Historisch Archief 1877-1940
No. 520
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
Tijdens den bouw werd een hypotheek van
f 150.000 gesloten, die nu afgelost nioet worden
om een hypothecaire leening van f 300.000 aan
te gaan, waarvoor alle roerende eigendommen van
de onderneming als onderpand zullen dienen.
Dat is, dunkt mij, een goede waarborg voor de
obligatiehouders.
Zeker! Het terrein alleen is zeer voordeelig ge
kocht en is als bouwgrond bijna 2 ton waard Het
gebouw met meubilair zal wel te allen tijde en
onder alle omstandigheden f 100,000 opbrengen.
Dan is er geen vrees voor de volteekening van
de obligatie- leening.
Zeker niet, het vereischte bedrag zal gevonden
worden, maar met hoeveel moeite, geduld en vol
harding.
Op enkele uitzonderingen na, drukt de sympa
thie bij de vrienden der zaak zich uit in een of'
twee obligaties, 't Gaat alles in het klein.
Attrappé. Je werd heel boos toen ik sprak van
het petitemont-faire bij de Hollanders. Heb ik niet
gelijk ?
Neon, het concertgebouw est fait largement.
Wanneer het eenmaal zijne deuren openzet (moge
't spoedig zijn) dan zal ieder bekennen : dat is
hreod opgezet, breed uitgevoerd Nu heeft Amster-.
dam een gebouw, dat aan breede eischen voldoet.
Nergens is iets bekrompens.
D'accord! Wij zijn het eens, vriend, en ik heb
mijn Zondagmiddag aangenaam in het concert
gebouw doorgebracht. Ik hoop spoedig terug te
knmen en er eene matinee voor geabonneerden
(met introductie van buitenlanders) bij te woneix
waar een uitstekend samengesteld orkest onder
leiding van een degelijk kunstenaar een pro
gramma uitvoert, waarmede bewezen wordt, dat het
goede en schoone in ieder genre geëerd wordt.
D. H. J.
FRANgOIS COPPEE.
De dichter van Le passant en La grève des
forgerons heeft een nieuw werkje doen verschijnen,
Arrière-saison, eene eenvoudige liefdesgeschiedenis
in vijftig bladzijden. De heldin van het verhaaltje
is eeno jonge ouvrière, die op haar zestiende jaar,
zooals de anderen, naar den winkel gezonden
werd, maar
Qui rentrait a la hate et voulait rester sage.
Het meisje had geen moeder meer, geen eigen
lijk tehuis, zoodat zij niet bewaard bleef voor het
lot van vele harer zusteren.
En raai, sous Ie maigre feuillage
Chantaient les oiseaux des faubourgs.
N 'est ce pas V Ie vague ennui, l'age ? .. ..
Dit alles belet niet, dat de dichter, na haar
afdwalingen, haar nog gaat liefhebben. Hij is
teerhartig en goedaardig, zij is douce, triste et jolie".
Zij beminnen elkander, ofschoon ook niet officieel.
's Zomers gaan zij naar buiten, zij neemt
Sa robe la plus claire et sa plus fraiche ombrelle,
en zij gaan in het hooge bosch wandelingen ma
ken. Zij eten in de dorpsherberg, waar zij op het
grove tafellaken het servies van aardewerk, de
tinnen lepels en ijzeren vorken vinden,
Et des cerneaux tout frais, dans une assiette a fleurs.
's Winters verlaat hij het gewoel der wereld,
waarin hij zich verveelt, om haar te gaan opzoe
ken. Zijne plannen zijn gemaakt; zij zullen elkan
der niet verlaten, zij zal hem de oogen toedrukken.
De verzen van die dichter zullen half vergeten
worden, maar:
Oh! si par bonheur doit survivre,
Un humble poème de moi,
Qui, il soit donc choisi dans ce livre,
Que j'ai, mignonne, crit pour toi.
De fabel in het boekje is al zeer eenvoudig,
bijna onvoldoende, daar toch menigen lezer dit
besluit, samen oud te worden in eene min of meer
valsche positie, noch dichterlijk, noch bevredigend
zal voorkomen; maar Coppée's eenvoudige zacht
melancholieke poëzie, de rustige herfsttint van het
geheele boekje, doen hier zeggen: Gefühl ist
Alles." Coppée's herfstblaren" kunnen in droef
geestige bekoorlijkheid naast die van Longfellow,
bijna naast die van Victor Hugo gesteld worden.
NIEUWE REFEREINEN VAN ANNA BIJNS.
Door haar tijdgenooten verheven als een heilige,
bewierookt als een kuische maagd, geroemd als
een uitverkoren dichteres, door de nakomeling
schap een drietal eeuwen om die deugden en gaven
geëerd, is Anna Bijns in de laatste helft dezer
eeuw voor de geleerden het onderwerp van studie
geworden en is over haar de twijfel gerezen of zij
op al die praedicaten aanspraak maakt, of' haar zelfs
de lof van kuische maagd werkelijk toekomt. Lang
is zij uitsluitend beschouwd als heftige bestrijdster
van Luther, als de eerzame 16e eeuwsche
Antwerpsche schoolmatres; tot voor korten tijd was een dieper
blik in haar leven niet geworpen. Toch blijft haar
voornaamste verdienste in haar strijden voor haar
geloof; zonder dat ware haar naam reeds dra
na haar dood verstorven. Haar vurige overtuiging
maakte haar welsprekend; haar tijdgenooten oer
den haar als een tweede Sapho, met dit onder
scheid, dat deze de ondeugd leert kennen, gene
ze vlieden:
Arte pares Lesbis Sapho et mea Bynsia, distant
Hoc solo: vitia haec dedocet, illa docet.
Ook voor den vertaler van de Eloyia Belgica
van Aubert in 1646 is zij een reine en eerbare
maagd; Dat Marcus ullius Cornoliam de moeder
der Gracchen weerdelyck pryse, ma er ons sy
desghelycks tooghelaten van Anna Byns, Maghet ende
Schoolmeestersse van Antwerpen grootelycks te
loven : de welcke haere uitnemende gheleertheydt,
te boven gaende 't vrouwelyck geslacht, haere
onbesmette zeden, ende ten aetsten oock haeren
Goddclycken ievcr, in 't voorstaen onde be
schermen des Oude-Gheloofs, d'onsterffelyckhcidt
hebben Want als eene andere Eudoxia ende
Proba Falconia, heeft ze ten tijde van Lutherus
sestien gheleonlo Boecken teghen sijne valsche
leoringiio in Ncdcrlamlsche Dicht ghemaeckt, endo
uyt laeten gacn, midts dewelke sij vele van dat
ghemeijn volcksken, in den schoot van onze moe
der de heylighe Roomsche Kercke ghehouden, ende
ontallyckëbynae, uyt die dolinghe wederom op
den weg der saligheydt ghebracht heeft."
Het terugvinden en uitgeven in deze eeuw van
vele harer gedichten, tot dus verre onbekend,
heeft een schijnbaar geheel ander licht over haar
handel en wandel doen opgaan. Want om een
bepaald oordeel over haar zedelijk loven te vel
len, moet men uiterst voorzichtig zijn; het
spitsvondigst betoog is nooit een bewijs. Het is de vraag
of al haar zclfbeschuldigingen, die men thans voor
het eerst leert kennen, wel letterlijk opgevat kun
nen en mogen worden, of men er niet dezelfde
waarde aan moot hechten, als aan de betichtingen
der jonge zondaartjes, met oolijke Christcnziolcn,
die hun eeuwige verdoemenis uit het hoofd leeren
en een reeks zonden kunnen opdreimen, waarvan
zij het woord niet begrijpen en het bestaan niet
vermoeden.
Dit verlieze men bij de beoordeeling niet uit
het oog, en overdenke steeds haar eigen woorden:
. . . . Mijn arm beladen conscicntio
Van cleynen gebreken maect groote meutie
Die ie gesond sijnde, niet eens en achtte.
Dit is een vingerwijzing. Er moot nog meer
licht opgaan, wil men den menscli, Anna Bijns,
goed begrijpen. De uitgaven van vele harer onbe
kende gedichten hebben daartoe wel een welkome
bijdrage geleverd, maar onvoldoende om een be
paald, onomstootbaar oordeel uit te spreken, De
twijfel rees op door de uitgave van Dr. AV. L.
van Heiten in 1875. Refereinen Kan Anna Bijns,
naar de nalatenschap van mr. A. Bogaers uit
gegeven ; door: de Refereinen en andere gedichten
uit de XVI eeuw verzameld en afgeschreven door
Jan de Bruyne, uitgegeren in ISfSl door K.
Ruelens te Antwerpen, en in het bijzonder door
het laatste werk over haar: Nieuwe Refereinen
van Anna Bijns benevens enkele andere
Rederijkersged/chien uit de XVI eeuw, uitgegecen door
ivijlen Dr. W. J. A. Jonckbloet en Dr. W. L.
i-an Heiten. De Maatschappij van Vlaamsche
Bibliophilen heeft van dit werk niet meer dan
200 Exemplaren in don handel gebracht. Het
lijvige boekdeel, nog slechts een eerste stuk, is
flink, eenvoudig en met smaak uitgegeven, het
titelblad is artistiek en zinrijk geïllustreerd. Da
scherpzinnigheid van wijlen Dr. Jonckbloot, do
uitgebreide taalkennis, het onuitputtelijk geduld
en de nauwkeurigheid van Dr. W. L, van Holten,
staan borg voor een juiste bezorging van don
tekst. Het gevolgde handschrift is in het bezit
van den heer F. van Damme, zilversmid te Brug
ge. Dit is vergeleken met hot handschrift, dat
ter Bourgondische Bibliotheek berust on met do
verzen van Anna Bijns, voorkomende in de ge
noemde Refereinen, uitgegeven door K. Ruelens;
do Varianten zijn nauwkeurig aangegeven.
Met het in den dag brengen.'' van dezen
bundel Refereinen hebben de beide geleerden
een verdienstelijk en nuttig werk gedaan, liet
zieleleven en de aardsche levenswandel van
Anna Bijns verschijnen in een geheel ander
licht: zij is niot alleen meer do bestrijdster van
het Luthersche geloof, maar de zwakke vrouw,
her- en derwaart geslingerd op de zee der harts
tochten, of de verstandige opmerkster over het
loven van wereldlijken en geestelijken, over ouders
n kinderen. Uit deze refereinen blijkt, dat zij
hartstochtelijk van natuur was, een vrouw, waar
ras in zat. De liefde heeft haar vaak door het bloed
gespookt, met geestelijken ijver heeft zij die trach
ten te onderdrukken, maar het schijnt, dat na
haar dertigste jaar het bloed te vurig was om haar
verstand en godsvrucht er over te laten gebieden.
In Gods wijngaerdt ben ik gheroepen seervroech
In mijn jonghe jought; maer de wereld op mij loech,
't Was wel mijn ghevoech; ie loech weder op haer.
De liefde bleek ook voor haar wankeler" dan
de wind. Hom, dien zij beminde, beminde zij mot
hart en ziel. Als hij afwezig was, schreide zij
haar oogen rood: Liefs derven doet somtijds veel
nachten waken: liefs te den-ene es groote pijne."
De vriend verzaakt haar, vele jammerklachten
stoot zij over hem uit. (reen meerder lijden dan
vriendts ontrouwe." Zij had voor dien vriend veel
opgeofferd, de kwaadsprckendheid getrotseerd, met
nichten en neven" gebroken, alder werelt
vrientschap" om hem verzaakt, haar liefde voor hem
was zoo groot, dat, mocht zij hem ook verwijten:
Met ander rronwcn houdy u bancketleii," zij
hem nogthans trouw bleef. Ware zij geweest een
lichte dille," zij had langhe vcrcooren tiuee voor
eenen." Hot verbreken van zijn trouw breekt haar
het hart.
Der minnen vruchten ie u mildelijck gaf,
Maor een ceiiwich zuchten houde ie dacraf:
Ie salt draghen int graf."
De tijd geneest haar wonde. S'ot ben ie, dat ie
om hem dus drnc ter/iac/ttc. En nu neemt ze
twee voor een, zich zelf troostende met de drog
reden:
Want mijn lief heeft eerst gebroken de trouwe
Dus, wat ie brouwe, het werdt hem verweten.
Eindelijk keert zo tot zich zelve in, haar ge
weten klaagt haar aan. Zo belijdt zonde en schuld;
Ie hebbe gheleeft soe menich schoon jaer,
Deen vooro, dander naer, van dagho te daghe
Altijt vorder gedoolt; dit vinde ie waer.
Des heb ie vaer, dat mij nacckt Gods plaghe.
De viandt die grijpt vast na mijn craghe,
T vleesch leydt mij laghc, de wcroldt die trockt.
Ik vinde my zelven, dwclck ie beclaghe,
In duechten traghe. saen tot zonden verweckt.
Hoe zal ie in d'oordeel Gods worden begeckt.
Zij gelooft dat voor haar gheen excusatie" is,
daarom roept zij: gratie Heero, ende ghcen
recht!" Als de boetvaardige Magdalena valt ze
den Heer te voet:
Ie hebbe misbrnyckt alle myn vyf sinnen;
Ton baet gheen ontkennen,(}hy doorzocckt de nieren.
Zonder u en eau ie niet goedts beghinnen;
Ghy moet my van binnen mot ducchdcn verchicren.
Myn ziele heelt iiiisilaen niet veel piilieren ;
Zij beschuldigt zich hier van den diepst en val
voor een vrouw, doch men lette er op, zij zegt
niet, ik heb misdaen, maar mijn ziele, dus in
gedaclrjen. Ook elders zinspeelt zij er op:
Heb ie my door divere niet oncuyschlyc gedragen,
Ie heb door consent gezondicht misschien.
Er is geen ondeugd, die zij zich zelf niet toe
rekent, zelfs het begeeren van eens ander mans
goed en het verkrijgen er van door ongeoorloofde,
weinig eerbare middelen. Maar wat is bij Anna
Bijns waarheid ? Het vergelijken van haar gemoeds
uitingen op verschillende data leidt er mode toe
alles niet voor ernst op te nemen. In Maart 1528
maakt zij zich voor een lichte deern uit, klaagt,
jammert verootmoedigt zich, maar in Juni van het
zelfde jaar, dus weinige maanden later, is er
blijkens Referein LXXYV geen spoor van die
sombere gemoedsstemming bij haar overgebleven.
Dan spot en deunt zij vrij onsmakelijk met een
oude bos, oen meyskon fraey, een letterken oudere
dan seventich of daer omtrent.
Zij gaet achter beclnetert gelyc een vcerse,
Haer rockxken beslyckt tot half den eerse,
Dan heeft zy twee lieflycke borstkens rondt,
Recht als een oude verrimpeldo leorse,
Niet oenen tandt in staet in haren mondt.
En dan vraagt ze, als zij nog moer
fraaiigheden opgenoemd heeft, vrij plat en ondeugend:
Prince, vondy te nacht in u bedde
Een soe amoreusen gracelycken mocxken,
Zou dyse uutstoton'!.... Neen ghy, ie wedde,
Ghy en zondt niot versmalen al zulcken brocxken.
Zy ziet zoo vriendclyck deur haer locxken;
Men zouder padden me mueghen vergheven.
Haer tongxken dat luydt, al waert een clocxken.
Zij sonde wel af kijven seven harinckteven.
Ilaer camere es beschildert, boscreven,
Alsoe sy sit over den lollepot.
Tes een vrouken, dat can leven en doen leven.
Eest wonder, al ben ie op haer verzot V
Zy gaet besevert en totten tanden besnot.
(Slot volgt.) A. RÖSSING.
Bonte Schelpen. Gedichten van Elize
Knuttel-Fabins. 's-üravenliage, W.
Cremer, 1887.
Ik wensch dezen bundel aan te bevelen. Men
doet verkeerd toestanden, verschijnselen, altijd te
toetsen aan het ideaal. \Vilt gij niet onrechtvaar
dig in uw oordeel zijn zie dan hoe het, in
doorsnede, met de verschijnselen staat, en doe
dan uitspraak. Het is zelfs niet billijk het
voortreflijkste, wat in ccnig vak geleverd is, vóór zich
te nemen, en dan wat daarnaast verbleekt at'
te keuren. Tot dus-verre is Mejufvrouw Helene
Swarth de laureaat onzer dichteressen ; maar ook
aan Mevr. Knuttel-Fabius komt eone geachte plaats
toe onder onze literarische kunstenaars.
Trouwens den weemoed heeft zij met Helene
Swarth, met drie vierden onzer moderne kunste
naars, gemeen. Ons staat het onderzoeken niet
vrij, wat bij Mevr. Knuttel oorzaak is van deze
zielsgesteldheid. Mejufvrouw Swarth spreekt het
duidelijker, krachtiger, schilderachtiger,
vonkelender uit; maar dit heelt, ik erken het, voor eene
vrouw zijne bedenkelijke zijde, al wint do
kunst er bij.
Behoefte aan geloof (a la Alfrcd de Musset
maar ook alweer zonder dat overstelpende mee
sterschap) komt hier en daar uit.
Krachtig geteekende partijdigheid is, natuurlijk.
óokniet in dezen bundel voor-handen, l Iet?pree vlen"
der non is wel aan niets anders dan de
wenschelijkheid om op nccvlcu" te rijmen, te danken.
Het epische element is hier weinig vertegen
woordigd; het mcditatief-lyrische heeft den bo
ventoon.
Mevr. Knuttel heeft een dichterlijke ziel (dat
is onbetwistbaar) en oen zekeren aangeboren slag
om vaerzen te maken. Het ontbreekt haar ook
niet aan algornccno ontwikkeling. Zij weet over
Danto en Rai'acl zeer goed mee te spreken; met
Michelangelo is zij, blijkbaar, wel minder ver
trouwd ; maar ook Thorwaldsen en ook do
Noordsche 'mythologie behoorcn niet tot de voor haar
afgesloten waereld. De Hollandsche taal on de
leer der dichtkunst (al schrijft zij soms ttrze, rime)
is haar echter minder volkomen gemeenzaam dan
men mocht wenschen.
Men weet, dat Mr. C. Vosmaar (ten onrechte)
hoeft ingevoerd onze toonloze sluit-c, op zijn
Hoogdnitsch, te laten afstuiten op een volgende vokaal.
Maar als men eenmaal deze manier volgt, dan
dient men liet vol te houden, en in de meeste
gevallen volgt Mev. Knuttel het voorbeeld onzer
! beste dichters en laat die e vervloeyeu in den
vol! genden klinker. Fouten tegen de geslachten zijn
ook geen zeldzaamheden ; maar bij een herdruk
kan in dit alles gemakkelijk worden voorzien.
De geheimen der versifikatio zijn anders (als ik
zeide) volstrekt geen gesloten boek voor deze
dichteres. Luister bijv. naar Avondstilte" :
Do golfjes kabblen
Met stil gedruisch,
Do biezen fluistren
In 't windgesuis,
Insekten gonzen
In rondedans,
liet bootje schommelt
In maanlichtglans.
De riemen rusten
In 't blinkend meer:
Een paartje keuvelt
Vertrouwlijk teer
In 't kleine bootje
Een zachte zucht
Van avondweclde
Doortrilt de lucht.
Niet alleen zuiver en teer vai; güJachte, lieflijk
van kleur, maar ook vlek.\)0s en eigenaardig van
form. \\Viar wilt p;j jn tegendeel met een vacrs
regel heen als ,ièzo (ju oon gedicht niet den
rhythmus V ?_ v v - V V - V ):
Mot 't vormlooze zomerwolkje'' (bl. 56)?
Op bl. 65 gedenkt de dichteres het oude
liedtjen Schep vreugden in 't leven!" Gezongen zoo
als het behoort, is de rhythmus :
>. l V V - V
Zóó lang als het lampje schijnt..."
maar Mevr. Knuttel accentueert V V - V - V,
ton-eenen-inale in strijd met het charakter van
het lied, terwijl buitendien een vervaarlijke hiatus
ons aangaapt.
Tot de vlekjcns in den f'raayen bundel behoort
ook het voortdurend gebruik van het woord wijl,
in den zin van terwijl. Het beteekent dewijl.
Bl. 23 en 70 lezen wij vleien" en vleit", ia
plaats van vlijen" en vlijt". Bl. 46 wordt de
naam van den godlijkcn Urbiner tot Rafel" in
gekort. Bl 168 wordt het niet bestaande woord
schalksche" gebruikt, bl. 2 schalksheid", waar
schalke en scltalklievl moest staan. Dat kon men
reeds van llildebranJ leeren.
Het Duitsch hoeft ook hier en daar een min
gunstigen invloed geoefend. Duitschland is niet
altijd vreemd aan deze gedichten. Zie bij v. blz. 22.
Maanomglansd'' (bl. 78), Maanomschenen" (bl.
166) en zonomstraaldu" (bl. 157), vormschoon"
(bl. 120), als adjektief, kunnen er niet door. Bl.
48 leest men: Wat lang verging te doen herle
ven trachten" un pen fort.
Vergun mij, lozer, u ten slotte, een paar
stukjens, in verschillend genre af te schrijven, in de
hoop, dat de perzik naar meer" zal smaken;
Heer, is het slagveld ver van hier,
Weet gij, hoe ik daar komen kan?"
Het slagveld, kind, waar wilt gij heen?
Wat zoekt ge daar, mijn kleine man?"
Daar moet ik zijn eer do avond valt,
Want daar is vader heengegaan;
Mijn broertje en ik zijn dag aan dag
Sinds voor do deur op wacht gaan staan.
Ik stak mijn vlaggen buiten 't raam,
En broertje hield zijn trommel klaar,
En moeder glimlachte als zij 't zag,
En zuchtte: kwaai hij lieden maar.
Doch in zijn plaats kwam een soldaat
En zeide: niets is nog bekend
Als dat hij op het slagveld bleef
Met heel het derde regiment.
En moeder nam mijn vlaggen weg,
En klaagt en schreit nu dag en nacht,
Daarom wil ik naar vader heen,
En zeggen dat hij wordt verwacht.
En zeggen dat hij komen moet . . .
Maar 'k ga nu verder, 't is al laat
En moeder is zoo diep bedroefd,
Ik heb al veel te lang gepraat!"
Liefke, gocnacht !
Pc- regenvlaag klettert daarbuiten,
Een klinioptak tikt aan do ruiten!
Liefke, slaap zacht.
Liefke, slaap zacht!
liet maanlicht in woikeng-cwomel
Ging schuil aan den dreigenden hemel,
Liefde houdt wacht.
Liefde houdt wacht!
De storm huilt en giert langs de daken
Maar u zal geen onheil genaken,
Liefke, goênacht!
K i n d o r l o g i e a.
Ach, 't is zoo vreenul, zoo stil in huis
Sinds broértjen ons verliet;
Zij hebben broertje weggebracht,
Waarheen, dat wist ik niet.
Pin toen ik het aan moeder vroeg,
Toen schreide zij nog meer
En sprak: hij is hier ver van daan.
Bij onzen lieven Heer.
Hij was zoo lie*', hij was zoo goed,
Hij was te rein voor de aard;
Daarom zond God zijn engel neer,
Die bracht hem hemelwaart."
O mocke !'' zei ik, moekc lief',
'k Zal stout y.ijn, altijd stout,
Opdat u, heel uw leven lang,
Toch nog een kindje houdt!"
Bizonder geestig is een stukje op bl. 85 Voor
'twinkelraam," om niet te spreken van de zin
rijke titeluitlegging : ./Bonte schelpen" ; maar ik
mag niet meer afschrijven. Dit cenc nog:
De roze moog den wind haar zoetste geuren geven,
In haren kelk toch honig vindt de bij ;
Verbeelding moge vrij op dartle wieken zweven,
Zoo in den geest een grond van waarheid zij.
20 Mei, '87. ALB. TH.
AUTOGRAFEN UIT DUITSCHLANDS LETTER
KUNDIGE GESCHIEDENIS.
Van een werk. dat in Frankrijk en Engeland
reeds herhaaldelijk verricht werd, kwam dezer
dezer dagen in Duitschland het eerste specimen.
voor, maar terstond in onberispelijken en uiterst
zorgvuldig bewerkten vorm. Do heer Meijer-Cohn
heeft van zijn merkwaardige verzameling brieven
en handschriften van letterkundigen uit de laatste
eeuwen een catalogus doen verschijnen, die op
zichzelf een kleine geschiedeiiiï,ier letteren mag
'lOGcCn: L*Jt i* de wary (vijzo om van veel geld,
veel smaak voor uLieratuur en veel studie het
meeste genot te hebben. De heer Meijer-Cohn
geeft omtrent vorm en druk der brieven, uitla
tingen, enx. allo mogelijke inlichtingen, resumeert
den inhoud of geelt dien woordelijk, al naar het
belang der zaak dit vordert.
Over 't geheel zijn de autografe:>vt'rza:nelaars