Historisch Archief 1877-1940
No. 51T
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
-4?venbestellers mevrouw een plezierig?voorjaar
toe wenschen. Men zou wel een hart van steen
moeten hebben, als men deze brave lieden, die
ons 't heele jaar door goede en slechte meest
slechte tijdingen komen brengen, niet naar
verdienste beloonde om hun lieve attentie, die
even hartelijk gemeend is als hun kermiswensch
van 't vorig jaar. Mevrouw laat den vriendelijken
bode van zooveel goeds en slechts van hare erken
telijkheid blijken, door toezending der
traditioneele fooi.
Een oogenblik later ontvangt mevrouw een net
gedrukte kaart, waarop te lezen staat, dat mijn
heer de conrantenlooper de eer heeft mijnheer en
mevrouw zijn voorjaarsgroot aan te bieden. Deze
gracieuse groet wordt natuurlijk op dezelfde wijze
beantwoord, als de wensch van den postbode.
Wie zou in hoffelijkheid willen achterstaan bij
zulke doodeenvoudige menschen als
brievenbestellers en krantenbezorgers in den regel zijn ? Vooral
nu we weer zulk een liefelijk voorjaar hebben,
dat de herinnering aan de maand December, toen
we schaatsen reden op de vijvers in 't Bosch, steeds
levendig houdt, kunnen nu die veelvuldige wen
schen voor een aangenaam voorjaar niet anders
dan welkom zijn. Helpen ze niet om vriend Boreas
te verbidden, dan is er toch altijd troostrijks in.
De eerlijkheid gebiedt me te constateeren. dat
bet Haagsche gemeentebestuur de zorg heeft op
zich genomen, de arbeiders der gemeente, die vroe
ger verlof hadden de burgerij op hun
kermiswenschen te vergasten, schadeloos te stellen voor
de fooitjes, welke ze nu misloopen. Heel goed;
't komt toch wel uit onze beurs; maar we hebben
nu zooveel minder gebél aan de deur.
Op dit ne na, die beminnelijke
voorjaarsgroeten, zouden we ons zeer goed kunnen ver
beelden, in de zoogenaamde stille week" te zijn;
of liever, we hebben 't ons niet te verbeelden, we
zijn wel degelijk, evenals vóór Paschen, op hoog
stadsbevel in een stille week. De drommel mag
weten hoe onze beschreven vaderen zoo op een
maal al die vroomheid is aangewaaid! De directie
van 't Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen"
had verzocht om gedurende de kermisweek
voorstelHngen te mogen geven, niet zoo zeer om het
betalend publiek, dat van die pretjes houdt, op
den weg der helle te voeren, dan wel om haar
kas van de gewone kermisbate te voorzien, waar
aan gemelde kas inderdaad groote behoefte heeft.
Maar, jawel, morgen brengen. Alle logica der heeren
bestuurders heeft niet mogen baten. Zelfs het grofste
geschut dat ze in batterij brachten: de bedreiging
dat het Gebouw te gronde zou gaan als er van de
kermis-recettes hoegenaamd niets binnenkwam,
was niet bij machte een bres te schieten in de
puriteinsche vroomheid onze steile stadsbestuur
ders. Wie zou dat ooit achter hen gezocht heb
ben? Ou diable la piétéva t'-elle se nicher!
Men fluistert elkander zelts in 't oor. en ik
fluister 't ook, dus, wil 't niet oververtellen,
dat de heer Burgemeester aan de heeren van
Kunsten en Wetenschappen" zou hebben geant
woord, dat al moest het Gebouw dan ook te
gronde gaan, hij nooit zijn toestemming zou
verleenen om er gedurende de stille, heilige afge
schafte kermisweek voorstellingen te doen geven.
Bravo! Onder zulk een bestuur loopen onze
zielen weinig of geen gevaar, en hebben we mis
schien nog een kansje om na onzen dood in de
rij der heiligen te worden opgenomen.
Nu zijn er altijd kwaadwillige menschen genoeg
om aan de beste, de vroomste, de heiligste be
doelingen een boosaardige uitlegging te geven.
Zoo zegt de een, dat die
burgemeestcr-wethouderlijke vroomheid eigenlijk niets anders is dan
vrees, niet de vreeze des Heeren, maar de vrees
voor de voormalige kermishouders van 't minste
soort. Als we zoo zou men in den
burgemeesterlijken raad hebben geredeneerd feestelijk
heden in 't gebouw toelaten, geven we 't volk
dat er buiten moet blijven aanstoot... Met andere
woorden zou dat dan beteekenen: We zijn bang
voor opstootjes. Ik wil hopen, dat zulk een klein
moedigheid bij onze vroede mannen niet hebbe
voorgezeten. Het argument komt me overigens nog
al zwak voor. In 't Gebouw komen menschen van
allerlei slag, en die er niet komen, omdat ze geen
plaats op den laagsten rang kunnen of willen be
talen, och, die hielden vroeger alleen kermis,
door een week lang het vleesch onder den pekel
te houden," wat zooveel beteekent, als kroeg in,
kroeg uit te loopen. Voor deze achtenswaardige
steunpilaren onzer kleine
liefdadigheids-inrichtingen, met Vergunning op den deurpost, behoeft
men 't Gebouw niet gesloten te houden.
Anderen zeggen weer, dat de Haagsche fijne
grootelui, of de groote fijnen, of de voorname
fijne beschuiten. zooals men ze noemen wil,
ook hun stemmen in den raad van B. en W. heb
ben. Natuurlijk, dat voor zulke menschon de kermis
een poel is van hemeltergende ongerechtigheid.
Om het zuurverdiend geld, dat de werkman en
kleine burger er zoek maakt, tobben ze niet veel,
die fijnen, maar over beider respectieve ziel des
te meer, en ge weet dat wie eenmaal zich ge
roepen acht, voor 't heil van anderer ziel te zor
gen zich honoris causa van deze verheven taak
kwijt, dat altijd doet met zekere hardnekkigheid,
die wij, heidens, heel hatelijk en onaangenaam
vinden.
Maar hoe 't zij: we hebben onze tweede stille
week gehad en als de voorname fijnen boven
genoemd, weten en gevoelen wat echte dank
baarheid beteekent, hetgeen men van zulke
extra-christelijke lieden niet anders verwachten
kan, dan kunnen ze niet beter doen. dan te
zorgen dat door hun veelvermogenden invloed
onze burgemeester in den Nederïandschcn adel
stand worde verheven. Ik weet ook niet, waarom
dit niet sinds lang is geschied. In den Haag moet
een burgemeester van adel zijn, en als hij 't niet
is, moet men 't hem maken. Dixi.
PASQUINO.
Wegens plaatsgebrek is deze brief eene week
blijven liggen. RED.
Uit de Bissehopstad,
STRAATFIGUREN.
Bram de Mop, is de eerste, de voornaamste, de
bekendste onzer straatfiguren en al trekt hij tegen
woordig niet meer zoo de aandacht, omdat hij
niet meer mee kan doen, daar hij erg door het
pootje gekweld wordt, toch geloof ik niet dat er
velen in onze goede, stille en deftige stad gevon
den zullen worden, die zich de korte gestalte met
het groote hoofd niet kunnen voorstellen, want
gezien heeft iedereen hem, meermalen zelfs en
gehoord eveneens. Wie herinnert zich zijner niet
meer met de studentenfeesten, (ik meen bij het vorige
bestuur) in het Park Tivoli op een avond, dat er
bal was, zooals hij gearmd met een
paargecostumeerden binnen kwam in rok met wit vest. das en
handschoenen, den hoogen hoed op het mopachtige
en pokdalig gelaat, dat op alle mogelijke manie
ren van rimpels en groeven doorsneden is, die
gewoonlijk als bergplaats van stof en vuil zijn
aan te merken, maar nu voor deze speciale ge
legenheid eens flink waren uitgeschrobd. Van
daar ook, dat de vischlucht, die ZEd. gewoonlijk
verspreidt, toen niet zoo doordringend was als
anders. Wie kan zich niet meer te binnen
brengen hoe hij dan hier dan daar tusscben een
groepje heeren en dames kwam staan en dan met
groote stem verkondigde, dat er versche
Zeeuwsche mosselen waren? Wie heeft hem met
maskarades, rijpartijen en fakkeloptochten niet in
functie gezien?
Bram is grijs geworden in den laatsten tijd en
hij gaat achteruit, volgens zijn eigen verklaring.
Ja Meheer, vroeger kon ik er gemakkelijk tien
achter mekaar verdragen, eenmaal heef ik zelvers
der 10 gedronken onder het slaan van den Dom,
om tien uur 's morgens, en behalve toen, was er
van tien borrels nikd niet am me te zien, as dat
ik een bietje rooier was geworden, maar me wijf
snapte het toch dadelijk, as ik zoo an kwam zette
en dan riep zo me al van verre toe : Leelijke
zuiper, heb je hem al weer staan!
Maar nou nee nou kan ik er nog maar vier
drinken of hot is mis met me. En dan verdors
voor de ros, zie je meheor, het werke gaat ook
niet zoo meer as vroeger, daar heb jo nou
bevoorbeeld mijn kar met visch, dacht je dat ik zoo
die zoo gemakkelijk meer voort kreeg? Neen
Bram wordt oud en Bram gaat achteruit, maar
ieder op zijn beurt, ik heef me goeie tijd gehad
en veral van de Here Stedente."
Een tweede straatfiguur, zeker evenveel be
kend als Braim is de Kapitein," een baas, die
vroeger stuurman is geweest op een koopvaarder,
maar zich voorstelt dat hij kapitein ter zee is
geweest. Van Zaterdagsavonds 12 uur tot Zon
dagsmorgens vijf minuten over 12on verkeert hij
in een roes, die dagelijks tusschen 4 H en 7 uur
haar toppunt bereikt; om 3 uur namiddag wordt
hij overbeleefd tegen alle dames, die hij met do
liefste namen van zijn repertoire bestempeld, als
door zijn: Lief poesje! Aardig kind! Dag hondje!
Dag engel!
Alles wat uniform draagt, vooral officiersuni
form, maar bij gebreke van dien zijn gewone
schutters of korporaals en onderofficieren van het
leger voldoende, loopt gevaar van door hem aan
geschoten en getracteerd te worden op een ver
haal van zijn heldendaden.
Uit vroegere jaren verschijnen voor mijn oog
nog de bekende gestalten van Vrouw Moerebei",
die herhaaldelijk door de politie in bescherming
moest genomen worden, als zij in zeker stadium
van opwinding verkeerend, tengevolge van het
eenigszins overmatige gebruik van alcohol, oen
troep kinderen als gevolg had. Ja, deze ging
zelfs zoover van te verbieden haar vrouw Moerebei
te noemen, vandaar het schoone lied:
De politie heeft verboden om te roepen vrouw
[Moerebei
Nu roepen we Aarebei (bis)
van Dirkje Paardenbil, van Kippecluis, van dolle
Gerrit on gekke Hannes", die allen het tijdelijke
met het eeuwige verwisseld hebbon, evenals de
breiende Na", van do vischmarkt, die daar altijd
op een zonnig plekje te vinden was gedurende
do zomermaanden, en de stad nooit had verlaten
niet alleen, maar zelfs nooit op de singois was
geweest.
Nu resten ons nog een beroemde Betje," lange
Hannes, de ouwe draaier" met zijn orgel, gekke
Kees, mallo Mie, nijdige Jacob, die aan iedereen,
die het hooren wil, vertelt dat hij van een fijne
familie is en indertijd Fransch en Duitsch heeft
geleerd, welke beide laatste feiten hij bewijst door
u toe te voegen: Kommang toe porto foe ? en door
op een vraag van u Awi te antwoorden, terwijl
hij te pas of te onpas zijn zinnen mot govalliegs"
en doe beveel" doorspekt. De laatste, die ik
mij op dit oogenblik herinneren kan, is de ook buiten
onze stad, al is het dan ook slechts bij name
bekende schele Paulien," een ongelukkige sukkel,
die ontzettend bang is voor al wat hard loopt of
er als mannelijk individu uitziet, zoodat zij bij
voorbeeld, als een dochtertje van vijf jaren hard
do Hamburgerstraat in komt loopen. haar emmer
in den steek laat en haar toevlucht te huis gaat
zoeken, er niet uit te krijgen is als een jongen
op het trottoir staat, terwijl zij elk oogenblik van
de eono kant van de straat naar de andere over
steekt, als zij zoo het nabijkomon van een man
kan ontwijken. II. v. 'T STICHT.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
De Tooneelbesturen makon ons oplettend op de
wisseling der jaargetijden, al blaast de god der
winden ons in de oorcn, dat do zomer nog geens
zins onzon drempel overschreden hcoft. Toen met
het begin der jongste Septembermaand het win
terseizoen heette aan te vangen, was het zoo
smoorheet, dat het publiek niet te bewegen was
zich in den Stadsschouwburg te vertoonen en de
arme tooneelisten in den voor een leêge zaal
uitmuntend gespeelden Misanthrope" het lot
zegenden, dat, bij het kostuum Louis XIV, hun
een batist zakdoekjen veroorloofde.
Als buitenschouwburgen, die dus ook in den
zomer te gebruiken zijn, treden op: de fraaye
Parkschouwburg, met zijn Hollandsen
OperaGezelschap", het gezellige zaaltjen van de Hoeren
Prot met zijn operetten, de Huizinge Stroiicken,
waarin de Heer Jean Charlier een gezelschap
blijspelers bij-een-gebracht heeft. In den
Fransche-Laanschouwburg van de Heeren van Lier zal,
waarschijnlijk einde Mei, het Nederlandsch
Tooneel" voor 't voetlicht komen.
Piccolo", bij de Heeren Prot, voor zoo ver dit
kunstwerk tot ons domein behoort, wordt voor 't
eerst op Hemelvaartsdag gegeven; de Vrijdag
avond-voorstelling valt niet meer onder het bereik
van de redakteuren dezer Saturdaagsche uitgave;
wij zullen dus niet vóór de volgende week er van
kunnen gewagen. Het belangrijkst in de reprise
der Mascotta" was het naïeve en krachtige optre
den van Mevr. Buderman in een rol, die wij 't
laatst van Jufv. Hens hadden gezien, en het
vervangen van den Heer Dorédoor den Heer
S. van Beem. Wij meenden, dat de partij wat laag
lag voor de stem van den verdienstelijken
beneficiant; maar hij heeft er zich flink
doorheengcslagen.
En nu do Reis om de wereld in 80 dagen".
Over niet geringe mannelijke krachten beschikt
het Rotterdamsche gezelschap, in de Heeren J. en
D Haspels, Le Gras, W. van Zuylen, en R. Faassen.
Het door Dennery naar Jules Verne gevolgde
melodrama" vindt zijn voornaamste effekt
intusschen niet in de virtuoziteit der bizondere
kunstenaars. De hoofdzaak is: het karakter van
Phileas Fogg en voords de afwisselende
waereldtooneelen, waarin hij geplaatst wordt.
Wij juichen het toe, dat de Heer J. Haspels
zich heeft willen leenen, om als het opperhoofd
der roodhuiden op te treden en de Heer Le Gras
als de Gouverneur van Suez. Daaraan o. a. herkent
men den echten kunstenaar, dat tegenover zijn
Muze hem niets te onaanzienlijk is.
Ik behoor tot de genen, die niet gering denken
van de Reis om de wereld," en ik vind niet, dat
het tegen de menschheid getuigt, als dit stuk, op
een na, de talrijkste vertooningen (5630) beleefd
heeft. Ik hecht niet bizonder veel aan het
tooneel als leerschool: Ik hechterhooge waarde
aan als kunstinstelling, als schoonheids
openbaring, maar ik erken gaarne, dat stukken
als de Reis" niet kunnen nalaten vooral op
jonge gemoederen allergunstigst te werken.
Moed, vastberadenheid, volharding, zelfvertrou
wen, vergevonsgezindheid, trouw, dankbaarheid,
en andere edelmoedige uitingen der monschelijke
natuur, worden ongemerkt van 't begin tot het
eind in het stuk aangeprezen, en met de uitzon
dering van hot oogenblik van wanhoop des edelen
Phileas Fogg, is het stuk bij uitstek geschikt een
schouwburg-publiek hoog-zedelijk op te voeren
De Hoer 1). Haspels heeft (hoe kon het anders ?)
de rol van den hoofdpersoon zeer voldoende vervuld.
Toch kon hij ons do schepping van den Heer
Moor niet doen vergoten. Hier en in andere lan
den, is het ook gebruik, dat Phileas Fogg, die,
op zijn reis zich van al het noodige vó'orziot,
verschillende kostumen aanheeft, 't Is bovendien
bizonder onwaarschijnlijk, dat een ngelsch Edel
man bijna drie maanden lang het zelfde pak
draagt. Het doet mij leed, dat do Heer D. H. dit
niet heeft ingezien, of wel, het inziende, geen '?
lust heeft gehad zijn gezonde overtuiging in het
leven ovor te brengen. Van groot effekt was weer
zijn kaartpartijtjen vóór de millioenenreis en zijn
optreden in 't zwart met witte das en handschoe
nen, bij het slaan van 9 uur op den 8()n dag.
De Heer Rosier Faassen heeft, met zijn bekend
komiosch talent, den detective zeer goed, oti met
lust, gespeeld.
De Heer W. van Zuylon was Passe-partout. Wij
zagen dien rol het laatst van Albrcgt. De Heer
van Zuylon, met al zijn talent, dat niet gering
is, zal ons recht erkennen den grooten
amsterdamschen komiek bij deze gelegenheid te gedenken.
's Hoeren van Zuylens bizondere gemeenzaamheid j
niet het tooneel maakt wel eens, dat hij te gaauw l
spreekt. Dit kan in sommige der moderne
toonecl-?moppies", die men monologen noemt, op zijn
plaats zijn; hier was het, vooral in't begin, eenigs
zins storend. Enkele toestanden werden ook minder
goed bewerkt. Bij voorbeeld: hier en in het bui
tenland zagen wij nooit, in de herberg te San
i'rancisco, Passe-partout het millioen van zijn
patroon op een tat'eltjen bij zich neerleggen. De
tasch (gewoonlijk nog wel mot een flink slot
voorzien) werd behoorlijk op zijde gehouden. Een
Franschman, niet zoo lichtzinnig, of' een
Engclschman neemt hem in zijn dienst, zal geen millioen
daar voor 't wechncmen zoo maar neerleggen. Bij
't belangrijk tooneel, waarin Phileas Fogg den
roodhuid uitnoodigt op hem te schieten, kwam
het schot van Passe-partout te laat Ook had reeds
de Heer van Zuylen zijn aandeel aan de min ge
lukkige ontknoping van hot Radjaaslijkfeest. Het
publiek hoeft onmogelijk kunnen begrijpen, dat
Passe-partout de plaats van liet lijk had ingeno
men. Bij 't wasschen van Fix was liet ook niet
do schuld van Passe-partout, dat dit zoo gemak
kelijk in zijn werk ging.
Do Amerikaan is, door den Heer Tartaud, naar
eisch gespeeld.
Wat de algemeenheid der voorstelling betreft,
verdient, in liet 4e tafercel, do Grand festival
Indien ceno bizondero vermelding en lofprijzing. '
De Heer Balletmeester van de frauscho opera
heeft daarbij blijk gegeven van kennis on goede
smaak. De kostumen der danseressen is een te
breed onderwerp, om het, bij dezo gelegenheid, te
behandelen. Zij verdienden hier meer lof dan in
de apotheose" De wonderfonteinen", die boven
dien met het stuk niets te maken hebben.
Ook had met het stuk niets te maken hot
komiesch liedtjen, door den Heer van Zuylon, in
de herberg te San Francisco, gezongen, "'t Was
hollandsch-nationaal en wekte handgeklap. Om
dies wil" zullen wij er het zwijgen toe doen.
Vreemd kwam ons voor, dat Sir Phileas Fogg"
met den titel Mylord" door zijne klubgenoten
werd aangesproken; nog vreemder, dat de hospes
te San Francisco n persoon met den titel van
gentleman te woord stond. Men zegt gentlemen
alleen iri 't meerv. en gentleman als men van
iemant spreekt.
Op twee schouwplaatsen heeft men een drama
met voorspel, getiteld Onder valsche vlag" gege
ven. Dat in het Grand Théatre" vertoond, woonden
wij bij. 't Is bewerkt naar den jongsten sensatie
roman van het volksblad De Echo."1 De
zedeujkheid meer dan de schoonheid heeft gejuicht bij
de samenstelling van dit stuk. De laatste woordea
zijn, na dat de misdadiger beschaamd en gear
resteerd is: Zoo ziet gij dan, kinderen, dat er
eene Voorzienigheid leeft." Het publiek gaat mee
in het lijden der valsch beschuldigde, het hoopt
op een goeden afloop; het ziet dien met welge
vallen. De konkluzie kan niemant, met een goed
gemoed, ergeren. Zij kan, eenmaal ter goeder
trouw aan vaard,niet anders dan tot braafheid sporen;
en toch zou men ongaarne, indien de schuldige
zijne straf ontgaan was, bekennen, dat er geea
Voorzienigheid leefde. Dit bewijst het rationeel
onvoldoende van het praktiesch zedelijk beloop van
het stuk. De Priester, die er in optreedt, ver
tegenwoordigt liefde en edelmoedigheid. Het stuk
is niet vrijgemaakt van de kenmerken eens uit
het Fransch vertaalden feuilletons. Ondanks de
aanmerkingen, die er op te maken zijn ea waar
toe ook behoort dat er een tooverdrank met bo
vennatuurlijke uitwerking in voorkomt en dat het
bewijs voor de schuld van G-araud-Armand niet
zou geleverd zijn, indien de man den moed had
gehad te blijven ontkennen, ? houdt het stuk
ook den nadenkenden toeschouwer bezig, en wekt
veel handgeklap. Dit is wel voor zeven acht
sten aan de tooneelisten te danken.
De Heer Moor heeft, met groot gemak en leven
dige schakeering, de rol van den rosachtigen ver
kwister en pseudo-intrigant Jean Soliva gespeeld,
en de Heer Verhagen heeft zeer goed, zonder
overdrijving, den hooidmisdadiger voorgesteld. De»
Meer Malherbe had zich, als Labron (vader), een
sprekende en gematigde grime gemaakt; hij
heefthet weinig geprsecizeerde charakter van dezen man
zoo goed mogelijk, en den zoon met vrij veel
warmte gegeven.
Mevr. de la Mar heeft zich loffelijk van de
pathetieke rol in het stuk gekweten, 't Is jammer,
dat de auteur vergeten heeft het publiek de spil
te doen gouteeren, waar het heele stuk om draait
namelijk den onwil van Johanna Fortier om
een huwelijk aan te gaan, met den man, die aan
vankelijk do sympathiën van het publiek opwekt.
De Heer K. Vos trad met waardigheid als de
Dorpspastoor op. Mej. E. van Biene doorliep met
gevoel de verschillende akkoorden harer partij,
als de dochter van den misdadiger. Waarom dit
arme meisjeu getuige moest zijn van de beschul
diging baars vaders door Johanna Fortier, behoort
tot de geheimen van den auteur, die ten over
vloede haar in 't laatste bedrijf eenvoudig
supprimecrt.
Nog hebben zich gunstig onderscheiden: de
lieer do la Mar, een rechtvaardig" kunstschilder,
die blijk van zijn talent gaf, minder doordien hij
landschap, portret on genre beoefende, dan door
zijn goed gemodoleerde trekken in het 21e jaar
na zijn eerste optreden; Mev. Holtrop van Gelder,
als verloofde van den jongen Labron, en Mej.
Meeuwissen, als hcrbergicrstcr.
19 Mof '87. ALB. TH.
CIIARLOTTE WOLTER.
De stad Weenen vierde deze week het zilveren
feest van de meest bewonderde actrice van het
Burgtheater, Charlotte Wolter. Met aanspraken,
geschenken on eerbewijzen, lauweren en diamanten
hebben besturen en autoriteiten, de leden der
vorstelijke familie, do kunstbroeders en het publiek
haar op dit rustpunt, hot '25-jarig feest van haar
tooneellcven te Weenen. hulde gebracht. De Keizer
zond haar een armband, met do keizerlijke initialen
en oen diamanten kroon versierd, benevens een di
ploma dat het otncieele blad afdrukte. In den
adelstand,gelijk met de kunstenaars La Roche en
Sonnenthal gebeurde, kon men haar niet verheften, want
reeds sedert dertien jaar is Charlotte Wolter de
vrouw van graaf O'Sullivan do Gralo, die ook th&ns
bij hot ontvangen der gelukwenschen aan hare
zijde stond.
Charlotte Wolter is in 1834 geboren; haarvader
stiorf kort na haro geboorte, en de moeder bleef
met een elftal kinderen achter. Het huishouden
leed gebrek, ofschoon men alles ter hand nam;
de moeder was groentevrouw, maar Charlotte moest
ook vaak gewasschen of verstelde kleederen aan
dames van het Keulsche tooneel brengen, en voelde
daar den wensch, om ook tot dezo toovorwereld
te behooron, in zich opkomen. Toen zij zestien
jaar en een beeldschoon meisje was, liep zij weg
en reisde met een komedietroep het land door.
Op haar drieentwintigste jaar vindt men haar te
Pest als Jano Eyre in de Wees pan Loiuood.
Herhaaldelijk reeds was zij ontdekt" en men
had haar weer in vergetelheid laten verzinken;
nu ging weder haar directeur failliet. Wij trok
ken toen op een strooptocht in do provincie uit"-,
vertelt zij, naar Hongarije on Zevenborgen. Hier
gebeurde het eens, dat men al hare kleederen
verpandde on de nieuwe directeur haar door mid
del van den districtsrechter dwong, in een och
tendjapon Maria Stuurt to spelen.
Na ecnigen tijd kwam zij weer naar Weenen,
waar zij ook op eene doorreis reeds vroeger van
eeno oude actrice los had genomen; men enga
geerde haar in het Carl-Theater voor 50 florijnen
's maands, voornamelijk om haro buitengewone
schoonheid, voor de vroolijke minnaressen" in het
kluchtspol. Zij had evenwel in die rollen geen
pleizier en deed or zich niet in opmerken. Toen
echter eens do acteur Henrichs uit Berlijn als
gast den Macbeth speelde, en Charlotte Wolter
oen van do afschuwelijke heksen voorstelde, pro
feteerde hij: Gij zult eenmaal in plaats van de
heks, eeno uitstekende Lady Macbeth zijn." Men.
begon haar destijds toch ook in Weenen op te
merken; toen zij eens te Brünn, in 1859, tragische
gastrollen zou geven, Maria Stuurt en Adrienne
Lecoiicreiir (zonder honorarium of reiskosten),
zond Laube een zijner vrienden om to zien, hoe
dit haar afging, en schroef ook naar Brünn om
inlichtingen.
Do berichten waren gunstig, zij had succes,
men roomde de oorspronkelijke kracht van haren
hartstocht, en Laube zou geneigd zijn geweest om