in de Nouvelle Itevue van 4 Sept., het volgende aanhaalt: »Niets is veelzijdiger, niets krielender dan de kroniek, gelijk de publicisten van onzen tijd die wisten te scheppen. De schrijvers spreiden daarbij, telken en telkenmale, eene verscheidenheid van kennis ten toon, eene fijngevoeligheid en ontledingsvermogen, eene oorspronkelijkheid van denkbeelden en -eene schittering van stijl, die werkelijk ver wondering wekken. In allen ernst, wanneer men een bundel van dergelijke kronieken openslaat, die geheel gevuld is met de dagelijksche improvisatiën van de pers, staat men verbaasd over het ongeloofelijk aantal ge dachten, welke worden opgeworpen door schrij vers van talent, die hun zwaren arbeid ver richten, als speelden ze; het is daar eene voortdurende opwelling van puntige waarhe den of van schitterende paradoxen; het zijn vuurpijlen van vernuft, die overal uitschieten en allerwege verblinden " «Gelukkige Franschen!" roept Damas uit. 'Want Sarcey overdrijft nauwelijks, wanneer hij, bij die ontboezeming, het oog kan richten op de rijke verzameling van vijftig bundels kronieken, welke hem in twee maanden tijds zijn ter hand gesteld en waaronder wel de namen te lezen zullen staan van Claretie, Wolff', Frary, Scholl, Fuster, Champsaur, Monselet en zoovele andere rappe, knappe, Parijsche geesten!'' Welnu, oorspronkelijkheid van denkbeelden, schittering van stijl (die kracht doet onder stellen) een ongeloofelijk aantal gedachten, puntige waarheden, schitterende paradoxen, vuurpijlen van vernuft, die overal uitschieten, en allerwege verblinden, van dit alles bij Damas f een spoor. Oudbakken waarheden, lieve oprneringjes, kleine zetjes, dikwijls breedsprakig opgedischt, vormen het hoofdgerecht, gesausd met conservatisme, gekruid met uitheemsche specerijen. Dat vele dames op dit schoteltje verzot waren, is zeer natuurlijk. Juffers en Me vrouwen vonden hier haar gading. Damas was een man om mee te praten. Voor zoo iemand kon men zijn hartsgeheimen bloot leggen. MevrouwX. te Groningen vroeg dan ook den briefschrijver nog zeer onlangs: Mijn heer wat is uwe opvatting van de Dagblad pers ? Nu dat was een buitenkansje. Dadelijk haalde de heer Damas de oude koe van stal, en schreef: Mevrouw, daar weet ik u iets zeer pikants, iets bijzonders frisch, een aar dige, bevattelijke diepzinnigheid over te zeg gen. De pers zou oneindig beter zijn als zij »ik" schreef, in plaats van »wij" of »men", want, Mevrouw, de individualiteit van den journalist staat en valt met die woordjes. «Misschien" (zoo moet in een post scriptum, dat niet in de Omtrek is opgeno men, Damas hebben vervolgd) »heeft u wei eens gehoord van Mevr. de Girardin. Deze dame schreef haar Letters Parisiennea in La Presse. Zij was een zeer bekwame vrouw, maar ofschoon n pagina uit hare kronieken van meer geest, gedachten en opmerkingsgave ge tuigden dan een heele bundel mijner Omtrekken, daar is nooit tusschen haar en het Parijsche publiek een innige vriendschap ontstaan, wijl ze onnoozel genoeg was zichzelve met het woordje nous aan te duiden." * * * Wij zijn er zeker van dat de heer Damas veel te ridderlijk van aard is, om het ons kwalijk te nemen, nu wij zoo maar recht en slecht te kennen geven, hoe wij over zijn »Haag/iche Omtrek/een" denken. Al schreef' hij bij voor keur voor dames, Damas is man, en wij hou den het er dus voor, dat hij zelf een afkeer gevoelt van al de zoetigheid, waarmede men hem heeft beloond. En wat nu de klontjes of klonten aangaat, die de Gids-kroniekschrijver hem bij zijn afscheid toestopt, niets kan ons aange namer wezen, dan die te brengen ter plaatse waar zij behooren. Damas' stijl zou lijden onder de politiek! Zoo spreekt men om hem te vleien. Geloove hij het niet. Zijn stijl zal eerst stijl worden, wanneer hij zich geroepen ziet te schrijven over iets, dat hij niet hier of daar gelezen heeft, maar wat inderdaad zijn hoofd en hart vult. De gelikte stijl der Haagsche Omtrekken kan slechts winnen, zopdra Damas tot erustigen arbeid geroepen, zich zelf gaat geven. Stijl zou men die kunnen aantreffen bij een gepeuter in nietigheden ? Stijl vindt men slechts waar overtuiging, moed, kracht, gevoel, wil, hartstocht zijn. Stylisten waren tot dusver in deze wereld profeten, dichters, denkers, helden, bevruchte geesten, bezielde gemoederen ; stijl is meer natuur dan kunst. Slechts als die kunst een kunst/e ware, zou de aanraking met de politiek een bedreivoor haar wezen. Damas is in gevaar, en volgens den Gfidskroniekschrijver in meer dan n opzicht. Immers, zoo weet hij te verzekeren, de »edelsten en onaf haukelijksten laten in den strijd der partijen meer dan n veer van hun adel en hun geestkracht". Dat schijnt dus dagelijks waarneembaar te zijn! Arme politici. Daar stuiven dan uwe veeren van »adel en geest kracht." Ook zoo iets staat Damas te wach ten. Misschien is het ruien reeds begonnen! Wij hopen het beste van zijn adel,zoowel van dat deel hetwelk de burgerlijke stand hem heeft toe gekend, als van dat andere, dat eerst waarde krijgt, wanneer vijanden het bestaan er van niet durven loochenen. Ook de veeren van zijn geestkracht mogen hem verblijven. Of die vederdos wel gevuld is? Ons is alleen bekend, dat Damas twee jaren achtereen wekelijks een Omtrek heeft gegeven o. i. zonder veel geest,, en ook niet vol van kracht, tenzij in het citeeren. Wij zullen ons geen oordeel over Damas' adel en geestkracht aanmatigen. De Haagsche Omtrekken zijn onze eenige bron, en deze leggen natuurlijkerwijze van die beide meer veroorgen eigenschappen geen getuigenis af. Alleen zouden wij hem willen waarschuwen, zich niet al te zeer te ontstellen bij het zien van des Gidsschrijvers bloedend hart. Het zal met den adel en de geestkracht van den journalist wel gesteld zijn als met zijn in dividualiteit. Evenmin als de laatste bezwijkt onder den meervoudigen vorm, waarin hij spreekt, gaan de eerste ten onder in de po litiek, indien zij werkelijk aanwezig zijn. »De strijd der partijen" herschept niet de dap peren en krachtigen in lafaards, doch, gelijk bij eiken strijd, zoo ook bij dezen, worden de bloöden in hun onbetrouwbaarheid maar al te gemakkelijk openbaar. Wij hopen van harte, dat Damas zal toonen een man te zijn met adel en geestkracht. Een karakter. En zou een karakter wel een ka rakter verdienen te heeten, indien het niet opgewassen ware tegen... de politiek ? 1) Gids, l October 1886. LE FORGERON door Théodore de Banville. Toen Victor Hngo stierf, werd onder de dich ters, die den mantel vanElia onder elkander zou den verdeelen, behalve Leconte de Lisle en Sully Prudhomme, in de eerste plaats Théodoro do Banvillo genoemd. Als de Banville's eigenschap pen werden, zoolang de groote meester van ge voel en gedachte leefde, vooral zijn onberispelijk vers, zijn rijkdom on wonderbare verscheiden heid van rijm en rythmus geroemd; tlians na Hugo's dood, heeft hij een werk doen verschijnen, dat met een algemeenen kreet van bewondering, ook wegens het innig diepe, bekoorlijke, vurige der poëzie, begroet is. Het heet Le Forgeron, scènes héroïques", on is in een keurig artistiek deeltje bij Dreyfous verschenen. Het is in het begin der tijden, op den Olympus. De Titanen zijn door do naijvorigo onsterfelijke goden gestraft, omdat zy vol medelijden met do sterfelijke menschcn op aarde waren. Promethcus. die voor hen eeno sprank van het hemelschc vuur geroofd heeft, boet zijne misdaad op den top van den Caucasus. De aarde is tot rust ge bracht ; het menschen-geslacht, voor eeuwig ver oordeeld, berust in den arbeid, den dood, het leven..." Jupiter vertelt aan de groote godinnen, Paüas, Juno en Diana, op rustbanken van purper, agaat en lapis lazuli, mot zwanen-dons bedekt, gezeten, hoe hij de overwinning behaald heeft. Nog n Titan loefde,, een broeder van Promethcus, de Liefde, de zoon van den Chaos en de Macht. Hij blies den mensch alle begeerten in, en trots, en energie, en stoutmoedigheid. .Tupitor heeft hem ruw gestraft. Door den bliksem getroffen, onder de massa van den berg Oeta verpletterd, geketend, verteerd door duizend hydra's on slan gen, kan de oproerling zich niet bewogen; hij is voor altoos onschadelijk gemaakt. De godinnen wenschen Jupiter geluk mot dezo overwinning, daar ook zij zich over de kwellingen van den Titan te beklagen hebben gehad. Amor was echter onsterfelijk; hij was ouder dan Jupiter en dan diens staf; hij slaagt er in. den borg op te lichten; over de zee zwervend, heeft hij op de golven het bloed uit zijn wonden doen druppelen, en uit hef roode schuim is Vonus ge boren. Mercurius vertelt het verhaal aan de goden en voert hun de jonggeboren Titane toe. Toornig ontvangt haar Jupiter. Gij zijt hot dus, die Amor komt helpen in zijne taak van haat en wellust V Keer terug tot den nacht. Onzo onsterfelijkheid is niet voor n. Weet ge, dat ik. indien ik het wilde, uw maagdelijk en goddelijk lichaam zou kunnen vernietigen?" Maar do godin staat trotsch tegenover don ovorwoldiger, den dondcrgod, den beul van Tantahis, Ixion en Prometheus. Zij antwoordt minachtend: Ik vrees u niet: ik ben eeno Titane. Ik had uwe toestemming niet noodig om geboren te worden. Ik was in de natuur vóór u; al wat op aarde bloeit, het sap dor lente, de geuren, de liederen, do be geerten, de kussen en trillingen van hot bezielde en onbezielde; dat alles ben ik, Venus!" Jupiter is geneigd om haar te vergeven, maar op voorwaarde dat zij trouwen zal. Venus stemt toe en terstond komen al de jonge goden zich als echtgenoot aanbieden. Op hun vurige aanzoeken antwoordt de godin; Ik bon vol medelijden voor den door u gevloekton mensch, en degene die mij bezitten zal, Est Ie dien, s'il en est, qui fut bon pour les hommes. Zegt mij dus, wat gij voor hen godaan hebt". Bacchus komt het eerst. Ik zou waard geweest zijn, als Titan geboren te worden. Ik heb tot den mensch gezegd, toen hij rampzalig en droevig was: Nourris-toi de ma chair vivante et bois mon sang! Je parfume a la fois sa lèvre et sa narine, Et lorsque je renais, vivant, dans sa poitrine, L'homme que Ie doux vin ranime de son feu, Grandit, et ne sent plus sa misère. Il est dieu! Daarenboven heb ik den beker, dien Vulcanus voor mij bewerkt heeft, kies mij l" Kies mij !" zegt Apollo; ik breng den menschen het licht; met mijne gouden pijlen dood ik de hydra's en de draken. En ik bezit de lier, die de wilde dieren temt, de steden bouwt, en de bleeke kudden der mcnschen tot volkeren maakt. Ik bezit de lier, die Vulcanus heeft gemaakt!" Trouw niet," zegt Diana tot hare nieuwe ge zellin. Doe zooals ik. Ik heb de vervoering van de jacht, de vrije tochten door bosch en veld. Ziehier mijn boog. het werk van Vulcanus." Pallas voegt er bij: Doe zooals ik. godin. Trouw niet. Ik heb de bedwelming der veldslagen; en tegen de pijiep heb ik het borstharnas, dat Vulcanus mij smeedde." De meester der goden dingt zelf mede. Ik heb gezellinnen gehad, talrijker dan de golven der zee; maar kies mij, Venus, ik zal u Alleen beminnen. Ik ben de beheerscher, do over winnaar der oude goden^ik bezit den bliksem, door Vulcanus gesmeed, en door dezen heb ik al mijne vijanden overwonnen." Behalve de Liefde," antwoordt Venus. En de dag zal komen, geloof mijne profetie, waarop de naakte, bevende mensch den bliksem tot zwij gen zal brengen en hem in een put verdrinken, en de menschen zullen lachen met u, hun verdruk ker. En als de hemelen uwe misdaden moede zijn, Un Dieu va naitre, un Dieu de douceur et d'amour, Qui sur eux tendant ses deux naains secourables Apportcra la paix a tous ces misérables, Et qui. ponr les guérir de leur cruel tourment, D'ra de sa voix douce: Aimez-vous seulement!" Toch ben ik de koning der goden", zegt Jupiter, ondanks zich zelven in verwarring ge bracht. De goden zijn dood!" antwoordt Venus. Maar alleen gebleven, gaat zij peinzen. Wie is die Vulcanus," zegt zij, die oer een werkman schijnt dan een god, die de lier en den beker maakte, en den bliksem gaf aan JnpiterV Wie is die stoutmoedige god, de moester en over winnaar van het vuur?" Zij heeft hem nog niet gezien. Waarom verschijnt hij niet? Waarom is hij niet nieuwsgierig naar haar. En, in prachtige strophen, vraagt zij: S'il me fuit, moi que tout adore, Suis-je Venus encore? .... Avoir pris et conquis tous les dionx, c'est trop pen, Alors qu'un soul demeuro a ma gloiro insensible. Als Mercurius dus ook zijn aanzoek komt doen, verlangt zij eenvoudig voor Vulcanus gebracht to worden. Haar ziende, wordt de kreupele, wanstal tige smid door heiligen eerbied bevangen. Ik ben leelijk," zegt hij, ik ben misvormd, maar, o Venus'. tu verras que ma pensee est belle! Hij vertelt haar van zijn arbeid, zijn strijd mot het metaal en het vuur, zijn eenzame uren in de smidse met zijn geest vol beelden, en de werken van zijn genie; hij spreekt van zijn jeugd vol spot en bitterheid en verachting; eerst was hij tot slachtoffer, toen tot beul bestemd. Hij hoeft Pro metheus aan de rots geklonken, maar de tranen van den weldoendon martelaar gezien, en gezwo ren, hen die hij bemind had, de menschen, ook to beminnen. Voor hen heeft hij de kunsten van het vuur uitgevonden, don ploeg en de duizende werktuigen, dio den mensch van dienst kunnen zijn." Venus gaat zijne schoonheid begrijpen, Oui, je Ie comprends, ta beautéc'est ton ouvrage." Maar waar lilecft ge, terwijl al de goden tot mij kwamen?" vraagt zij verder. Verbergt ge n, of hebt go mij veracht?" Ik bewonderde u", ant woordt de kreupele smid, maar in plaats van u ijdele woorden to zeggen, heb ik voor u gewerkt. Het goud zal uwen lof zingen; voor u heb ik de kleinodiè'n uitgevonden." Hij wenkt do Gratiën, en dezo tooien de godin op; stralend van vreugde ziet zij op hare lelieblanke huid, aan hare polsen, om haren hals, in hare lokken, do edelgesteonten schitteren: de smid reikt haar een metalen spiegel om de diamanten te zien fonkelen. Meer nog. Vulcanus hooft ook voor haar den wonderbaren gordel gesmeed, dien hij haar in het bijzijn der vergaderde goden schenkt, en door wiens macht, zooals zij hem zegt Venus de Cythère Dominera sur vous et sur toute la terro. De goden zijn overwonnen. Jupiter zelf erkent Venus' almacht. Wion kiest gij?" vraagt hij. Den smid !" antwoordt zij vol geestdrift. * * * De verzen, waarin deze dichterlijke omwerking der omlo logende vervat is, behooren tot de schoon ste van onze eeuw. Théodore de Banville heeft zich in dit gedicht blijkbaar vaak de klassieken van don (jrtiml-iiièele herinnerd; er zijn gedeelten, die aan Hacinc's kalmen eenvoud of aan de Patjch van Molière doen donken; of ook wel aan de bronnen van dezo beiden, de antieken. De aan-. roeping alma Venus". waarmede Lucretius zijn gedicht begint, rijst bij Vonus' optreden voor do go den onmiddellijk voor onzen geest. Maar ook de kleuren der negentiende eeuw heeft hij niet ver smaad. Eene enkele aanhaling van oen ocnigszins grooter fragment zij geoorloofd. De eerste verzen zijn zoo muziekaal harmonisch als die van Iphif/énie of Urittiutniciis. Het einde doet aan Vic tor llugo denken. L'Arnour Etait donc la. dobout sur Ie rivago! Autonr Do lui s'amoncelaient, pales comme des marbres, Des hommos plusnombrcuxquolesfeHille.sdes arbres; Pales aussi, vêtus de pourpro et demi-nus. Par un pressentiment les dioux taient venus ... Et la torre tromblait dans un profond silence . . . ... Il a longtemps regarde Ie cicl bleu En lui montrant son nam; tont couvert de morsures, Et puis, il a plongésos doigts dans scs blessures D'oülo sang ruissclait, et dans Ie tlot amer A secouéce sang, rouge encor, sur la mer .., Alors Ie tlot changeant, qui sanglote et s'allume Disparut tout entier sous une blanche cumo, Et, superbe de calme et de sérénité, De l'écume jaillit une divinité, Blanche comme la neige, tincelante et nue, Triomphant dans Péclat de sa torce ingénue, Vierge aux larges yeuxnoirsdonts'enchantaitlejour, Et qui naltra du sang horrible de l'Amour. En la voyant, les yeux tressaillirent de joie; Sa chevelure tait un or pur qui flamboie; Elle tait droite ainsi qu'un chaste lys clos; Ses pieds légers marchaient sur la cime des flots; Dans l'éblouissement dont la mer tait fiere, Elle semblait pétrie avec de la lumière; Ses bras levés, avec ses doigts polis et blancs, Eiante, elle tordait ses cheveux ruisselants, Et la lumière, aux feux joyeux, qui glissait entro Ses beaux seins, clairant la spiendeur de son ventre. La mer, sur ses pieds nus, versait de bleus saphirs, Et les fleurs, les forêts, les lyres, les zéphirs, Acclamaient par leurs chants cette jeune immortelle, Et soupiraient d'oxtase, et s'écriaient: C'est elle! C'est la Beauté! . . . . Jules Lemaitre zegt van het gedicht: Het ia betooverend. Eenigo bladzijden zijn als Hesiodus, maar kleuriger; andere zoo gracieus als de Antho logie, en te midden der weelde en der verfijning, vindt ge er elegante kwinkslagen als in de Italiaansche comedie. Ik ken nauwelijks verzen, breeder en bloemrijker tevens, dan deze van Théodore de Banville. Zij gelijken nooit op proza. Hij is een der ?weinige dichters, wier taal altoos dichterlijk is. Hij gebruikt enkel schoone woorden, en maakt ze nog schooner door de wijze, waarop hij ze samenkoppelt. Ik citeer niets uit den Forgeron, omdat men er zelden een vers of een gedeelte uit kan losmaken; het is een rijk weefsel, een tapijt, een onophoudelijke stroom van melodie, soms een weinig eentonig, maar zooals een heerlyke lente of een prachtige zomer. Théodore de Banville is driemaal weelderig en rijk; als een Griek van Alexandrië, als een sonnettendichter uit de Renaissance, en als een romantisch dichter. En met dezen overvloed mengt hij den geest van een. Parisien van onze dagen. Maar vooral bezit hij in den hoogsten graad, de lyrische opgewekt heid, een soort van verrukte onschuldige extase. In deze is hij de gelijke der grootsten. Deze kun stige rijmer doet denken aan de onwillekeurige natuurdichters der jonge litteraturen. Hij maakt goddelijk al wat hij ziet. Hij wandelt door het leven als in een beerlijken droom, en de werkelijk heid, zelfs de werkelijkheid onzer dagen, verschijnt hem door de de droomen der mythologie, als door schitterende, doorschijnende sluiers, die vergrooten en kleuren. Zijne poëzie is luisterrijk weldadig. De Vorgeron is dan eene vernuftige en prachtige variante der Vulcaan-legende, en ik dacht onder het lezen: O heerlijke, dierbare Grieksche my thologie, die zich tot alles leent, die de poëten eeuwig kunnen kneden en vervormen naar de ge lijkenis hunner droomen, nu eens bekoorlijk, dan weer verheven!" Niemand misschien dan Théodore de Banville," zegt Armand u'Artois, had onder de thans levende dichters dit stralende gedicht kunnen maken, ge wijd aan de verheerlijking van de kunst en de schoonheid, in hunne vereeniging bestemd om de menschheid te troosten en te verheffen. Als Ik het met den Satyre van Victor Hugo vergelijk, dui'f ik zeggen dat het er in conceptie, zoowel als in vorm, met alle recht naast kan gesteld^ worden.' * * * Een zoo schitterend succes zal Théodoro de Banville nog op zijn ouden dag, hij is 67 jaar, schadeloos stellen voor veel gemis van waar deering. Wel is zijn naam, sedert de verschijning van de bundels Caryatides (1842), Stalactites (1846), Odelettes (1856) en vooral (Men funambulesques (1857), een dor gunstig bekende, maar toch bekleedde hij niet in de publieke opinie dien rang, die hem bij grondige kennismaking blijkt toe te komen. Verscheidene chrestomathiën ignoreeren hem; van zijn töoneelarbeid is alleen Gringoire, n bedrijf (dat ook door het Noderlandsch Tooneol gegeven werd) op hef répertoire der Comedie Francaise gebleven, zijne novellen en romans worden weinig gelezen en weinig vertaald. Het is waar dat dit laatste eigenaardige moeielijkheden oplevert, omdat hij ook in proza aan do bekoring van kunstig gecombineerde klanken, vormen en woorden hecht. VARIA. Mevrouw Charlotte Wolter, de eerste treurspelspeelster van don eersten Duitschen schouwburg, het Burgtheater te Weencn, zal woldra den dag her denken, waarop zij voor vijf-on-twintig jaren aan het tooneel dior stad zich verbond. Bij den bur gemeester van Wecnen is reeds een verzoek van een veertigtal ingezetenen ingekomen om ook vanwege do stad de verdiensten der kunstenares te huldigen. Charlotte Wolter trad op 7 Juni 1861 voor do eerste maal in het Burgtheater op, en wel als Adrienne Lecouvrour. Zij was destijds in Berlijn aan het Victoriatheatcr en zou in hot Thaliatheatcr te Ham burg een engagement krijgen. Zij speelde toen als gast nog Jane Eyro, in de \\reca run Lowood, Maria Stuart en Kutlaml in Grnaf Jïssex. Het succes, dat zij behaalde, was oorzaak dat men haar voor goed wilde behouden en hot volgende jaar reeds, nadat het haar gebikt was zich van, de verbintenis te Hamburg vrij te maken, werd zij in het gezelschap van het Burgtheater opgeno men. Toen speelde zij de Iphiffcnie en daarna, weder Maria Stnart, Jane Eyre, Adrienne en FMgonie in de Fabrikant. Bijna alle klassieke rollen van beteckenis staan op haar repertoire. In do vijfentwintig jaren dat zij in het Burgtheater spoelt, trad zij in 4,'i stukken en omstreeks 1800 voorstellingen op. Van de rollen, die ;:ij speelde, noemen wij alleen, Iphigenie, Adelheid. Isabella, Maria Stuart, Milford, Eboli, Orsini, Medea, Sappho, Klara (Mai-ia Magdalena), Kriemhilde, Lady Macbeth. Hormione, Phedra en Antigone. Ook in nieuwere stukken speelde zij. Op den dag van haar jubileum speelt /ij Sapplio. liet is toevallig, dat het laatste jubilaeumsfeest dat in het oude Burgtheater gevierd wordt, vóór do poorten daarvan voor good gesloten worden en het gezelschap naar den nieuwen, prachtiger! schouwburg verhuist, dat is van Mevrouw Wolter

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl