Historisch Archief 1877-1940
No. 521
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
door de artisten werden gehouden. In het
zomerseizoen is het voor het bestuur onzer
Concertvereenigingen of tooneelgezelschappen geene lichte
taak het publiek naar de zaal te lokken; gevaar
lijker vijand dan de een of andere onwillige tenor
zijn de heerlijke zomeravonden.
Intusschen bieden voorstellingen als die, welke
wij konden bijwonen, dit eigenaardige voorrecht,
dat men op elk gedeelte van den avond kan bin
nentreden en .... ook vóór het einde op ge
voegelijke wijze kan heengaan. Men mist dan wel
is waar eenige nummers, doch wat overblijft,
vormt nog een geheel. Bij zoo uitgebreide pro
gramma's als in den Parkschouwburg worden
samengesteld, is het zelfs de vraag of niet het
woord van toepassing zou wezen: la partie est
plus grande que Ie tout," en dit worde dan met
het oog op het aesthetisch genot verstaan.
Enkelen onzer lezers kunnen zich herinneren,
dat wij over den Heer P. Pons, naar aanleiding
van een concert in het Gebouw van den Wer
kenden Stand 't een en ander medegedeeld
hebben. Deze baritonzanger uit Brussel heeft
thans ook in den Parkschouwburg gedebuteerd
en niet geheel zonder succes. Voor eene groote
zaal z^jn de stemmiddelen misschien niet krachtig
genoeg ontwikkeld. Het timbre der stem is week
doch aangenaam; in het bovenregister heeft het
geluid de gewenschte volheid; het
benedenregister mist echter alle sonoriteit.
Uit de keuze zijner liederen mag men opmaken,
dat deze artist eene bepaalde voorliefde voor
producten der Fransche school heeft en zelfs
ingenomen schijnt met wat men in engeren zin
salonmuziek noemt. Tous les goüts sont dans la
nature! De methode van zingen is verdienstelijk
en in de uitspraak viel slechts enkele malen iets
af te keuren. Zoo dient o. a. in de woorden
vif amour" de verbinding te geschieden met den
scherpen consonant en niet met eene zachte v.
Met de zangles uit Czaar en Scheepstimmerman
behaalde de Heer Albers veel succes en werd door
de koorleden en het orkest wakker terzijde ge
staan. En de heer Orelio verdiende ten volle de
toejuichingen, die hem werden geschonken. Op
zijne grime hadden wij weder wat aan te merken.
In de kerkscène uit Faust speelde en zong me
vrouw van Ophemert-Schwencke recht verdienste
lijk. Deze kunstenaresse heeft ontegenzeggelijk
het feu sacré, doch wij geven haar nog eens den
raad, in het hooge register de stem niet
uittezetten en vooral geen misbruik van het portamento
te maken. Bij G- matige krachtsinspanning is het
artistieke resultaat altijd in omgekeerde reden
van de genomen moeite. De dames Jahn en Van
Zandt hebben ieder hare bizondere gaven en
wisten gewenscht applaus te behalen. Aan de
strengste eischen der coloratuur voldoet de zang
van Mej. Van Zandt nog niet; nu en dan komt
eene enkele intonatie van bedenkelijken aard ons
verrassen, doch de stemmiddelen zijn te prijzen.
In het Paleis voor Volksvlijt werd de aandacht
getrokken door het optreden der Phüharmonische
kapel onder de leiding van Prof. Manstadt. Deze
kapel welke verleden jaar gedurende het
badseizoen te Schcveningen zooveel succes behaalde,
heeft ongetwijfeld in de hoofdstad goeden indrnk
gemaakt. In de eerste plaats door de verdien
stelijke bezetting der verschillende instrumenten
en niet minder ook door de zorgvuldige voorbe
reiding der uivoeringen. Wij hebben bij herha
ling de gelegenheid gehad de interpretatie van
orkestwerken uit onderscheiden school en richting
na te gaan en kwamen tot de overtuiging,
dat de zoogenaamde e/ferfnummers het best
werden gespeeld.
Het koper treedt met glans op en onderscheidt
zich door fraaien klank. Bazuinen en trompetten
zijn voortreffelijk. Het strijkkwartet heeft eene
gelykheid in beweging en kracht weten te verwer
ven, die ook uiterlijk aau den dag treedt. De
concertmeester, L. Bleuer, beschikt over eene
zekere mate van virtuositeit, die de Ungarische
Lieder für Violine van H. Ernst hem gelegenheid
verschaften, mot uitstekende begeleiding door het
orkest, ten toon te spreiden. De fluitist, do heer
Joachim Andersen, speelde o. a. een Carnaval
Russe van Ciardi, een vrij onbeduidend nummer,
dat door de uitstekende vertolking althans te
hooren was. De solovioloncellist, die op een der con
certen de Fantaisie van Servais (Lo désir) speelde,
heeft een fraaie cantilena, voldoende doch niet
schitterende techniek, en maakt zich slechts zelden
schuldig aan effectbejag. Ook met den harpist kan
men wel ingenomen wezen.
Wij hoorden o.a. Dinsdag een Fecëntanz" für
Harfe, door den heer Otto Muller voorgedragen
en konden ons zeer goed vcreenigen met de toe
juichingen aan den harpist toogekond. Tevens
konden we de opmerking niet weerhouden dat
de harp als soloinstrument zijne eigenaardige
zwakheden bezit, dio ook een talentvol kunste
naar nog bezwaarlijk kan doen vergeten.
Wij wezen er met een enkel woord op. dat de
Philharmonische Kapel vooral in do uitvoering
der zoogenaamde effectstukken haar hoogste
succes verwerft; er moge nog bijgevoegd worden,
dat de, wij zouden haast zeggen gepolijste manier
waarop enkele nummers worden gespeeld, niet
met den aard van elk kunstwerk in overeenstem
ming scheen te brengen.
Het programma op Donderdagavond had geen
voldoende rekening gehouden met de eischen van
sinfonieuitvoering in de open lucht." Menig
nummer werd daardoor slechts op korten afstand
van de kiosk gehoord, zoodat slechts een gedeelte
van het talrijke publiek het concert volkomen
kon volgen. Heden avond treedt de heer Manstadt
als pianist in de zaak van het Paleis voor Volks
vlijt op. In een volgend nummer hebben wij wel
licht de gelegenheid over dit afscheidsconcert
\onzen lezers iets mede te doelen. Enkele ons
toegezonden uitgaven op het gebied der muziek
komen dan ook aan do beurt.
H. C. P. D.
LE CHAXÏDE LA MARSEILLAISE.
Naar aanleiding van eenige opmerkingen van
Ernst Pasquéen het onlangs verschenen werk
van Arthur Loth Le chant de la Marseillaise"
deelen wij onzon lezers het een en ander mede
over den oorsprong van de melodie welke thans
als de nationale hymne der Fransche republiek
te beschouwen is.
Reeds sedert 1840, toen in Frankrijk luide over
de Rhijngrenzen werd gesproken en Becker zijn
antwoord deed weerklinken:
Sie sollen ihn nicht haben
Den freien Deutschen Rhein."
Alfred de Musset het geestige Nous l'avons
eu, votre Rhin allemand; II a tenu dans notre
verre etc." schreef, en Lamartine in de Mar
seillaise de la Paix" de volkeren tot eenheid trachtte
op te voeren, in dien tijd werd bij onze oos
telijke naburen de melodie der Marseillaise aan
een Duitschen componist toegeschreven. In een
blad te Karlsruhe gedrukt 1842 haalde de
schrijver o. a. de Chronique de Paris van den
27n Augustus 1792 aan, waarin als componist de
in hetzelfde jaar te Straatsburg vervaardigde
hymne van Rouget de Lislo, onder den titel Chant
de guerre pour l'armée du Rhin" niet de dichter
zelf maar un Allemand de Huningen" werd opge
geven. In 1844 leverde Karl Gaillard in de
Berliner Musik-Zeitung een pleidooi, dat ten doel
had op gezag van oudere tijdgenooten het vader
schap der melodie aan J. F. Reichardt toe te
kennen.
Op de meest bepaalde wijze heeft intusschen
Fridolin Hamma in 1861 verklaard, dat de melodie der
Marseillaise in het Credo eener mis dooi den
kapelmeester Holtzman in 1775 gecomponeerd te
vinden was. Doch het bewijs is achterwege ge
bleven. Aan de ijverigste nasporingen van velen
die zich met de geschiedenis der muziek onledig
houden, is het niet mogen gelukken, iets te ont
dekken dat de bovengenoemde bewering kon sta
ven. Pasquëondernam in persoon een tocht naar
Merseburg, doch zonder eenig resultaat.
Brieven vroeger door Christ aan Hamma zelven
gericht met het doel eenige nadere aanwijzingen
te erlangen over zijne zoogenaamde vondst"
leidden tot niets. Wel durfde de laatste schrijven,
dat eene copie in zijn bezit was, doch niet
ter inzage kon worden afgestaan. Intusschon is
thans gebleken, dat de werkelijke componist elders
te zoeken was. Aan den franschen schrijver
Arthur Lflth behoort de verdienste op deugdelijke
bewijsgronden en met afdoende bewijsstukken te
hebben aangetoond wie de componist van de
melodie der Marseillaise is geweest.
Op grondige wijze wordt in het onlangs ver
schenen werk, Le chant de la Marseillaise et sou
véritable auteur" in het licht gesteld, dat de
tekst gedeeltelijk door Rouget do Lisle is ge
schreven terwijl de melodie geheel aan eene reeds
bestaande compositie ontleend is.
De eigenlijke componist der Marseillaise heet
J. B. L. Grison en was van 1775 tot 1787 ka
pelmeester in de kathedraal te St. Omcr (I)ép.
Pas-de-Calais). In dat tijdperk componeerde hij
een Oratorium Esther", welks tekst aan
Racine's tragedie ontleend was en dat in zijn eerste
nummer La Calomnie" do volledige melodie der
Marseillaise bevat. Die melodie is derhalve min
stens e j/? j aar ouder dan de tekst der Marseillaise.
De oorspronkelijke tekst luidt als volgt:
Rois, chassez la calomnie;
Ses criminels attentats,
Des plus paisibles tats
Troublent l'heureuse harmonie.
De ce monstre si farouche,
Craigncz la feinte douceur.
La vengeance est dans son coeur
Et la pitiédans sa bouche.
La fraudo adroite et subtile
Sème de fleurs son chemin.
Mais sur ses pas, tient enfin
Le repcntir iniitilc.
De gecursiveerde woorden dienen herhaald,
teri wijl in den voorlaatsten versregel het eerste deel
| tweemaal onder de melodie moet geschreven worden.
H. C. P. I).
NIEUWE REFEREINEN VAN ANNA B1JNS.
(Slot.)
Is dat do taal van een hoetcdoondc Magdalena,
een zuchtende en klagende zondares waardig V En
weer eenigo maanden later, in Augustus van het
zelfde jaar 1528 heeft de liefde haar weer in haar
macht, zij snakt on smacht naar haar vrijer,
haar, hertelyc lief", zij belooft hem alles, als
hij maar komt.
Om deze tegenstrijdigheden is het moeielijk om
over Anna liyns tot een juist begrip to komen,
en ondoenlijk zoolang niet van allo Refereinen
de maanden en jaartallen bekend zijn. Bovendien
zijn de gedichten met haar overgeleverde levens
geschiedenis in volkomen tegenspraak. Uit Referein
XIV zou men b. v. opmaken, dat zij gehuwd is
geweest. Stenen- zonder sterren" klaagt zij
heeft mij 'f lioulijck bracht", en verder: Het
howvelijek doet mijn caken dinnen."
Doen ie om te bouwene liep endo ran,
Ie peyscle zeer lutter, wat ie began.
Nu weet icker eerst van, als ie ben int net,
Dacr ie niet uut o gespringen en can.
Referein LXXXVI is niet al te duidelijk, n
zou. als hot woord docliterken" niet slaat op
dwaze uwerkcun" on toe leiden haar een dochter
toe te schrijven.
Men vindt oec alte veele dwase moerkcns,
Die haer dochterkcns bederven een groot doelkeu;
Zy palleerense van jonckx en logghen 't spaens
scheelken.
Als mijn docJitcrkcn groot icerdt, een i/erdich
dreelkeit,
Zoo 't f/heleert heeft, wildt Item zch'oi rercliieren
Dit vers schrijft zo in Juli 1IV28 en een maand
later verlangt ze naar haar lief, haar schoon
beeldeken". Hoe is dit alles te rijmen 'i Moet
men haar aan haar woord houden, aannemen dat
zij getrouwd is geweest, een dochtertje had, en
toch naar een vriend" omzag:1 En wat te den
ken van haar tijdgenooten, bij wie over deze vraag
geen antwoord te vinden is. van wie men slechts
weet, dat zij bizonder kuisch en godvruchtig was.
terwijl haar refereinen er lijnrecht mee in strijd
zijn. Is bij haar in zake liefde alles of veel fic
tie geweest, stelde zij zich als later Piet
Paaltjens minnesmart en minneweelde maar voor ?
Hebben haar liefdesbetuigingen, haar
zeltbeschuldigingen, haar spotten en haar treuren afgehan
gen van haar meerdere of mindere gezondheid,
van haar humeur en stemming, van het mooie
of slechte weer, van haar weelde of druk ? Want
aardsche zorgen, onaangenaamheden, processen
met bloedverwanten, achterklap om haar uitge
latenheid hebben haar vaak en zwaar gedrukt;
haar leven was: arbeid, zorg en ongeval." Zij
rekent zich onder hen, die tot lijden geboren zijn.
Is zij den eenen dag licht" den anderen is zij
zwaar." Het lijden volgt haar, het leven is voor
haar een strijd. Meer zuers dan soets wordt haar
zinspreuk, want dat is al haar ondervinding.
Hierom ben ie dagelyks vol fantast/jen, bekent zij.
Men zou dus kunnen aannemen, dat zij vaak
aan overspanning leed, en dit gevoegd bij een
vroegere bekentenis maakt, dat bij haar het
ware en verdichte door een gemengd is. Het
eenige wat men veilig kan aannemen, is, dat Anna
Bijns was een vrouw, met vurig temperament, bo
venal ijverende voor haar geloof, zenuwachtig, niet
zelden overspannen, vaak verteerd door harts
tocht, een vrouw met groote opmerkingsgave, ver
standig en niet zonder vernuft. De niettce
Refereinen geven daarvoor het onomstootelijk be
wijs, hoeveel vaags en onverklaarbaars er ook in
voorkome. Zij had, ondanks haar ijveren voor het
Roomsche geloof, grooten zin voor het ijdele der
wereldsche genietingen. Zij hield van feestvieren
en banketten, was verzot op muziek, zang en dans,
hield van dolle vroolijkhoid en maskeradepret en
schepte groot vermaak in Rhetorica, als zij zich
niet in Kettersche stouticheden" te buiten ging.
Haar licht bewogen hartje ontvlamde spoedig van
liefde en stond oogenblikkelijk in lichter laaie,
Prof. Jonckbloet schrijft haar en niet zonder bewijs
verscheiden minnaars toe en meent zelfs do
Casteleyn, Dierck Adriaens en broeder Engelbrecht
van der Donk als zoodanig te moeten doodverwcn;
terwijl hij de overlevering, die zegt,dat zij een begijn
was, klem bijzet door haar eigen verklaring, dat
zij vader en moeder begeven had, haven en erven"
had achtergelaten on alle weerlijcko dingen"
moest derven. Als dit alles waar is, hoe zonder
ling zijn dan tal van hare gedichten, hoc in tegen
spraak met een begijntje en hare bekentenissen!
En dan het begijntje verbonden door wereldsche
liefde met een vromen broeder I Niet weg te cijferen
valt, dat zij voor de priesters wol eens een lans
brak en beweerde: Priesters zijn OOK menscJien
als ander Hen, Ten si j si f/heen inyheleii, maar
menschen cranc. Zij kau ook best begrijpen, dat
de priesters er een liefje op na houden:
Oft de priesters ooc somtijds hadden een care,
De duvel die u quelt, hen ooc tcmpteert:
Haer lichaem. als duwe, gheseijt in 't clare,
Is tot alder cranchcyt g'ucïnclineert.
Dezelfde wapenen, waarmede zij hier de pries
ters verdedigt, keerde zij tegen Luther, haar
aartsvijand. Als zij had moeten kiezen tusschen
den gevroesdon Maarten van Rossum en Luthcr,
zou zij den eerste kiezen, hoeveel men hem ook
ten laste legde. In haar strijd tegen Luthcr
ligt haar grootste kracht en tevens haar
vermaardheid. Do gebeurtenissen in haar vaderstad
grepen haar in haar geloofsovertuiging krachtig
aan: zij stond voor een algehecle oinkeering in
loven n denken; zij was van eene behoudende
natuur en streed als later Bilderdijk voor het heden
wordende verleden. In 1517 was door Luthcr te
Wittenberg de hervorming der Roomscho Kerk
gepredikt: in 1519 werd zij reeds te Antwerpen
openlijk door zijn vriend Jacobus Praepositus ver
kondigd. In hetzelfde Antwerpen zagen de eerste
Luthersche boeken in de Nederlandsche taal het
licht. Dit is de stoot tot algehecle omkcering in
maatschappij en kerk. Nieuwe gedachten zweven
door het Christendom. Moedige stemmen laten
overal tot nog toe ongehoorde woorden weergal
men : vrijheid van geweten, onafhankelijkheid der
ziel. Een groot gedeelte van Europa scheurt zich
van de Roomsch Kerkelijke Overheid los; de Ne
derlandsche provinciën worstelen tegen de
Spaansche dwingelandij: al de geesten, al de krachten
zijn in werking. Kunst en wetenschap, staatkunde
en maatschappelijk lewm, alles zoekt nieuwe grond
beginselen, alles treedt nieuwe wegen in. Door de
pas geboren uitvinding der boekdrukkunst was eene
nieuwe macht in do wereld ontstaan: de macht des
woords. Weleer klonk het woord slechts van mensen
tot mensch; nu luidt het voor do menigte, nu ver
spreidt het zich door land en volk. Geen ver
overing des geestes gaat meer verloren, geen ge
dachte blijft langer verborgen; al wat het
mcnschelijk vernuft tot nu toe op liet veld van kennis
en wetenschap heeft geoogst, wordt het algemeene
voordeel, door de drukpers aangebracht.
Midden in dien tijd en op de plaats van gisting
zelve leefde en verkeerde Anna Bijns. I)c nieuwe be
weging zag zo met leede oogen aan en achtte zij
verderfelijk. Luthcr was voor haar de bron van alle
kwaad. Openlijk treedt ze tegen hem op. Haar
strijdverzen worden in andere talen, zelfs in het
Latijn vertaald. Als zij in Antwerpen de verkon
diging zijner loer hoorde en hot toenemen der
aanhangers bespeurde, werd haar gemoed gaande
en trok zij hartstochtelijk tegen hem te velde.
Haar voorbeeld werd door velen gevolgd en met
hen raast en tiert zij op Lutlier. Van hun lief
lijke uitdrukkingen is oen bloemlezing saam te
stellen. Luther ia een glorieus sottoor, een aerdigh
stutere, een inntere, de Lutheranen sef/ltcnen de
kercke metten liielcn; zij eercn jMtiiniiioit, hooren
de gliet yen in liuechus kcrckc, daar Vcnua
clerkcn in 't wilde sinr/lteii: si/ brengen den iyd orer
met liriisaeH, boeteren, bommen, fluiten, druisen en
spriiif/hen: dut iryf'en kinderen souden belwercit,
hangen by den '/toeren. Kortom al vner icinunt
schnldicJi t tree boeren, Inj sou met een Lutltci'dcn
wel betalen.
De verwoede strijd door haar met Luthcr op
hot papier aangegaan, schijnt haar den reuk van
heiligheid te bobben aangebracht en haar die
zich zelf mot pn-tiercn gelijk stelde als kuisch
en eerbaar aan de nakomelingschap to hebben
overgeleverd. In dien strijd is zij in haar volle
kracht, de gloed der overtuiging spreekt uit haar,
zij is welsprekend. Bij een bepaling van de kunst
waarde harer gedichten komen vooral de gedichten
tegen Luther in aanmerking. Daar vindt men raak
werkelijke poëzie, evenals in die waarin zij, uit de
diepte harer ellende om vergeving smeekt. Al wat zij
gedicht heeft voor poëzie te houden, haar zelf als
een groote dichteres te beschouwen, gaat niet aan.
Het nut, de strekking zijn bij haar te veel hoofdzaak
voor ware poozie, het haarkloven, knutselen en
speldenzoeken der beoefenaars van Rhetorica was ook
haar te veel eigen; zij stond nog met twee voeten in
het leerdicht om in alle opzichten kunstenares te
kunnen zijn. Met uitzondering van enkele gedich
ten zijn haar werken slechts belangrijk voor de
ontwikkelingsgeschiedenis, het leven, de ondeugden,
het kostuum, de kinderspelen, enz. in de eerste
helft der l Ge eeuw. Als vrouw boezemt zij, on
danks alles, wel sympathie in; zij had den moed.
haar eigen leven te leven. Maar om haar naar
waarde te kunnen schatten, om het tegenstrijdige
op te lossen, moet er nog meerder licht over haar
opgaan en wordt met verlangen en belangstelling
het tweede stuk der Nieuice Refereinen, door
wijlen Dr. Jonckbloet en Dr. W. L. van Heiten,
tegemoet gezien.
Mei '87. J. H. RÖSSING.
' HET KIND IN DE LETTERKUNDE.
(Eene motie van aanvulling.)
Het tooneel verbeeldt een schoollokaal te Turijn.
Een onderwijzer, signor Perboni, een vijftigtal jon
gens zijn aan het werk. Onverwacht komt de
directeur met een nieuwen leerling, die een zeer
donker gelaat toont met groote zwarte oogen,
geheel in het zwart gekleed. De directeur fluistert
met signor Perboni, de zwarte knaap ziet met
verbaasde oogen in het rond. De meester neemt
hem bij de hand en zegt tot de klasse:
Je moogt in je schik zijn, jongens! Vandaag
is een kleine Italiaan op school gekomen, gebo
ren te Reggio in Calabrië, zoowat vijfhonderd
mijlen van hier. Verwelkomt uw kameraad, die van
zoo ver is gekomen. Hij is geboren in een be
roemd land, dat groote mannen aan Italiëheeft
gegeven, dat nog dagelijks krachtige landbouwers
en dappere soldaten levert, in een der heerlijkste
streken van ons vaderland, met groote wouden
en hooge bergen, bewoond door eene kloeke en
schrandere bevolking. Ontvangt hem vriendelijk,
opdat hij vergetc hoe ver hij is van do plaats'
waar hij geboren werd; en doet hem ondervinden,
dat ieder Italiaanscho knaap, in welke
Italiaansche school hij ook kome, daar broeders vindt!"
Dit gezegd hebbende, stond hij op on woes op
de wandkaart van Italiëde plaats aan, waar Reggio
in Calabriëligt.
Toon riep hij luid:
Eruest Derossi, de jongen, die altijd de eerste
prijzen krijgt!"
Derossi stond op.
Kom hier'.", zei do meester.
Derossi kwam uit de bank, naar het tafeltje,
bij den jongen Calabrees.
Omdat je do eerste van de klasse bent",
zoide meester, moog je uit naam van alle jon
gens den nieuwen kameraad verwelkomen! Geef
hem den wclkomstkus van de kinderen van
Piemout aan het kind van Calabrië!"
Derossi omhelsde den Calabrezer knaap, zeide
luide met zijne heldere stem:
Wees welkom!"
En kuste hem met blijdschap op beide wangen.
Alle jongens klapten in de handen.
Stilte!" riep de meester. Op school
wordt er niet in de handen geklapt!"
Maar wij konden wel zien, dat hij niet uit zijn
humeur was.
De nieuwe jongen uit Calabriëheette Garrone.
Weinige dagen later gebeurde het, des morgens,
voordat signor Perboni in do klasse was, dat vier
of vijf groote jongens den armen Crossi plaagden
omdat hij rood haar, n verlamden arm, en eene
moeder had, dio groenten verkocht. Do ongeluk
kige jongen kon zich niet verdedigen. Hij moest
niet machtolooze woede verdragen, dat men hem
met kastanjeschillcn in het gezicht wierp. Men
bootste den gang van zijne moeder, do groenvrouw
na, als zij mot Uvcc korven onder de armen hem
kwam halen aan de deur.
Rood van woede slingerde Crossi een inktkoker
naar zijn kwelgeest, maar de jongen bukte, en
de inktkoker kwam terecht tegen de borst van
den meester, die juist binnentrad.
Er volgde groote stilte.
Do meester begaf zich bleek van ontroering
naar zijn tafeltje en vroeg:
Wie heeft dat gedaan?"
Allen zwegen.
En de stem luider verheffend, schreeuwde de
meester; Wie is het V"
Toen stond Garrone. do knaap uit Calabrië,
door medelij don Yoor don armen Crossi gedreven,
van zijne plaats op on zcide vastberaden:
Ik heb hot gedaan!"
De onderwijzer ziet hem aan, neemt de ver
baasde schooljongens op on zegt met bedaarde
stem:
Neen, je hebt het niet godaan!"
En na een oogenblik stilte voegde hij er bij:
De schuldige zal niet gestraft worden,
wie is het?"
Crossi staat van zijne plaats op en zegt schreiende:
Zo hebbon me gesard, ze hebben me
belecdigd, ik ben woedend geworden, ik heb ....
Goed! Ga zitten." zei do onderwijzer,
en wie hebben hem gesard?"
Met gebogen hoofd stonden de vier plagers op.
..Jelui hebt een knaap beleedigd, die je niets
gedaan had" zei do meester Jelui hebt
een ongelukkige gesard, een zwakken jongen, die
zich niet verweren kan, aangevallen. Jelui hebt
een van de laaghartigste en schandelijkste daden
verricht, die ooit door een menscholijk schepsel
kau worden gepleegd! Jelui bont lafaards!"
Vervolgens ging hij door de banken naar de
plaats van Garrono, dio mot neergeslagen oogen
stond te wachten en hem aanziende, de hand op
zijn hoofd leggende, zeidc hij:
En 'ij, jij bent een nobele knaap!"