De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 26 juni pagina 1

26 juni 1887 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

**9jf.- ? ' ? ,-!?"? ;? wa^ ?"VW.. ,^"TJ*^Tr'-'-l> ' 't1-..' ' -T» . ?" ^ ? ? ' ? ' DE AMSTEftDAMMEK A°. 188? WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ieder nommer bevat een Plaat. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevet: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 26 Juni, Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. f 1.15 Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . 0.20. Reclames per regel 0.40. I K H O V D: EENZIJDIGE ONTWIKKELING, H. FEUIL LETON : In de houtbosch, door H. Zeger deBegl. VAN OVEB DE GRENZEN, door E. D. Pijzel. UIT HET HAAGJE, door Pasquino. UIT PARIJS, door A. B. KUNST EN LETTEREN: Het tooneel te Amsterdam, door Alb. Th. Muziek in de Hoofdstad, door H. C. P. D. Goethe's Minchen, door K. Nieuwe brieven van Heine. WETENSCHAP: Het Graf van Sonnot-Mou. De genezende invloed van het hypnotisme. VARIA. MILITAIRE ZAKEN: Meer licht! door R. W;jn!" door J. v. M. Jr. SCHAAK SPEL. ALLERLEI. RECLAMES. HAN DEL. BEURSOVERZICHT. TE HUUR. ADVERTENTIËN. Eenzijdige ontwikkeling. ii. Zou het niet mogelijk zijn, dat Van Leeu wen, door zijn bekroond gedicht te.vertalen, een der belangrijkste bijdragen heeft geleverd ter beantwoording van de vraag: in hoeverre is de beoefening der klassieken tot vorming der jeugd aan te bevelen ? Wij gelooven het inderdaad. Zelden zal men een voorbeeld vinden zoo leerrijk, als deze bij herhaling door de Kon. Acad. bekroonde dichter in Moederklacht ge geven heeft. Hieruit toch mag men veilig de gevolg trekking maken: Iemand zonder meer dan gewonen natuurlijken aanleg voor poëzie en fraaie letteren kan men doen ademen in de klassieke sfeer zijn leven lang, zonder dat dit eenigen invloed op zijn smaak zal uitoefenen. Zijn oogen blijven gesloten voor het weerzinwekkende van het platte, zijn geest is tevreden met de kinderachtigste denkbeelden, zijn gevoel stelt hem als schrij ver geen enkelen eisch. Hij moge theoretisch de klassieke taal leeren kennen, doorgron den zelfs, hij worde volkomen meester van de vormen, die haar eigen zijn, zoodat hij naar de regelen der kunst verzen make, die door onverwraakbare nechters met goud worden bekroond, die geheele studie gaat buiten de fijnere organen van zijn innerlijk wezen om. Zulk een Achilles kan men in de hengstenbron onderdompelen, het baat hem niet, sterfelijk blijft hij van top tot teen. Met Moederklacht gewapend hebben wij het Feuilleton. In de Houtbosch. Hij werkte nu in de houtbosch ?»Hei bosch, bedoelt u!" O, neen! ik bedoel de houtbosch, want.... »Maar dat is onzin! Bosch is vooreerst on zijdig, en houtbosch klinkt als yxersmid en rechtschapen Nederlander; minstens een pleonasme!" Juist, maar mijn heele vertelling is onzinnig, even als de held er van. Die was óók on zinnig. Hij had eene dubbele dosis onzin nige kinderliefde (ook al eene pleonastische verbinding lezer, in de dagen van stelsels?) tot zijn. last, hij was gek. Ten minste als gek zijn beteekent: afwijking van wat ver standige lui verstandig noemen, dan was ie gek. Hoor maar lezer! Hij werkte nu in de houtbosch, had zij me gezegd, z'n vrouw, en ik wilde hem daar zien werken. Ik wist wel, dat bosch, volgens het Nieuwe Woordenboek der Nederlandsche taal door J. H. van Dale (zie bldz. 263!) onzijdig is, maar ik verbeterde hare uitdrukking niet. 't Moest zóó zijn en anders niet, omdat zij het zoo uitsprak. 'k Wist ook, dat haar man in de struiken werkte, in het hakhout, en' dat (zie bldz. 263 bij v. D.) een bosch »een met hoornen be plante grond" is, maar ik liet van Dalen wat praten en gaf haar gelijk. Ik wist óók wel, dat »men in het voorjaar bij het uitkomen der bladeren, de schors van de jonge eikenstammen schilt, welke schors gedroogd en gemalen, run genaamd, den leerlooiers" jawel, dat wist ik al lang; 'k had er in mijne jeugd vaak bij gezeten, als de »houters" hunne koffie slurpten, en met hunne eekerige vingers het zwarte brood vasthielden, Tvaarmee ze driemaal daags de maag zich recht te zeggen: de klassieken bezitten slechts een uiterst gering beschavend, letterkundigvormend vermogen; de doode taal is niet levenwekkend; ze kan hoogstens louterend werken op hen, in wie het leven al te weelderig bruist. Voor de dorre, d. i. de ge wone, naturen heeft de beoefening der klas sieken veeleer een belemmerend en ter nederdrukkend, dan een ontwikkelend en op wekkend karakter. De studie van het Latijn en Grieksch, kan slechts uit drieërlei oogpunt aanbevolen worden. Ten eerste voor hen, die beide talen of een van beiden, noodig hebben, als middel tot wetenschappelijk, dat is historisch onderzoek. In zoo verre staan zij volkomen gelijk met elke andere taal, die vroeger of later het voertuig eener beschaving geweest is. Het zou dwaasheid zijn, hen, die tot de bronnen willen afdalen, om eigen wetenschap te putten, te dwingen zich te behelpen met vertalingen, al heeten zij volmaakt. Ten andere heeft de beoefening dier talen waarde voor hen, die als litteratoren, in de academische beteekenis van dat woord, d. w. z. als tóe^geleerden, het Grieksch en Latijn tot voorwerp van hun studie kozen. Om een taal te onderwijzen dient men haar door en door te kennen. Eindelijk is o. i. zoo al niet onmisbaar, bijzonder aanbevelenswaardig, de beoefening der klassieken, voor allen, die als letterkun digen niet de wetenschap maar de kunst willen dienen. In de kunst is de vorm van niet mindere waarde dan de inhoud, en het be hoeft wel geen betoog, dat, evenals in de plastische kunst de wereldberoemde schep pingen van Griekenland en Rome, ook in de poëzie en het proza, de dicht- en taalvor men der ouden een uitnemende oefenschool aanbieden. Niet om het heden naar dat voor goed gestorven verleden te boetseeren, maar om, door zich rekenschap te geven van de punten van overeenkomst en verschil, die zelf bewustheid te verwerven, waardoor de ware kunstenaar zich onderscheidt. In hoe verre de letterkundige studie, zich tot de gewrochten der nieuwere litteratuur kan bepalen, ten einde den dichter of schrijver tot zelf bewuste zelfstandigheid te ontwikkelen, is een punt, dat in het voorbijgaan moeilijk besproken kan worden. Genoeg is het, o. i. te constateeren, hoe een meer dan opper vlakkige kennismaking met het Latijn en Grieksch nuttig moet zijn voor een ieder, voor drie vijfde deelen vulden n vijfde bleef voor de zoogenoemde koffie, en nog n vijfde voor het stof, de houtvezels en het runsap gereserveerd; maar dat was lang geleden. Ik wilde weer de lucht opsnuiven, die van het geschilde hout en de schors opstijgt; 'k wilde weer eens tusschen het even uitbot tende loof zitten, met de knieën in het don zig bed van versch gesproten gras, jonge varens, mos en dorre eikenblaren van verle den jaar. Bovendien, ik stelde er belang in, hem te zien; want hij interesseerde me bizonder, en dat kwam door zijn vrouw. »'n Mooie vrouw ?" Inderdaad, 'n mooie! maar mooi geweest. Eens de type eener frissche, geldersche landschoonheid, melk eii bloed, vroolijk en rechtuit, plezierig met niets, tevreden met weinig, en romanesk als de koeien, die ze melkte; maar met een hart als goud. En nu, vervallen in het midden van haar bloei, afgetobd, afgewurmd, moeder van een achttal, op veertigjarigen leeftijd, »erg ordi nair!" vaal geworden voor blank en rozig, schraal en hoekig voor weelderig en gevuld. Maar ze was ook pas nog dood ziek geweest. Ze kwam boter brengen, die ze »maakte" van twee »beesten", en een twintigtal eieren, die ze »gaarde" van 'n kip of wat. Ze zag er hopeloos, treurig en neerslachtig uit. »De botter dui van daag",'t was weekmarkt, »zes stiivers en zeuvendenalf, 'tkós niet meer zoo". En 't kon ook heilig niet. Van November af tot 't begin van April toe, had de typhus in hare schamele woninggewoed. Verbeeld u, de typhus in eene woning, waar in hetzelfde woonvertrek, twintig voet in 't vierkant, man, vrouw en acht kinderen, ver deeld in vier bedsteden, voor 't grootste deel ziek lagen! Eerst de vrouw en een paar der oudste kinderen, waarvan het alleroudste, een meisje van twaalf jaren, stierf. Als na een paar weken van ellende de rest er weer langzaam boven op kroop, gingen beurtedie als man van fijnen smaak de pen wil voeren. We zouden dus niet gaarne verdacht wor den van een poging om het publiek te ver leiden, de waarde van de studie der klassie ken gering te schatten. Dit is geenszins ons streven. Doch aanstonds voegen wij hier aan toe, dat Van Leeuwen's Moederklacht ons een waarschuwing schijnt te bevatten voor hen, die deze studie willen opdringen aan personen, welke niet, ter vorming van zichzelf tot geschiedkundige, taalgeleerde of beoefenaar der schoone letteren, zich daar toe geroepen achten. Met welk doel, zoo vragen wij, zal men b.v. medici, natuurphilosofeii noodzaken Latijn en Grieksch te leeren ? Met welk doel den toekomstigen jurist die het Latijn als middel niet ontberen kan, nopen bovendien zich in het Grieksch te bekwamen ? Omdat die beide talen zulk een vormenden invloed uitoefenen, den smaak verede len, den geest verfrisschen ? Het zal geoorloofd zijn ook hier de em pirische methode te volgen. De schrifturen, de stijl en de denkbeelden van hen, die zulk een onderwijs, en dat nog wel ten volle, genoten, geven geen bemoedigend ant woord. De vraag heeft volstrekt geen kwade bedoeling, maar het onderwerp eischt, dat zij gesteld wordt: zijn onze litteratoren, mannen dus die den reiriigenden en verheffenden in vloed der klassieken dagelijks ondervinden, in de eerste rij te zoeken van onze stylisten en denkers? Zonder persoonlijk te worden, meenen wij, op grond van de ervaring te kunnen vast stellen : als middel tot beschaving van den £»,e£t heeft de studie der klassieken slechts voor zeer enkelen waarde. In het algemeen draagt zij geenerlei vrucht, die niet door elke andere studie zou kunnen worden ver kregen. Het spreekt wel van zelf, dat, waar de volkomen doorvoeden nog zoo mager bleven, zij, die slechts een gymnasiaal dieet moes ten houden, in den regel volstrekt geen teekeu vertoonen van in de klassieke atmosfeer te hebben geademd. Het Grieksch der juristen en het Latijn der medici en natuurphilosofen oefent vrij wel denzelfden invloed op dezen uit, als het mondje vol Fransch dat enkele onzer landbouwers zich wisten eigen te maken. Zij bezitten ten slotte eenige parade woordjes en zinnetjes, die hoogstens een lings de vader en de anderen er weer onder, en zoo schoten er slechts een paar van de jongste kleuters over, die alle wetten der hygiëne tot spijt, den dans geheel ontsprongen, en gezond bleven in die omgeving. Ze vertelde iets uit die dagen, 't Was hart verscheurend ! Ze hadden het altied nog zoo'n bittien liek en vlak weten te houen, maar nu moesten ze d'r an! Ze moesten d'r an, daar hielp geen werken, geen sparen, geen hongeren tegen. De rekeningen van dokter en apotheker be liepen te zamen meer dan twee honderd gulden, want die beiden woonden ver af. Waar moest die som van daan komen ? Wat Evert z'n best gedaan had, toen zij er aan den rand des grafs gelegen had, en alles van zijne hand komen moest, 'tvrouwl werk. zoo goed als 't geen ie anders al toch dui! Zij kon in huis het karnen en dorsenen niet velen, dus ging de melk telkens naarde buren, die op plm. vijf minuten afstand woonden. Daar moest hij dus telkens de »kwakjens en drupjens" na 't melken heen brengen, tot de voorraad voldoende was, daar kamen, van daar de boter weer terug halen en de karnemelk, zoo telkens heen en weer, Derwaarts ook, des morgens in de duister nis en door de sneeuw vaak, met den krui wagen de rogge brengen, die daar gedorscht en gewand moest worden; daar ook 't stroo opbossen, en van daar weer niet »zaad en stroolunten" huiswaarts. Dan thuis de zieken rond, 'n drupjcii koffie (?) zetten, met veel melk tut verstarking! Brood snijden, hard zuur roggebrood, of stijve droge wegge voor hem, maar voor de herstellenden met wat veel boter tut verstarkin g ! En die wegge soms geweekt in melk en lauw water tut verfrissing veur de zieken! Wat hadden ze anders ? Ook de eier moesten d'r an, maar door de koude, en 't weinige voer ook al, legden de hoender zoo slecht, dat bracht niet aan ; en dus liet Evert 't maar voornamelijk op veel (?) boter en rijkelijk melk aankomen. schijn van geleerdheid kunnen verleenenv Doch onder het zwoegen in woordenboek, grammatica en syntaxis blijft niets verder van hen verwijderd, dan de vormende kracht der oude talen, wier beoefening hun een waar kruis is. Zeker, daar zijn uitzonde ringen. Maar hoe vele? En is het nu? verstandig ter wille van die zeer enkelen, ettelijke honderden die deze oude talen louter als propaedeusis moeten leeren, te dwin gen jaren achtereen daaraan verscheidene uren per week te offeren? Niemand zal ontkennen dat zekere letter kundige beschaving voor elk mensch een nuttige zijde heeft, wat meer zegt, onont beerlijk is. Maar wij vragen, wordt die be schaving niet veel gemakkelijker, tevens veel practischer, bereikt door de beoefening van de letterkunde in een taal, welke men vol komen machtig is ? Bij de overgroote meer derheid, ook vaivde studeerenden, is de natuur lijke aanleg voor letterkundige ontwikkeling bijzonder gering. En nu laat men die groote meerderheid zich in vijf of zestalen tegelijk oefenen, en geeft haar het meest van de moeilijkste aller talen, wier eigenaardigheden haar volkomen vreemd zijn, om daarin, zich half te bekwamen. Is het iets anders dan tijd vermorsen, dan studielust dooven ? En zou er eene betere verkla ring dan de bovenstaande zijn te leveren voor het feit.dat een groot aantal onzer juristen, medici, philosofen, ofschoon in de klassieken onderwezen, bijzonder veel moeite heeft om zonder fouten, in niet al te berispelijken. stijl, een enkele bladzijde te schrijven? Men leeft sedert lang in de meening, dafr de beoefening der klassieken en de studie der mathesis een buitengewoon vormende kracht bezitten zelfs voor hen, wier geest afkeerigis van dat onderwijs. Door de klassieken zal men zich juist leeren uitdrukken, door de mathesis zal men juist leeren denken. Deze onderstelling echter vordert bewijs. Naar onze meening past dit voedsel slechts voor weinigen; door verreweg het grootste gedeelte wordt het met tegenzin genoten, en voor dezen heeft het niet het geringste nut. Van Leeuwen's Moederklacht is een der vele aanleidingen om voor deze quaestie de aan dacht te vragen. Wij doen dat te eer nu men meer en meer geneigd is de traditie, waarop ons gymnasiaal en hooger onderwijs ten deele rust, aan critiek te onderwerpen. »Waut zie, vleisch of spek, dat kumt er bic ons en ons gelieken" het meerendeel der landbouwers verreweg ! »nooit in, men heer ! Wi mesten wel twee varkes, mer zie,, dat is veur de pacht!" Heel natuurlijk! Och, 't was zwarigheid en narigheid. En Evert kon 't ook niet yolhouen met zoo veel en zoo zwaren arbeid van allerlei aard1,. 's nachts waken ook nog! al hadden de; buren ook den eerdappel gerooid, partievooir geld, partie om godswil, 't was toch te veel', en hij ging er ten laatste óók bij liggen.. Maar nu was met de lente de gezondheid! en de lust teruggekeerd, en er was slechts n hoofd minder aan tafel, dat der oudste en lief ste dochter, het handige, sneege Heintje, over wie ze nog altijd weenden in het hart. Maar de naweeën der ellende'kwamen even eens door achteruitgang, verwaarloozing, in tering en gebrek. »Wat maakt 'n minsch rechtevoort van z'n vee? Züver, 't kost meer aan onderhoud as't opbrengt!" De boter zes stuivers en zevendehalf, jasommigen, die een heel achtendeel naar Kam pen hadden gebracht, »ze zouen 't niet beklappen, woarmeêze noa huus egoan waeren!" maar 't was geen geld meer. En de eier! 'n Mensch zou ze haast beter eigen kunnen opeten, als dat niet al te slim was ; er moest toch winkelwaar zijn en een stuk kleeren, en klompen, en de pacht en de ontvanger! Ja, die beide laatsten moesten er ook zijn. Ze dachten aan Amerika! »Of ze 't doar beter zouen hebben, menheer? De menschen spraken d'r zoo verschillend af!" Evert had er bitter weinig zinnigheid aan. A.ls ie er kwam, zou 't zijn zoo goed als met niks. Z'n boeltje zou kwalik de reis goed maken, als de dokter en apotheker betaald waren, en dat was een slim veruutzicht! En dan zij was nooit zoo wied in de wereld geweest; maar hij, als ie ging grasmaaien zomers in Holland, dan gevoelde'n ie 't wel, ho e 'n mensch was op den vreemde! »Ja maar," had ze gezeid, »dan was ie doa1'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl