Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Zijn zinnen, we bedoelen zijn volzinnen, zijn
gladgestreken; zacht en flossig als de haren van
een kinderkopje. Uit lederen regel van die
Haagsche litteratuur lacht den lezer
eenengelenaangezichtje toe, zoodat men bij elke nieuwe
aflevering geneigd is te vragen: zal het heden
Gabriël of Miehael zijn die ons zegent ?
Men ziet het, voor verrukking zijn we vat
baar. De Haagsche Omtrekken trekken ons
op. Ze zijn ons als een ladder Jacobs; we
aanschouwen onafgebroken iets hemelsch, en
soms verbeelden wij ons, heel in de hoogte,
onzen lieven-Heer zelf te zien. Maar, en dat
is fataal, als wij weer wakker worden en ons
de oogen uitwrijven, bemerken wij, dat we met
ons arm hoofd' op een steen hebben gerust. Al
de engeltjes zijn droombeelden, schimmen, ge
daanten zonder wezen, vormen zonder inhoud.
Gefühl ist alles, zoo sprak Faust. Damas
zegt het hem niet na. Bij dezen gaat niets
boven een Omtrek; en een Omtrek kan zoo
ledig zjjn!
Kort en goed: Damas is meester van den
-vorm, in dien vorm schuilt nu en dan een
weinig geest, maar waar zijn de gedachten?
Ea gedachten zijn toch noodig. Zij alleen ma
ken volgens Buffon de heer Damas zelf
herinnert het, »den grond uit van den stijl".
De Fransche chroniqueurs hebben het steeds
zoo begrepen.
Het is al weder Damas, die uit Sarcey s op
stel in de Nouvelle Itevue van 4 Sept., het
volgende aanhaalt:
»Niets is veelzijdiger, niets krielender dan
de kroniek, gelijk de publicisten van onzen
tijd die wisten te scheppen. De schrijvers
spreiden daarbij, telken en telkenmale,
eene verscheidenheid van kennis ten toon,
eene fijngevoeligheid en ontledingsvermogen,
eene oorspronkelijkheid van denkbeelden en
-eene schittering van stijl, die werkelijk ver
wondering wekken. In allen ernst, wanneer
men een bundel van dergelijke kronieken
openslaat, die geheel gevuld is met de
dagelijksche improvisatiën van de pers, staat men
verbaasd over het ongeloofelijk aantal ge
dachten, welke worden opgeworpen door schrij
vers van talent, die hun zwaren arbeid ver
richten, als speelden ze; het is daar eene
voortdurende opwelling van puntige waarhe
den of van schitterende paradoxen; het zijn
vuurpijlen van vernuft, die overal uitschieten
en allerwege verblinden "
«Gelukkige Franschen!" roept Damas uit.
'Want Sarcey overdrijft nauwelijks, wanneer
hij, bij die ontboezeming, het oog kan richten
op de rijke verzameling van vijftig bundels
kronieken, welke hem in twee maanden tijds
zijn ter hand gesteld en waaronder wel de
namen te lezen zullen staan van Claretie,
Wolff', Frary, Scholl, Fuster, Champsaur,
Monselet en zoovele andere rappe, knappe,
Parijsche geesten!''
Welnu, oorspronkelijkheid van denkbeelden,
schittering van stijl (die kracht doet onder
stellen) een ongeloofelijk aantal gedachten,
puntige waarheden, schitterende paradoxen,
vuurpijlen van vernuft, die overal uitschieten,
en allerwege verblinden, van dit alles bij Damas
f een spoor. Oudbakken waarheden, lieve
oprneringjes, kleine zetjes, dikwijls breedsprakig
opgedischt, vormen het hoofdgerecht, gesausd
met conservatisme, gekruid met uitheemsche
specerijen.
Dat vele dames op dit schoteltje verzot
waren, is zeer natuurlijk. Juffers en Me
vrouwen vonden hier haar gading. Damas
was een man om mee te praten. Voor
zoo iemand kon men zijn hartsgeheimen bloot
leggen. MevrouwX. te Groningen vroeg dan
ook den briefschrijver nog zeer onlangs: Mijn
heer wat is uwe opvatting van de Dagblad
pers ?
Nu dat was een buitenkansje. Dadelijk
haalde de heer Damas de oude koe van stal,
en schreef: Mevrouw, daar weet ik u iets
zeer pikants, iets bijzonders frisch, een aar
dige, bevattelijke diepzinnigheid over te zeg
gen. De pers zou oneindig beter zijn als
zij »ik" schreef, in plaats van »wij" of
»men", want, Mevrouw, de individualiteit
van den journalist staat en valt met die
woordjes. «Misschien" (zoo moet in een post
scriptum, dat niet in de Omtrek is opgeno
men, Damas hebben vervolgd) »heeft u wei
eens gehoord van Mevr. de Girardin. Deze
dame schreef haar Letters Parisiennea in La
Presse. Zij was een zeer bekwame vrouw, maar
ofschoon n pagina uit hare kronieken van
meer geest, gedachten en opmerkingsgave ge
tuigden dan een heele bundel mijner Omtrekken,
daar is nooit tusschen haar en het Parijsche
publiek een innige vriendschap ontstaan, wijl
ze onnoozel genoeg was zichzelve met het
woordje nous aan te duiden."
*
* *
Wij zijn er zeker van dat de heer Damas
veel te ridderlijk van aard is, om het ons kwalijk
te nemen, nu wij zoo maar recht en slecht
te kennen geven, hoe wij over zijn »Haag/iche
Omtrek/een" denken. Al schreef' hij bij voor
keur voor dames, Damas is man, en wij hou
den het er dus voor, dat hij zelf een afkeer
gevoelt van al de zoetigheid, waarmede men
hem heeft beloond.
En wat nu de klontjes of klonten
aangaat, die de Gids-kroniekschrijver hem
bij zijn afscheid toestopt, niets kan ons aange
namer wezen, dan die te brengen ter plaatse
waar zij behooren.
Damas' stijl zou lijden onder de politiek! Zoo
spreekt men om hem te vleien. Geloove hij
het niet. Zijn stijl zal eerst stijl worden,
wanneer hij zich geroepen ziet te schrijven
over iets, dat hij niet hier of daar gelezen
heeft, maar wat inderdaad zijn hoofd en hart
vult. De gelikte stijl der Haagsche Omtrekken
kan slechts winnen, zopdra Damas tot
erustigen arbeid geroepen, zich zelf gaat geven.
Stijl zou men die kunnen aantreffen
bij een gepeuter in nietigheden ? Stijl vindt
men slechts waar overtuiging, moed, kracht,
gevoel, wil, hartstocht zijn. Stylisten waren
tot dusver in deze wereld profeten,
dichters, denkers, helden, bevruchte geesten,
bezielde gemoederen ; stijl is meer natuur dan
kunst. Slechts als die kunst een kunst/e ware,
zou de aanraking met de politiek een
bedreivoor haar wezen.
Damas is in gevaar, en volgens den
Gfidskroniekschrijver in meer dan n opzicht.
Immers, zoo weet hij te verzekeren, de »edelsten
en onaf haukelijksten laten in den strijd der
partijen meer dan n veer van hun adel en
hun geestkracht". Dat schijnt dus dagelijks
waarneembaar te zijn! Arme politici. Daar
stuiven dan uwe veeren van »adel en geest
kracht." Ook zoo iets staat Damas te wach
ten. Misschien is het ruien reeds begonnen!
Wij hopen het beste van zijn adel,zoowel van dat
deel hetwelk de burgerlijke stand hem heeft toe
gekend, als van dat andere, dat eerst waarde
krijgt, wanneer vijanden het bestaan er van
niet durven loochenen.
Ook de veeren van zijn geestkracht mogen
hem verblijven. Of die vederdos wel gevuld
is? Ons is alleen bekend, dat Damas twee
jaren achtereen wekelijks een Omtrek heeft
gegeven o. i. zonder veel geest,, en ook niet
vol van kracht, tenzij in het citeeren.
Wij zullen ons geen oordeel over Damas'
adel en geestkracht aanmatigen. De Haagsche
Omtrekken zijn onze eenige bron, en deze
leggen natuurlijkerwijze van die beide meer
veroorgen eigenschappen geen getuigenis af.
Alleen zouden wij hem willen waarschuwen,
zich niet al te zeer te ontstellen bij het zien
van des Gidsschrijvers bloedend hart.
Het zal met den adel en de geestkracht van
den journalist wel gesteld zijn als met zijn in
dividualiteit. Evenmin als de laatste bezwijkt
onder den meervoudigen vorm, waarin hij
spreekt, gaan de eerste ten onder in de po
litiek, indien zij werkelijk aanwezig zijn.
»De strijd der partijen" herschept niet de dap
peren en krachtigen in lafaards, doch, gelijk
bij eiken strijd, zoo ook bij dezen, worden de
bloöden in hun onbetrouwbaarheid maar al
te gemakkelijk openbaar.
Wij hopen van harte, dat Damas zal toonen
een man te zijn met adel en geestkracht. Een
karakter. En zou een karakter wel een ka
rakter verdienen te heeten, indien het niet
opgewassen ware tegen... de politiek ?
1) Gids, l October 1886.
LE FORGERON
door Théodore de Banville.
Toen Victor Hngo stierf, werd onder de dich
ters, die den mantel vanElia onder elkander zou
den verdeelen, behalve Leconte de Lisle en Sully
Prudhomme, in de eerste plaats Théodoro do
Banvillo genoemd. Als de Banville's eigenschap
pen werden, zoolang de groote meester van ge
voel en gedachte leefde, vooral zijn onberispelijk
vers, zijn rijkdom on wonderbare verscheiden
heid van rijm en rythmus geroemd; tlians na
Hugo's dood, heeft hij een werk doen verschijnen,
dat met een algemeenen kreet van bewondering,
ook wegens het innig diepe, bekoorlijke, vurige
der poëzie, begroet is. Het heet Le Forgeron,
scènes héroïques", on is in een keurig artistiek
deeltje bij Dreyfous verschenen.
Het is in het begin der tijden, op den Olympus.
De Titanen zijn door do naijvorigo onsterfelijke
goden gestraft, omdat zy vol medelijden met do
sterfelijke menschcn op aarde waren. Promethcus.
die voor hen eeno sprank van het hemelschc
vuur geroofd heeft, boet zijne misdaad op den
top van den Caucasus. De aarde is tot rust ge
bracht ; het menschen-geslacht, voor eeuwig ver
oordeeld, berust in den arbeid, den dood, het
leven..." Jupiter vertelt aan de groote godinnen,
Paüas, Juno en Diana, op rustbanken van purper,
agaat en lapis lazuli, mot zwanen-dons bedekt,
gezeten, hoe hij de overwinning behaald heeft.
Nog n Titan loefde,, een broeder van Promethcus,
de Liefde, de zoon van den Chaos en de Macht.
Hij blies den mensch alle begeerten in, en trots,
en energie, en stoutmoedigheid. .Tupitor heeft
hem ruw gestraft. Door den bliksem getroffen,
onder de massa van den berg Oeta verpletterd,
geketend, verteerd door duizend hydra's on slan
gen, kan de oproerling zich niet bewogen; hij is
voor altoos onschadelijk gemaakt. De godinnen
wenschen Jupiter geluk mot dezo overwinning,
daar ook zij zich over de kwellingen van den
Titan te beklagen hebben gehad.
Amor was echter onsterfelijk; hij was ouder
dan Jupiter en dan diens staf; hij slaagt er in. den
borg op te lichten; over de zee zwervend, heeft
hij op de golven het bloed uit zijn wonden doen
druppelen, en uit hef roode schuim is Vonus ge
boren. Mercurius vertelt het verhaal aan de goden
en voert hun de jonggeboren Titane toe. Toornig
ontvangt haar Jupiter. Gij zijt hot dus, die Amor
komt helpen in zijne taak van haat en wellust V
Keer terug tot den nacht. Onzo onsterfelijkheid
is niet voor n. Weet ge, dat ik. indien ik het
wilde, uw maagdelijk en goddelijk lichaam zou
kunnen vernietigen?"
Maar do godin staat trotsch tegenover don
ovorwoldiger, den dondcrgod, den beul van Tantahis,
Ixion en Prometheus. Zij antwoordt minachtend:
Ik vrees u niet: ik ben eeno Titane. Ik had uwe
toestemming niet noodig om geboren te worden.
Ik was in de natuur vóór u; al wat op aarde bloeit,
het sap dor lente, de geuren, de liederen, do be
geerten, de kussen en trillingen van hot bezielde
en onbezielde; dat alles ben ik, Venus!"
Jupiter is geneigd om haar te vergeven, maar
op voorwaarde dat zij trouwen zal. Venus stemt
toe en terstond komen al de jonge goden zich als
echtgenoot aanbieden. Op hun vurige aanzoeken
antwoordt de godin; Ik bon vol medelijden voor
den door u gevloekton mensch, en degene die mij
bezitten zal,
Est Ie dien, s'il en est, qui fut bon pour les
hommes.
Zegt mij dus, wat gij voor hen godaan hebt".
Bacchus komt het eerst. Ik zou waard geweest
zijn, als Titan geboren te worden. Ik heb tot den
mensch gezegd, toen hij rampzalig en droevig was:
Nourris-toi de ma chair vivante et bois mon sang!
Je parfume a la fois sa lèvre et sa narine,
Et lorsque je renais, vivant, dans sa poitrine,
L'homme que Ie doux vin ranime de son feu,
Grandit, et ne sent plus sa misère. Il est dieu!
Daarenboven heb ik den beker, dien Vulcanus
voor mij bewerkt heeft, kies mij l"
Kies mij !" zegt Apollo; ik breng den
menschen het licht; met mijne gouden pijlen dood ik
de hydra's en de draken. En ik bezit de lier, die
de wilde dieren temt, de steden bouwt, en de
bleeke kudden der mcnschen tot volkeren maakt.
Ik bezit de lier, die Vulcanus heeft gemaakt!"
Trouw niet," zegt Diana tot hare nieuwe ge
zellin. Doe zooals ik. Ik heb de vervoering van
de jacht, de vrije tochten door bosch en veld.
Ziehier mijn boog. het werk van Vulcanus." Pallas
voegt er bij: Doe zooals ik. godin. Trouw niet.
Ik heb de bedwelming der veldslagen; en tegen
de pijiep heb ik het borstharnas, dat Vulcanus
mij smeedde."
De meester der goden dingt zelf mede.
Ik heb gezellinnen gehad, talrijker dan de
golven der zee; maar kies mij, Venus, ik zal u
Alleen beminnen. Ik ben de beheerscher, do over
winnaar der oude goden^ik bezit den bliksem, door
Vulcanus gesmeed, en door dezen heb ik al mijne
vijanden overwonnen."
Behalve de Liefde," antwoordt Venus. En
de dag zal komen, geloof mijne profetie, waarop
de naakte, bevende mensch den bliksem tot zwij
gen zal brengen en hem in een put verdrinken,
en de menschen zullen lachen met u, hun verdruk
ker. En als de hemelen uwe misdaden moede zijn,
Un Dieu va naitre, un Dieu de douceur et d'amour,
Qui sur eux tendant ses deux naains secourables
Apportcra la paix a tous ces misérables,
Et qui. ponr les guérir de leur cruel tourment,
D'ra de sa voix douce: Aimez-vous seulement!"
Toch ben ik de koning der goden", zegt
Jupiter, ondanks zich zelven in verwarring ge
bracht. De goden zijn dood!" antwoordt Venus.
Maar alleen gebleven, gaat zij peinzen.
Wie is die Vulcanus," zegt zij, die oer een
werkman schijnt dan een god, die de lier en den
beker maakte, en den bliksem gaf aan JnpiterV
Wie is die stoutmoedige god, de moester en over
winnaar van het vuur?" Zij heeft hem nog niet
gezien. Waarom verschijnt hij niet? Waarom is
hij niet nieuwsgierig naar haar. En, in prachtige
strophen, vraagt zij:
S'il me fuit, moi que tout adore,
Suis-je Venus encore? ....
Avoir pris et conquis tous les dionx, c'est trop pen,
Alors qu'un soul demeuro a ma gloiro insensible.
Als Mercurius dus ook zijn aanzoek komt doen,
verlangt zij eenvoudig voor Vulcanus gebracht to
worden. Haar ziende, wordt de kreupele, wanstal
tige smid door heiligen eerbied bevangen. Ik ben
leelijk," zegt hij, ik ben misvormd, maar,
o Venus'. tu verras que ma pensee est belle!
Hij vertelt haar van zijn arbeid, zijn strijd mot
het metaal en het vuur, zijn eenzame uren in de
smidse met zijn geest vol beelden, en de werken
van zijn genie; hij spreekt van zijn jeugd vol spot
en bitterheid en verachting; eerst was hij tot
slachtoffer, toen tot beul bestemd. Hij hoeft Pro
metheus aan de rots geklonken, maar de tranen
van den weldoendon martelaar gezien, en gezwo
ren, hen die hij bemind had, de menschen, ook
to beminnen. Voor hen heeft hij de kunsten van
het vuur uitgevonden, don ploeg en de duizende
werktuigen, dio den mensch van dienst kunnen zijn."
Venus gaat zijne schoonheid begrijpen,
Oui, je Ie comprends, ta beautéc'est ton ouvrage."
Maar waar lilecft ge, terwijl al de goden tot
mij kwamen?" vraagt zij verder. Verbergt ge n,
of hebt go mij veracht?" Ik bewonderde u", ant
woordt de kreupele smid, maar in plaats van u
ijdele woorden to zeggen, heb ik voor u gewerkt.
Het goud zal uwen lof zingen; voor u heb ik de
kleinodiè'n uitgevonden." Hij wenkt do Gratiën,
en dezo tooien de godin op; stralend van vreugde
ziet zij op hare lelieblanke huid, aan hare polsen,
om haren hals, in hare lokken, do edelgesteonten
schitteren: de smid reikt haar een metalen spiegel
om de diamanten te zien fonkelen.
Meer nog. Vulcanus hooft ook voor haar den
wonderbaren gordel gesmeed, dien hij haar in het
bijzijn der vergaderde goden schenkt, en door
wiens macht, zooals zij hem zegt
Venus de Cythère
Dominera sur vous et sur toute la terro.
De goden zijn overwonnen. Jupiter zelf erkent
Venus' almacht. Wion kiest gij?" vraagt hij.
Den smid !" antwoordt zij vol geestdrift.
*
* *
De verzen, waarin deze dichterlijke omwerking
der omlo logende vervat is, behooren tot de schoon
ste van onze eeuw. Théodore de Banville heeft
zich in dit gedicht blijkbaar vaak de klassieken
van don (jrtiml-iiièele herinnerd; er zijn gedeelten,
die aan Hacinc's kalmen eenvoud of aan de Patjch
van Molière doen donken; of ook wel aan de
bronnen van dezo beiden, de antieken. De aan-.
roeping alma Venus". waarmede Lucretius zijn
gedicht begint, rijst bij Vonus' optreden voor do go
den onmiddellijk voor onzen geest. Maar ook de
kleuren der negentiende eeuw heeft hij niet ver
smaad. Eene enkele aanhaling van oen ocnigszins
grooter fragment zij geoorloofd. De eerste verzen
zijn zoo muziekaal harmonisch als die van
Iphif/énie of Urittiutniciis. Het einde doet aan Vic
tor llugo denken.
L'Arnour
Etait donc la. dobout sur Ie rivago! Autonr
Do lui s'amoncelaient, pales comme des marbres,
Des hommos plusnombrcuxquolesfeHille.sdes arbres;
Pales aussi, vêtus de pourpro et demi-nus.
Par un pressentiment les dioux taient venus ...
Et la torre tromblait dans un profond silence . . .
... Il a longtemps regarde Ie cicl bleu
En lui montrant son nam; tont couvert de morsures,
Et puis, il a plongésos doigts dans scs blessures
D'oülo sang ruissclait, et dans Ie tlot amer
A secouéce sang, rouge encor, sur la mer ..,
Alors Ie tlot changeant, qui sanglote et s'allume
Disparut tout entier sous une blanche cumo,
Et, superbe de calme et de sérénité,
De l'écume jaillit une divinité,
Blanche comme la neige, tincelante et nue,
Triomphant dans Péclat de sa torce ingénue,
Vierge aux larges yeuxnoirsdonts'enchantaitlejour,
Et qui naltra du sang horrible de l'Amour.
En la voyant, les yeux tressaillirent de joie;
Sa chevelure tait un or pur qui flamboie;
Elle tait droite ainsi qu'un chaste lys clos;
Ses pieds légers marchaient sur la cime des flots;
Dans l'éblouissement dont la mer tait fiere,
Elle semblait pétrie avec de la lumière;
Ses bras levés, avec ses doigts polis et blancs,
Eiante, elle tordait ses cheveux ruisselants,
Et la lumière, aux feux joyeux, qui glissait entro
Ses beaux seins, clairant la spiendeur de son ventre.
La mer, sur ses pieds nus, versait de bleus saphirs,
Et les fleurs, les forêts, les lyres, les zéphirs,
Acclamaient par leurs chants cette jeune immortelle,
Et soupiraient d'oxtase, et s'écriaient: C'est elle!
C'est la Beauté! . . . .
Jules Lemaitre zegt van het gedicht: Het ia
betooverend. Eenigo bladzijden zijn als Hesiodus,
maar kleuriger; andere zoo gracieus als de Antho
logie, en te midden der weelde en der verfijning,
vindt ge er elegante kwinkslagen als in de
Italiaansche comedie. Ik ken nauwelijks verzen, breeder
en bloemrijker tevens, dan deze van Théodore de
Banville. Zij gelijken nooit op proza. Hij is een der
?weinige dichters, wier taal altoos dichterlijk is.
Hij gebruikt enkel schoone woorden, en maakt
ze nog schooner door de wijze, waarop hij ze
samenkoppelt. Ik citeer niets uit den Forgeron,
omdat men er zelden een vers of een gedeelte
uit kan losmaken; het is een rijk weefsel, een
tapijt, een onophoudelijke stroom van melodie, soms
een weinig eentonig, maar zooals een heerlyke
lente of een prachtige zomer. Théodore de
Banville is driemaal weelderig en rijk; als
een Griek van Alexandrië, als een sonnettendichter
uit de Renaissance, en als een romantisch dichter.
En met dezen overvloed mengt hij den geest van
een. Parisien van onze dagen. Maar vooral bezit
hij in den hoogsten graad, de lyrische opgewekt
heid, een soort van verrukte onschuldige extase.
In deze is hij de gelijke der grootsten. Deze kun
stige rijmer doet denken aan de onwillekeurige
natuurdichters der jonge litteraturen. Hij maakt
goddelijk al wat hij ziet. Hij wandelt door het
leven als in een beerlijken droom, en de werkelijk
heid, zelfs de werkelijkheid onzer dagen, verschijnt
hem door de de droomen der mythologie, als door
schitterende, doorschijnende sluiers, die vergrooten
en kleuren. Zijne poëzie is luisterrijk weldadig.
De Vorgeron is dan eene vernuftige en prachtige
variante der Vulcaan-legende, en ik dacht onder
het lezen: O heerlijke, dierbare Grieksche my
thologie, die zich tot alles leent, die de poëten
eeuwig kunnen kneden en vervormen naar de ge
lijkenis hunner droomen, nu eens bekoorlijk, dan
weer verheven!"
Niemand misschien dan Théodore de Banville,"
zegt Armand u'Artois, had onder de thans levende
dichters dit stralende gedicht kunnen maken, ge
wijd aan de verheerlijking van de kunst en de
schoonheid, in hunne vereeniging bestemd om de
menschheid te troosten en te verheffen. Als Ik
het met den Satyre van Victor Hugo vergelijk,
dui'f ik zeggen dat het er in conceptie, zoowel
als in vorm, met alle recht naast kan gesteld^
worden.'
*
* *
Een zoo schitterend succes zal Théodoro de
Banville nog op zijn ouden dag, hij is 67 jaar,
schadeloos stellen voor veel gemis van waar
deering. Wel is zijn naam, sedert de verschijning
van de bundels Caryatides (1842), Stalactites
(1846), Odelettes (1856) en vooral (Men
funambulesques (1857), een dor gunstig bekende, maar
toch bekleedde hij niet in de publieke opinie dien
rang, die hem bij grondige kennismaking blijkt
toe te komen. Verscheidene chrestomathiën
ignoreeren hem; van zijn töoneelarbeid is alleen
Gringoire, n bedrijf (dat ook door het Noderlandsch
Tooneol gegeven werd) op hef répertoire der
Comedie Francaise gebleven, zijne novellen en
romans worden weinig gelezen en weinig vertaald.
Het is waar dat dit laatste eigenaardige
moeielijkheden oplevert, omdat hij ook in proza aan
do bekoring van kunstig gecombineerde klanken,
vormen en woorden hecht.
VARIA.
Mevrouw Charlotte Wolter, de eerste
treurspelspeelster van don eersten Duitschen schouwburg, het
Burgtheater te Weencn, zal woldra den dag her
denken, waarop zij voor vijf-on-twintig jaren aan
het tooneel dior stad zich verbond. Bij den bur
gemeester van Wecnen is reeds een verzoek van
een veertigtal ingezetenen ingekomen om ook
vanwege do stad de verdiensten der kunstenares
te huldigen.
Charlotte Wolter trad op 7 Juni 1861 voor do
eerste maal in het Burgtheater op, en wel als Adrienne
Lecouvrour. Zij was destijds in Berlijn aan het
Victoriatheatcr en zou in hot Thaliatheatcr te Ham
burg een engagement krijgen. Zij speelde toen als
gast nog Jane Eyro, in de \\reca run Lowood,
Maria Stuart en Kutlaml in Grnaf Jïssex. Het
succes, dat zij behaalde, was oorzaak dat men
haar voor goed wilde behouden en hot volgende
jaar reeds, nadat het haar gebikt was zich van,
de verbintenis te Hamburg vrij te maken, werd
zij in het gezelschap van het Burgtheater opgeno
men. Toen speelde zij de Iphiffcnie en daarna,
weder Maria Stnart, Jane Eyre, Adrienne en
FMgonie in de Fabrikant. Bijna alle klassieke rollen
van beteckenis staan op haar repertoire. In do
vijfentwintig jaren dat zij in het Burgtheater
spoelt, trad zij in 4,'i stukken en omstreeks 1800
voorstellingen op.
Van de rollen, die ;:ij speelde, noemen wij alleen,
Iphigenie, Adelheid. Isabella, Maria Stuart, Milford,
Eboli, Orsini, Medea, Sappho, Klara (Mai-ia
Magdalena), Kriemhilde, Lady Macbeth. Hormione, Phedra
en Antigone. Ook in nieuwere stukken speelde zij.
Op den dag van haar jubileum speelt /ij Sapplio.
liet is toevallig, dat het laatste jubilaeumsfeest
dat in het oude Burgtheater gevierd wordt, vóór
do poorten daarvan voor good gesloten worden
en het gezelschap naar den nieuwen, prachtiger!
schouwburg verhuist, dat is van Mevrouw Wolter