De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 5 juni pagina 3

5 juni 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 519 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. va» Tlüt en volharding, door de artisten van den Parkschouwburg gegeven, zullen 4e overtuiging ?wekken, flat men ook een artistieken plicht ver vult, wanneer men by herhaling de voorstellingen gaat bijwonen. Aan Mej. van Zandt Was de rol van Rosine op gedragen. Deze artiste is althans in den Park* schouwburg eene «nouvelle recrue", en zy zal er wel spoedig_ thuis raken. Want het talrijke publiek dat haar in de belangrftke rol van Rosine toe juichte heeft het haar gemakkelijk gemaakt. Trouwens ze beschikt over goede stemmiddelen en heeft wat coloratuur, maar haar stijl moet nog verbeterd worden. Pe heer Orelio was als Bartholo, wat den zang betreft, zeer goed, en zyn snel wordt heel wat beter. Doch de grime was met in overeenstemming met de eischen der rol, die het komische ontleent aan de situaties en niet aan de schelle tinten van de saillante deolen des g«lJaats. De rol van den kardinaal de Brogny in de Jodin was voor den heer Schmier niet zoo goed geschikt als die van Basilio in de Barbier. Wij constateeren met genoegen, dat de zang in vele opzichten recht verdienstelijk mocht heeten. Het air de la Calomnie bleek goed ingestudeerd. De Heer Verbijn is nog niet in staat de moeilijke passages, die in de rol van Almaviva voorkomen, technisch op bevredigende wyze uittevoeren. Daarenboven is zijne persoonlijkheid niet byster geschikt om met goed gevolg de figuur van den jongen graaf te veraanschouwelijken. Als fort-tenor voldoet hij ongetwijfeld veel beter en waar in het hooge register enkele tonen met volle kracht kunnen gezongen worden, is de heer Verbijn van zijn succes haast zeker. Wie een lustigen, levendigen en lossen Figaro op de planken wil zien, heett slechts te letten op de wijze waarop de heer Albers deze rol voor stelt. En de zang is niet minder te prijzen. Dat aan de heeren de la Fuente en de Groot (orkest en regie) een woord van lof toekomt, spreekt wel van zelf. Kooriedea en instrumen talisten kweten zieh eveneens verdienstelijk van hunne taak. Over de beide voorstellingen, die als benefiet van den orkestmeester de la Fuente en den di recteur de Groot gegeven werden, behoeven wij onze lezers niet breedvoerig te onderhouden. Zy slaagden naar wensch en werden door een talrijk publiek bijgewoond. Als zangnummers kwamen o. a. op het pro gramma eenige liederen van Nederlandsche com ponisten voor: Zes loverkens van Mcolai; Mijn Vaderland, F. J. van der Heyden; Uitvliegen, Dr. Pvjzel; alsmede liederen van Henri F. R. Brandts Buys. Het doet ons genoegen dat bij de keuze der solovoordrachlen ook aan onze componisten recht wordt gedaan. De artisten van de Hollandsche opera kunnen nu en dan de aandacht van ons publiek op de beste Nederlandsche lie deren vestigen. Dan zal het niet uitblijven of ze worden nog meer dan thans ook in. den familie kring bekend en.... gewaardeerd. De heer S. Pons (bariton) uit Brussel gaf met medewerking van mej. Marguerite Jahn, en de heeren Albers (bariton), Karel Bruske (bas), H. Meerlo (alt) en L. H. Meerlo (cello) een vocaal en instrumentaal concert in het gebouw van den Werkenden Stand, dat door een vrij talrijk en belangstellend publiek werd bijgewoond. Aan toe juichingen ontbrak het niet; wij zouden zelfs het applaus wat minder krachtig geVenscht hebben. Wanneer de tevredenheid van het publiek na de voordracht van elk nummer met dezelfde inten siteit wordt kenbaar gemaakt gemaakt, valt er niet uit op te maken of men met eene artistieke appreciatie te doen heeft. De heer Pons zong in het eerste deel eene melodie van Ruper van luttel beteekenis. Met de aria van Massenet en het nummer uit la Favorite behaalde hy veel succes. In het hooge register is de stem fraai ontwikkeld, uitspraak en adem haling waren verdienstelijk, doch het lage register mist alle sonoriteit. Het optreden van den heer Karel Bruske (bas) wekte eenige belangstelling, wijl bekend was, dat deze jeugdige zanger sedert eenigen tijd onder de leiding van den heer Desuiten uit 's-Hage had gestudeerd en iets voor de kunst beloofde. Aan stemmiddelen ontbreekt het hem niet, doch techniek, styl en uitspraak zijn die van een leer ling voor wien de tijd om in het publiek op te treden, nog lang niet gekomen is. De andere medewerkenden kweten zich verdienstelijk van hun taak. Met bizonder genoegen hebben wij aan de uitnoodiging gevolg gegeven, ons door den heer Leonard van Loenen toegezonden. Het klassikale piano-onderwijs heeft langzamerhand ten onzent heel wat voorstanders gewonnen, die vroeger alleen in hoofdelyk onderricht heil meenden te vinden. En wie de uitvoering der verschillende nummers van het programma in het gebouw van den Werken den Stand heeft bygeftoond, zal met ons over de resultaten tevreden kunnen wezen. Op het pro gramma kwam geen enkel solonummer voor. Het aantal executanten liep van 5 tot 30. De pianisten van verschillenden leeftijd hadden blijkbaar met grooten lust hunne taak voorbereid en wisten zich met groote oplettendheid naar de aanwijzingen omtrent beweging en schakeering te richten. Wij willen niet in bizonderheden de uitvoering bespreken. Alleen was naar onze meening de Leonore-ouverture No. 3 in alle opzichten voor treffelijk. En het is ons eene behoefte den Heer van Loenen met het behaalde succes geluk te wenschen. Dat de instelling van den heer van Loenen aan degelijkheid niets te wenschen over laat, was in de hoofdstad genoegzaam bekende doen het is aangenaam de gelegenheid te ver krijgen bij vernieuwing eene overtuiging te vesti gen die van aangenamen aard is. En de talrijke genoodigden werden daartoe volkomen in staat gesteld. H. C. P. D. CORNELIS SPRINGER. 25 Mei 1817?1887: Wie zou het vermoeden, wanneer men de steeds werkzame, bloeiende kunst van Springer aan schouwt, dat de maker van zooveel smaakvols en schoons zijn kunstbroeders Rochussen en Bosboom nu als zeventigjarige de hand reikt en hun met Schill er mag toeroepen : Gewahrt mir die Bitte, In Eurem Bnnde der Dritte.' Een merkwaardige bond! Wie kent de kunst van Springer niet; wie heeft niet in elke kunst verzameling, in elk salon, op elke tentoonstelling met genoegen stilgestaan voor een stads- of dorpsgezicht, hetzy uit eene vaderlandsche gemeente, hetzij uit den vreemde, om in die nauwkeurige uitvoerige voorstelling het keurig penseel van Springer te bewonderen en de welgelykende af beelding te waardeeren. Honderden en duizenden herkennen in de uit voerige voorstelling van het stadhuis te Alkmaar, in eene der grachten van Amsterdam, een buurtje te Hoorn, het Raadhuis te Paderbprn of de fon tein te Neurenberg, het huis dat zy bewonen, de buurt hunner vrienden, de heerlyke plek, waar zij gecotvolle oogenblikken hebben doorgebracht. Dat alles was in hoofdzaak in hunne herinnering gebleven, doch nu brengt de kunstenaar hun dat scherp en duidelijk, van de schilderachtigste zyde voor oogen. Want aan die nabootsing ontbreekt niets; alles is met zeldzame nauwkeurigheid weer gegeven. Het schijnt ons alleen nu pittoresker toe, dan wy het in de werkelijkheid opmerkten. Dit nu is natuurlijk het geheim van den kunste naar, die het juiste oogenbük wist. te kiezen,. waarop het stads- of dorpsgezicht zich het schoonste voordeed, en die daarenboven het pittoreske weet te doen spreken. Men herlnnere zich slechts het stadhuis te Paderborn, een van de voortreffelijkste schilderyen, die Springer m. i. gewrocht heeft. Met eene kunstvaardigheid, eene techniek, die u doet vermoeden, dat deze schilder zijn penseel als eene schrijfpen hanteert, is dit r\jke stadsge zicht in al zyne details op het doek gebracht, bijna zoude men zeggen: geschreven. Zoo is deze vruchtbare kunstenaar met zyn studieboek onder den arm ons Vaderland en een deel van Europa doorgetrokken, overal stand houdende, waar hem een mooi gebouw, een schil derachtig plekje, eene teekenachtige buurt trof. Alle gebouwen in ons land, die historische beteekenis of hooge artistieke waarde hebben, zyn door Springer nauwkeurig en teekenachtig op het doek gebracht. Men ziet het de correcte lijnen zijner gebouwen aan, dat er bouwmeestersbioed door de aderen van dezen schilder vloeit, en dat hy met oneindig grooter kennis en geweten dan de meeste stadsgezichtsschilders de architectonische schoon heid der gebouwen doet uitkomen. Met vaste hand en grondige kennis zijn al die lijnen en ornamen ten aangebracht. Zoo doet hij op het paneel de statige, deftige boerenhuizen uit de 17e en 18e eeuw van Amsterdam herrijzen, en om de illusie volkomen te maken, bewolkt hij die straten en grachten met levendige en afwisselende stoffage. In zijne zonnige straten en lommerrijke grachten, op zijn spiegelglad water of van het zonlicht tinte lende pleinen wemelt het van allerlei figuren uit den tijd, waartoe de bouwstijl der huizen behoort. Rijke burgers stappen uit hun draagkoets; sjouwerlui dragen de balen koffie het pakhuis in; poorters loopen vol bedrijvigheid over de straat. In stand en houding brengt Springer de grootste verschei denheid. Die met smaak en vernuft aangebrache stoft'age schenkt eene bijzondere levendigheid en> aantrekkelijkheid aan zijne schilderijen, en de leek, die eerst op eenigen afstand door het be koorlijk stadsgezicht wordt geboeid, treedt met vernieuwde belangstelling naderbij om zich in al het weldoordachte bijwerk te vermeien. Daarvoor behoeft Springer do hulp van anderen niet te borgen, gelijk het zoo menigmaal gaat, en met dezelfde bekwaamheid en vlugheid als hij de teekenachtige gebouwen en buurten van Holland en Duitschland afbeeldt, brengt hij den edelman of hopman der 17e eeuw, den Noord-Hollandschen boer of Duitschen landweerman van onzen tijd op zijn paneelen. Zoo ooit in eenige stad een jongeling van aanleg ontgloeien moeht voor het schilderachtige zijner omgeving, dan voorzeker Springer voor het pitto reske Amsterdam, het Venetiëvan het Noorden, met zijne typische woonhuizen, prachtige koop manspaleizen, breede grachten, nevelige luchten en een rijkdom van stoffage, zooals men het alleen in wereldhandelsteden opmerkt. Voor zulk een ontvankelijk schildersoog is Amsterdam een dorado. En heeft Springer deze groote verplichting aan de hoofdstad, waarvan hij een zoon is, dat zij hem van kindsbeen af in al hare schoonheden en be koorlijkheden ingewijd heeft, niet minder verplich ting heeft Amsterdam aan haren weibegaafden, zeldzaamvruchtbaren zoon, die al hare heerlijkheid verlevendigd en tot de populariteit van haar schilderachtig beeld in het buitenland zoo krachtig bijgedragen heeft. Hetzij Springer met olie- of waterverf, met sepia of houtskool zijne kunst vertolkt, altijd is en blijft hij de nauwgezette kunstenaar, die zich aan het geringste onderdeel gelegen laat liggen, en voor wien niets te onbeduidend is. Zoo gij ooit in het logement Kaiserwerth in het middeneeuwsche Goslar in den Harz hebt vertoefd, en het gelukkig toeval bracht u later Springer's schilderij of houtskoolteekening van dat onverge telijk plein voor oogen, dan zult ge met mij erkennen', dat zulk eene verfrissching uwer herinne ringen tot eene der aangenaamste gewaarwordin gen van een toerist behoort. Zoo gij nimmer in de zalen van Arti of elders eene houtskoolteekening van Springer hebt be wonderd, met welk weerbarstig middel deze kunstenaar zulk eene ruimte en grootheid, zulk eene diepte en kleur weet uit te drukken, dan hebt gij u van een waar kunstgenot beroofd. In uitgelezen kunstverzamelingen zult gij Springer's genoeg vinden, want welk eigenaar van kabinet of portefeuille zou zich gelukkig schatten, indien de kunst van Springer niet in zijne collectie be grepen ware. Even gemakkelijk gaat dit altijd echter niet, want hoe vruchtbaar het penseel of de teekenpen van onzen nu zeventigjarige ook moge wezen, even vlug zijn kunstkooper en kunstvriend bij de hand- om zich van het bezit daarvan te verzekeren. Moge Springer nog lang de kracht en lust be houden , om ons het schilderachtige Nederland^ de aardige, ouderwetsche buurtjes, het Amsterdam der 17e eeuw, kortom, alles wat zijn kunstenaars oog treft, met zooveel smaak, zooveel kunst en zooveel kunstvaardigheid te vertolken. JOHAB GBAM. MODERNE ROMANSCHRIJVERS. I. Lêon Hennique. La Dévouée. Paris, Charpentier 1878. L' affaire du, grand 7 (in) Les soirees de Médan. Paris, Charpentier, 1880, Les hauts faits de M. de Ponthau, Paris, Derveaux, 1880. L'accident de monsieur Hébert, Paris, Charpentier, 1884. Poeuf. Paris, Tresse et Stock 1887., La mort du duc d' Enghien (avec eauxfortes de Muller). Paris. Tresse et Stock, 1887. De naam van Léon Hennique is nog geen tien jaren bekend. Hij behoort tot de groep van schrij vers, die de gewoonte en de mode Naturalisten noemen. De voorhoede dezer richting heeft onder Henry Beyle (Stendhal) een schitterend, maar weinig gewaardeerd begin gemaakt. De geniale auteur van Le Rouge et Ie Noir voorspelde reeds bij zijn leven, dat hu eerst omstreeks 1886 zou begrepen worden. Na Honoréde Balzac kon het Naturalisme zich op verschillende wijze ontplooien, zuiver realistisch in>Balzac's beide leerlingen Léon Gozlan en Champfleury, episch en psychologisch in Gustave Flaubert, wijsgeerig en didactisch in Zola en zijne school (de Maupassant Hen nique Alexis en Céard) terwyl de forsche kunst van den Belgischen romanschrijver Camille Lemonnier het meest uaar de oude ma nier van Balzac zweemde, en de mystische ader van dezen in de allerjongste werken van J. K. Huysmans en do auteurs der Bevue Indépendante op nieuw begint te vloeien. In deze zelfde Bevue plaatste Léon Hennique onlangs eene korte novelle: Pceuf, die nu afzon derlijk is verschenen, en mij aanleiding geeft te toonen hoe krachtige vooruitgang er valt op te merken in een tijdvak van tien jaren bij dezen auteur. Léon Hennique's eerste roman: La Dévouée was buitengewoon zwak. De inhoud was zoo zon derling mogelijk. Een horlogemaker Jeoffrin, die twee dochters en daarbij zijne schaapjes op het drooge heeft, houdt zich bezig met de verbete ring der luchtballons. Hij verkwist zijn vermo gen in proefnemingen. Hij poogt het klein fortuin zijner dochters te leenen. Michelle, de oudste, weigert. De uitvinder beraamt in zijne woede over deze weigering eene vreeselijke misdaad. Hij werpt vergif in de chocolade "van zyne jong ste dochter Pauline. Het arme kind sterft, niemand vermoedt iets kwaads. Korten tijd daarna ver spreidt Jeoffrin het bericht, dat zijne oudste doch ter Michelle hare zuster heeft vergiftigd. Michelle wordt in hechtenis genomen en geguillotineerd. Een leerling uit de naturalistisch-didactische school van Zola kon moeilijk met onwaarschijn lijker en treuriger roman beginnen. De uitvin der-moordenaar Jeoffrin is een onmogelijk schep sel, tenzij men wil aannemen, dat hij aan vol slagen krankzinnigheid lijdt. De type van den geheimzinnig peinzenden uitvinder was door Bal zac in zijn Balthasar Claes (La recherche de Vaksolu), door Dickens in zijn Wicawber (David Copperfield) en ten onzent door Gerard Keiler in zijn Grazer, don uitvinder van het perpetuum mobile, (Eene zaak) op uitstekende wijze vertoond. Telkens vindt men op het kompas van het verstands-leven dezer uitvinders groote miswijzingen, soms zijn zij voor driekwart waanzinnig. Voor het overige zijn zij menschenschuw en bui tengemeen zacht van aard. In 1880 kwam er eene novelle van Hennique in den bekenden bundel: Les soiree» de Médan. Zij was getiteld: L'affaire du grand l en bevatte de geschiedenis van een soldatenoproer in een provinciestad, tijdons den Duitschen oorlog van 1870?1871. Een soldaat komt na het appel in de chambrée en valt zieltogend op zijn brits. Een revolverschot in de wang had de benedenkaak verbrijzeld. Stervende stamelt hij, dat hij ver moord is, door den patron du grand 1. een bor deel voor soldaten. Een paar honderd soldaten vliegt in den nacht naar Ie grand 7 en doorboort het huis met kogels, terwijl al de bewoners in blinde woede worden vermoord. Zelfs een officier, die tusschen beiden wil komen, wordt met een kogel gedood. Het geheele garnizoen komt op de been en speelt de baas in de stad. De otficieren be sluiten de zaak niet te vervolgen. lis ucaient besoin du troupier. Ditmaal is het onderwerp wederom zeer treurig. De beschrijving der woede van de losgebroken liniosoldaten is op zichzelf talentvol, maar heeft niet de macht den lezer te boeien, Het bloederige van een moordgeschiedenis uit de Faits divers is het eenige, wat deze zonderlinge novelle onder scheidt. Oneindig beter slaagde Hennique in hetzelfde jaar met een uitgebreid werk: Les hauts faits de M. de Ponthau. Het boek is geheel dramatisch in gesprekken vervat on geeft eene caricatuur van de Romantiek. De navolging van den ouden Dumas, Paul Féval, Alfred de Vigny, Victor Hugo is zeer verdienstelijk. Als charge neemt dit geschrift eene hoogst eigenaardige plaats in. De auteur ver klaart zijn doel met de volgende woorden: Mon, seul but en l'écrivant, a téde m'offrir une satisfaction, celle de prouver, que, comme tant d'écrivains, convaineus de leur impeccabilité, on aurait pu faire du romantisme. De Seigneur de Ponthau is een Hugenootschedelman, die Henrico quarto regnante door Frank rijk trekt, om zijne leer onder zynelandgenooten te verbreiden. Er komen vele en verscheidene personages te voorschijn, catholieke edelen en jonk vrouwen, het hof, Henri IV, Hugenooten, straatroovers, boeren en boerinnen. De taai is de con ventioneel romantische, met enkele zeer aardige parodieën en verzen door het geheele boek rond? gestrooid. Een straatbandiet bezingt, er zijne schoone: Nou» vivions da-n* Ie mêjae bouge; Ses yeux verts- luttaient de splendeurs Avec sa chevelure rouge, Bouquet de gaillardes odeurs. Au moral, c'était une gouge Qui méprisait fort les grandeurs.." Hij heeft deze verzen samengesteld ter harer eere, nadat bij haar met een dolksteek heeft afge maakt. Pistolen en dolken worden door al de helden gehanteerd. Dooden vallen op iedere blad zijde. Ten slotte wordt de Hugenoot de Ponthau onthoofd op het schavot» waarbij de beul groote onhandigheid toont, zoooat hy door een knecht moet worden vervangen. In 1884 verscheen Hennique's tweede groote roman: L1 accident de Monsieur Hébert. Vooruit gang in alle opzichten was waarneembaar. Misschien, dat men aanmerking zou-kunnen maken op de stof echtbreuk in de fatsoenlijke wereld der rechterlijke ambtenaren. Intusschen is ditmaal deze zeer ernstige zaak zeer ernstig behandeld. Mevrouw Hébert, echtgenoot van een procwrew de la Répvklique a Versailles heeft het ongeluk zich in een briefwisseling te begeven met eea officier der Chasseurs te Versailles. Een lange reeks van ellenden en tegenspoeden stort zich over haar hoofd, nadat zij eenmaal zoo onvoor zichtig was te schrijven. Er is in dit boek de zeer loffelijke poging gewaagd, om eene juiste schil dering te geven van wat men in Nederland gewoon lijk fatsoenlijke familiën noemt. Er is niets overdrevens in. Mevrouw Hébert ondervindt al de verschrikkelijke gevolgen van haren misstap, de Pro cureur der Republiek gedraagt zich verstandig en waardig. Hij vraagt overplaatsing naar Rheims en besluit geen proces tot scheiding te beginnen, om dat zijne waardigheid als lid der rechtelijke macht dit niet gedoogt. Het laatste werk van Hennique draagt welden zonderlingen naam van Poeuf, maar is met een onmiskenbaar groot talent geschreven. De schryver verplaatst ons naar Guadeloupe en doet een knaap van acht jaar, André, den zoon van een kolonel der koloniale troepen, als verhaler optre den. De knaap had een warme vriendschap ge sloten met een sapeur, die vaak voor zijns vaders woning op wacht stond. De sapeur heette Poeuf, kwam uit Bretagne, uit het dorp Plougoumelen. Hij was bij een regiment mariniers ingedeeld en had in Cochin China en Guyana zoolang gediend, dat de zon zijn gelaat had bruin geverfd en de jaren zijn langen baard hadden verzilverd. Op zekeren dag verhaalde de kolonel aan zijn zoon, dat Poeuf gevangen zat, omdat hij een adjudantonderofficier met zijn bajonet had vermoord. Nie mand wilde den knaap zeggen, waarom Poeuf deze misdaad had gepleegd. Poeuf was goed en edelmoedig als de beste vriend ooit kon zijn; hij speelde Bretonsche wijzen op zijn klarinet en verrukten de knaap met zyne muziek. De kleine Andréscheen eerst zeer be daard, maar later barst hij in tranen uit en beschreit zijn armen vriend, die waarschijnlijk met. een kogel zal worden gestraft. De krijgsraad ver oordeelt hem tot vervallen-verklaring van den militairen stand en ter dood. In den kerker dicteert Poeuf een brief aan een zijner bewakers, die aan den kolonel is gericht in dezen vorm: Mon Colonell! Cet un pauw mis e rab condanéa mor qtd nez pa un mechanthom tou de même qui pran la libert de vous anvoUlier son souveniro et de vou dmand mon colonell a vou qui autfoi l'avér§u com un porre, de lui autoriséa voirr et on brassémesieu Endréune foi ancor a van que de mourirr. uitte mon colonell a cordémoi la faveur pass que geai tou jour considérai messieu Endrécomm si qu' il témon prop fisse et qu ca sra ma consolla ssion que de evoir ... ." Do kolonel vergunt Andrénaar zijn ter dood veroordeelden vriend te gaan om afscheid te nemen. Poeuf heeft een dwangbuis aan en ziet er zeer vervallen uit. Dikke tranen druppelen in zijn grij zen baard .... Ah! m'sieur André! Nom de nom!. . .. Cr nom de nom!" Als Andréafscheid neemt, laat hij zijn bewa ker het zwarte etui met de klarinet aan Andr als een gedachtenis overhandigen. Het kind vliegt den armen duivel om den hals; beiden weenen, omdat zij scheiden moeten. Daar is zooveel natuurlyk gevool in dit een voudig tafereel, daarenboven is de geheele novelle zoo fraai van toon, hier en daar verlevendigd door de tinten en kleuren van de tropische na-. tuur op Guadeloupe, dat men Léon Hennique eene schoone letterkundige toekomst mag voorspellen. Aan groote kunst te doen en tevens eenvoudig te blijven zal de voorwaarde worden van zijne toekomstige overwinningen. Dr. JAN TEN BEINK. * , _ J. W. DRArEB, Geschiedenis van de wor steling tusschen godsdienst en wetenschap. '(Slot.) Met Draper's bewondering voor Giordano Bruno stem ik ten volle in. Met zijn afkeurend oordeel over Petrus, die zijnen Heer verloochent, eveneens, al heeft de kerk op dien Petrus haar recht ge grond, om te handelen, als zij met Bruno heeft gedaan." Maar wat den man der kerk schandvlekt, schandvlekt ook de man der wetenschap. Welnu, was niet Galileïeven karakterloos als Petrus, toen hij met de hand op den bijbel" zijne met de kerk strijdende leer afzwoer? Mag hij dan nog eerwaardig" heeten en worden schoon gewasschen met een: overtuigd, dat de waarheid geen mar telaars noodig heeft, stemde hij toe in hetgeen van hem verlangd werd, en verbond zich in den aangegeven zin." (p. 160) Ten overvloede dwaalt Draper, als hij zonder acht te geven op de nieuwste onderzoekingen, verhaalt, dat Galileïmet ijzeren gestrengheid gedurende de laatste 10 jaren van zijn leven behandeld, en hem een graf ingewijden grond geweigerd is." Doch Prof. van der Wijck heeft den schrijver wat dit punt betreft, reeds tot de orde geroepen. De Latijnsche christemheid is verantwoordelijk voor den toestand en den vooruitgang van Europa van de IVe tot de XVIe eeuw." Alzoo Draper- (p. 238) en hy heeft waar-, schijnlijk aller instemming, zoo dikwijls hij de ger breken van het kerkehjk Rome niet verschoont, maar roet den geesel zijner verontwaardiging treft. Edoch: est modws. in rebus, sunt certi deoique fines." Overdrijving bederft een goede zaak. En juist in hoofdstuk X, waarvan ik de eerste woor den aanhaalde, is overdrijving regel, en onpartij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl