Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 521
ft
Garrone keel? hem met glinsterende oogen aan
en fluisterde hem eenige woorden in het oor.
Daarna zich wendend tot de vier schuldigen
reide de meester:
Ik vergeef het u!"
De drie hier medegedeelde bladzyden zyndoor
mij vertaald uit Edmondo de Amicis laatste werk:
Ctsore. Libro per i ragazzi. 43a edizione, Milano,
Fratelli Treves, Editori, 1887." Dit jongensboek,
door de Italianen met buitengewone sympathie
ontvangen, biedt tallooze schoone bladzijden aan,
gevloeid uit de pen van den hartelijksten en
edelsten dichter onder de nu levende Italiaansche
auteurs.
Daar ik voor eenige dagen met ongemeene
vol"doening het Gids-artikel van Dr. G. Kalff Het
Kind in de Letterkunde" gelezen heb, doe ik
eene motie van aanvulling en vraag ik eene plaats
TOOT Edmondo de Amicis onder de schrijvers over
en voor knapen. Ik ken weinig boeken, waarin
de beste zijden van het menschelijk hart, waarin
liefde, medelijden, fierheid, vaderlandsche trots,
dapperheid, oprechtheid schitterender overwinnin
gen vieren over zelfzucht, laagheid en huichelarij.
De vertaler, die Cuore" in het Nederlandsen
vertolkt, de uitgever, die het boek aan
Nederlandsche lezers in handen geeft, kunnen beiden
er vast op rekenen een vruchtbaar werk te doen.
Wil men mij vergunnen, Edmondo de Amicis,
onder de auteurs te rangschikken, die op
onverbeterhjke wijze den knaap en het schoolleven van
den knaap, hebben geschilderd, dan vraag ik
tevens vergunning mijne motie van aanvulling
nog wat te mogen uitbreiden. Met ingenomenheid
het opstel van Dr. G. Kalff lezende, kwam mij
telkens de een of ander auteur voor den geest,
die nog had kunnen genoemd worden.
Het ligt volstrekt niet op m\jn weg hiermee in
de verste verte een verwijt te doen aan den ver
dienstelijken auteur van: Het Kind in de Let
terkunde". Dit onderwerp uit te putten, kon niet
liggen in het plan van zijn opstel. Zoo ik hier
nog eene kleine bijdrage tot aanvulling lever,
gelieve hij dit te beschouwen, als een teeken van
dankbare belangstelling.
Onder de Nederlandsche schrijvers, die zich ver
dienstelijk maakten in de schildering van het
kinderleven, rangschik ik nog Betje Wolfïen
Aagje Deken. In Sara Burgerhart trekt Abra
ham Blankaart zich het lot van Hendrik Redelijk,
een der tien kinderen van DominéRedelijk, aan.
Hy maakt een adelborst van den jongen en brengt
hem in persoon aan boord. Het tafereel van hunne
verschijning op het schip met den knaap in zijne
nieuwe uniform, het onthaal aan de matrozen
bereid, is voortreffelijk geslaagd. (II bl. 376.)
In Willem Leevend komen alleraardigste brieven
van een kind, Jetje Veldenaar, (I, bl. 40, bl. 60;
Dl bl. 151).
Mij heugt een kindergedicht:
Wat pikt er tegen 't vensterglas,
Alsof het vroeg: doe open !
Zoo 't eens die kleine vogel was,
Die 'k op de plaats zag loopen.
Och, ja! daar zit hij, koud en stram ;
Hoe tjilpt hij om wat eten
Och, dat ik nu mijn boterham
Maar niet had opgegeten."
Het is het eerste couplet van een der kinder
liederen door Dr. Jan Pieter Heije geschreven
een man, die, waar van Alphen herinnerd werd,
zeer zeker aanspraak heeft, om genoemd te worden.
De Genestet zei eenmaal van dit liedje, dat het
ieder treffen moest, die kinderen bezit, eene tuin
kamer, een plasje en een weinig dichterlijk
gevoel." Met teleurstelling las ik bij Dr. Kalff,
dat De Genestefs Jong Hollandsch Binnenhuisje
geenszins een meesterstuk is, evenmin als Benja
min af en moest mij tevreden stellen met den
halven lof, dat deze stukjes groote
aantrekkelijkheid en ook dichterlijke waarde hebben." Ware
het mij vergund een aesthetisch oordeel te vellen, ik
zou aan de bleeke letterkundige kinderen, die
men Woutertje" en ,,de(n) kleinen Johannes"
noemt, een minder verheven rang toekennen dan
dr. Kalff deed.
Ook viel het mij tegen, dat madame Pene d'Ast
(Louisa Siefert) alleen in het voorbijgaan genoemd
werd. Haar bundel Eayons perdus (1868) bevat
meesterlijke poëzie en is door Sainte-Beuve,
Victor Hugo, Victor de Laprade, Leconte de Lisle
en Frangois Coppée met geestdrift geprezen. Dat
Gustave Droz, die in zijn Monsieur, Madame et
Sébéen in Babolain zeer aardige Fransche kin
deren teekende, ook geprezen had kunnen worden,
spreekt van zelf. Dat de kleine Pauline Quenu
en de wilde Cadine uit Le Ventre de Paris, dat
Jeanne Grandjean uit Une page d'amour van Zola
de eer eener aanhaling verdienen, geloof ik wel.
Onder de Nederlandsche schrijvers over kinde
ren behooren nog gerangschikt te worden: H. de
Veer voor zyn Trou-ringh en wel inzonderheid
voor zijne hoofdstukken: Hoe men met vrouw en
ges kinderen voor nog geen drie gulden per dag
op reis kan gaan (1,172), Klein Vrouwtje (I, 205),
Mama n de jongens (I, 216), Alles om de kinde
ren (H, 22), Klein Vrouwtje gaat heen (II, 771)
en Met ons beitjes (II, 183); voorts F.
HaverSchmidt voor zijne novellen Familie en kennissen,
A. L. de Rop, voor zijn gedicht Naar School,
waarin hij een accoord aanslaat, dat nu dieper en
aangrijpender doorklinkt bij De Amicis; C. Honigh
voor zijn bundel Geen Lente; en niet het minst
Weruméus Buning, die ons in zijne Marine Schet
sen kinderen uit het volk als Jan Matters voor
oogen stelde de scheepsjongens, die onder Jan
Maat en het gieren van den stormwind opgroeien
tot flinke Nederlandsche matrozen.
DB. JAN TEN BRINK.
KEIZERIN MARIE-LOUISE.
Omtrent het levenslot en den levensloop der
Oostenrijksche aartshertogin, die om redenen van
hooge politiek in een gedwongen huwelijk met
Napoleon DU heeft moeten toestemmen, zou niet
veel nieuws te vertellen zijn. Zij leefde in
Frankr\jk, waar bijna ieder, die vorsten van nabij
gekend heeft, er interessante Mémoires overheeft
uitgegeven; omtrent Marie-Louise is alles verteld
door haar particulieren secretaris Méneval en haar
majordomus Bausset, terwijl nog kort geleden de
gedenkschriften uitkwamen van de générale Durand,
die als dame du palais van Marie-Louise, oogge
tuige van haar huiselijk leven is geweest.
Dit alles was echter van vreemden afkomstig,
de heldin zelve had nog niet gesproken. Wel was
er van tijd tot tijd een brief van haar hand aan
gehaald, maar een eigenlijke correspondentie was
er nog niet verschenen.
Thans is dit geschied, en zeer volledig en zeer
intiem, ofschoon er geen woord in staat, dat de
door en door goedige aartshertogin niet aan
iedereen had kunnen schrijven. In n deel ver
scheen Correspondanee de Marie-Louise, 1799
1847", een reeks van brieven uit haar prilste
jeugd tot het jaar van haren dood, aan twee
vertrouwde vriendinnen gericht. Het waren hare
gouvernante, gravin Colloredo, later prinses van
Lotharingen, en de dochter van deze, Victoire de
Poutet, later gravin de Crennevillc. De taal der
correspondentie is Fransch, maar een heel cu
rieus Fransch, geheel doorspekt niet Duitsche
woorden en germanismen. Vooral in de kinder
brieven vindt men allerlei verrassingen van
dien aard. De kleine aartshertogin ziet sol
daten schieten sur une Scheiben, en allemand,
parce que je ne peux pas Ie dire en francais";
zij heeft goeden appetit" en eet surtout des
Speknödeln," dikwijls ook du Lebzelten", en
zendt aan hare vriendin Victoire uit Presburg
des Mohnbeigln". Zij geeft hare gouvernante
pianoles, Ie discant va passablement, mais Ie
Bass pas", zegt van eene ongewachte bezoekster:
je voudrais qu'elle soit au Kukuk!'' en vertelt
eens, nadat haar een kies getrokken is: je n'ai
pas fait: au!" Met enkel Duitsch, maar ook
het zoogenaamde Fransch van de Duitsche hoven,
waar preuve" (Theaterprobe) voor répétition"
en jour de nom" (Namenstag) voor fête" ge
zegd wordt, vindt men er veel in, en zelfs
platWeener dialect, verfranscht, als wanneer zij ver
telt dat de menschen tegenover hare woning,
font un grand Gemurmel, de sorte que ma tcte
n'est pas ensemble"; de Weeners praten hier van
beianand".
Tot in het laatst van haar leven vindt men
zulk een mozaiek-taal, die iets aardigs naiefs aan
haar brieven geeft. Zij past geheel bij den in
druk dien de brieven zelf maken; Marie Louise
is als klein kind een innig goedig, zacht meisje,
dat steeds beterschap belooft, als zij iets misdaan
heeft, alles verzint om iemand te troosten en
allerlei belooft of weggeeft. Zij schrijft over aller
lei kleine voorvallen in haar kinderleven, bijvoor
beeld hoe zij eens au blauen Haus" in een ledige
kamer een troon vonden, daarop gingen zitten,
om te zien hoe het stond, en toen blindemannetje
er om hoen gingen spelen.
In 1809 komen de berichten omtrent de over
winningen der Franschen in de brieven voor.
Oostenrijk maakt haastig krijgstoerustingen, Na
poleon nadert Weenen. Keizer Franz is bij het
leger; zijn gezin is naar de burcht Ofen gevlucht,
en Marie-Louise schrijft angstige brieven; zij mist
haren vader en haar geliefd Weenen, als troost
heeft zij zich een stuk van het Weener plaveisel
laten oversturen. Dat zij over Bonaparte, de schuld
van al die onrust, niet veel goeds schrijft, laat
zich begrijpen. In 1803 vindt men reeds, als zij
aan hare vriendin van een nieuwen Plutarchus"
schrijft, die alle beroemde mannen, van Homerus
tot Bonaparte vermeldt, deze laatste naam be
vlekt het werk, en mij zou het aangenamer ge
weest zijn, als het was opgehouden bij Frans II,
die toch ook opmerkelijke daden heeft volbracht,
door het Theresianum te herstellen.!' Ook elders
schrijft zij over den Corsikaan,'' en in 1809 is
zij overtuigd dat deze onderdrukker, die op de
wijze der Hunnen" oorlog voert, de Antichrist"
in levenden lijve is. Maar weldra ziet men, dat
voorzichtigheid hare pen in bedwang houdt; de
post is niet veilig meer; de Hongaarsche post
meester, die lederen voormiddag dronken is, kon
de brieven wel verwaarloozen. Men heeft immers in
den Moniteur brieven afgedrukt van hare grootmoe
der, de koningin van Napels, vol smaadredenen
over Keizer Napoleon, hetgeen grootmama zeker
niet geschreven heeft." Na den wapenstilstand van
1809 is er sprake van een congres, en
MarieLouise weot, dat hot dicht bij hun toevluchtsoord
zal gehouden worden, ik vrees dus een bezoek,
en ik verzeker u, dat dit mij de ergste kwelling
zou zijn." Toch begint men, bij al don haat, er
reeds belang in te stellen, hoe de veroveraar er
uitziet, en hoe hij doet; te Schönbrunn kan men
keizer Napoleon dagelijks op de parade te midden
zijner garde zien, en dat moet een heel indruk
wekkend gezicht zijn." Zij vindt het aangenaam,
dat hij zich Duitsche tragedie heeft laten voor
spelen en de acteurs geprezen heeft, met een
muziekstuk van Jadin dweept zij, ofschoon hot
aan Madame Bonaparte is opgedragen." Toch blijft
zij met hart en ziel Oostenrijksche, en met innig
genot vertelt zij don geestigen streek van een
Weener, die op den Napoleonsdag aan de op hoog
bevel voorgeschreven geestdrift deelnam met dit
opschrift: Zur Weihe An Napoleons Geburtsfest,"
en de beginletters, Z. W. A. N. G., met dikke
bloedroode letters had geschilderd.
Nu komt het noodlot voor Marie Louise. In
1809 wordt de echtscheiding tusschen Napoleon
en Joséphine uitgesproken en reeds noemt men
Marie Louise als zijne tweede vrouw. Zij zelf ge
looft er niet aan: Napoleon", schrijft zij, heeft
nog veel te veel lust om ons kwaad te doen, dan dat
hij zoo iets zou vragen; hij zal ook geen blauwtje
willen loopen en papa is te goed om mij in zulk
een ernstig geval dwang aan te doen". En in
een anderen brief: Ik laat de menschen praten
en geof er niet om, maar de arme prinses, die
hij kiezen zal, beklaag ik". Kort daarop echter
komt de berusting, wanneer het haar lot mocht
zijn. Ik leg mijn lot in de handen der eeuwige
Voorzienigheid, die alleen weet, wat ons gelukkig
kan maken. Mocht het noodig zijn, ik ben bereid,
mijn persoonlijk geluk aan het welzijn van den
staat te offeren."
In de brieven teekent zich nu het meegaande
karakter der prinses af, die langzamerhand meer met
het denkbeeld vertrouwd wordt, wel nog niet naar
de aanvraag verlangt, maar toch gestreeld is, den
grooten Napoleon" wellicht aan hare voeten te
zullen zien. Met drie maanden tusschenruimte.
23 Januari 1810 en 24 April van hetzelfde jaarj
vinden wij eerst: ik hoop dat het bij de praatjes
blijft, ik zal zeker de eenige zijn, die mij over
het aanzoek niet verheug," en daarna, gedateerd
uit Compiègne: Lieve Victoire, moge u ook
spoedig een geluk ten deel vallen, gelijk aan dat,
hetwelk ik thans geniet."
Marie Louise had namelijk blijkbaar haren man
leeren beminnen, zoo hartstochtelijk, als hare
natuur het maar gedoogde. Napoleon had duizend
attenties en verrassingen voor haar gehad; hunne
eerste ontmoeting had op beiden een uiterst
aangenamen indruk gemaakt; hem zelf had de jonge
aartshertogin met hare blauwe oogen, frissche
wangen, onberispelijke taille en donkerblonde
haren, daarbij bescheiden en goedaardig, bijzonder
behaagd. Marie Louise schrijft aan Victoire acht
maanden lang brieven over hetzelfde thema, en
zelfs op l Januari 1811: ik kan u niets beters
wenschen, dan een geluk dat op het mijne ge
lijkt." In Mei 1811: ik hoop dat mijn zoon ook
daarin op zijn vader zal gelijken, dat hij al degenen
die hem kennen, gelukkig maakt," en in Juni
1812 uit Praag: Gij kunt u voorstellen, hoe ge
lukkig ik ben, weer in den schoot mijner familie
te zijn ; alleen de scheiding van den keizer be
derft mijn geluk, want zonder hem kan ik geen
vreugd gemeten."
De brieven van Marie Louise bewijzen, met die
van Méneval en de générale, dat het verhaal van
een slechte verhouding tusschen haar en haar
man verzonnen is.
Dit duurde zoo tot Elba, toen de keizer en zijn
vrouw gescheiden werdon. Marie Louise en haar
zoon keerden naar Weenen terug en een tijd lang
wisselde zij nog brieven met den keizer, dien zij
gaarne in zijn verbanningsoord gevolgd had. Thans
werd zij inderdaad een offer der politiek, want
alles werd gedaan om haar te doen vergeten, dat
zij de vrouw van den panenu geweest was, en dit
gelukte ook langzamerhand. Werden hare brieven
door Metternich gelezen? In 1814 schrijft zij nog:
Hoe zou ik op dezen dag (Napoleonsdag) geluk
kig kunnen zijn, wanneer ik een zoo plechtigen
feestdag moet doorbrengen ver van de twee per
sonen, die mij het dierbaarste zijn!" Men had
haar ook van haren zoon gescheiden; zij moest
te Parma als hertogin gaan heersenen en mocht
hem niet medenemen.
Al zeer spoedig liet haar zwak karakter zich
omkeeren. Te Aix leerde zij in 1815 reeds gene
raal Neipperg kennen, en de brieven aan Victoire
getuigden toen reeds van genegenheid voor den
generaal, met wien zij later een morganatisch
huwelijk sloot. Do brieven uit die periode zijn
minder belangrijk, tot dat bijna tragisch de koude
woorden klinken, waarmede zij aan Victoire over
de tijding van Napoleons dood schrijft: Ik moet
bekennen, dat de tijding mij diep geschokt heeft;
ofschoon ik nooit een levendig gevoel voor hem
gekoesterd heb, kan ik toch niet vergeten, dat hij
de vader van mijn zoon is, en dat hij, wel verre
van mij te mishandelen, gelijk de menschen
meenen, mij altoos alle achting betoond heeft, het
eenige wat men in een politiek huwelijk verlan
gen kan." Marie Louise las het bericht van Na
poleons dood in een Italiaansche courant, men
had niet noodig geacht, het liaar uit Weenen
te doen mededeelen!
In 1829 stierf ook generaal Neipperg, in 1832
de hertog van Reichstadt, in 1847 zij zelve, do
weduwe van den wereldveroveraar. Hare laatste
jaren bracht zij in kalme allodaagsche zwaarmoe
digheid door, en liet in Parina den naam van
een weldadige, goedaardige vorstin na.
Wetenschap.
WONDERMANNEN,
naar PAUL LINDAU.
De verschijning van Sirius brengt volgens een
oud volksgeloof steeds hersenstoringen bij don
aardbowoner teweeg. Ditmaal heeft deze schoon
ste aller vaste sterren haar onzaligen invloed,
ten minste in Berlijn, cenigszins vervroegd. De
vorige week zijn wij allen meer of minder onder
den invloed geweest van hetgeen tegenwoordig
hypnotisme" en dierlijk magnetisme" wordt
genoemd. Waar het juiste begrip van een zaak
ons in den steek laat, gebruiken wij gaarne een
wetenschappelijke benaming en misschien zou het
geheel zich gevoegelijk in het geleerde woord
Apateticisme" laten samen vatten.
Karl Hansen en Theo Böllert hebben hier maan
den lang voorstellingen gegeven. Hetgeen ge
noemde heeren ons te aanschouwen gaven, werd
door hen hypnotisme en magnetisme genoemd.
Hansen, die werkelijk een meester op dit gebied
is, haast zich echter hierbij te voegen, dat hij
deze woorden alleen gebruikt, om gemakshalve
de in hem aanwezige kracht een naam te geven
die door de wetenschap erkend wordt. De bena
ming dierlijk magnetisme", zoo zeide Hansen
voor de rechtbank, berust op een dwaling, maar
dezo dwaling kon hij niet veranderen.
De uitwerking echter wist hij te weeg te bren
gen door het medium eenvoudig aan te raken, en
onder zekere omstandigheden was dit zelfs
onnoodig. Tusschen hetgeen de wetenschap hypnotisme"
noemt en de verschijnselen door Hansen teweeg
gebracht, bestaat groot onderscheid. De gehypno
tiseerde moet, eenmaal ontwaakt, steeds opnieuw
gehypnotiseerd worden. Hansen kan iemand uit
dien toestand opwekken en daarna alleen door
een enkele aanraking, ook wel door hem scherp
aan te staren, in den hypnotischen toestand terug
doen zinken. Somtijds gelukt het hem die uit
werking op een geruimen afstand te weeg te
brengen.
Zooals men ziet, beijvert Hansen zich om zoo
min mogelijk met de lastige en ongewenschte be
moeiingen van de wetenschap in aanraking te
komen. Het hypnotisme, dat wil zeggen, de kunst
matig voortgebrachte verlamming van ons denk
vermogen, vereenigd met tijdelijke gevoelloosheid
en verstijving der ledematen, is een toestand door
de wetenschap aangenomen en het is meerendeels
door Hansen's voorstellingen, dat de eerste grond
slagen tot een meer wetenschappelijk onderzoek
zijn gelegd, waardoor de tot nog toe geheel on
verklaarbare verschijnselen van magnetisme en
hypnotisme eenigszins werden opgehelderd. Maar
van wetenschappelijke feiten is bij de heeren
Hansen en Böllert geen sprake en naai1 mijn in
zien doet men de ernstige geleerden groot onrecht
aan, met hun namen bij deze vertooningen te
misbruiken.
Wij zullen dus alles wat wetenschappelijk onder
zoek dienaangaande aan het licht heeft gebracht,
weglaten, om ons alleen bezig te houden _met
hetgeen de heeren Hansen en Böllert ons te aan
schouwen geven.
Dit is een merkwaardig verschijnsel, dat al de
wondermannen" van onzen tijd de zee hebben
overgestoken en hun tooverkunsten uit Amerika
en Australiënaar Europa hebben overgebracht.
In ons oud, nuchter Europa wil het bovennatuur
lijke niet recht gedijen. Ook Hansen is lang in
den vreemde geweest. Met wetenschappelijke
studiën heeft hij zich nooit veel bezig gehouden,
daarentegen leidde hij vroeger een vrij avon
tuurlijk leven. Hij bezit een buitengewone spier
kracht en eens, nadat hij zich, zooals hij beweert,
sedert jaren met het hypnotisme had beziggehou
den, had hij die zonderlinge eigenschap en
onverklaarbare kracht in zich ontdekt en was
hij in Australiëzijn voorstellingen begonnen.
Daar zoowel als hier bezit alles wat tot het
geheimzinnige behoort een groote aantrekkings
kracht en de tafeldans, die uit Amerika werd
overgebracht, alsook de kunstverrichtingen ge
broeders Davenport met hun tooverkast hadden
den weg reeds voor het wonderbaarlijke gebaand.
Het succes van al deze wondermannen was des
te grooter, doordien eenige ernstige, bekende
autoriteiten zooals William Crookes in Engeland
en Zöllner in Duitschland, met energie voor de
werkelijkheid der feiten opkwamen. Ik zal mij als
leek wel wachten met deze geleerde heeren in
tegenspraak te komen, maar zeker is het toch
dat geen uitvinding zoo dwaas kan zijn of zij heeft
vroeger of later een wetenschappelijk gevormd,
geheel overtuigd verdediger gevonden. Natuur
kundigen als Virehow, Helmholz, Du
BoisRaymond, Westphal en anderen zijn met kracht
van wapenen in het strijdperk getreden en willen
van do zaak niets weten.
Den leeken blijft dus, daar de geleerden het,
zooals gewoonlijk niet eens zijn, de keus om zich
onder de geloovigen of ongeloovigen te scharen.
Ik voeg mij bij de laatsten-^
Hetgeen bij de voorstellingen ^.chiedt, is aan
iedereen bekend. De gehypnotiseerde kan in drie
verschillende toestanden geraken. De kataleptische,
de suggestieve (door inblazing) en die der hal
lucinatie.
Tot den eersten toestand behooren het dicht
vallen der oogen, welke men, hoe men er ook
tegen strijdt, tegen den wil van den meester niet
kan open houden; het uitgestrekt liggen op twee
stoelen, met het hoofd op den oenen, de hielen
op den anderen stoel, welke houding vergezeld
gaat van een algemeene verstijving, zoodat de
meester zich boven op den verstijfde kan plaatsen,
zonder dat dezo zelfs eenigszins doorbuigt; de
gevoelloosheid, zoodat men zonder eenige pijn te
veroorzaken hem met naalden in wangen en ooren
kan prikken.
Tot den tweeden toestand behoort het slaafsch
navolgen van alles wat de meester beveelt. Op
bevel zal de gehypnotiseerde knielen, springen,
loopen, dansen enz.
De derde toestand is de dwaasste; de ver
tooning van de als door waanzin aangegrepenen
is allerbelachelijkst; een demonische kracht schijnt
dan op alle zintuigen te werken. De gehypnotiseerde
voelt ijskoude, dan weder brandende hitte, angst
voor ratten en muizen die niet aanwezig zijn, hij
verbeeldt zich dat er brand is, of dat hij zal ver
drinken, hij vecht met wilde dieren enz.
Ook liefelijke beelden kunnen worden opgewekt:
oen leelijke, plompe huisknecht wordt een verlei
delijk schoon meisje; rauwe aardappelen laat de
meester hem als lekkernij eten, inkt geeft hij hem
voor Piüdesheimer en een stuk hout houdt hij
voor een fijne sigaar. Zeker is het, dat dit alles
werkelijk plaats heeft en dus kan ik begrijpen
dat ernstige lieden, dit bijwonend, tot het besluit
komen, dat er toch iets van aan moet zijn. Waar
schijnlijk zal er dan ook wel iets van aan zijn".
Do aanrakingen die Hansen zijn personen doet
ondergaan, het lang staren op een glinstcrenden
kristallen bal, do drukking op voorhoofd on oogen,
het voor en achteroverbuigen van het hoofd, maakt
do menschen reeds eenigszins duizelig en veroor
zaakt een onaangename gewaarwording. De Wee
ner medische faculteit verklaarde op den 18 Fe
bruari 1880, dat het samendrukken der boven
liggende bloedvaten bedenkelijke storingen in het
hoofd kon veroorzaken, zoodat dit oogenschijnlijke
bewusteloosheid te weeg brengen, en licht ge
vaarlijk worden kan. Professor Meynert noemt den
greep waarmede Hansen het hoofd van den
gohynotiseerde tegen de borst drukt, den door Hyrtl
beschreven beulengreep", die vóór het invoeren
der guillotine in Frankrijk in gebruik was. Hij
beweert dat die drukking zeer goed verdooving
kan veroorzaken en aldus voor een vertooning
kan dienstbaar worden gemaakt.
Zoo heel onschuldig is het dus niet, zich
aan Hansen's bewerking te onderwerpen. Men
bevindt zich in een vreemden, verdoofden toestand.
Het is dus niet aan te nemen dat allen, die zich
door Hansen laten hypnotiseeren, betaalde sujetten
of grappenmakers zijn. Daarbij komt dat de meesten
onbewust medewerken, op hoop, de zaak te zien
gelukken, en dat zij, die zich laten hypnotiseeren
geen wilskracht genoeg bezitten, om er zich tegen
te verzetten. Juist deze onbewust medewerkende
sujetten, die niet betaald worden en uit het
aanwezende publiek worden gekozen, dragen er het
meest toe bij om de leer van Hansen te ver
spreiden.
Als verdediger dezer soort van onbewuste me
dewerkers, verscheen als een der vermakelijkste
getuigen in het proces van Hansen contra Fischer
in het jaar 1880 een zekere heer Kleine. Het
geen deze Kleine met volle overtuiging verhaalde,
is zeer leerzaam. Eerst dacht ik," zeide h\j, dat
het eigenlijke magnetiseeren nog beginnen moest,
maar bemerkende dat de zaak al aan den gang
was, besloot ik verder maar mee te doen. Daarna