Historisch Archief 1877-1940
No. 519
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
va» Tlüt en volharding, door de artisten van den
Parkschouwburg gegeven, zullen 4e overtuiging
?wekken, flat men ook een artistieken plicht ver
vult, wanneer men by herhaling de voorstellingen
gaat bijwonen.
Aan Mej. van Zandt Was de rol van Rosine op
gedragen. Deze artiste is althans in den Park*
schouwburg eene «nouvelle recrue", en zy zal er
wel spoedig_ thuis raken. Want het talrijke publiek
dat haar in de belangrftke rol van Rosine toe
juichte heeft het haar gemakkelijk gemaakt.
Trouwens ze beschikt over goede stemmiddelen
en heeft wat coloratuur, maar haar stijl moet nog
verbeterd worden. Pe heer Orelio was als Bartholo,
wat den zang betreft, zeer goed, en zyn snel
wordt heel wat beter. Doch de grime was met
in overeenstemming met de eischen der rol, die
het komische ontleent aan de situaties en niet
aan de schelle tinten van de saillante deolen des
g«lJaats. De rol van den kardinaal de Brogny in
de Jodin was voor den heer Schmier niet
zoo goed geschikt als die van Basilio in de
Barbier. Wij constateeren met genoegen, dat
de zang in vele opzichten recht verdienstelijk
mocht heeten. Het air de la Calomnie bleek goed
ingestudeerd. De Heer Verbijn is nog niet in staat
de moeilijke passages, die in de rol van Almaviva
voorkomen, technisch op bevredigende wyze
uittevoeren. Daarenboven is zijne persoonlijkheid niet
byster geschikt om met goed gevolg de figuur
van den jongen graaf te veraanschouwelijken. Als
fort-tenor voldoet hij ongetwijfeld veel beter en
waar in het hooge register enkele tonen met
volle kracht kunnen gezongen worden, is de heer
Verbijn van zijn succes haast zeker.
Wie een lustigen, levendigen en lossen Figaro
op de planken wil zien, heett slechts te letten op
de wijze waarop de heer Albers deze rol voor
stelt. En de zang is niet minder te prijzen.
Dat aan de heeren de la Fuente en de Groot
(orkest en regie) een woord van lof toekomt,
spreekt wel van zelf. Kooriedea en instrumen
talisten kweten zieh eveneens verdienstelijk van
hunne taak.
Over de beide voorstellingen, die als benefiet
van den orkestmeester de la Fuente en den di
recteur de Groot gegeven werden, behoeven wij
onze lezers niet breedvoerig te onderhouden. Zy
slaagden naar wensch en werden door een talrijk
publiek bijgewoond.
Als zangnummers kwamen o. a. op het pro
gramma eenige liederen van Nederlandsche com
ponisten voor: Zes loverkens van Mcolai; Mijn
Vaderland, F. J. van der Heyden; Uitvliegen, Dr.
Pvjzel; alsmede liederen van Henri F. R. Brandts
Buys. Het doet ons genoegen dat bij de keuze
der solovoordrachlen ook aan onze componisten
recht wordt gedaan. De artisten van de
Hollandsche opera kunnen nu en dan de aandacht
van ons publiek op de beste Nederlandsche lie
deren vestigen. Dan zal het niet uitblijven of ze
worden nog meer dan thans ook in. den familie
kring bekend en.... gewaardeerd.
De heer S. Pons (bariton) uit Brussel gaf met
medewerking van mej. Marguerite Jahn, en de
heeren Albers (bariton), Karel Bruske (bas), H.
Meerlo (alt) en L. H. Meerlo (cello) een vocaal
en instrumentaal concert in het gebouw van den
Werkenden Stand, dat door een vrij talrijk en
belangstellend publiek werd bijgewoond. Aan toe
juichingen ontbrak het niet; wij zouden zelfs het
applaus wat minder krachtig geVenscht hebben.
Wanneer de tevredenheid van het publiek na de
voordracht van elk nummer met dezelfde inten
siteit wordt kenbaar gemaakt gemaakt, valt er
niet uit op te maken of men met eene artistieke
appreciatie te doen heeft.
De heer Pons zong in het eerste deel eene
melodie van Ruper van luttel beteekenis. Met de
aria van Massenet en het nummer uit la Favorite
behaalde hy veel succes. In het hooge register
is de stem fraai ontwikkeld, uitspraak en adem
haling waren verdienstelijk, doch het lage register
mist alle sonoriteit.
Het optreden van den heer Karel Bruske (bas)
wekte eenige belangstelling, wijl bekend was, dat
deze jeugdige zanger sedert eenigen tijd onder
de leiding van den heer Desuiten uit 's-Hage
had gestudeerd en iets voor de kunst beloofde.
Aan stemmiddelen ontbreekt het hem niet, doch
techniek, styl en uitspraak zijn die van een leer
ling voor wien de tijd om in het publiek op te
treden, nog lang niet gekomen is. De andere
medewerkenden kweten zich verdienstelijk van
hun taak.
Met bizonder genoegen hebben wij aan de
uitnoodiging gevolg gegeven, ons door den heer
Leonard van Loenen toegezonden. Het klassikale
piano-onderwijs heeft langzamerhand ten onzent
heel wat voorstanders gewonnen, die vroeger alleen
in hoofdelyk onderricht heil meenden te vinden.
En wie de uitvoering der verschillende nummers
van het programma in het gebouw van den Werken
den Stand heeft bygeftoond, zal met ons over de
resultaten tevreden kunnen wezen. Op het pro
gramma kwam geen enkel solonummer voor. Het
aantal executanten liep van 5 tot 30. De pianisten
van verschillenden leeftijd hadden blijkbaar met
grooten lust hunne taak voorbereid en wisten zich
met groote oplettendheid naar de aanwijzingen
omtrent beweging en schakeering te richten.
Wij willen niet in bizonderheden de uitvoering
bespreken. Alleen was naar onze meening de
Leonore-ouverture No. 3 in alle opzichten voor
treffelijk. En het is ons eene behoefte den Heer
van Loenen met het behaalde succes geluk te
wenschen. Dat de instelling van den heer van
Loenen aan degelijkheid niets te wenschen over
laat, was in de hoofdstad genoegzaam bekende
doen het is aangenaam de gelegenheid te ver
krijgen bij vernieuwing eene overtuiging te vesti
gen die van aangenamen aard is. En de talrijke
genoodigden werden daartoe volkomen in staat
gesteld. H. C. P. D.
CORNELIS SPRINGER.
25 Mei 1817?1887:
Wie zou het vermoeden, wanneer men de steeds
werkzame, bloeiende kunst van Springer aan
schouwt, dat de maker van zooveel smaakvols en
schoons zijn kunstbroeders Rochussen en Bosboom
nu als zeventigjarige de hand reikt en hun met
Schill er mag toeroepen :
Gewahrt mir die Bitte,
In Eurem Bnnde der Dritte.'
Een merkwaardige bond! Wie kent de kunst
van Springer niet; wie heeft niet in elke kunst
verzameling, in elk salon, op elke tentoonstelling
met genoegen stilgestaan voor een stads- of
dorpsgezicht, hetzy uit eene vaderlandsche gemeente,
hetzij uit den vreemde, om in die nauwkeurige
uitvoerige voorstelling het keurig penseel van
Springer te bewonderen en de welgelykende af
beelding te waardeeren.
Honderden en duizenden herkennen in de uit
voerige voorstelling van het stadhuis te Alkmaar,
in eene der grachten van Amsterdam, een buurtje
te Hoorn, het Raadhuis te Paderbprn of de fon
tein te Neurenberg, het huis dat zy bewonen, de
buurt hunner vrienden, de heerlyke plek, waar
zij gecotvolle oogenblikken hebben doorgebracht.
Dat alles was in hoofdzaak in hunne herinnering
gebleven, doch nu brengt de kunstenaar hun dat
scherp en duidelijk, van de schilderachtigste zyde
voor oogen. Want aan die nabootsing ontbreekt
niets; alles is met zeldzame nauwkeurigheid weer
gegeven. Het schijnt ons alleen nu pittoresker
toe, dan wy het in de werkelijkheid opmerkten.
Dit nu is natuurlijk het geheim van den kunste
naar, die het juiste oogenbük wist. te kiezen,.
waarop het stads- of dorpsgezicht zich het schoonste
voordeed, en die daarenboven het pittoreske weet
te doen spreken. Men herlnnere zich slechts het
stadhuis te Paderborn, een van de voortreffelijkste
schilderyen, die Springer m. i. gewrocht heeft.
Met eene kunstvaardigheid, eene techniek, die u
doet vermoeden, dat deze schilder zijn penseel
als eene schrijfpen hanteert, is dit r\jke stadsge
zicht in al zyne details op het doek gebracht,
bijna zoude men zeggen: geschreven.
Zoo is deze vruchtbare kunstenaar met zyn
studieboek onder den arm ons Vaderland en een
deel van Europa doorgetrokken, overal stand
houdende, waar hem een mooi gebouw, een schil
derachtig plekje, eene teekenachtige buurt trof.
Alle gebouwen in ons land, die historische
beteekenis of hooge artistieke waarde hebben, zyn door
Springer nauwkeurig en teekenachtig op het doek
gebracht. Men ziet het de correcte lijnen zijner
gebouwen aan, dat er bouwmeestersbioed door de
aderen van dezen schilder vloeit, en dat hy met
oneindig grooter kennis en geweten dan de meeste
stadsgezichtsschilders de architectonische schoon
heid der gebouwen doet uitkomen. Met vaste hand
en grondige kennis zijn al die lijnen en ornamen
ten aangebracht. Zoo doet hij op het paneel de
statige, deftige boerenhuizen uit de 17e en 18e
eeuw van Amsterdam herrijzen, en om de illusie
volkomen te maken, bewolkt hij die straten en
grachten met levendige en afwisselende stoffage.
In zijne zonnige straten en lommerrijke grachten,
op zijn spiegelglad water of van het zonlicht tinte
lende pleinen wemelt het van allerlei figuren uit den
tijd, waartoe de bouwstijl der huizen behoort. Rijke
burgers stappen uit hun draagkoets; sjouwerlui
dragen de balen koffie het pakhuis in; poorters
loopen vol bedrijvigheid over de straat. In stand
en houding brengt Springer de grootste verschei
denheid. Die met smaak en vernuft aangebrache
stoft'age schenkt eene bijzondere levendigheid en>
aantrekkelijkheid aan zijne schilderijen, en de
leek, die eerst op eenigen afstand door het be
koorlijk stadsgezicht wordt geboeid, treedt met
vernieuwde belangstelling naderbij om zich in al
het weldoordachte bijwerk te vermeien. Daarvoor
behoeft Springer do hulp van anderen niet te
borgen, gelijk het zoo menigmaal gaat, en met
dezelfde bekwaamheid en vlugheid als hij de
teekenachtige gebouwen en buurten van Holland
en Duitschland afbeeldt, brengt hij den edelman
of hopman der 17e eeuw, den Noord-Hollandschen
boer of Duitschen landweerman van onzen tijd op
zijn paneelen.
Zoo ooit in eenige stad een jongeling van aanleg
ontgloeien moeht voor het schilderachtige zijner
omgeving, dan voorzeker Springer voor het pitto
reske Amsterdam, het Venetiëvan het Noorden,
met zijne typische woonhuizen, prachtige koop
manspaleizen, breede grachten, nevelige luchten
en een rijkdom van stoffage, zooals men het alleen
in wereldhandelsteden opmerkt. Voor zulk een
ontvankelijk schildersoog is Amsterdam een dorado.
En heeft Springer deze groote verplichting aan
de hoofdstad, waarvan hij een zoon is, dat zij hem
van kindsbeen af in al hare schoonheden en be
koorlijkheden ingewijd heeft, niet minder verplich
ting heeft Amsterdam aan haren weibegaafden,
zeldzaamvruchtbaren zoon, die al hare heerlijkheid
verlevendigd en tot de populariteit van haar
schilderachtig beeld in het buitenland zoo krachtig
bijgedragen heeft.
Hetzij Springer met olie- of waterverf, met
sepia of houtskool zijne kunst vertolkt, altijd is
en blijft hij de nauwgezette kunstenaar, die zich
aan het geringste onderdeel gelegen laat liggen,
en voor wien niets te onbeduidend is. Zoo gij
ooit in het logement Kaiserwerth in het
middeneeuwsche Goslar in den Harz hebt vertoefd, en
het gelukkig toeval bracht u later Springer's
schilderij of houtskoolteekening van dat onverge
telijk plein voor oogen, dan zult ge met mij
erkennen', dat zulk eene verfrissching uwer herinne
ringen tot eene der aangenaamste gewaarwordin
gen van een toerist behoort.
Zoo gij nimmer in de zalen van Arti of elders
eene houtskoolteekening van Springer hebt be
wonderd, met welk weerbarstig middel deze
kunstenaar zulk eene ruimte en grootheid, zulk
eene diepte en kleur weet uit te drukken, dan
hebt gij u van een waar kunstgenot beroofd. In
uitgelezen kunstverzamelingen zult gij Springer's
genoeg vinden, want welk eigenaar van kabinet
of portefeuille zou zich gelukkig schatten, indien
de kunst van Springer niet in zijne collectie be
grepen ware.
Even gemakkelijk gaat dit altijd echter niet,
want hoe vruchtbaar het penseel of de teekenpen
van onzen nu zeventigjarige ook moge wezen,
even vlug zijn kunstkooper en kunstvriend bij de
hand- om zich van het bezit daarvan te verzekeren.
Moge Springer nog lang de kracht en lust be
houden , om ons het schilderachtige Nederland^ de
aardige, ouderwetsche buurtjes, het Amsterdam
der 17e eeuw, kortom, alles wat zijn kunstenaars
oog treft, met zooveel smaak, zooveel kunst
en zooveel kunstvaardigheid te vertolken.
JOHAB GBAM.
MODERNE ROMANSCHRIJVERS.
I.
Lêon Hennique.
La Dévouée. Paris, Charpentier 1878.
L' affaire du, grand 7 (in) Les soirees de
Médan. Paris, Charpentier, 1880,
Les hauts faits de M. de Ponthau, Paris,
Derveaux, 1880.
L'accident de monsieur Hébert, Paris,
Charpentier, 1884.
Poeuf. Paris, Tresse et Stock 1887.,
La mort du duc d' Enghien (avec
eauxfortes de Muller). Paris. Tresse et Stock,
1887.
De naam van Léon Hennique is nog geen tien
jaren bekend. Hij behoort tot de groep van schrij
vers, die de gewoonte en de mode Naturalisten
noemen. De voorhoede dezer richting heeft onder
Henry Beyle (Stendhal) een schitterend, maar
weinig gewaardeerd begin gemaakt. De geniale
auteur van Le Rouge et Ie Noir voorspelde reeds
bij zijn leven, dat hu eerst omstreeks 1886 zou
begrepen worden. Na Honoréde Balzac kon het
Naturalisme zich op verschillende wijze ontplooien,
zuiver realistisch in>Balzac's beide leerlingen Léon
Gozlan en Champfleury, episch en psychologisch
in Gustave Flaubert, wijsgeerig en didactisch in
Zola en zijne school (de Maupassant Hen
nique Alexis en Céard) terwyl de
forsche kunst van den Belgischen romanschrijver
Camille Lemonnier het meest uaar de oude ma
nier van Balzac zweemde, en de mystische ader
van dezen in de allerjongste werken van J. K.
Huysmans en do auteurs der Bevue Indépendante
op nieuw begint te vloeien.
In deze zelfde Bevue plaatste Léon Hennique
onlangs eene korte novelle: Pceuf, die nu afzon
derlijk is verschenen, en mij aanleiding geeft te
toonen hoe krachtige vooruitgang er valt op te
merken in een tijdvak van tien jaren bij dezen
auteur.
Léon Hennique's eerste roman: La Dévouée
was buitengewoon zwak. De inhoud was zoo zon
derling mogelijk. Een horlogemaker Jeoffrin, die
twee dochters en daarbij zijne schaapjes op het
drooge heeft, houdt zich bezig met de verbete
ring der luchtballons. Hij verkwist zijn vermo
gen in proefnemingen. Hij poogt het klein fortuin
zijner dochters te leenen. Michelle, de oudste,
weigert. De uitvinder beraamt in zijne woede
over deze weigering eene vreeselijke misdaad.
Hij werpt vergif in de chocolade "van zyne jong
ste dochter Pauline. Het arme kind sterft, niemand
vermoedt iets kwaads. Korten tijd daarna ver
spreidt Jeoffrin het bericht, dat zijne oudste doch
ter Michelle hare zuster heeft vergiftigd. Michelle
wordt in hechtenis genomen en geguillotineerd.
Een leerling uit de naturalistisch-didactische
school van Zola kon moeilijk met onwaarschijn
lijker en treuriger roman beginnen. De uitvin
der-moordenaar Jeoffrin is een onmogelijk schep
sel, tenzij men wil aannemen, dat hij aan vol
slagen krankzinnigheid lijdt. De type van den
geheimzinnig peinzenden uitvinder was door Bal
zac in zijn Balthasar Claes (La recherche de
Vaksolu), door Dickens in zijn Wicawber (David
Copperfield) en ten onzent door Gerard Keiler
in zijn Grazer, don uitvinder van het perpetuum
mobile, (Eene zaak) op uitstekende wijze vertoond.
Telkens vindt men op het kompas van het
verstands-leven dezer uitvinders groote
miswijzingen, soms zijn zij voor driekwart waanzinnig.
Voor het overige zijn zij menschenschuw en bui
tengemeen zacht van aard.
In 1880 kwam er eene novelle van Hennique
in den bekenden bundel: Les soiree» de Médan.
Zij was getiteld: L'affaire du grand l en bevatte
de geschiedenis van een soldatenoproer in een
provinciestad, tijdons den Duitschen oorlog van
1870?1871. Een soldaat komt na het appel in
de chambrée en valt zieltogend op zijn brits. Een
revolverschot in de wang had de benedenkaak
verbrijzeld. Stervende stamelt hij, dat hij ver
moord is, door den patron du grand 1. een bor
deel voor soldaten. Een paar honderd soldaten
vliegt in den nacht naar Ie grand 7 en doorboort het
huis met kogels, terwijl al de bewoners in blinde
woede worden vermoord. Zelfs een officier, die
tusschen beiden wil komen, wordt met een kogel
gedood. Het geheele garnizoen komt op de been
en speelt de baas in de stad. De otficieren be
sluiten de zaak niet te vervolgen. lis ucaient
besoin du troupier.
Ditmaal is het onderwerp wederom zeer treurig.
De beschrijving der woede van de losgebroken
liniosoldaten is op zichzelf talentvol, maar heeft
niet de macht den lezer te boeien, Het bloederige
van een moordgeschiedenis uit de Faits divers is
het eenige, wat deze zonderlinge novelle onder
scheidt.
Oneindig beter slaagde Hennique in hetzelfde
jaar met een uitgebreid werk: Les hauts faits de
M. de Ponthau. Het boek is geheel dramatisch
in gesprekken vervat on geeft eene caricatuur
van de Romantiek. De navolging van den ouden
Dumas, Paul Féval, Alfred de Vigny, Victor Hugo
is zeer verdienstelijk. Als charge neemt dit geschrift
eene hoogst eigenaardige plaats in. De auteur ver
klaart zijn doel met de volgende woorden: Mon, seul
but en l'écrivant, a téde m'offrir une satisfaction,
celle de prouver, que, comme tant d'écrivains,
convaineus de leur impeccabilité, on aurait pu faire
du romantisme.
De Seigneur de Ponthau is een
Hugenootschedelman, die Henrico quarto regnante door Frank
rijk trekt, om zijne leer onder zynelandgenooten
te verbreiden. Er komen vele en verscheidene
personages te voorschijn, catholieke edelen en jonk
vrouwen, het hof, Henri IV, Hugenooten,
straatroovers, boeren en boerinnen. De taai is de con
ventioneel romantische, met enkele zeer aardige
parodieën en verzen door het geheele boek rond?
gestrooid. Een straatbandiet bezingt, er zijne
schoone:
Nou» vivions da-n* Ie mêjae bouge;
Ses yeux verts- luttaient de splendeurs
Avec sa chevelure rouge,
Bouquet de gaillardes odeurs.
Au moral, c'était une gouge
Qui méprisait fort les grandeurs.."
Hij heeft deze verzen samengesteld ter harer
eere, nadat bij haar met een dolksteek heeft afge
maakt. Pistolen en dolken worden door al de
helden gehanteerd. Dooden vallen op iedere blad
zijde. Ten slotte wordt de Hugenoot de Ponthau
onthoofd op het schavot» waarbij de beul groote
onhandigheid toont, zoooat hy door een knecht
moet worden vervangen.
In 1884 verscheen Hennique's tweede groote
roman: L1 accident de Monsieur Hébert. Vooruit
gang in alle opzichten was waarneembaar.
Misschien, dat men aanmerking zou-kunnen maken
op de stof echtbreuk in de fatsoenlijke wereld
der rechterlijke ambtenaren. Intusschen is ditmaal
deze zeer ernstige zaak zeer ernstig behandeld.
Mevrouw Hébert, echtgenoot van een procwrew
de la Répvklique a Versailles heeft het ongeluk
zich in een briefwisseling te begeven met eea
officier der Chasseurs te Versailles. Een lange
reeks van ellenden en tegenspoeden stort zich
over haar hoofd, nadat zij eenmaal zoo onvoor
zichtig was te schrijven. Er is in dit boek de
zeer loffelijke poging gewaagd, om eene juiste schil
dering te geven van wat men in Nederland gewoon
lijk fatsoenlijke familiën noemt. Er is niets
overdrevens in. Mevrouw Hébert ondervindt al de
verschrikkelijke gevolgen van haren misstap, de Pro
cureur der Republiek gedraagt zich verstandig en
waardig. Hij vraagt overplaatsing naar Rheims en
besluit geen proces tot scheiding te beginnen, om
dat zijne waardigheid als lid der rechtelijke macht
dit niet gedoogt.
Het laatste werk van Hennique draagt welden
zonderlingen naam van Poeuf, maar is met een
onmiskenbaar groot talent geschreven. De
schryver verplaatst ons naar Guadeloupe en doet een
knaap van acht jaar, André, den zoon van een
kolonel der koloniale troepen, als verhaler optre
den. De knaap had een warme vriendschap ge
sloten met een sapeur, die vaak voor zijns vaders
woning op wacht stond. De sapeur heette Poeuf,
kwam uit Bretagne, uit het dorp Plougoumelen.
Hij was bij een regiment mariniers ingedeeld en
had in Cochin China en Guyana zoolang gediend,
dat de zon zijn gelaat had bruin geverfd en de
jaren zijn langen baard hadden verzilverd. Op
zekeren dag verhaalde de kolonel aan zijn zoon,
dat Poeuf gevangen zat, omdat hij een
adjudantonderofficier met zijn bajonet had vermoord. Nie
mand wilde den knaap zeggen, waarom Poeuf
deze misdaad had gepleegd.
Poeuf was goed en edelmoedig als de beste
vriend ooit kon zijn; hij speelde Bretonsche wijzen
op zijn klarinet en verrukten de knaap met zyne
muziek. De kleine Andréscheen eerst zeer be
daard, maar later barst hij in tranen uit en
beschreit zijn armen vriend, die waarschijnlijk met.
een kogel zal worden gestraft. De krijgsraad ver
oordeelt hem tot vervallen-verklaring van den
militairen stand en ter dood.
In den kerker dicteert Poeuf een brief aan een
zijner bewakers, die aan den kolonel is gericht in
dezen vorm:
Mon Colonell!
Cet un pauw mis e rab condanéa mor qtd nez
pa un mechanthom tou de même qui pran la libert
de vous anvoUlier son souveniro et de vou dmand
mon colonell a vou qui autfoi l'avér§u com un
porre, de lui autoriséa voirr et on brassémesieu
Endréune foi ancor a van que de mourirr.
uitte mon colonell a cordémoi la faveur pass
que geai tou jour considérai messieu Endrécomm
si qu' il témon prop fisse et qu ca sra ma
consolla ssion que de evoir ... ."
Do kolonel vergunt Andrénaar zijn ter dood
veroordeelden vriend te gaan om afscheid te nemen.
Poeuf heeft een dwangbuis aan en ziet er zeer
vervallen uit. Dikke tranen druppelen in zijn grij
zen baard ....
Ah! m'sieur André! Nom de nom!. . .. Cr
nom de nom!"
Als Andréafscheid neemt, laat hij zijn bewa
ker het zwarte etui met de klarinet aan Andr
als een gedachtenis overhandigen. Het kind vliegt
den armen duivel om den hals; beiden weenen,
omdat zij scheiden moeten.
Daar is zooveel natuurlyk gevool in dit een
voudig tafereel, daarenboven is de geheele novelle
zoo fraai van toon, hier en daar verlevendigd
door de tinten en kleuren van de tropische na-.
tuur op Guadeloupe, dat men Léon Hennique eene
schoone letterkundige toekomst mag voorspellen.
Aan groote kunst te doen en tevens eenvoudig
te blijven zal de voorwaarde worden van zijne
toekomstige overwinningen.
Dr. JAN TEN BEINK.
* , _
J. W. DRArEB, Geschiedenis van de wor
steling tusschen godsdienst en
wetenschap.
'(Slot.)
Met Draper's bewondering voor Giordano Bruno
stem ik ten volle in. Met zijn afkeurend oordeel
over Petrus, die zijnen Heer verloochent, eveneens,
al heeft de kerk op dien Petrus haar recht ge
grond, om te handelen, als zij met Bruno heeft
gedaan." Maar wat den man der kerk schandvlekt,
schandvlekt ook de man der wetenschap. Welnu,
was niet Galileïeven karakterloos als Petrus,
toen hij met de hand op den bijbel" zijne met
de kerk strijdende leer afzwoer? Mag hij dan nog
eerwaardig" heeten en worden schoon gewasschen
met een: overtuigd, dat de waarheid geen mar
telaars noodig heeft, stemde hij toe in hetgeen
van hem verlangd werd, en verbond zich in den
aangegeven zin." (p. 160) Ten overvloede dwaalt
Draper, als hij zonder acht te geven op de nieuwste
onderzoekingen, verhaalt, dat Galileïmet ijzeren
gestrengheid gedurende de laatste 10 jaren van
zijn leven behandeld, en hem een graf ingewijden
grond geweigerd is." Doch Prof. van der Wijck
heeft den schrijver wat dit punt betreft, reeds
tot de orde geroepen. De Latijnsche christemheid
is verantwoordelijk voor den toestand en den
vooruitgang van Europa van de IVe tot de XVIe
eeuw." Alzoo Draper- (p. 238) en hy heeft waar-,
schijnlijk aller instemming, zoo dikwijls hij de ger
breken van het kerkehjk Rome niet verschoont,
maar roet den geesel zijner verontwaardiging treft.
Edoch: est modws. in rebus, sunt certi deoique
fines." Overdrijving bederft een goede zaak. En
juist in hoofdstuk X, waarvan ik de eerste woor
den aanhaalde, is overdrijving regel, en
onpartij