Historisch Archief 1877-1940
No. 518
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
daarom van tem een heldengestalte maakten, zoo
verklaart Tolstoïhet in den geest, die den Rus het
naast komt.
Mijn Geloof zal voortaan voor den leek
aoowel als voor theologant geen gesloten boek
meer kunnen blijven.
Zooals vroeger de kerk door
tooneelvertooningen tot het volk sprak, zoo heeft Tolstoïheden
gesproken. De macht, die de werken der duisternis
?op den boer hebben, heeft hij getracht te bestrijden
door hem zijn eigen beeld voor te houden, hem te
laten zien,wat geld en zucht naar geld, dronkenschap
«n echtbreuk een ellende baart. Het bekommeren
om vele dingen baart den dood, slechts n ding
is noodig: het behoud der ziel. Zonder geld is
men ongelukkig, maar met geld nog ongelukkiger,
heeft hij thans van het tooneel gepredikt, den
toeren laten zien waar het toe leidt, om een
groot deel van den dag achter den kacheloven te
te liggen, het geld van de bank uit de stad te
halen en verder zich dronken te drinken.
Tolstoïheeft het drama genoemd De Macht der
Duisternis en werkelijk is men onder de lezing
in duisteren nacht, nergens licht. Aan het slot
rijst het licht, bij de behoudenis der ziel. Het
lichaam gaat verloren, de ziel gered.
De Macht der Duisternis toont ons de waarheid
der opmerking van Flaubert, die eeng in een
brief aan Turgenjew, vol bewondering over Tolstoï,
vol vuur uitriep: II me semble qu'il y a parfois
?des choses a la Shakespeare! En werkelijk is men
na de lezing van De Macht der Duisternis ge
neigd te vragen: Wat is grooter, Macbeth of dit
?drama? By een vergelijking behoort Macbeth tot
de kunstliteratuur, De Macht der Duisternis tot
de natuur. De ziel, de geest van het volk, van
den boer, klopt in dit drama, het is een stuk
leven overgegaan in schrift.
Bjj een rijken moechik, Petr. Ignitatch, voorde
tweede maal gehuwd met Anissea, dient de
bouwknecht Nikita. Petr. Ignatitch doet niets dan op
den kacheloven liggen, zijn geld van de bank
halen, eten en drinken. De moeder van Nikita,
Matrena, een demonische vrouw, ziet bij een
bezoek met haar man, Akim, aan de familie ge
bracht, om haar zoon op te eischen die een meisje
verleid heeft, welk een wanverhouding in het
gezin heerscht. l)e man is het verdriet voor zijn
vrouw, het geld onthoudt hij haar en verbergt
iet, waar weet men niet. Matrena weet Nikita
over te halen in de thee van den man vergif
te doen en er achter te komen waar het geld is.
De rijke moechik sterft en het geld wordt gevon
den. Voor dit meesterlijk geschreven eerste be
drijf zou Shakespeare heksen gekozen hebben,
hier zijn het menschen. Het zich toeëigenen van
het geld is te vergelijken bij IBSEN'S Brand, waar
de vrouw het doode lichaam onvoegzaam behan
delt om het geld te zoeken.
MATRENA'S doel, haar zoon al dat geld te geven,
wordt nu geteekend. Zij bewerkt dat, door haar
zoon met de weduwe te doen trouwen. Van dat
oogenblik begint het lijden. Nikita werkt niet
meer, hij drinkt, gaat uit en slaapt. De dochter
uit het eerste huwelijk van zijn vrouw verleidt
hij. Een kind wordt geboren. De moeder dwingt
haar zoon, het levend te begraven. Hij weigert
en huivert terug. Door drank bevangen doodt
hij het eindelijk. Van dat oogenbik heeft hij
geen rust meer. Het eerste meisje, dat hij onge
lukkig heeft gemaakt, thans getrouwd en geluk
kig, verschijnt hem, zij doet hem gen enkel ver
wijt, maar voor hem is het verleden, staande te
genover het heden, nog grooter marteling.
Aan zijn moeder heeft hij alles te wijten. Hij
heeft haar, zijn vrouw, ja, iedereen reeds willen
dooden, maar de onrust zijner ziel kan hij niet
dooden. Zijn vrome vader wil niets meer van hem
weten. Er is maar n uitweg: boete en berouw.
Het lichaam moet vergaan, de ziel gered. Het
laatste bedrijf, dat een geheel ongewone toestand
voor ons westerlingen is, bevat de belijdenis zijner
zonde. Op een feestmaal worden hem de woorden
van zijn vader duidelijk: Keer tot je zelf in,
Nikitka! Men moet een ziel hebben." Te mid
den der vreugde bekent hij zijn zonde. Voor zijn
vader valt hij eerbiedig neder, met het hoofd ter
aarde, en smeekt: vader, om Christuswil vergeef
mij!" Akim sluit zijn zoon in vervoering in zijn
armen, juichende : God zal u Tergeven, mijn zoon!
Gij hebt voor u zelf geen genade gevonden. Hij
zal u genade geven!.... God! in uwe handen
beveel ik mijn zoon !"
Daarna levert hij hem zelf aan het gerecht over.
De indruk die bij een dergelijk slot nablijft, is
geweldig. Het geheel is waar en oprecht, dat zijn
de Russen in hun literatuur steeds. Zooals by de
Grieken goed en schoon een begrip vormde, zoo
hebben de Russen voor waar en rechtvaardig"
een woord: dat is kenmerkend.
Er heerscht in De Macht der Duisternis een
ijzeren noodzakelijkheid; met logische strengheid
volgt het een uit het ander. En alles is bewerkt
zonder jacht op effekf, of met gebruikmaking van
kunstmiddelen. De afwezigheid van dit geknut
sel verheft het drama tot een buitengewone
hoogte. De macht des geloofs heeft do macht der
Duisternis, die zoo zwaar op den Russischen boer
drukt, aan het volk geopenbaard.
Onder de vele typische schilderingen komt
bijzonder in aanmerking een verloopcn, dron
ken soldaat, die verklaart, wat een bankinstelling"
is. De waarheid maakt die verklaring scherp en
bitter. Al de personen zijn menschen, niet n is
een tooneelheld. De schepping is naar de natuur:
zij is een stuk Russisch volksleven, blijvend ge
maakt. Het aangrijpendste, huiveringwekkende
gedeelte in het 4e bedrijf staat eerder boven dan
naast dat gedeelte van Shakespeare's Macbetb,
waar zijn vrouw hem tot de moord aandrijft, hij
de daad volvoert en met bebloede handen terug
komt. In De Macht der Duisternis is Nikita door
zijn moeder, Matrena aangezet, om het kind bui
ten echt, te vermoorden. Hij aarzelt. Zij verwijt
hem zijn zwakheid Ze geeft hem een houweel,
duwt hem den kelder in, waar het kind is, om
het onder den grond levend te begraven. Zij zelf
licht met de lantaarn bij. Niketa komt woest den
kelder weer nitvliegen, hij kan het kind niet ver
moorden. Hij wil het kind de vrouwen geven. Zij
gooien het hem terug.
Als men zijn pleizier gehad heeft, moet men
?ook niet bang zijn vo<5r de gevolgen", snauwt zijn
-moeder hem toe. Hij vliegt met den houweel op
zijn vrouw.aan: Ga heen of ik vermoord je!" Zy'
wijkt terug.x Nu op zyn moeder: Ik zal ook jou
dooden,.... dooden, dooden, ga!" Hy' zwaait
met den houweel om zich: Ik zal allen vermoor
den! allen!" Zijn moeder maakt zijn vrouw de koele
opmerking: Dat is de angst.... Dat is niets.... Die
komt hij te boven!" Zij gaat naar hem toe,
geeft hem sterken drank. Hij blijft vertwijfeld:
Moeder, moeder, ik kan niet meer, ik kan niet
meer, moeder, moeder heb medelijden met me!"
En nu zijn moeder: Hoe ben je zoo bang, mijn
jongen! Drink eens, dat geeft moed, neem wat
vodka", drink wat." Met zoet, maar afschuwelijk
geweld dringt zij hem den kelder in, hij hoort in
zijn verbeelding reeds de beenderen kraken, het
kind schreien; moeder, moeder waar brengt ge
me toe!?" En zy: Ga mijn jongen, ga, de
nacht maakt je bang; dat gaat voorbij, de tijd
wischt alles uit. Het meisje trouwt en jij zelf
zult er niet meer aan denken. Maar drink dan,
zoo, drink wat, ik zal je helpen!" En dan ge
schiedt de vreeslijke daad.
De macht der duisternis is schier met geen
enkel werk te vergelijken, de Russische boeren
zijn met een eenvoudigheid en aangrijpende waar
heid geteekend, die zijns gelijken zoekt. Men mag
denken aan Turgenjew's De verhalen van een jager,
aan de Boerennovellen, van Rechetnekow; aan
sommige werken van Dostojewsky, aan Om het geld,
van Potiekhine; aan de vorige werken van Tolsto
zelf, er is niets wat met zulk een Apostolischen
ijver de behoudenis der ziel predikt, wat zoo
waar en welsprekend is, omdat het opwelt uit
de ziel.
Een moechi aan wien Tolstoïdit zijn laatste
werk voorlas, maakte de opmerking:" dat Nikita
wel dom was, om op het oogenblik dat hij rustig
de vruchten van het onrechtvaardig verkregen
goed kon gaan genieten, ongevraagd en ongedwon
gen zijn schuld te bekennen!" Voor den moralist
was dit een nieuw en bedroevend bewijs voor de
macht der duisternis!
Even onverwacht als het stuk verscheen, even
onverwacht werd het na Paschen in (jen schouw
burg te Petersburg vertoond. Doch zeer kort. Een
bevel van hooger hand verbood de vertooning en
tevens den verkoop van den tekst, van de roode
boekjes, die in de straten van Petersburg tegen
lagen prijs te koop werden geboden.
Hoewel verboden, zal men het blijven lezen.
Met De macht der Duisternis zal het gaan als
met Mijn Geloof, dat ook al spoedig na de ver
schijning verboden werd ; in het geheim zal men
samenkomen bij hem wie het boek bezit, vrouwen
zullen er gedeelten van uit het hoofd leeren en
het mondeling verbreiden, studenten zullen in
de stilte van den nacht het overschrijven en het
heimelijk verspreiden in vele exemplaren.
Tolstoïzal met dit werk blijven de roepende
stem der zonden van het Russische volk.
J. H. RÖSSING.
J. W. DRAPER, Geschiedenis van de wor
steling tusschen godsdienst en weten
schap.
Het boek van Draper vond in ons land een gun
stig onthaal. Het beleeft thans in de vertaling van
Mr. Hubrecht den tweeden druk. Gevraagd om het
te beoordeelen, zal ik trachten den indruk weer
te geven, dien het, na herhaalde lezing, op mij
heeft gemaakt, terwijl ik tevens in herinnering
wil brengen wat de hoogleeraren Kuenen en van
der Wijck, de eerste in den Tijdspiegel van 1879
de tweede in den Gids van het jaar 1878, er over
in het midden hebben gebracht. Het werk trekt
nu eens aan en stoot dan weder af, want het be
vat stukken, die niemand, dan tot eigen schade,
ongelezen laat, en het lijdt aan gebreken, die men
niet over het hoofd kan zien.
De titel is onjuist. Daarover zijn alle beoor
deelaars de vertaler niet uitgezonderd het
eens. Hij toch spreekt van godsdienst, en moest
spreken van korkgeloof, beter nog van Roomsen
kerkgeloof, zooals uit de inleiding blijkt (p. XIII).
Het protestantisme wordt alleen terloops behan
deld. En natuurlijk, daar Draper cene verzoening
tusschen dit eu de wetenschap, onder zekere voor
waarden, zeer wel mogelijk acht. (p. 341) L'art
de faire un livre'' bezit de schrijver, naar dit boek
te oordeelen, niet. Het is, volgens prof. van der
Wijck, meer eene verzameling van soms gebrek
kig samenhangende hoofdstukken," dan een aan- j
eengeschakeld geheel, en verliest veel van zijn
waarde, omdat de auteur door het niet vermelden
van zijne bronnen, zich aan alle controle onttrekt.
Laat mij er bijvoegen, dat veel, wat met het on
derwerp volstrekt in geen verband staat en alzoo
niet ter zake dient, het lezen bemoeilijkt; dat
met de chronologie, bij het meêdeelen van namen
en feiten, meermalen op zeer zonderlinge wijze
wordt omgesprongen en het soms den schijn heeft
als zijn de door den auteur gemaakte
aanteekeningen en verzamelde bouwstoffen, zonder behoor
lijke verwerking, aaneengeregen. De vertaler, die
ter toelichting en tegenspraak bij en tegen Draper's
werk" de voornaamste bedenkingen der recensen
ten van den eersten druk en, hier en daar, ook
zijn eigene opmerkingen aan den voet van pagina's
plaatste, heeft, dit doende, do lezers aan zich ver
plicht, en een navolgenswaardig voorbeeld van on
partijdigheid geleverd.
In twaalf hoofdstukken worden achtereenvolgens
ter sprake gebracht: I. de oorsprong der
wetentenschap; II. het ontstaan en de verbastering van
het Christendom, benevens zijne verhouding tot de
wetenschap; III. de eerste of Zuidelijke kerkher
vorming; IV. de herleving der wetenschap; V. de
leer omtrent het wezen der ziel; VI. het geschil
over de samenstelling der wereld; VII. de strijd
over den ouderdom der aarde; VIII. de strijd over
den toetssteen der waarheid; IX. de twisten over
het wereldbestuur; X. de Latijnsche Christenheid
en do nieuwe beschaving: XI. do wetenschap en
de nieuwe beschaving; XII. de naderende crisis.
Over het algemeen zeggen de opschrift n ge
noegzaam wat de schrijver bedoelt. Ter ladere
toelichting er van alleen het volgenri» 'Vaper
vindt de bakermat der nieuwere wet'. ;hap in
de stichtingen van Ptolomaeus Soter, .u Alexan.
drie en haar grondslag in de door Aristotolcs voor
het eerst toegepaste (?) inductieve methode. Onder
de Zuidelijke kerkhervorming" verstaat hij, zon
derling genoeg! de opkomst van het, naar hij
beweert, door ^den invloed der Nestorianen opge
treden Mohammedanisme. In de herleving der
wetenschap" teekent hy de Saraceensche bescha
ving in Syrië, Mesopotamiëen Spanje; in het
daaropvolgende hoofdstuk, over het wezen der ziel,
het Averroïsme, dat ook.bij de Christenen,inzon
derheid büde Franciscaners ingang vond, doch
op het einde der Middeleeuwen door de inquisitie
gewelddadig werd onderdrukt. Bij de strijd over
het wereldbestuur" stelt hij de vraag: wet of won
der, terwijl mj in hoofdstuk XH eene critiek geelt
op het onfeilbaarheidsdogma, en op de gevaren
wijst, welke uit de aanneming van dit leerstuk
voortvloeien voor de vrije beoefening van de
wetenschap.
De voornaamste bezwaren, die Prof. Kuenen tegen
Draper'sboek in het midden brengt, komen in 't
kort op de volgende neer. Hij acht zoowel de
samenvoeging van zeer ongelijksoortige vragen en
onderwerpen, die b. v. het Catholicisme, maar niet
minder de Hervorming raken, als de gelijkstelling
van eigen wijsgeerige of theologische meeningen
met resultaten der wetenschap, zooals wij bieren
daar aantroffen, zeer bedenkelijke verschijnselen. Ook
meent hij, dat door den auteur aan den godsdienst
eischen worden gesteld, welke, als geheel buiten
zijn terrein gelegen, deze niet geroepen is te ver
vullen. Verder is, naar zijn oordeel, de
Americaansche schrijver een weinig betrouwbare gids, waar hij
zich beweegt op het gebied der critiek van den
Pentateuch; en ook niet genoeg op de hoogte van de
nieuwe werken over de geschiedenis van het Chris
tendom, om de Christelijke wereld onder
Constantijn en het leerstuk der Drie-een-heid billijk
te beoordeelen. Draper's verklaring van den oor
sprong van het Islamisme, uit den invloed der
Nestorianen, en die van de overwinningen der
opvolgers van Mohammed in Christelijke landen,
als straf voor der Christenen verzet tegen de
wetenschap, of als gevolg van het wijsgeerig zui
verder gehalte der Mohammodaansche leer, vinden
evenmin genade in zijne oogen, als de vereenzel
viging van de leer der onvoorwaardelijke
praedestinatie met die der wet van oorzaak en gevolg,
al zijn er punten van aanraking en overeenkomst
tusschen deze twee zienswijzen. Acht Kuenen voorts
Draper's beschuldigingen, die de Latijnsche Chris
tenwereld verantwoordelijk stellen voor haar ach
terlijkheid in beschaving, ten deele onrechtvaardig
en in den mond van eon verdediger der
eovlutietheorie, op zijn zachts gesproken, vreemd, hij kan
zich ook niet vereenigen met de bewering, dat
de nieuwere natuurwetenschap haar bakerraat zou
gehad hebben in Alexandrië, daar immers Du-Bois
Reymond duidelijk heeft aangetoond, dat de
eigenlijke natuurstudie en hare methode, den ouden
altijd vreemd gebleven, geboren is in de zestiende
eeuw, en eerst daarna allengs geworden is, want
ze thans is."
Vestigde de hoogleeraar van der Wijck even
eens de aandach op leemten, gebreken en on
nauwkeurigheden, hij noemde niettemin Draper's
boek wegslepend mooi'' en stichtelijk." Naar
mijn bescheiden meening echter zou het, om dien
lof te verdienen, minder partijdig en eenzijdig
moeten zijn, dan het inderdaad is.
De groote verdienste van den geschiedschrijver
toch is onpartijdigheid en objectiviteit. Hij moet
zoowel de licht- als schaduwzijde van personen,
en stelsels, en vereenigingen doen uitkomen; de
motieven, die tot eene daad leiden, in het juiste
licht plaatsen; rechtvaardige gevolgtrekkingen
maken uit de verzamelde feiten; de meeningen
van vroegeren tijd beoordeelen naar den tijd,
waarin zij zijn ontstaan, en zich, noch door sym
pathieën, noch door antipathieën, in zijne critiek
op menschen of theorieën van de wijs laten bren
gen. Dat Draper dit alles altijd en overal in acht
nam, meen ik te mogen betwijfelen.
Draper is een groot bewonderaar van
Aristoteles, en meent zijne ingenomenheid met dien
wijgeer te mogen bouwen op de door dezen ge
grondveste inductieve methode, waaraan wij ieder
lateren vooruitgang der wetenschap te danken
hebben." Wat hiervan aan is kan Lange ons
leeren, die, in zijne beroemde Geschichte des
Materialismus" (4te Ausgabe, p. 61) schrijft: Da
Aristoteles und l'Iato unter den Griechischen
Philosophen so Einflusz und Bedeutung weit
hervorragen, is ergiebt sich leicht die Neigung. sie
in oincn starren (iegensatz zu bringen, als hatte
man in ihnen die Vertreter zweier Hauptrichtungen
der Philosophie: der aprioristischen Speculation
und der rationellen Empirie. Die Wahrheit ist
aber, dass Aristoteles in starker Abhangigkeit von
Plato ein System geschaffen hat, welches, nicht
ohne inncre Widersprüche, den Schein der 'Empirie
mir allen jonen Fehlern verbindet, durch welche
die Socratisch-platonische Weltanschauung die
Empirische Forschung in der Wurzel verdirbt."
Lange houdt Aristoteles dan ook volstrekt niet
voor een groot natuurvorscher, on beweert el
ders, dat deze aan de toepassing van de Mathe
matica op het onderzoek van de natuur den weg
afsnijdt, in dcm er berall das Quantitative auf
Qualitatives zürückfiihrt, also genau den
umflckehrté\Veij einschliigt, wie die nenere
Naturwissenscbaft" (p. 67). Dat luidt anders dan wat
Drapor ons zegt, dio door zijne blinde ingenomen
heid met Aristoteles, ten overvloede onbillijk wordt
tegenover de Grieken v.óór dien tijd, als hij ver
zekert, dat deze voorheen nimmer proeven ge
nomen noch waarnemingen verricht, maar zich
hadden tovredengesteld mot niets dan overdenking
en nuttelooze bespiegeling."
Lange daarentegen leert ons, dat in de dagen
van Aristoteles op bet gebied van het natuur
kundig onderzoek viole Vorarbeiten vorhanden
waren."
Draper schijnt een aanhanger te zijn van do
Averroistische ernanatie- on absorbitie-thcorie, wat
hem natuurlijk volkomen vrij staat, als hij ons
maar niet wil wijs maken, dat deze theorie een
resultaat is der exacte wetenschap, en dat do
kerk, haar bestrijdende, de wetenschap bestreed.
Tegenover Draper's verzekering, dat Angustinus'
geschriften zijn een onsamenhangende droom",
neem ik do vrijheid een beroep te doen op Hase
(Kirchongeschichte, 7te Auflage. p. 145) die, hoe
wel erkennend dat ze zijn weitschweifig, voll
Wiedcrholungen und gestichte, oft gescbacklose
Wortspiole", tevens verklaart: Siecnthalten einen
unabsehbaren Reichthum des geistigen Lcbens,
eine tiefe Konntnisz des mcnschlichen Ilerzens
und in feurigen Zungen eine alles beherrschende
Liebe zu Gott." Ook het vonnis, in 't [algemeen
over de kerkvaders geveld, als zouden hunne op
vattingen omtrent den Almachtige al de ik
zeg: al de kenmerken van het verhevene mis
sen, eischt revisie. Eindelijk, vergeet onze auteur.
als hy instemt met het zoetsappige oordeel van
zekeren Dr. Shuckford: Die vaderen der Kerk,
ze ware.i brave menschen, maar geen lieden van
algemeëne ontwikkeling;" allereerst, dat braafheid
een machtige factor is in de ontwikkelingsgeschie
denis der menschheid, en ten tweede, dat de al
gemeëne ontwikkeling van toen, een andere was
dan die van onzen tijd. Augustinus b. v. had vóór
zijn' bekeering de scholen der wy'sbegeerte
doorloopen. En voor 't overige: il faut juger les crita
et les opinions d'après leur date."
Is Draper te verontschuldigen, als hij omtrent
het geloof der Kerk in de jaren na Tertullianus
schrijft: Het nam de oude Grieksche mythologie
in zich op. De Olympus werd hersteld, alleen de
godheden droegen andere namen" (p, 43.) Te
verontschuldigen, als hij verzekert niet dat een
enkele maar dat ieder bisschop toen uit eigen
belang, in de gemeente, onder zijne hoede gesteld,
aan eene leer, welke in vroeger, lang vervlogen dagen,
aldaar was gehuldigd, ingang trachtte te verschaf
fen?" (p. 66). Had jiiet iedere goede
dogmengeschiedenis van onzen tyd, 't zij die van Baur, of
van Hagenbach, hem in deze van zijne dwalingen
kunnen en moeten genezen? Zucht naar
aansluiting aan het Heidensch geloof moge mee
gewerkt hebben aan de samenstelling van de dog
matiek der Kerk, zij heeft niet alles gedaan. Zoo
dankt de Mariavereering, die ik volstrekt niet zal
verdedigen, niet in de eerste plaats haar ontstaan
aan den lust om oude voorstellingen in nieuwe
vormen te kleeden" alhoewel deze er zeker het
zijne toe heeft bijgedragen, om den Mariadienst
populair te maken, maar aan de betrekking, waarin
zij tot haar zoon, den Heiland, heeft gestaan.
(Slot volgt)
De versiering van onze Woning, door
J. B. KAM, architect. Haarlem.
Erven F. Bonn, 1886. 218 blzz.
Een boek, vol behartigenswaardige wenken!
Een boek, haast voor ieder-een De eerste volzin
strekke ter eere van den schrijver, die tevens
denker is; de tweede is niet bestemd eene be£
leefdheid aan het Nederlandsche publiek te zeggen.
Bladzij voor bladzij worden schier dingen ver
kondigd, die de meuschen om ons heen verwaar
lozen of in 't geheel niet kennen en die getuige
nis geven van de echtheid der beginselen, die in
den geest wonen van den Heer J. B. Kam.
De stijl getuigt van warme overtuigingen; van
geestdrift, van liefde. Hier en daar had de
schrijver zich wel kunnen spenen van sommige
wat al te gemeenzame uitdrukkingen (voor een
elegant leer- en leesboek).
Biografiesch is de Heer Kam mij onbekend. Wist
ik, dat hij jong was, dan zou ik zeggen. Er
zal met der tijd nog meer eenheid in zijne be
grippen komen." Er zijn hier en daar ongelijk
heden en onvolledigheden in zijn boek, die meer
der rijpheid van verstand allengs zou aanvullen.
Inmiddels veroorloof ik mij enkele aanmerkin
gen, die ik hoop, dat als te-recht-wijzingen zullen
kunnen gelden.
Blz. 17 zegt de schrijver: De groote werken
der oudere en nieuwere kunsttijdperken hebben
met den smaak niets te maken."
Daar men nu door smaak, in dezen zin, ver
staat : het oordeel, wanneer dit over
schoonheidsverschijnsels wordt uitgesproken, kan men licht
nagaan, dat de aangehaalde volzin niet veel zins
bevat.
Op de zelfde bladzijde wordt gezegd, dat wy'
dikwijls verbaasd zijn over de juistheid waar
mede geheel wilde volken hun voorwerpen van
dagelijksch gebruik weten te versieren." 't Is
waar, wat dat vercieren aangaat; maar de ver
bazing komt te onpas. Te vergeefs trouwens
hebben wij in het boek naar eene aanduiding ge
zocht van het onderscheid tusschen de kunst,
wier wordingsproces weinig verschilt van dat der
natuurprodukten, en de kunst, die met diepe
reflexie gepaard gaat.
Blz. 32 wordt de verkeerdheid van Vignolaas
invloed geweten aan de naauwkeurigheid, waar
mee hij en de zijnen de staten" der
architektonische verhoudingen" hebben opgemaakt. Zij
is veel meer toe te schrijven, aan de onjuistheid,
de onnaauwkeurigheid, waarmee men de antieke
proportiën tot bazis voor de
Renaissance-ordengenomen heeft.
Zeer juist is op bladz. 33 het woord tot ver
dediging van het goed recht van het pleister.
Op blz. 3(> en elders wordt, naar mijne meening,
té* onvoorwaardelijk het glimmen der houten meu
belen afgekeurd. Als men den schrijver hier
bijstemt, moet men metalen, maux en
edelsteenen, als elementen van cieraad, insgelijks afkeuren.
BI. 99 had gezegd moeten worden, dat de
ruelle, onder Louis XIV, zich allengs tot een ver
trek had uitgebreid.
BI. 106 wordt gezegd, dat de Gothische Kunst"
van de kerk" (het kerkgebouw) niet te scheiden
is. Onjuist: alle bouwwerken waren in de XlIIe,
XlVe en XVe Eeuw wat men noemt gothiesch.
Het gothiesch is, zoo als alle stijlen, het kenmerk:
van een tijdperk, niet van een gebouwsoort. Elk
tijdvak (vóór de XlXe Eeuw) had zijn stijl en
met lichte wijzigingen werden alle bouwwerken in
dien stijl uitgevoerd. Elders trouwens spreekt de
Heer Kam zelf van de Vlaamsche stadhuizen".
Hij bad er hallen, wagen, poorten, gildehuizen, enz.
enz. bij kunnen voegen.
Dat de Heer Renan te-recht zegt: De Gothische
bouwkunst (der XlVe Eeuw) leed aan dezelfde
kwaal als de wijsbegeerte en de dichtkunst: de
spitsvondigheid" had wel den steun van eenig
bewijs kunnen gebruiken.
Even min wordt bewezen (bl. 107), dat het be
zielende beginsel" in de bouwkunst der XlVe
Eeuw was verloren gegaan.
Blz. 112?113 wordt voorgesteld, of de Loggie
van Rafaël alleen merkwaardig waren door de
ornamentmotieven, die er in voorkomen. Aan de
liibbia (U Rafaello wordt niet gedacht.
Blz. 143 had kordaat gezegd moeten worden,