De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 12 juni pagina 1

12 juni 1887 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

?*« * N'. 20 DE AMSTERDAMMER A'. 1887 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ieder nommer bevat een Plaat. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het antenrareoht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN H O LEEM A, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 12 Juni. fr. p. Abonnement per 3 maanden ? 1.?. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . ., . 0.20. Reclames per regel ...8 0.40. p. f 1.1& . 0.10. I N H O C I>: GEEN PROGRAM. VAN OVER DE GRENZEN, door E. D. Pjjzel. FEUILLE TON : De laatste Bandiet, naar het Fransch, van E. Arène. V. (Slot.) KUNST EN LETTEREN: Een Zondag-middag in het Concertgebouw, door D. H. J. Francois Coppée. Nieuwe referei nen van Anna Byns, I, door A, Rössing. Bonte Schelpen, gedichten van Elize Knuttel?Fabius, beoordeeld door Alb. Th. Autografen uit Duitschlands letterkundige geschiedenis.?VARIA. MILITAIRE ZAKEN: De groote schoon maak. Oud-Amsterdamsche Verscheidenheden. Haar plicht. Het Bloemencorso te Weenen. SCHAAKSPEL. ALLERLEI. RECLA MES. HANDEL. BEURSOVERZICHT. TE HUUR. ADVERTENTIËN. Geen Program. Het liberale Holland is in last. De »zeven" Heeren hebben het verkorven. Zeven spelbrekers, die de liberale vlag moed willig hebben nedergehaald, de liberale partij een slag in het aangezicht hebben gegeven. Een schrijver van Haagsche brieven in de Zaanlandsche Gt. is buitengewoon helder van taal, nu" hij zijn wrevel lucht geeft over de euveldaad dier zeven onheiligen. De man hoopt nog op de Eerste Kamer, op de tweede lezing, op den Minister en den Koning, die den zelfmoord ongedaan kunnen maken. Geheel en al zonder toevlucht staat hij voor alsnog niet. Maar een zelfmoord is begaan. »In een roes van vrijheidszin begingen de Heeren Gildemeester c. s. een politieken zelf moord aan de liberale partij." Aan iets een zelfmoord begaan is wel het ergste wat men denken kan, gelijk het herstellen van een zelfmoord het wonderlijkste is, waarop men, aan de grenzen der N wanhoop genaderd, durft rekenen. Trouwens deze begane zelf moord schijnt niet gelukt te zijn, daar men in hetzelfde Zaansche blad kan lezen, dat de liberale partij door het votum betreffende artikel 194 »verzwakt en doodelijk getroffen" is. »Haar programma," schrijft de Hagenaar, «zoo tal van jaren met moed en trouw ver dedigd, haar onbevlekte vlag, ligt verscheurd onder de voeten van de clericalen." En Feuilleton. De laatste Bandiet. 5) Naar het Fransch van E. AEÈNE. (Slot.) Onwillig sprong hij op, met een veront waardigd handgebaar ditmonsterachtig schrik beeld van zich afwerend: de bandiet hier in zijn huis aan deze stervenssponde.... »Het zal spoedig afloopen!" drong Made leine aan. Zóó erbarmelijk, klonk die stem; zóó hartverscheurend was die kreet der ster vende, dat de oude Negroni tot in het diepst van zijn gemoed werd tewogen. Zonder een woord te spreken nam hij uit de oude hangkast zijn vroegere wit bestoven uniform; met wankelenden tred verliet hij het huis en ging naarde gevangenis, welker deuren voor hem natuurlijk open stonden. Hij wierp den bandiet het pak kleederen toe en zeide op korten, bijna bevelenden toon: »Zij gaat sterven... Zij wil je zien... Pak aan die dingen... Verkleed je en volg mij..." VII. En daar bij het sterfbed, in dit schamel vertrek werd een lange, treurige nacht door gebracht; een nacht vol angst en tranen. Madeleine had zich bij het binnentreden van den bandiet zelfs niet bewogen; de dood had reeds zijn kille handen naar haar uitgestrekt. Slechts het trillen harer oogleden bewees dat zij nog begreep, dat zij hem herkende. De beide mannen hadden zich aan weerszijden van het bed nedergezet, en ieder hield een der handen van de stervende in de zijne. Hare blikken, die reeds eenigziris beneveld werden, vlogen met eene uitdrukking van onuitsprekelijke teederheid van haren vader naar naren minnaar. Zij stierf zooals zij ge droomd had te zullen leven: in hun midden. Gedurende n kort oogenblik?te snel helaas! vervlogen?smaakte zij de verwezenlijking van het droombeeld, dat haar eenmaal bij de bron behalve de onbevlekte vlag, schijnt ook »de vaan van het recht" gezonken, wel ;te verstaan van het recht der overheid om een openbare school te handhaven, die voor allen toegankelijk is en blijven moet." We zouden ons bij onze lezers moeten verontschuldigen deze Haagsche kout in 't bijzonder te vermelden, ware het niet, dat ontdaan van de banale beeldspraak, dezelfde redeneeringen, die in de Z. C. worden ge houden, ook elders te vernemen zijn. De N. Rott. Gt. b. v. schreef: »Wij zien dat eene kleine groep liberalen zich tot op het laatste oogenblik van hun beginsel afvallig betoonden. Wij zien tot op het laat ste toe de samenvloeiing van twee stroomin gen: de mannen van het bijzonder onderwijs, die geen middel ontzien om de neutrale school te doen vallen, met de zoogenaamde voorstanders van het openbaar onderwijs, die, met afwijking van de beginselen, steeds door de corypheën der liberale partij beleden, de toegangen tot het bolwerk zoo wijd mogelijk openzetten en zich in het vrije veld begeven, om daar de goedertierenheid van den vijand af te wachten" ... »Zal het grootste deel van de Nederlandsche natie berusten in zulk eene grondwets bepaling ?" »Maar de vraag van het oogenblik is: wat zal de regeering doen ? Zal de premier, na hetgeen hij Vrijdag heeft gesproken, zich kunnen en mogen nederleggen bij eene be slissing die, door list verkregen, in strijd met zijne overtuigingen, onder den schijn van toenadering, de kiemen in zich bevat van steeds nieuwe verbittering?" De Wekker schrijft in gelijken geest. En alle bestrijders van het beginsel, dat het -;evental durfde voorstaan, fluisteren elkander het wachtwoord toe, hetwelk in de Z. Ct. duidelijk te verstaan wordt gegeven: »We zien hen aan de stembus weder." Zonderling is in dit geval de wijze waarop het zevental (de heeren Van Houten, Gleichman, Gildemeester, Hartogh, De Kanitz, Farncombe Sanders en Greeve) door de voorstanders van art. 194 gewaardeerd wordt. Men schijnt het er over eens te zijn, dat deze zeven niet de minste der broederen zijn en stelt het toch voor als waren juist zij van Aspretto voor oogen had gezweefd en dit laatste levensuur troostte haar voor on eindig veel leeds. In de stilte van den wakend doorgebrachten nacht, hoorde men niets dan de steeds flauwer wordende smartkreten van het jonge meisje en op den schoorsteenmantel het een tonig »tik-tak, tik-tak" van haar horloge, dat zij als aandenken aan hare belijdenis gekre gen had. Nu en dan hoorde men het reutelen in hare keel en kromp zij, vreeselijk benauwd, meen; dan opende zij de oogen en vroeg om drinken... Gelijktijdig stoncfen dan de beide mannen op- uiterst omzichtig en met moeite ondersteunden zij haar, waarbij hun armen elkander kruisten en soms hun handen elkan der aanraakten; de oude liet haar drinken, terwijl de bandiet met angstigen blik den dood bespiedde, die reeds in hare eenigszins gla zige oogen was waar te nemen, en soms wa ren hun drie hoofden zóó dicht bijeen, dat ze elkander raakten. Daar buiten spoedden de korte, lachende uren zich voort in de heerlijkheid van den zomernacht, een nacht vol sterren, geuren en zangen, onder den prachtigen hemel van Ajaccio. Het gedruisch van de straat steeg ongehinderd opwaarts in de zuivere lucht, vermengd met het fijne stof van den zonnigen dag, en aan den zeekant klonken de stemmen der visschers, die een vroolijk lied zongen, waarvan de nagalm door den nacht wind werd omhoog gevoerd: Com' gentil La notte a mezzo April!... En daarboven was de doodstrijd begonnen. kalm en zacht, alsof zelfs de dood zich over zijn nadering wilde verontschuldigen. Made leine, reeds door de doodskuu bevangen, reu telde zachtjes. Haar hart klopte nog, onmerk baar bijna, maar hare gedachten waren reeds ver weg gevlucht en uit hare benevelde oogen straalde reeds een glimp van de eeuwigheid. Prachtig had de maan zich aan den trans verheven en wierp een breeclen lichtstraal in het vertrek, zoodat het scheen alsof de mor gen begon te dagen, Terzelfdertijd werd het rumoer beneden sterker. Luide kreten, over stemd door de noodklok, welker heldere tonen zwaar en vol over de stad golfden, klonken wild dooreen. Men had de vlucht van den bandiet ontdekt en alarm geslagen; opnieuw het, die zich door de clericalen hebben laten verscJtalken. De N. Rott. Ct. gewaagt van »list"; haar bondgenoot, de Z. Ct., spreekt van «verbijstering"; beide meenen, dat de zeven zich door de tegenstanders der neu trale school hebben laten beetnemen. Het zou dus ook hier zijn, dat den wijzen en verstandigen verborgen is gebleven, wat den kinderkens geopenbaard werd. De dii minores immers, die om met de N. R. Ct. te spre ken, zij die op het bolwerk zijn gebleven, waren kloeker dan die mannen, welke vol gens De Wekker, »met eere onder de liberalen werden genoemd." Nu het is te begrijpen, dat men het bitter betreurt, dat juist de besten het doctrinaire kamp hebben verlaten, raadselachtig echter is het hun bekeering toe te schrijven »aan gebrek aan inzicht." Nu die mannen het bolwerk prijsgeven, past den mannen op het bolwerk veeleer de ernstige overweging: is het heengaan van de besten onzer, niet een bewijs dat wij ons vergist hebben ? Die quaestie schijnt voor de achterblijvers niet te bestaan. En dat is niet geheel on verklaarbaar. Men zou zich, wel beschouwd moeten verbazen indien het anders ware. De groote meerderheid der liberale partij heeft steeds geleden aan eene totale afwezigheid van iets wat geleek op een politiek program. De neutrale school gewaarborgd, bevoorrecht in en door de Grondwet, was voor de conservatief-liberale partij het program, of liever, het een en het al dat het gemis van een program moest vergoeden. Als in Ne derland de kindertjes maar op de neutrale school onderwezen Averden, dan zou alles van zelf wel terecht komen. Art. 194, zoo drukt de Z. Ct. zich uit: »haar (der liberale partij) program, zoo tal van jaren met moed en trouw verdedigd, haar onbevlekte vlag.'' Daar neemt men art. 194 weg: en men ziet het: de partij heeft geen «program," derft een »vlag." Het «bolwerk" van de N. R. CL is geen bolwerk meer, de liberale partij gevoelt zich verloren. Inderdaad, voor menschen, die alle politiek, ons heden en onze toekomst te zamen, ge legen achten in de neutrale school, bekostigd mede door de grootste helft der natie, die vulden zich de straten en klonk de pas der patrouilles op den uitgedroogden grond, ter wijl in de haven alleen de visschers, onver schillig voor hetgeen om hen heen gebeurde, zich onledig _ hielden met het uitzetten hunner netten, en uit volle borst hun lied vervolgden: E' azurro il ciel', La luna senza vel' Eenige wolken, die in het luchtruim dreven, bedekten voor een oogenblik de maan en het vertrek werd opnieuw in duister gehuld. Het Was alsof de doodsche stilte er nog ondra gelijker door werd; toch dacht geen der beide mannen er aan, de lamp op te steken. Tito noch Negroni gevoelde zich in het bijzijn van »dien anderen" op zijn gemak; geen van beiden sprak of bewoog zich; ternauwernood haalden zij adem en herinnerden zich elkanders tegenwoordigheid niet, dan door een gesmoorden snik, die hun nu en dan onwillekeurig ontsnapte Het was weder stil geworden en de nacht vervolgde zijn kalme, geregelde schreden op de onveranderlijke loopbaan van den tijd, te_ midden der steeds wederkeereiide vernieu wing van al het bestaande. In de gang van het huis klonk het gejank van een verdwaal den hond. Het was Palluccio. die den geheeleii avond in den omtrek der gevangenis had gezworven; hij had zijn baas geroken, diens spoor gevolgd en wilde naar boven sluipen. Met slagen en schoppen had men hem weggejaagd, maar hij was teruggekomen en lag nu iiieengerold op den drempel, ter wijl hij erbarmelijk huilde. Daarboven iiihet kleine vertrek hoorde men zijn klagende tonen de eenige klanken die van leven ge waagden; de stilte scheen hun niet meer zoo drukkend en zij gevoelden zich niet meer zoo hopeloos alleen. In het midden van den nacht werd er zacht aan de deur geklopt. Negroni verroerde zich even, als om op te staan, maar eene inval lende gedachte deed hem van zijn voornemen afzien en hij bewoog zich niet. Als Madeleine eens stierf in het oogenblik dat hij afwezig was! Hij wilde blijven om haren laatsten snik op te vangen; tot het einde toe hare hand in de zijne houden; de arme verstijfde hand, die plotseling zóó vermagerd was, dat dering van het jonge meisje er was afgegleden. Doffe haar niet bemint, misschien wel verafschuwt, is het votum der Kamer verbijsterend af schrikwekkend. Wij begrijpen, dat zij de hoop uitspreken: Eerste Kamer, houd beter dan de Tweede »de vaan van het recht" omhoog, -en kiezers: komt ons helpen. Edoch, de vaan van het onrecht wordt nog geen vaan van het recht door haar omhoog te steken, en de kiezers, die nu moeten helpen om haar hoog te houden, zijn ook al onmachtig om onrecht in recht te doen verkeeren. Op het slagen van zulk een poging hebben nu de oud-liberalen hun hoop gericht; van het slagen van die poging hangt hun bestaan als politieke partij af. De beteekenis van het votum over art. 194 in de Tweede Kamer uitgesproken, is dientengevolge grooter dan menigeen ver moedt. Men kan het beschouwen als het be gin van een streven bij een deel der liberale partij, om aan het oude conservatieve libe ralisme te ontkomen, dat met art. 194 tot eenig artikel van zijn program, nu een kwart eeuw, als een beeld van onvruchtbaarheid heeft geheerscht. Het is zeker waar dat die eerste zwakke schrede gezet wordt onder omstandigheden, die alles behalve een juichtoon wettigen, en het nog geruimen tijd zal kunnen duren eer men den spruit tot boom zal zien gegroeid. Maar alle beginselen zijn moeielijk en dit begin was noodig, zal er eenmaal een geavanceerd liberale partij ontstaan, die po litieke en sociale rechtvaardigheid zal be trachten als het eenig doel, dat de moeite van den strijd waard is. Buiten de Kamer, zijn hoe langer hoe meer en steeds krachtiger teekenen waarneembaar van een ontwakend politiek leven. Nu ook in de Volksvertegen woordiging aan den dorren boom der schoolwetpolitiek geschud wordt, mag men ten minste op beterschap hopen. Van over de Grenzen. Sedert jaren is in Frankrijk geen kabinet zoo heftig aangevallen en zoo bestookt, als dat waarmede de heer Rouvier voor eenige dagen is opgetreden. Gaat men de redenen vlagen van woede begonnen zich nu van hem meester te maken en dreven hem het bloed naar het hoofd... Zoolang nog de smeekende blik, de teedere handdruk of ook maar de reeds zoo zwakke ademhaling van Madeleine tusschen hen gestaan had, kon de oude aan niets anders denken hij had er zelfs den moed niet toe! Maar nu zijn lieveling daar als eene doode reeds nederlag, en men haar ademtocht bijna niet mér kon hooren, aan schouwde hij in zijn gedachten, met treurige juistheid, al de ellende, die hem in zijn oude dagen te wachten stond; hij zag zichzelf ver laten, allén, morgen reeds in de kleine ledige woning en huiverde bij de gedachte aan de lange, eenzame avonden aan den ongezelligen disch... En dat alles voor dien man, die tegenover hem zat, dien hij bijna aanraakte; voor dien ellendigen bandiet! Er werd opnieuw geklopt ditmaal luider. »Er wordt geklopt!" zeide de oude Ne groni op ruwen toon. Toen stond Tito op en liep in de duisternis al tastende naar de deur, die hij op een kier zette. Twee onduidelijke schaduwen bewogen zich in het portaal. »Zijt gij het, brigadier?"?vroeg-eene stem. »Neen! maar wat is er?... Ik ben fa milie van hem. Negroni is binnen bij zijn dochter," antwoordde Tito naar buiten tredend. »Ja! Ja!..." zeide de stem. »Wij hebben er in de kazerne al van gehoord en zijn erg met hem begaan... zeg hem dat... Ik bende ordonnans van den kommandant. Wij zouden hem natuurlijk niet gestoord hebben, maar er is ha_ast bij! Het is voor dat geval met den bandiet, die gisteren-avond ontsnapt is... Ik had een order voor den brigadier... een brief..." »Geef maar hier..." zeide Tito. Hij nam het verzegeld papier aan, waarna hij de deur weder opende en naar de kamer wilde terugkeereii. Op den drempel stond, wit als marmer en met aschgrauwe lippen, de brigadier, die hem met beide armen den toegang belette. »Zij is dood!"_ stamelde hij op doffen toon. En terwijl hij met eene gebiedende bewe ging zich oprichtte, greep hij met krachtige hand den bandiet bij de kraag en zeide: ~In naam der wet!..."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl