De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 29 mei pagina 4

29 mei 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 518 dienstbaar maken, verwezenlijkt worden, i verdient dit zeker de toejuiching en den steun k. allen, wien Nederlands volksbestaan, taal en trast ter harte gaan. WAGNER'S C-DUR SYMPHONIE. i_ De symphonie van'Richard Wagner, welke on langs door Mevr. Cosima Wagner in handen van ea concertdirecteur Wolff is gesteld, heeft eigen-~ Aardige lotgevallen gehad. Zij werd te Dresden Tonden. Nadat zij in 1838 in het Gewandhaus Leipzig was gespeeld, verdween zy spoorloos. partituur was verzwonden, van de stemmen t men alleen dat zy ergens moesten bestaan. J|ïaar waar? Toen Wagner, zoo vertelt L. HartI", jjuan in het Dresdener Tagéblatt, in de glanspeI jliode zy'ner werkzaamheid was, gevoelde hy wel, / 1>oe dwaas het van hem geweest was, het werk te f verliezen; en overal werd alles in het werk ger i*teld om het terug te vinden, maar alles vergeefs. S( Moriz Fürstenau, een goed vriend van den com1 ponist, bezat als koninklijk bibliothecaris de re- latiën om in alle archieven te kunnen doen rond1 vragen. Niets hielp. Hij was eens bij Joseph Tif -ehatscheek, kort voor diens dood, en klaagde hem - zyn nood over het verdwijnen van zoo menig mafauscript van den meester. ' V »Gy bezit niets meer van hem, niet waar, beste fTpiend?" Neen," antwoordde Tichatscheck, alle r Ifloeken en cahiers hebt ge doorgesnuffeld; daar ginfiteac liggen nog losse bladen, waarschynlijk tooneelstemmen van God weet wat, . . . , maar daar is niets by." Archivarische oogen hebben echter iets i.l»jjzonders. Fürstenau ontcijfert oude handschriften ^ po. herkent ze, al ware het door een muur heen. ; In de losse bladen ontdekte hij weldra een correct "Jle van Wagner's hand, en na wat nazoeken bleek f/Twt dat de bladen, ofschoon geheel ongeordend, i* .Jeen deelen van eene symphonie van Wagner g. .vormden. Eerlyk deelde Fürstenau aan den ouden ," zanger de waarde van deze vondst mede, maar Ti! «Shatcheck zeide: Neem het maar mede, wat heb ik er aan?" * Fürstenau stelde zich toen met mevrouw Cosima Wagner in betrekking. De meester moest niet F"onnoodig opgewonden gemaakt worden, want in\ tösschen was het weervinden der symphonie bij ? -kern eene idee fixe, een hartstocht geworden. De partyen gingen naar Bayreuth, daar moest worden ? uitgemaakt, of zij inderdaad eene oorspronkelijke symphonie van Wagner vormden, of wel een vreemde, '" waarin hij, gelijk hij dat als orkestdirecteur wel deed, correcties had gemaakt. Op zekeren dag nu 1 legde mevrouw Cosima Wagner, terwijl hij aan Eet ontbyt was. den vMino primo der symphonie gtil op den muzieklessenaar en begon zacht het ? peest uitgewerkte of meest samenhangende tweede - motief te spelen. Toen sprong Wagner als razend op:- Myn oude symphonie,... dat is ze! ... zij is het!" Zijn vreugde over de vondst was grenze loos. De verdere lotgevallen der symphonie waren ,. eenvoudiger. Met Fürstenau's zending werd het mogelyk, de stemmen tot eene partituur samen te stellen, die met kleine aanvullingen gemakkeJjjk te voltooien was, en op Wagner's verjaardag te Venetiëklonk na 40 jaren het werk uit zijn jeugd in onvervalschte trouw weer in zijne ooren. Daarmede was echter zijn wensch uitgeput. Hij wilde niet dat de symphonie anderen bekend zou Worden, althans niet door den druk. Dat er uit gevers genoeg kwamen, kan men zich voorstellen, maar Wagner bleef onwrikbaar. Thans zyn de toestanden anders. Sedert 1883 is z\jn werkkring gesloten, en al wat men, buiten het tooneel van hem heeft, zijn acht liederen, het Liebesmahl" en de Zylawsi-ouverture. Wagner was geen symphonie-componist en wilde daarvoor ook niet doorgaan; met ieder jaar wer den de absolute muziekvormen hem vreemder. Toch is het werk voor zyne vrienden en verwanten een interessant document in zijn ontwikkeling, en zy zyn er even nieuwsgierig naar als naar Rienzi, dat toch ook een overwonnen standpunt" moest heeten. Nu heeft Mevrouw Cosima Wagner zich -aan het verbod van den meester, om het werkte doen drukken, gehouden, maar het den concert directeur Hermann Wolff, een vertrouwd vriend, raadsman van Rubinstein, van Bülow en Tausig, voor eene rondreis afgestaan. Wolff is er nu borg voor, dat geen arrangement van de symphonie publiek gemaakt wordt, -dat alle stemmen voor 31 December 1888 weer bijeen zijn en in het Wagner-museum te Bayreuth geplaatst worden. Toch zal men dus het merkwaardige, eene orkestsymphonie van Wagner, kunnen hooren. Wegens iet gevaar van misbruik zullen slechts weinige copiën van de stemmen genomen worden, en deze zullen, naar een reisplan dat nu reeds opgemaakt Is, door Europa en Amerika en zelfs naar Australi trekken, onder persoonlijke begeleiding van een lid van Wolff's telegraphisch bureau te Berlijn. In dit najaar zal de reis beginnen, in het volgend najaar is zij voor goed geëindigd. DE HELD DAMAS. Lieve hemel, wat ben ik begonnen! Zie, zoo dacht ik, na zooveel pluimstrijkerij, als Damas zich jegens de Gids en de Qids zich jegens Damas veroorloofd heeft, zal een hartig woordje hem goed doen; het zal hem op zijn verhaal brengen. Maar het tegendeel gebeurde. De waarheid heeft gewond. Damas is boos geworden, zoo boos, dat hij een Haagsche Omtrek geheel en al met spijt en wrevel heeft gevuld. Jammer voorwaar, want er was niets kwaads bedoeld. * * * Thans willen wij het eerlijk bekennen: had den wij Damas' letterkundige beginselen beter begrepen, we zouden zeker elke critische op merking hebben achterwege gehouden. »Welk letterkundig ontwikkeld man," zoo schreven wij, «bewonderaar van Alfr. de Mus set, zal met eerlijke bedoelingen dien ouden Gids het hoofd op hol brengen, door te ver klaren, dat hij is: knap, keurig op zijn kleeren, fijn van vorm, schalk van blik en daar bij geducht bij de pinken! Geestig, bekwaam om net jonge geslacht heerlijk in het ootje te nemen, altijd jeugdig, in alles fijn, puntig en beschaafd ..." Wij haalden slechts woorden van Damas zelf aan en noemden deze vleierij den schrij ver onwaardig. Maar hoe hebben wij ons vergist! Daar komt de verklaring van den tekst. Anatole France rechtvaardigt Damas' overdreven lof. Schreef gene niet in de lemps van 15 dezer: «l'art n'a pas la v ritépour objet. Il faut demander la yérit aux sciences, parce qu'elle est leur objet et ne pas la demander a, la littérature, qui n'a et ne peut avoir d'objet que Ie beau." Waarlijk, het is het ei van Columbus! De Haagsche Omtrekken behooren tot de «littérature." In de littérature vraagt men niet naar waarheid; daar stelt men zich met schoonheid tevreden. Beschrijf de Gids als een^Apollo, indien gij het maar schoon doet, al ware deze Apollo dan ook een Thersites in werkelijkheid niemand heeft recht u van vleierij te be schuldigen: »la littérature n'a et ne peut avoir d'objet que Ie beau/' Nu klinkt deze rede neering niet de redeneering van Anatole France, maar hare toepassing door Darnas op het bekend geval schier al te vreemd. De heer Damas schijnt zelf niet volkomen gerust geweest te zijn op het juist besef, dat zijne lezers van zijne snedigheid zouden ontvangen, weshalve hij, tot toelichting er op laat volgen: »En die stelling kan juist heeten, mits op gevat met zekeren korrel van het zout, dat bij ons zoo weinig inheemsch is. Want wat er tegenstrijdigs mocht overblijven in het ge stelde beginsel, wordt opgelost door de Griek sche samensmelting van de woorden en de begrippen van schoon en goed." En met deze diepzinnige repliek is nu het bewijs geleverd, dat men letterkundigen niet tot de orde behoort te roepen, als zij elkan der in hun tijdschriften omhelzen, streelen, kussen, dat men er wee van wordt! Hoe gaarne zouden wij den korrel zout eens zien, die dat smakelijk maakt! Damas levert inmiddels het betoog, dat wij geenszins bevoegd zijn een oordeel over de Haagsche Omtrekken uit te spreken. Het is de Nijd die ons bezielt, als wij een loopje nemen met de droefheid van den Gidsschrijver, en de Omtrekken zelf, netjes geschreven; maar bijster pover van inhoud achten. Wil zijn jaloersch op zoo veel schoons en zoo veel lofs! Wij missen allen aanleg om hetgeen de fijnproevers in verrukking brengt te waar deeren, zelfs alle begrip van beeldspraak is ons vreemd. Wij vragen slechts naar exact heid. Twee maal twee is vier, dat klinkt ons in de ooren als een aesthetische formule. Men leze ons signalement: >>Zij zijn zoo weinig begaafd met schoon heidsgevoel, dat ze niet beseffen hoe dergelijke vlaag van geleerdheid of waanwijsheid ver dorrend moet werken op de frissche loten der verbeelding, en de laatste oasen verschroeien die nog een rustpunt gaven in onze hedendaagsche droge materie. »En onder die waarheid bedoelen zij niet de waarheid die vijandig tegenover de leugen staat, maar eene botte, platte waarheid, welke de zaken slechts noemen mag bij haren meest dagelijkschen naam. Aldus sluiten zij de aanvalligste vormen af voor de uitdrukking der gedachten: de scherts die willens en wetens overdrijft; de humor die het verhevene op zijn hoofd zet en het lage spelend verheft; de ironie die als waarheid stelt, wat zij zelve niet felooft, het onderscheid doet voelen en aldus er ware waarheid ten goede komt. »Wanneer ik tot den Gids zeg: »indien ik een bloemenmeisje was, vereerde ik u met den schoonsten tuil uit mijn korf", dan merkt mijn tegenstander in de Amsterdam mer op: »ge zijt onwaar, want ge zijt een man"; en wanneer de Gids me toevoegt: -»nu gij de toch reeds niet dicht ge vulde rangen der letteren verlaat, brengen we u met een bloedend hart onzen groet tot afscheid," dan staat de kunstelooze criticus reeds klaar om te beweren: »dat is alweer onwaar, het hart van den Gids bloedt niet wezenlijk en Damas zou wel dom zijn het te gelooven!" Lieve lezers, waar moet het met zulke geestdoovers heen?" Ja, waar moet het heen, met zulke geestdoovers zeg liever met zulke droogstoppels en droogpruimers ? Naar Meerenberg! is ons advies. Damas neemt een loopje met zijn lezeressen. Ons dunkt, ze moeten zelve inzien, dat hun Haagsche vriend niet iets zoo heerlijks als een Omtrek geheel aan ons zou wijden, als wij zulke idioten waren. De moeite om deze onzinnige beweringen tegen te spreken kunnen wij ons besparen. We zullen ons daartoe niet laten verleiden, al staan wij nu ook bij Damas' dames te boek, als een »exacte parvenu" Want, het is zoo, nu hem een behoorlijk verweer ontbrak, heeft de beschaafde schrijver een overwinning op zich zelf behaald, en is hij op plebeische \yijs aan het werk getogen; hij scheldt ons daarvoor uit. Nu, dat is heusch niet_erg. Sullv Prudhomme zong immers »... L'homme, en naissant faible et nu, se pretend créprince et n'est qu'un parcenu." Hij hoorde zijn leven , lang een stem in zijn binnenste dat herhalen. Waarom zouden wij het dan niet verdragen, dat Damas ons iets dergelijks voorhoudt? Se pretend créprince Daar kan men last van hebben van de wieg tot aan het graf, al is men _ zoo nederig als onze Haagsche kroniekschrijver in persoon. En bescheiden is Damas bovenmate. Hoor maar: »In trouwe, ik heb versteld ge staan over zulke wanverhouding tusschen aan spraak en recht, bij pngenoemden, die zich geroepen achten me in het blok te sluiten, wanneer het me lust eens een uitgangsdag te nemen en vroolijk en frank, de sandalen te schoeien der vrije phantasie." Wat is dus een Omtrek? Als Damas er een schrijft, moet men denken aan een muze die uit spelevaren gaat, aan een fijnen geest die zijn wandelstok opneemt en uitstapt om zich te vertreden. Vroolijk en frank stelt hij zich voor eens te rollen en te buitelen in het geurig gras. Op iemand, die zoo argeloos zijn deur uit gaat om wat pret te maken, »pijlen in nijd ge doopt" af te schieten, kan niet den koddebeier" in den zin komen. Slechts een venijnige menschenhater zou verraderlijk genoeg zijn, om het op 's mans leven toe te leggen! De zaak wordt echter een geheel andere, nu de heer Damas zijn houden van een uit gangsdag, als een ernstig werk beschouwt en hij de Nederlandsche natie zeer plechtig uitnoodigt op zijn kuieren te letten, als op een der belangwekkendste verrichtingen, waartoe een groot man zich kan opmaken. Damas, die op bladz. 386 het schrijven van Haagsche Omtrekken ongeveer even onschul dig schijnt te achten als het blazen van zeep bellen of het haasje-o ver-springen, wat der jeugd geoorloofd is, treedt later op bladz. 390, ons plotseling tegemoet als een strijdbare held, als een tweede Luther, met een: »hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij," op de lippen. »0ok wanneer mijne dagen als kroniekschrij ver mochten geteld zijn, zal ik al mijne krach ten inspannen om vooraf in Holland het bur gerrecht te verkrijgen voor die tak van let terkunde, welke zoo beschavend werkt op den lezer en vooral op den schrijver. Beiden hebben het in ons land hoog noodig te leeren offeren aan de gratiën, te trachten naar het liefelijke, te streven naar het dichterlijke, te jagen naar het schoone. »Helaas, wanneer een onzer zich omgordt. en haast eenzaam strijdt voor (het goede doel van) de beschaving der letteren, dan vallen velen hem aan met het geroep: waarheid, waar heid, exactheid!)" Het is de pretentie die uit bovenstaande woorden, en uit zoo menig Nr. van de Om trekken spreekt, welke ons tot het vellen van een oordeel verlokte. Damas' werk werd door ons gewogen, omdat het zich uitgeeft voor iets zeer bijzonders. En wij kwamen tot deze slotsom: Er bestaat bij Damas schier voortdurend een wanverhouding tusschen den vorm en den inhoud, tusschen de woorden en de gedachten, die hij geeft. Terwijl de kern, die zijne Omtrek omsluit, uiterst onbeduidend is, ziet hij zich genood zaakt op de omslachtigste wijs zijn denkbeel den mede te deelen, en opdat deze omslach tigheid niet al te zeer het blijk moge dragen van armoede van geest, wordt de beeldspraak te hulp geroepen, ten einde onder lintjes en strikjes de afwezigheid van welgevulde vor men te bedekken. Men ziet hem als een echte modemaakster aan het werk. Zoo heeft hij b. v. zich zelf aangekleed als den opgeruimden vroolijken wandelaar. Hij fluit in het bosch, speelt een onschuldig spel, tin telt »van scherts en luim van fijnen korrel," »jubelt" als »seis" (sijs) of vink in «luiden zang", zijn woorden zijn fladderende vlinders van 't spelend vernuft; maar tegelijkertijd is hij voor den dollen stier die hem bespringt »de fluweelbekleede koene torréador". Na zoo veel gezochte herhalingen van hetzelfde deiikbeeld en wij zijn nog spaarzaam in onze mededeelingen zien wij Damas dan vroolijk en frank,» de sandalen schoeien der vrije phan tasie." Bedoeld is natuurlijk »de voeten schoeien met de sandalen der vrije phantasie," doch zulk eene opmerking ligt te zeer beneden de waardigheid van onzen letterkundigen hervor mer, om haar eenige oplettendheid te kunnen verleenen. Daar stapt hij dan fluitend, spelend, zingend, fladderend.... de sandalen geschoeid der vrije phantasie. Ach die gefabriceerde beeldspraak! Op de sandalen der vrije phantasie... Dat zal een koers uitgaan. Zoo'n schalk en zoo'n held te gelijk. 't Zou ons niets verwonderen als hij (het) Prometheus de Tweede, in plaats van het vuur, de ambrozijn der Goden voor ons ster velingen ging stelen van den Olympus... Gelukkig behoeven wij niet lang te. wach ten om te weten, waarheen hij zijn schreden gericht heeft. Weldra komt hij weer thuis en de man op de sandalen der vrije phantasie presenteert zijn vrienden en vriendinnen Haagsche hopjes uit een koektrommeltje. De sandalen waren goudgestikte kamer muiltjes, oftewel een. paar damespantoffeltjes, waarin een uiterst klein heerenvoetje paste. . Fantasie in een Haagsche Omtrek ! men zou een prijs kunnen uitloven voor iemand die ze er in wist te ontdekken! * * * De heer Damas is het slachtoffer gewor den van zijn bewonderaars, en onder dezen, wel het meest van den ouden lieer Gids, die zoo smooiiijk op hem verliefde, toen hij, in bloemenmeisje en daarna in ballerien gemetamorphoseerd, den »charmanten" man kushand jes had toegeworpen. Daar verbeeldde hij zich in alle eenvoud en oprechtheid een eenzaam strijder te zijn »voor (het goede doel van) de beschaving" der Nederlandsche letteren. Hoc kon zulk een waan hem vermeesteren ? Zijn onze schrijvers dan zoo onbeschaafd? Of, heeft hij zich, gelijk meer gebeurt, min der juist uitge_drukt, en moeten we uitsluitend denken aan zijn hoog ernstig streven »om in Holland burgerrecht te verkrijgen voor die(n') tak van letterkunde (de kroniek), welke zoo beschavend werkt op den lezer eii vooral op den schrijver?" Wanneer een zekere mate van bescheidenheid, niet alleen bij het bepa len van eigen voortreflijkheid, maar ook bij het beoordeelen van de motieven, waardoor zij, die hem niet bewonderen, worden geleid, als kenmerk van beschaving mag gelden, zou men gegronde reden hebben te betwijfelen of het kroniekschrijven op Damas zelf zoo bij uit stek beschavend heeft gewerkt. Wc willen ech ter de booze verdenkingen, waarvan de laatste Omtrek zoo vol is, op rekening stellen van »het eerste mouvement van wrevel" dat langer geduurd heeft dan Damas zelf bemerkte, en vragen dus alleen, waarom meent gij dat de kroniek geen burgerrecht onder ons verkregen heeft? Dat burgerrecht, voor die(n) tak, welke zoo beschavend werkt (?) zal niemand meer met ^inspanning van alle krachten" behoeven te verwerven in het land, waar 'Flanor jaren lang zijn vlugmarenj vol kennis, geest en f dachten, in onberispelijk, echt natuurlijk ollandsch heeft geschreven. De kroniek heeft hier burgerrecht even g<%d als de poëzie, als de roman en het tooneelstuk. Spaar u dus de moeite. Dat echter een natie van vier millioen zielen slechts als bij uitzondering een goed dichter, een goed romancier, en dus ook slechts nu en dan, een goed kroniekschrijver voortbrengt, m. a. w. dat de voortreff'elijken zeldzaam zijn, zie daar een feit, waaraan niets veranderd kan worden. Men moet dus wel meenen, dat Damas met het verkrijgen van ^burgerrecht voor dien tak van letterkunde" bedoelt, ons Neder landers te overtuigen van de voortreffelijk heid zijner schrijfwijze, een school te vormen van Omtrekmakers. Dit nu achten wij zeer bedenkelijk. Damas heeft iets wat hem kenmerkt, hij schrijft netjes, en al bewonderen wij ook niet de overtollige menigte krullen en krulletjes, zijn Omtrek, half soezend genoten, wekt een uiterst lichte aandoening van aesthetisch genot. Doch wat moet er van ons arm Neder land worden, als er een leger Damasjes op staat, dat zich, vormend naar dezen meester, dat overdreven genre, nu nog verder over drijft ? De letterkundige modiste, zij blijve ons oud en jong Holland van het lijf. De gepar fumeerde stijl als middel tot beschaving aangeprezen verkrijge geen burgerrecht in het vaderland van Vondel, Brederóo en Hooft! Te leeren offeren aan de gratiën, te trachten naar het liefelijke, te streven naar het dich terlijke, te jagen naar het schoone ... Uitne mend. Wij begeeren niets anders. Maar onze gratiën kennen geen opschik; het liefelijke keert zich af van het slappe en weeke, het dichterlijke boeleert niet met de gemaaktheid, en het schoone zweert den dood aan eiken vorm van onnatuur. Wil Damas voor dat alles strijden en naar dit alles streven, hij zal niet de eenige, maar n uit velen zijn. Een eenzaam held behoeft hij niette wezen. DE MACHT DER DUISTERNIS. door LEO NIKOI.AJEWISCH TOLSTOI. Goede en hartelijk beminde Leo Nikolajeivitch! In lang heb ik U niet geschreven, ik ben dood ziek en lig op mijn sterfbed. Ik heb nog slechts een-wensch: U te schrijven, dat ik mij zelf zalig prijs, dat ik uw tijdgenoot ben, en V een laatst, ernstig gemeend verzoek te doen: keer icedcr, vriend, tot uw literaire bezigheden. Uw literair talent vindt eveneens gijn oorsprong, waarin alles zijn oorsprong heeft. O, hoe gelukkig gou ik zijn, als ik kon hopen, dat mijn verzoek door U iverd op gevolgd. Ik ben een man, voor ivien ieder uur het laatste kan zijn. Mijn vriend, rjroote schrijver van het Russische rijk geef aan mijn bede gehoor. Bericht mij, of gij dif briefje ontvangen hebt, en laat mij nog eens, in gedachte, U, uw vrouw, en al de uwen innig, innig aan mijn hart drukken. Ik ka,n niet meer, ik ben moe. TURGEXJEW. Dit aandoenlijk briefje van den auteur van Vaders en Zoons, deze dringende bede werd tot Tolstoi gericht, ten tijde, dat hij brak met het bewustzijn en de waardeering eener literaire roe ping. Hij voor zich zag hoogere dingen. Die na to jagen werd voortaan zijn streven; aan God te denken en voor de ziel te leven, zijn ideaal. Er had een gewichtige omkeer bij hem plaats, wel niet zoo sterk als bij Gogol, die zijn laatste jaren doorbracht met vasten en bidden en wien men letterlijk doodgehongerd voor een heiligenbeeld vond; maar toch een verandering, zoo groot, dat de schrijver van De Kozakken.Het beleg van Sebastopol, Oorlog enVrede, Anna Karenina niet meer hechtte aan de voldoening, die het scheppen van zulke meesterstukken geeft, on geheel begon te leven voor het heil der ziel. Wederkeoren tot de natuur, leven om gerust to sterven, werd voor hem de eenige, de ware levenstaak. Hij liet het niet bij woorden, hij bracht het tot daden, hij, de zoon uit eon der oudste Russische adellijke geslachten zag af van de ijdelheden dezer wereld, deelde zijn goed, ging leven onder de boeren en arbeiden als zij, hun als een apostel voorlichtende in het leven naar den geest. Hun gebroken bestreedt hij, een beteren weg wijst hij hun aan. Hij is de vader van het volk: vrouwen loggen haar hart voor hem open, mannon vragen hom in moeielijke oogenblikken om raad, studenten zoeken bij hom licht in de duisternis; bevoorrechten leggen hun schat ten aan zijn voeten om hem te steunen in zijn stre ven: de duisternis van het groote Russische rijk weg te vagen. Het middel om tot zijn doel te geraken, blijft het woord, vermenigvuldigd door de pers. Nu moge hij afgezien hebben en niets willen weten van literaire eer on erkenning, ieder zijner werken geschreven in dien veranderden gemoedsstand is superieur, zelfs geeft het vurig geloof er een hoo gere wijding aan. Katia, Het zoeken en streven naar Geluk, maar vooral de Drie dooden, met de verheven strekking: zij, die het naast aan de natuur staan, valt liet sterven 't lichtst, behooren tot de literaire kunst. Het zieleheil der meer of minder bevoorrechten heeft hem een nieuw licht over het Evangelie doen ontsteken. Evenals de aard der Angelsaksers geen vrede kon hebben met het evangelie zooals het tot ons gekomen is, en Christus niet als lijder konden beschouwen en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl