De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 29 mei pagina 5

29 mei 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 518 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND, daarom van tem een heldengestalte maakten, zoo verklaart Tolstoïhet in den geest, die den Rus het naast komt. Mijn Geloof zal voortaan voor den leek aoowel als voor theologant geen gesloten boek meer kunnen blijven. Zooals vroeger de kerk door tooneelvertooningen tot het volk sprak, zoo heeft Tolstoïheden gesproken. De macht, die de werken der duisternis ?op den boer hebben, heeft hij getracht te bestrijden door hem zijn eigen beeld voor te houden, hem te laten zien,wat geld en zucht naar geld, dronkenschap «n echtbreuk een ellende baart. Het bekommeren om vele dingen baart den dood, slechts n ding is noodig: het behoud der ziel. Zonder geld is men ongelukkig, maar met geld nog ongelukkiger, heeft hij thans van het tooneel gepredikt, den toeren laten zien waar het toe leidt, om een groot deel van den dag achter den kacheloven te te liggen, het geld van de bank uit de stad te halen en verder zich dronken te drinken. Tolstoïheeft het drama genoemd De Macht der Duisternis en werkelijk is men onder de lezing in duisteren nacht, nergens licht. Aan het slot rijst het licht, bij de behoudenis der ziel. Het lichaam gaat verloren, de ziel gered. De Macht der Duisternis toont ons de waarheid der opmerking van Flaubert, die eeng in een brief aan Turgenjew, vol bewondering over Tolstoï, vol vuur uitriep: II me semble qu'il y a parfois ?des choses a la Shakespeare! En werkelijk is men na de lezing van De Macht der Duisternis ge neigd te vragen: Wat is grooter, Macbeth of dit ?drama? By een vergelijking behoort Macbeth tot de kunstliteratuur, De Macht der Duisternis tot de natuur. De ziel, de geest van het volk, van den boer, klopt in dit drama, het is een stuk leven overgegaan in schrift. Bjj een rijken moechik, Petr. Ignitatch, voorde tweede maal gehuwd met Anissea, dient de bouwknecht Nikita. Petr. Ignatitch doet niets dan op den kacheloven liggen, zijn geld van de bank halen, eten en drinken. De moeder van Nikita, Matrena, een demonische vrouw, ziet bij een bezoek met haar man, Akim, aan de familie ge bracht, om haar zoon op te eischen die een meisje verleid heeft, welk een wanverhouding in het gezin heerscht. l)e man is het verdriet voor zijn vrouw, het geld onthoudt hij haar en verbergt iet, waar weet men niet. Matrena weet Nikita over te halen in de thee van den man vergif te doen en er achter te komen waar het geld is. De rijke moechik sterft en het geld wordt gevon den. Voor dit meesterlijk geschreven eerste be drijf zou Shakespeare heksen gekozen hebben, hier zijn het menschen. Het zich toeëigenen van het geld is te vergelijken bij IBSEN'S Brand, waar de vrouw het doode lichaam onvoegzaam behan delt om het geld te zoeken. MATRENA'S doel, haar zoon al dat geld te geven, wordt nu geteekend. Zij bewerkt dat, door haar zoon met de weduwe te doen trouwen. Van dat oogenblik begint het lijden. Nikita werkt niet meer, hij drinkt, gaat uit en slaapt. De dochter uit het eerste huwelijk van zijn vrouw verleidt hij. Een kind wordt geboren. De moeder dwingt haar zoon, het levend te begraven. Hij weigert en huivert terug. Door drank bevangen doodt hij het eindelijk. Van dat oogenbik heeft hij geen rust meer. Het eerste meisje, dat hij onge lukkig heeft gemaakt, thans getrouwd en geluk kig, verschijnt hem, zij doet hem gen enkel ver wijt, maar voor hem is het verleden, staande te genover het heden, nog grooter marteling. Aan zijn moeder heeft hij alles te wijten. Hij heeft haar, zijn vrouw, ja, iedereen reeds willen dooden, maar de onrust zijner ziel kan hij niet dooden. Zijn vrome vader wil niets meer van hem weten. Er is maar n uitweg: boete en berouw. Het lichaam moet vergaan, de ziel gered. Het laatste bedrijf, dat een geheel ongewone toestand voor ons westerlingen is, bevat de belijdenis zijner zonde. Op een feestmaal worden hem de woorden van zijn vader duidelijk: Keer tot je zelf in, Nikitka! Men moet een ziel hebben." Te mid den der vreugde bekent hij zijn zonde. Voor zijn vader valt hij eerbiedig neder, met het hoofd ter aarde, en smeekt: vader, om Christuswil vergeef mij!" Akim sluit zijn zoon in vervoering in zijn armen, juichende : God zal u Tergeven, mijn zoon! Gij hebt voor u zelf geen genade gevonden. Hij zal u genade geven!.... God! in uwe handen beveel ik mijn zoon !" Daarna levert hij hem zelf aan het gerecht over. De indruk die bij een dergelijk slot nablijft, is geweldig. Het geheel is waar en oprecht, dat zijn de Russen in hun literatuur steeds. Zooals by de Grieken goed en schoon een begrip vormde, zoo hebben de Russen voor waar en rechtvaardig" een woord: dat is kenmerkend. Er heerscht in De Macht der Duisternis een ijzeren noodzakelijkheid; met logische strengheid volgt het een uit het ander. En alles is bewerkt zonder jacht op effekf, of met gebruikmaking van kunstmiddelen. De afwezigheid van dit geknut sel verheft het drama tot een buitengewone hoogte. De macht des geloofs heeft do macht der Duisternis, die zoo zwaar op den Russischen boer drukt, aan het volk geopenbaard. Onder de vele typische schilderingen komt bijzonder in aanmerking een verloopcn, dron ken soldaat, die verklaart, wat een bankinstelling" is. De waarheid maakt die verklaring scherp en bitter. Al de personen zijn menschen, niet n is een tooneelheld. De schepping is naar de natuur: zij is een stuk Russisch volksleven, blijvend ge maakt. Het aangrijpendste, huiveringwekkende gedeelte in het 4e bedrijf staat eerder boven dan naast dat gedeelte van Shakespeare's Macbetb, waar zijn vrouw hem tot de moord aandrijft, hij de daad volvoert en met bebloede handen terug komt. In De Macht der Duisternis is Nikita door zijn moeder, Matrena aangezet, om het kind bui ten echt, te vermoorden. Hij aarzelt. Zij verwijt hem zijn zwakheid Ze geeft hem een houweel, duwt hem den kelder in, waar het kind is, om het onder den grond levend te begraven. Zij zelf licht met de lantaarn bij. Niketa komt woest den kelder weer nitvliegen, hij kan het kind niet ver moorden. Hij wil het kind de vrouwen geven. Zij gooien het hem terug. Als men zijn pleizier gehad heeft, moet men ?ook niet bang zijn vo<5r de gevolgen", snauwt zijn -moeder hem toe. Hij vliegt met den houweel op zijn vrouw.aan: Ga heen of ik vermoord je!" Zy' wijkt terug.x Nu op zyn moeder: Ik zal ook jou dooden,.... dooden, dooden, ga!" Hy' zwaait met den houweel om zich: Ik zal allen vermoor den! allen!" Zijn moeder maakt zijn vrouw de koele opmerking: Dat is de angst.... Dat is niets.... Die komt hij te boven!" Zij gaat naar hem toe, geeft hem sterken drank. Hij blijft vertwijfeld: Moeder, moeder, ik kan niet meer, ik kan niet meer, moeder, moeder heb medelijden met me!" En nu zijn moeder: Hoe ben je zoo bang, mijn jongen! Drink eens, dat geeft moed, neem wat vodka", drink wat." Met zoet, maar afschuwelijk geweld dringt zij hem den kelder in, hij hoort in zijn verbeelding reeds de beenderen kraken, het kind schreien; moeder, moeder waar brengt ge me toe!?" En zy: Ga mijn jongen, ga, de nacht maakt je bang; dat gaat voorbij, de tijd wischt alles uit. Het meisje trouwt en jij zelf zult er niet meer aan denken. Maar drink dan, zoo, drink wat, ik zal je helpen!" En dan ge schiedt de vreeslijke daad. De macht der duisternis is schier met geen enkel werk te vergelijken, de Russische boeren zijn met een eenvoudigheid en aangrijpende waar heid geteekend, die zijns gelijken zoekt. Men mag denken aan Turgenjew's De verhalen van een jager, aan de Boerennovellen, van Rechetnekow; aan sommige werken van Dostojewsky, aan Om het geld, van Potiekhine; aan de vorige werken van Tolsto zelf, er is niets wat met zulk een Apostolischen ijver de behoudenis der ziel predikt, wat zoo waar en welsprekend is, omdat het opwelt uit de ziel. Een moechi aan wien Tolstoïdit zijn laatste werk voorlas, maakte de opmerking:" dat Nikita wel dom was, om op het oogenblik dat hij rustig de vruchten van het onrechtvaardig verkregen goed kon gaan genieten, ongevraagd en ongedwon gen zijn schuld te bekennen!" Voor den moralist was dit een nieuw en bedroevend bewijs voor de macht der duisternis! Even onverwacht als het stuk verscheen, even onverwacht werd het na Paschen in (jen schouw burg te Petersburg vertoond. Doch zeer kort. Een bevel van hooger hand verbood de vertooning en tevens den verkoop van den tekst, van de roode boekjes, die in de straten van Petersburg tegen lagen prijs te koop werden geboden. Hoewel verboden, zal men het blijven lezen. Met De macht der Duisternis zal het gaan als met Mijn Geloof, dat ook al spoedig na de ver schijning verboden werd ; in het geheim zal men samenkomen bij hem wie het boek bezit, vrouwen zullen er gedeelten van uit het hoofd leeren en het mondeling verbreiden, studenten zullen in de stilte van den nacht het overschrijven en het heimelijk verspreiden in vele exemplaren. Tolstoïzal met dit werk blijven de roepende stem der zonden van het Russische volk. J. H. RÖSSING. J. W. DRAPER, Geschiedenis van de wor steling tusschen godsdienst en weten schap. Het boek van Draper vond in ons land een gun stig onthaal. Het beleeft thans in de vertaling van Mr. Hubrecht den tweeden druk. Gevraagd om het te beoordeelen, zal ik trachten den indruk weer te geven, dien het, na herhaalde lezing, op mij heeft gemaakt, terwijl ik tevens in herinnering wil brengen wat de hoogleeraren Kuenen en van der Wijck, de eerste in den Tijdspiegel van 1879 de tweede in den Gids van het jaar 1878, er over in het midden hebben gebracht. Het werk trekt nu eens aan en stoot dan weder af, want het be vat stukken, die niemand, dan tot eigen schade, ongelezen laat, en het lijdt aan gebreken, die men niet over het hoofd kan zien. De titel is onjuist. Daarover zijn alle beoor deelaars de vertaler niet uitgezonderd het eens. Hij toch spreekt van godsdienst, en moest spreken van korkgeloof, beter nog van Roomsen kerkgeloof, zooals uit de inleiding blijkt (p. XIII). Het protestantisme wordt alleen terloops behan deld. En natuurlijk, daar Draper cene verzoening tusschen dit eu de wetenschap, onder zekere voor waarden, zeer wel mogelijk acht. (p. 341) L'art de faire un livre'' bezit de schrijver, naar dit boek te oordeelen, niet. Het is, volgens prof. van der Wijck, meer eene verzameling van soms gebrek kig samenhangende hoofdstukken," dan een aan- j eengeschakeld geheel, en verliest veel van zijn waarde, omdat de auteur door het niet vermelden van zijne bronnen, zich aan alle controle onttrekt. Laat mij er bijvoegen, dat veel, wat met het on derwerp volstrekt in geen verband staat en alzoo niet ter zake dient, het lezen bemoeilijkt; dat met de chronologie, bij het meêdeelen van namen en feiten, meermalen op zeer zonderlinge wijze wordt omgesprongen en het soms den schijn heeft als zijn de door den auteur gemaakte aanteekeningen en verzamelde bouwstoffen, zonder behoor lijke verwerking, aaneengeregen. De vertaler, die ter toelichting en tegenspraak bij en tegen Draper's werk" de voornaamste bedenkingen der recensen ten van den eersten druk en, hier en daar, ook zijn eigene opmerkingen aan den voet van pagina's plaatste, heeft, dit doende, do lezers aan zich ver plicht, en een navolgenswaardig voorbeeld van on partijdigheid geleverd. In twaalf hoofdstukken worden achtereenvolgens ter sprake gebracht: I. de oorsprong der wetentenschap; II. het ontstaan en de verbastering van het Christendom, benevens zijne verhouding tot de wetenschap; III. de eerste of Zuidelijke kerkher vorming; IV. de herleving der wetenschap; V. de leer omtrent het wezen der ziel; VI. het geschil over de samenstelling der wereld; VII. de strijd over den ouderdom der aarde; VIII. de strijd over den toetssteen der waarheid; IX. de twisten over het wereldbestuur; X. de Latijnsche Christenheid en do nieuwe beschaving: XI. do wetenschap en de nieuwe beschaving; XII. de naderende crisis. Over het algemeen zeggen de opschrift n ge noegzaam wat de schrijver bedoelt. Ter ladere toelichting er van alleen het volgenri» 'Vaper vindt de bakermat der nieuwere wet'. ;hap in de stichtingen van Ptolomaeus Soter, .u Alexan. drie en haar grondslag in de door Aristotolcs voor het eerst toegepaste (?) inductieve methode. Onder de Zuidelijke kerkhervorming" verstaat hij, zon derling genoeg! de opkomst van het, naar hij beweert, door ^den invloed der Nestorianen opge treden Mohammedanisme. In de herleving der wetenschap" teekent hy de Saraceensche bescha ving in Syrië, Mesopotamiëen Spanje; in het daaropvolgende hoofdstuk, over het wezen der ziel, het Averroïsme, dat ook.bij de Christenen,inzon derheid büde Franciscaners ingang vond, doch op het einde der Middeleeuwen door de inquisitie gewelddadig werd onderdrukt. Bij de strijd over het wereldbestuur" stelt hij de vraag: wet of won der, terwijl mj in hoofdstuk XH eene critiek geelt op het onfeilbaarheidsdogma, en op de gevaren wijst, welke uit de aanneming van dit leerstuk voortvloeien voor de vrije beoefening van de wetenschap. De voornaamste bezwaren, die Prof. Kuenen tegen Draper'sboek in het midden brengt, komen in 't kort op de volgende neer. Hij acht zoowel de samenvoeging van zeer ongelijksoortige vragen en onderwerpen, die b. v. het Catholicisme, maar niet minder de Hervorming raken, als de gelijkstelling van eigen wijsgeerige of theologische meeningen met resultaten der wetenschap, zooals wij bieren daar aantroffen, zeer bedenkelijke verschijnselen. Ook meent hij, dat door den auteur aan den godsdienst eischen worden gesteld, welke, als geheel buiten zijn terrein gelegen, deze niet geroepen is te ver vullen. Verder is, naar zijn oordeel, de Americaansche schrijver een weinig betrouwbare gids, waar hij zich beweegt op het gebied der critiek van den Pentateuch; en ook niet genoeg op de hoogte van de nieuwe werken over de geschiedenis van het Chris tendom, om de Christelijke wereld onder Constantijn en het leerstuk der Drie-een-heid billijk te beoordeelen. Draper's verklaring van den oor sprong van het Islamisme, uit den invloed der Nestorianen, en die van de overwinningen der opvolgers van Mohammed in Christelijke landen, als straf voor der Christenen verzet tegen de wetenschap, of als gevolg van het wijsgeerig zui verder gehalte der Mohammodaansche leer, vinden evenmin genade in zijne oogen, als de vereenzel viging van de leer der onvoorwaardelijke praedestinatie met die der wet van oorzaak en gevolg, al zijn er punten van aanraking en overeenkomst tusschen deze twee zienswijzen. Acht Kuenen voorts Draper's beschuldigingen, die de Latijnsche Chris tenwereld verantwoordelijk stellen voor haar ach terlijkheid in beschaving, ten deele onrechtvaardig en in den mond van eon verdediger der eovlutietheorie, op zijn zachts gesproken, vreemd, hij kan zich ook niet vereenigen met de bewering, dat de nieuwere natuurwetenschap haar bakerraat zou gehad hebben in Alexandrië, daar immers Du-Bois Reymond duidelijk heeft aangetoond, dat de eigenlijke natuurstudie en hare methode, den ouden altijd vreemd gebleven, geboren is in de zestiende eeuw, en eerst daarna allengs geworden is, want ze thans is." Vestigde de hoogleeraar van der Wijck even eens de aandach op leemten, gebreken en on nauwkeurigheden, hij noemde niettemin Draper's boek wegslepend mooi'' en stichtelijk." Naar mijn bescheiden meening echter zou het, om dien lof te verdienen, minder partijdig en eenzijdig moeten zijn, dan het inderdaad is. De groote verdienste van den geschiedschrijver toch is onpartijdigheid en objectiviteit. Hij moet zoowel de licht- als schaduwzijde van personen, en stelsels, en vereenigingen doen uitkomen; de motieven, die tot eene daad leiden, in het juiste licht plaatsen; rechtvaardige gevolgtrekkingen maken uit de verzamelde feiten; de meeningen van vroegeren tijd beoordeelen naar den tijd, waarin zij zijn ontstaan, en zich, noch door sym pathieën, noch door antipathieën, in zijne critiek op menschen of theorieën van de wijs laten bren gen. Dat Draper dit alles altijd en overal in acht nam, meen ik te mogen betwijfelen. Draper is een groot bewonderaar van Aristoteles, en meent zijne ingenomenheid met dien wijgeer te mogen bouwen op de door dezen ge grondveste inductieve methode, waaraan wij ieder lateren vooruitgang der wetenschap te danken hebben." Wat hiervan aan is kan Lange ons leeren, die, in zijne beroemde Geschichte des Materialismus" (4te Ausgabe, p. 61) schrijft: Da Aristoteles und l'Iato unter den Griechischen Philosophen so Einflusz und Bedeutung weit hervorragen, is ergiebt sich leicht die Neigung. sie in oincn starren (iegensatz zu bringen, als hatte man in ihnen die Vertreter zweier Hauptrichtungen der Philosophie: der aprioristischen Speculation und der rationellen Empirie. Die Wahrheit ist aber, dass Aristoteles in starker Abhangigkeit von Plato ein System geschaffen hat, welches, nicht ohne inncre Widersprüche, den Schein der 'Empirie mir allen jonen Fehlern verbindet, durch welche die Socratisch-platonische Weltanschauung die Empirische Forschung in der Wurzel verdirbt." Lange houdt Aristoteles dan ook volstrekt niet voor een groot natuurvorscher, on beweert el ders, dat deze aan de toepassing van de Mathe matica op het onderzoek van de natuur den weg afsnijdt, in dcm er berall das Quantitative auf Qualitatives zürückfiihrt, also genau den umflckehrté\Veij einschliigt, wie die nenere Naturwissenscbaft" (p. 67). Dat luidt anders dan wat Drapor ons zegt, dio door zijne blinde ingenomen heid met Aristoteles, ten overvloede onbillijk wordt tegenover de Grieken v.óór dien tijd, als hij ver zekert, dat deze voorheen nimmer proeven ge nomen noch waarnemingen verricht, maar zich hadden tovredengesteld mot niets dan overdenking en nuttelooze bespiegeling." Lange daarentegen leert ons, dat in de dagen van Aristoteles op bet gebied van het natuur kundig onderzoek viole Vorarbeiten vorhanden waren." Draper schijnt een aanhanger te zijn van do Averroistische ernanatie- on absorbitie-thcorie, wat hem natuurlijk volkomen vrij staat, als hij ons maar niet wil wijs maken, dat deze theorie een resultaat is der exacte wetenschap, en dat do kerk, haar bestrijdende, de wetenschap bestreed. Tegenover Draper's verzekering, dat Angustinus' geschriften zijn een onsamenhangende droom", neem ik do vrijheid een beroep te doen op Hase (Kirchongeschichte, 7te Auflage. p. 145) die, hoe wel erkennend dat ze zijn weitschweifig, voll Wiedcrholungen und gestichte, oft gescbacklose Wortspiole", tevens verklaart: Siecnthalten einen unabsehbaren Reichthum des geistigen Lcbens, eine tiefe Konntnisz des mcnschlichen Ilerzens und in feurigen Zungen eine alles beherrschende Liebe zu Gott." Ook het vonnis, in 't [algemeen over de kerkvaders geveld, als zouden hunne op vattingen omtrent den Almachtige al de ik zeg: al de kenmerken van het verhevene mis sen, eischt revisie. Eindelijk, vergeet onze auteur. als hy instemt met het zoetsappige oordeel van zekeren Dr. Shuckford: Die vaderen der Kerk, ze ware.i brave menschen, maar geen lieden van algemeëne ontwikkeling;" allereerst, dat braafheid een machtige factor is in de ontwikkelingsgeschie denis der menschheid, en ten tweede, dat de al gemeëne ontwikkeling van toen, een andere was dan die van onzen tijd. Augustinus b. v. had vóór zijn' bekeering de scholen der wy'sbegeerte doorloopen. En voor 't overige: il faut juger les crita et les opinions d'après leur date." Is Draper te verontschuldigen, als hij omtrent het geloof der Kerk in de jaren na Tertullianus schrijft: Het nam de oude Grieksche mythologie in zich op. De Olympus werd hersteld, alleen de godheden droegen andere namen" (p, 43.) Te verontschuldigen, als hij verzekert niet dat een enkele maar dat ieder bisschop toen uit eigen belang, in de gemeente, onder zijne hoede gesteld, aan eene leer, welke in vroeger, lang vervlogen dagen, aldaar was gehuldigd, ingang trachtte te verschaf fen?" (p. 66). Had jiiet iedere goede dogmengeschiedenis van onzen tyd, 't zij die van Baur, of van Hagenbach, hem in deze van zijne dwalingen kunnen en moeten genezen? Zucht naar aansluiting aan het Heidensch geloof moge mee gewerkt hebben aan de samenstelling van de dog matiek der Kerk, zij heeft niet alles gedaan. Zoo dankt de Mariavereering, die ik volstrekt niet zal verdedigen, niet in de eerste plaats haar ontstaan aan den lust om oude voorstellingen in nieuwe vormen te kleeden" alhoewel deze er zeker het zijne toe heeft bijgedragen, om den Mariadienst populair te maken, maar aan de betrekking, waarin zij tot haar zoon, den Heiland, heeft gestaan. (Slot volgt) De versiering van onze Woning, door J. B. KAM, architect. Haarlem. Erven F. Bonn, 1886. 218 blzz. Een boek, vol behartigenswaardige wenken! Een boek, haast voor ieder-een De eerste volzin strekke ter eere van den schrijver, die tevens denker is; de tweede is niet bestemd eene be£ leefdheid aan het Nederlandsche publiek te zeggen. Bladzij voor bladzij worden schier dingen ver kondigd, die de meuschen om ons heen verwaar lozen of in 't geheel niet kennen en die getuige nis geven van de echtheid der beginselen, die in den geest wonen van den Heer J. B. Kam. De stijl getuigt van warme overtuigingen; van geestdrift, van liefde. Hier en daar had de schrijver zich wel kunnen spenen van sommige wat al te gemeenzame uitdrukkingen (voor een elegant leer- en leesboek). Biografiesch is de Heer Kam mij onbekend. Wist ik, dat hij jong was, dan zou ik zeggen. Er zal met der tijd nog meer eenheid in zijne be grippen komen." Er zijn hier en daar ongelijk heden en onvolledigheden in zijn boek, die meer der rijpheid van verstand allengs zou aanvullen. Inmiddels veroorloof ik mij enkele aanmerkin gen, die ik hoop, dat als te-recht-wijzingen zullen kunnen gelden. Blz. 17 zegt de schrijver: De groote werken der oudere en nieuwere kunsttijdperken hebben met den smaak niets te maken." Daar men nu door smaak, in dezen zin, ver staat : het oordeel, wanneer dit over schoonheidsverschijnsels wordt uitgesproken, kan men licht nagaan, dat de aangehaalde volzin niet veel zins bevat. Op de zelfde bladzijde wordt gezegd, dat wy' dikwijls verbaasd zijn over de juistheid waar mede geheel wilde volken hun voorwerpen van dagelijksch gebruik weten te versieren." 't Is waar, wat dat vercieren aangaat; maar de ver bazing komt te onpas. Te vergeefs trouwens hebben wij in het boek naar eene aanduiding ge zocht van het onderscheid tusschen de kunst, wier wordingsproces weinig verschilt van dat der natuurprodukten, en de kunst, die met diepe reflexie gepaard gaat. Blz. 32 wordt de verkeerdheid van Vignolaas invloed geweten aan de naauwkeurigheid, waar mee hij en de zijnen de staten" der architektonische verhoudingen" hebben opgemaakt. Zij is veel meer toe te schrijven, aan de onjuistheid, de onnaauwkeurigheid, waarmee men de antieke proportiën tot bazis voor de Renaissance-ordengenomen heeft. Zeer juist is op bladz. 33 het woord tot ver dediging van het goed recht van het pleister. Op blz. 3(> en elders wordt, naar mijne meening, té* onvoorwaardelijk het glimmen der houten meu belen afgekeurd. Als men den schrijver hier bijstemt, moet men metalen, maux en edelsteenen, als elementen van cieraad, insgelijks afkeuren. BI. 99 had gezegd moeten worden, dat de ruelle, onder Louis XIV, zich allengs tot een ver trek had uitgebreid. BI. 106 wordt gezegd, dat de Gothische Kunst" van de kerk" (het kerkgebouw) niet te scheiden is. Onjuist: alle bouwwerken waren in de XlIIe, XlVe en XVe Eeuw wat men noemt gothiesch. Het gothiesch is, zoo als alle stijlen, het kenmerk: van een tijdperk, niet van een gebouwsoort. Elk tijdvak (vóór de XlXe Eeuw) had zijn stijl en met lichte wijzigingen werden alle bouwwerken in dien stijl uitgevoerd. Elders trouwens spreekt de Heer Kam zelf van de Vlaamsche stadhuizen". Hij bad er hallen, wagen, poorten, gildehuizen, enz. enz. bij kunnen voegen. Dat de Heer Renan te-recht zegt: De Gothische bouwkunst (der XlVe Eeuw) leed aan dezelfde kwaal als de wijsbegeerte en de dichtkunst: de spitsvondigheid" had wel den steun van eenig bewijs kunnen gebruiken. Even min wordt bewezen (bl. 107), dat het be zielende beginsel" in de bouwkunst der XlVe Eeuw was verloren gegaan. Blz. 112?113 wordt voorgesteld, of de Loggie van Rafaël alleen merkwaardig waren door de ornamentmotieven, die er in voorkomen. Aan de liibbia (U Rafaello wordt niet gedacht. Blz. 143 had kordaat gezegd moeten worden,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl