Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 522
bereiding der nummers, .die door een soloinstrument
.met accompagnement van orkest moeten uitgevoerd
worden, meer zorg te besteden en bij
concert' '? .besturen de noodige medewerking te eischen ?
Ah klaviervirtuoos is de heer Mannstadt lang
" Met onbeduidend. Het klavierconcert in A-moll
van Schumann deed het ten duidelijkste uitkomen.
De verschillende figuren in het tweede deel wer
den met zooveel geacheveerdheid uitgevoerd, dat
men wel tot de zwartgallige critici zou mogen
- gerekend worden, indien men hier van geen
te1 wedenheid blijk gaf. Het vlugge tempo waarin
het finale werd gespeeld, stelde aan de virtuosi
teit van den pianist des te hooger eischen.
Met de Ungarische Fantasie van Liszt behaalde
f rot. Mannstadt eveneens veel succes. Waar het
pianospel door de orchestrale effecten eenigszins
Oterheerscht zou worden, was er zooveel gelijkheid
in de bewegingen van orkest en solist, dat de eenheid
waarop wij hierboven wezen, volkomen tot aan
schouwing kwam. En waar de pianist zelfstandig
optrad, had men zonder voorbehoud de mannelijke
?onafhankelijkheid en. de rustige zekerheid te be
donderen, die aan den eisch der schakeering
-jiimmer te kort bleef.
Wie het ons ten kwade zou duiden, dat wij
?onder muziek in de hoofdstad" ook over de
,Crefelder Stadtische Capelle" spreken die te
-.Zandvoort onder directie van den heer Julius
" Oertling tweemaal per dag optreedt, vergeet onge
twijfeld, dat Amsterdam en Zandvoort door eene
reeks van doorloopende treinen verbonden zijnen
in de nieuw gebouwde concertzaal reeds thans
een deel van het publiek te vinden is, dat in de
hoofdstad 's winters yverig de concerten bijwoont.
Met de keuze der Crefelder Capelle is het
badcomitézeer gelukkig geweest. Het orkest bestaat
uit meer dan veertig instrumentalisten, die in het
algemeen voor hunne taak flink berekend schijnen.
Het strijkkwartet onderscheidt zich door goeden
klank, de houten blaasinstrumenten zijn op
yerdienstelijke wijze bezet; fluit, hobo en klarinet
o. a. trekken de aandacht; het koper is wat ruw,
doch in enkele nummers bleek toch wel dat de
?eischen der schakeering niet werden uit het oog
ver> oren. Wat in de zaal aan ruwheid grenst, is in de
open lucht niet zoo gevaarlijk! In ieder geval leidt de
heer Julius Oertling zijn orkest met veel zeker
heid. Naar scherpe tegenstellingen bij de inter
pretatie der verschillende nummers zoekt hij
volstrekt niet; in het algemeen is zijne opvatting
te prijzen. Als componist hadden wij geene gele
genheid de mate zijner oorspronkelijkheid te
Beoordeelen; wel bleek ons uit een drietal num
mers van zijne hand, dat hij met de eischen
.der instrumentatie vertrouwd is en ook bekende
motieven niet zonder talent weet te benuttigen,
doch zijne individualiteit trad niet krachtig aan
het licht.
Dat wy onze lezers opwekken om de concerten
der kapel te Zandvoort nu en dan te gaan bij
wonen, spreekt wel van zelf. Het comité, dat zich
ten doel stelt, aan Zandvoort te verschaffen wat
tot op heden aan deze badplaats nog ontbrak,
heeft in ieder geval aanspraak op een woord van
lof voor de bizondere zorgen aan het muzikale"
deel van zyne taak besteed.
De Parkschouwbarg laat zich door geen gr
' vistes" onder de tenoren tot sluiting dwingen.
Over de concerten, die wel op een spectacle
coupé" geleken, spraken wij verleden week. Thans
hebben we het optreden van een nieuwen tenor
ie vermelden. De heer Verbijn was als Almaviva
niet zeer gelukkig geweest; zijne stemmiddelen
en persoonlijkheid bewezen hem trouwens in de
rol van den jongen graaf slechts geringe diensten.
De heer Vati de Kerckhoven maakt een scherp
contrast met zijn voorganger, zoowel door zijn
persoonlijkheid als door stem en methode. Naar
men ons mededeelde, was deze tenor léger en
? op dit laatste epitheton kon de heer Verbijn in
1 geen opzicht aanspraak doen gelden vroeger
aan de opera te Verviers verbonden. Hij heeft
eene niet zeer krachtige tenorstem van aangenaam
timbre, die in het hooge register meer sonoriteit
bezit dan in het medium. De rol van Almaviva
eischt zooveel coloratuur, dat niet veel tenoren
tegen de moeilijkheden opgewassen zijn. De heer
Van de Kerckhoven zingt intusschen deze
moeiIjjke partij zeer verdienstelijk; het publiek riep
hem door veel toejuichingen op hartelijke wijze
het welkom toe en bleek zijn zang en stemmid
delen op prijs te stellen.
Dat de heer Van de Kerckhoven bij zijn debuut
goeden indruk gemaakt heeft, is als een gunstig
voorteeken te beschouwen. Voor wijzigingen in de
partituur heeft hij zich voortaan te wachten; er
zyn ongetwijfeld tenoren, die op het gebied der
compositie hunne sporen kunnen verdienen; doch
het gaat niet aan om ter wille van enkele hooge
tonen, die goed in de stem liggen, de melodische
teekening te wijzigen. Een zanger eert den com
ponist het meeste, wanneer hij elk kunstwerk met
volle piëteit ten gehoore brengt. Van eigen kunst
zin levert hij dan meteen een krachtig bewijs.
En dat is bij een debuut" zeker te wenschen.
II. C. P. D.
Goethes Minchen. Auf Grund
ungetdrückter Briefe geschildert von K. Th.
Oaedertz. Bremen. 1887.
In een der vorige nummers van dit weekblad
?werd de aandacht gevestigd op de
wetenschappeHjke reis door dr. Gaedertz, op last der Duitsche
regeering ondernomen. Ofschoon aan het
eigenlyke doel van dien onderzoekingstocht vreemd, is
het geschriftjen aan Goethes Minchen gewijd, toch
jeeds een vrucht ervan.
Sedert men de aandacht is gaan vestigen op de
?verschillende vrouwen, aan wie Goethe zijn liefde
heeft geschonken, is ook Wilhelmina Herzlieb niet
onbesproken gebleven. Met de ik zou haast
zeggen kleingeestige uitvoerigheid den
Duitschers bij zulke onderzoekingen eigen, heeft men
getracht uit vaak eeer onvoldoende gegevens een
beeld te schetsen van het jonge meisje, voor welke
.Goethe op zyn ouden dag in liefde ontvlamde. In
Xiüneburg vertoevende, had dr. Gaedertz het
voorjecht de hand te kunnen leggen op een viertal
tot dusver onbekende brieven van Wilhelmine
"Herzlieb, of zooals zij ook genoemd wordt Goethes
Minchen. Veel werd daardoor opgehelderd, onze
schrijver zou geen beoefenaar der letterkundige
geschiedenis en geen Duitscher hebben moeten
zijn, om niet dadelijk naar de pen te grijpen, ten
einde de door zijne voorgangers opgebouwde
kaartenhuisjes omver te blazen en .... zelf weder dap
per conjecturen te maken. Of het onderwerp nu
zooveel beweging waard is? In sommiger oog zal
deze vraag zelve reeds een ketterij schijnen. Im
mers er zijn nu eenmaal menschen, die in hunne
vereering voor een groot man zoo ver gaan, dat zij
alles wat maar eenigzins met hun afgod in verband
staat, even belangrijk achten en daarom zich ver
heugen in elke ontdekking, hoe onbeduidend ook.
Zoolang dit nu schijnbare kleinigheden geldt, die
soms bijdragen leveren tot beter begrip van de
werken van een of ander groot man, is dit ver
klaarbaar. Maar wat doet er verder toe of een
dichter, dien gij vereert, een groot kunstenaar
wiens werken uwe vurige bewondering wekken,
bij voorkeur in het zwart of in het bruin gekleed
ging, of hij 's morgens te zes of te acht uur op
stond, of het meisje, dat voor een korte wijle zijn
hart sneller deed kloppen, Anna of Clara heette?
Toch erken ik, dat het met Goethes Minchen
eenigzins anders gesteld is. Een serie van sonnetten
door Goethe gedicht, heeft aan haar het ontstaan
te danken en wat vooral niet onbelangrijk is, zij
heet het model te zijn, dat den dichter bij het
scheppen van de figuur van Ottilie, uit de
Walilverwandtschaften voor den geest stond. Dr. Gaedertz
heeft, na eerst een levensbeeld zijner heldin ge
leverd te hebben, ook het bewijs willen geven, dat
Wilhelmina Herzlieb en Ottilie werkelijk dezelfde
persoon zijn. Of hem dit gelukt is? Haar beeld
heeft hij zeker op steviger voetstuk geplaatst. Met
de gevondene brieven in de hand, kon hij veel
ophelderen, wat tot dusverre duister was en het
onjuiste van vele in de lucht zwevende bewerin
gen van vroegere biografen aantoonen. Toch ge
loof ik, dat hij op zijn beurt uit die brieven weer
veel meer haalt, dan er in staat. In een geval als
het hier besprokene, schijnt het, dat men toch
vooral tusschén de regels door moet lezen. Daar
hebt gij nu bv. Minchen's liefde voor Goethe. Men
beweert en ik wil gaarne gelooven dat het zoo
is dat Goethe op reeds gevorderden leeftijd
vurige liefde opvatte voor de zeventienjarige Wil
helmine Herzlieb en dat deze liefde door het
jonge meisje beantwoord werd. Gevolgen had beider
liefde niet, want kort na het ontwaken van dezen
hartstocht verliet de jonge dame Jena, waar
Goethe haar had leeren kennen. Wat Minchen be
treft, moeten de brieven, door dr. Gaedertz thans
voor het eerst openbaar gemaakt, het bewijs der
beantwoorde liefde leveren. Ik voor mij wil gaarne
gelooven, dat onze Duitsche geleerde gelijk heeft,
maar ik heb het uiet in de brieven kunnen vin
den. Bij den derden brief genaderd, zegt dr. Gae
dertz: Nu goed opgelet, want dit epistel zal ons
leeren, dat Minchen een hartstochtelijke liefde
voor den bejaarden dichter had opgevat. En wat
lezen wij nu in dien brief over Goethe: Erwohnte
im Schlosz, zu unserer groszcn Fraude, denn
wenn wir seiner Wohnung nicht so nahe gewesen
waren, we'r weisz ob wir ihn dann joden Abend
gesehen batten, denn er musz sich doch auch ein
bischen nach seiner Gesundheit richten, die zwar
jetzt in sehr gutem Gleise ist. Er war immer so
heiter und gesellig, dasz es Einein unbeschreiblich
wohl, und doch weh in seiner Gegenwart wurde.
Ich kann dir versichern, liebe, beste Christiane,
dasz ich manchen Abend, wenn ich in meiner
Stube kam und alles so still um mich herum
war, und ich berdachte, was für goldne Worte
ich den Abend wieder aus seinem Munde gehort
hatte, und dachte was der Mensch doch aus sich
machen kann, ich ganz in Tranon zerflosz nnd
mich nur damit beruhigen konnte, dasz die Men
schen nicht alle zu einer Stufe geboren sind,
sondern ein jeder da, wo ihn das Schicksal
hingeführt hat, wirken und handeln musz wie es in
seinen Kraften ist, und damit Punktum." Is dit nu
het bewijs voor een hartstochtelijke liefde van
Minchen voor Goethe? Trouwens waar dr. Gae
dertz ook verder de lofgevallen zijner jonge hel
din schetst, zal de lezer wel nu en dan een
vraagteeken willen plaatsen. Toch loont het wel de
moeite aan de hand van onzen schrijver kennis
te maken met dit beeldschoone. meisje. Haar bio
graaf noemt haar het himmlische Kind" en moge
deze uitdrukking ook wat schwarmerisch" klin
ken, het portret tegenover den titel geplaatst, is
werkelijk dat van een bijzonder mooi meisje.
Is zij nu de Ottilie uit de
Wahhenvayidtschaften? Het is niet te ontkennen, dat veel karakter
trekken van Wilhelmine overeenstemmen met die
van het jonge meisje door Goothe geteekend.
Toch, geloof ik, dat onze schrijver weer te veel
bewijzen wil. Om n voorbeeld te noemen. Uit
de bijzonderheid, dat de wijze waarop Minchen
hare handteekening plaatste, overeenkomst heeft
met de manier waarop Goethe den naam Herz
lieb schreef, maakte dr. Gaedertz de gevolgtrek
king, dat Minchen het schrift van Goethe heeft
nagevolgd, zooals Ottilie Eduard's manier van
schrijven heeft nagebootst. Hoe dit zij, en wil de
schrijver nu en dan ook meer bewijzen dan hij
verantwoorden kan, zijn boekjen is de kennisma
king wel waard en zal den velen
Gocthe-vereorders zeker niet onwelkom zijn, te meer daar het
Ottilie-vraagstuk, waarover reeds herhaaldelijk ge
streden werd, zeker een goed eind nader tot zijn
oplossing is gebracht. En ook afgezien van hare
verhouding tot Goethe, is Wilhelmine Herzlieb
een niet onbelangrijke figuur, terwijl dr. Gaedertz
met talent haren ongelukkigen levensloop verteld
heelt. K.
NIEUWE BRIEVEN VAN HEINE.
Over 't geheel is de Duitsche pers jegens Heine's
laatste levensjaren niet sympathiek gezind. Men
verwijt het hem, dat hij gedurende zijn verblijf
te Parijs een jaargeld van de Fransche regeering
heeft genoten, en nu men niet kan aantoonen
dat hij voor dit geld bepaalde artikelen ten gunste
der Fransche Regeering schreef, beweert men,
dat hij betaald is voor hetgeen hij had kunnen
schrijven en verzweeg. Gelukkig voor Heine wordt
het langzamerhand bewezen, dat hij voor zijne
meeningen, hetzij vóór of tegen de Fransche staats
lieden, zeer goed wist uit te komen, ofschoon het
te begrijpen is, dat hij over Thiers, Guizot, Louis
Philippe in 1844 niet eveneens dacht als in 1834.
En waar zijne verdedigers zwijgen, spreken thans
de papiermanden. Het blijkt namelijk, dat vele
bladen de artikelen niet durfden plaatsen, die hij
hun zoud, of ze verminkten, en veel van het aldus
veroordeelde is behouden gebleven. Men kan er
uit zien, dat Heine, die Louis Philippe te midden
van diens voorspoed met scherpe satire vervolgde,
later toen de geheele wereld zich van Louis
Philippe had afgewend, hem een hartelijken
nagalm wijdde.
Eene interessante periode is de tijd van de
Jodenvervolging van Damascus, in 1840 en 1841.
De Fransche diplomatie had zich bij de
bloedbeschuldiging tegen de Joden niet zoo flink ge
dragen als noodig was geweest. Het is bekend,
hoe Adolphe Crémieux, toen nog maar eon eenvou
dig advocaat, in gezelschap van den beroemden
oriëntalist Salomon Munk destijds eene reis naar
Egypte heeft ondernomen, om bij den khedive
Mehemed AH, den veroveraar van Syrië, om vrij
lating voor de onschuldig gevangen gehouden
Joden te vragen. Heine vervolgde toen Thiers met
alle wapenen van spot, ironie en gestrenge waar
heid. Het hielp echter weinig, want do Duitsche
bladen, aan welken hij schreef, plaatsten zijne
artikelen niet. Uit de papiermand is de volgende
brief van Heine gered, die op de zaak van Da
mascus betrekking heeft. Het onderwerp in dien
brief behandeld, was ook door hem gereed ge
maakt voor het blad Lutetia van 31 Januari 1841.
Ook daarin is van Crémieux sprake, maar alleen
van zijn pleidooi ten gunste der invoering van
Europeesche strafvordering in Egypte. Heine zegt:
Terwijl ik hier van Crémieux spreek, kan ik
niet nalaten even op te merken, dat deze woldra
het dagboek zijner reis in het Oosten zal uitgeven,
een waardig pendant van Philo's Legatio ad
Cajum. Inderdaad heerscht er tusschén beide
missiën groote overeenkomst; evenals de geleerde
Alexandrijn, heeft ook Crémieux zijn naam ver
eeuwigd in de jaarboeken van het ongelukkige
volk, dat niet niet sterven kan. Dit bewustzijn
moge den voortreffelijkcn man voldoende troosten
voor de grove lasteringen, waarmede onlangs een
Noordsch blad zijn belangeloos streven verdacht
maakte.
Crémieux is een der meest ideale ridders der
menschheid, en dit getuigenis geven hem de besten
zijner tijdgenooten, Zijne levensgeschiedenis, gelijk
zij te lezen is in de Biof/raphie des
Contemporains, is niets dan een onophoudelijk pleidooi voor
de vervolgden van alle geloofsbelijdenissen. Wie
onschuldig leed, vond altoos in hem een
bereidvaardig verdediger, zonder onderscheid van stand
of geloof, hetzij de aangeklaagde katholiek of jood,
pair de France of daglooner was. Wellicht kun
nen eenige philisters knorrig jegens hem zijn, want
hij houdt van Italiaansche muziek, van mooie
paarden, van de treurspelen van Racine, en hij
was de pleegvader van eene tragédienne, die
mademoiselle Rachel heet. Maar deze kniesoorige
ijveraars mochten hem wel zijn levenslust en zijn
heidenschcn smaak eenigermate vergeven, al ware
het alleen om den moed, waarmede hij hun baar
den en ledematen in bescherming nam tegen de
papenknechten te Damascus.
Ik kan dezen brief niet sluiten, zonder met
weinige woorden er op te wijzen, dat sedert de
bestorming van Beyrouth, te Parijs niet zulk eene
nijdige stemming heeft geheorscht, als thans, nu
de quacstie van 'skonings beweerde brieven elke
mogelijke bitterheid in het hart des volks omhoog
woelt. Het proces van de vervalschte brieven zal
weldra beginnen. Ik zeg vervalscht, want ik ben
van hunne onechtheid overtuigd. Ik zeg dat niet
naar die uiterlijke kritiek, waarover de
zoogenoemde exports beschikken, en die uiterst
bedriegelijk is, maar de innerlijke kritiek, die hare
bewijzen in den geest des schrijvers vindt."
Dit slaat op brieven, aan Louis Philippe toe
geschreven, en door de France openbaar gemaakt.
Zij waren zeer compromitteercnd voor den koning,
en werden algemeen als eene manoeuvre dor
legitimisten beschouwd, om den koning in de
publieke opinie te benadeelen.
Uit een ander teruggevonden stuk, waarvan
de bovenste helft, met datum en voornaamste
nieuws, ontbreekt, leest men, met Hcino's hand
geschreven:
Ik heb juist gesproken van een feuilleton der
Qnotidiennc, Behalve de persifflage over den ver
liefden prinsenroof bevat dit blad over hot jongste
bal bij don lieer de Rothsclüld eenige boosaardige
spotternijen, die men op perfide wijs den heer
Heinrich Heine in den mond legt. Wij kunnen
verzekeren, dat deze zich geenszins, zooals de
Qaotidienne mededeelt, onder de gaston op dit
bal bevond; hij heeft sedert verscheidene jaren
aan de feestelijkheden der haute finance geen
deel genomen. Over het vermoedelijk ministerie
heden geen woord. Elk oogcnblik verwacht ik
bericht, dat Thiers minister is geworden, daar do
koning zeker tot eiken prijs zijn invloed op de
Kamer wil terugwinnen, al moest hij dien dan
ook voor een tijd met een ander doelen. Wij zien
weldra een zonderling twee-manschap tegemoet.
Wij beleven spoedig wat nieuws. Parijs is stil.
Er is niets stiller dan een geladen kanon."
Een andere brief geeft een scherpe karakteris
tiek van de hertogen van Orleans en Nemours,
en de heeren die in hun gevolg eene reis door
Duitschland zoudon ondernemen. Van den eersten
gaf hij eene zeer gunstige beschrijving, die men
vijf jaar later, toen do jonge vorst op den weg
van Neuilly naar Parijs een ongeluk met het
rijtuig had gekregen en overleden was, in een
warm artikel van Heine bevestigd vindt. Nemours
was hem al te gereserveerd. De hertog van
Orleans was edel, de hertog van Nemours is
adellijk."
Nog een brief aan den uitgever Brockhaus koml
nu eerst aan het licht. Heine verzoekt den
uitgever daarin een Duitsch opstel, dat hij hem
zendt, terstond te plaatsen, daar hij juist in een
Fransch tijdschrift netzelfde opstel Les dieux en
exil geplaatst heeft en anders de een of ander
hot zal vertalen en in een Duitsch blad doen
verschijnen. Brockhaus plaatste het opstel als
(rotter in Etend, in de Blatter für Utterarische
Unterhaltung; maar bijna tegelijk verscheen te
Berlijn de gevreesde vertaling als Die verbannten
Götter, met eene biographie en mededeelingen
omtrent den zieken dichter. Heine schrijft hier
over : een geestig vriend van mij riep na het
lezen van deze brochure uit: wij leven in een
verkeerde wereld, thans is het de dief, die het
signalement van den eerlijken man, dien hij be
stolen heeft, in de bladen plaatst."
Wetenschap.
HET GRAF VAN SONNOT'MOU.
Professor Maspéro, de beroemde Egyptoloog,
heeft aan het Institut Egyptien een rapport doen
toekomen over de campagne 1885?1886. Het
rapport is niet zoo belangrijk als het vorige;
gelijk Prof. Maspéro doet opmerken, men ontdekt
niet ieder jaar een Ramses; er is heel wat
nasporing noodig om te komen tot een gelukkig
toeval als dat hetwelk hem eens de tombe der
twintig Pharao's te Deir-el-Bahari deed ontdekken.
Toch is het rapport uiterst belangrijk; uit de
vele punten die het bevat, nemen wij de ontdek
king van de grafkamer van Sonnot'mou.
Den 31 Januari kwam Sheikh Omar, van
Gournah, een der bekwaamste onder onze vrij
willige helpers bij de nasporingen, ons haastig
meedeelen, dat hij een ongerept graf ontdekt had.
Het vinden van een geheel ongeschonden graf
verlokte mij te moer, omdat uit de beschrijving
van Sheikh Omar scheen te blijken, dat het mo
nument uit de XXste dynastie dagteekende, en
dat geen Egyptoloog tot heden het voorrecht had
gehad, in een ongeschonden graf van dat tijdvak
door te dringen, en de schikking der voorwerpen
waar te nemen.
De gratkamer was, op het oogenblik der ontdek
king, nog gesloten en de afdruk van het zegel van
den priester, die er, drie duizend jaar geleden, het
laatst uitgegaan was, was nog ongeschonden. De
deur, voorzichtig eraf genomen, is thans te Boulaq;
ij is van met stuc bedekt hout, geel geschilderd
3n aan weerskanten versierd met tafereelen, waarin
Ie heer des grafs en zijne vrouw de hoofdrol
pelen. De doode was dienstknecht der overleden
ioningen in Isat-maït, en heette Sonnot'mou, zijne
?rouw heette vrouwe Onofriti De bloed- en aan
verwanten, die hem de laatste eer bewijzen,
worden een voor een opgenoemd.
De meesten hunner zijn bij Sonnot'nuju begra
ven, en hunne mummiën vulden het graf op het
ipgenblik der ontdekking. Sonnot'mou en zijn
rouwen verleenden hun en hun geheelen
begra'enistoestel gastvrijheid. De kisten stonden op
ilkaar, elf in getal, acht van volwassen personen
en drie van kinderen, waarvan twee pasgeboren.
Zij zijn allen van fraaien vorm, en bedekt met
rood of geel vernis; schilderingen en tekst zijn
;orgvuldig afgewerkt. Vijf hunner bevatten een
;weede kist, waarvan het deksel den doode voor
stelt, niet meer in zijn windsels gewikkeld, maar
met zijn sieraden getooid, in burgercostuum
gedeed, 'een rok of een japon met wijde mouwen,
geborduurd en mot gekleurde franje omzet; vrouwe
Onofriti houdt een klimoprank in de hand, die
tot op haar knieën afdaalt. De mummiën zelf zijn
goed gemaakt, maar zonder ander sieraad dan
:en langen halsketting van glazen kralen.
Het ameublement is zeer merkwaardig, en daar
het het eerste is, dat de Europeanen op zijne
plaats hebben gevonden sedert ruim een halve
eeuw, zal ik het zoo volledig mogelijk beschrijven.
De belangrijkste stukken zijn twee sleden boven
op elkaar, waarop men de dooden naar de
grafplaats had gevoerd. Men kende deze sleden wel
uit de afbeeldingen; men vindt ze daar, nu eens
op de schouders der bloedverwanten, vrienden of sla
ven, dan weer door runderen getrokken. Het ritueel
vorderde toch, dat het lichaam de aarde verliet,
door zijne nabestaanden gedragen; maar de weg
van het sterfhuis naar het graf was lang; het
begrafenistoestel was zwaar; men had een mid
del gevonden om te gelijk de belangen der gods
dienstige wet en de krachten der bedroefden in aan
merking te nemen. De slede werd eonigc minuten
lang gedragen, dan neergezet en door de ossen
getrokken. Gewoonlijk dienden daarvoor de ossen,
die men later zou offeren. De slede werd dan
in het graf neergelaten, en bleef er, wanneer
de familie de waarde kon betalen. De Arabieren
hebben de gewoonte, haar, wanneer zij haar vin
den, stuk te slaan; zij verkoopen dan de beschil
derde stukken aan reizigers als stukken van lijk
kisten, en gebruiken de niet versierde stukken
als brandhout. Vandaar zijn de sleden zeer zeld
zaam, zooals vele andere voorwerpen van denzelfden
aard; de vinders, die er do waarde niet van
kennen, vernielen ze of nemen ze niet mee. De
twee die wij nu hebben zijn uitmuntend geconser
veerd. De vloer rust op twee dikke balken, naar
voren opgebogen, van onderen voorzien van twee
ringen, waarmede men het toestel kon opnemen
en het ondersteunen gedurende de enkele
oogenblikken dat de familie het droeg. Twee gaten in
de opgebogen houten van voren aangebracht,
dienden om er de touwen voor den os aan vast
te maken. Een der sleden draagt nog stukken
touw ; het was van palmvezels en niet meer dan
een pink dik.
Sonnot'mou had, om op te zitten, een mooien
armstocl, twee tabouretten met vier pooten en een
zitting van geschilderd linnen, dat tapisseriewerk
moest nabootsen en een vouwstoel. Op het eerste
gezicht zou men meenen dat hij rijk geweest was,
maar als men de zaken naderbij bekijkt, bemerkt
men, dat hier ook vertoon gemaakt werd; de meu
bels zijn van gemeen hout; de incrustatiën van
ivoor, edele steenen en kostbare metalen, waar
mede zij bedekt schijnen, zijn er slechts op ge
verfd Zijn weelde is goedkoope chic. Zoo vindt
men ook kistjes mot beeldjes er op, juweelkistjes
bij hom, maar het zijn behendige namaaksels van
de kasten en kistjes, zooals de groote heeren die
na hun dood evenals bij hun leven gebruikten.
Bij deze voorwerpen van eerste behoefte
waren gebakken potten gevoegd van grove aarde,
met bloemen, bladen en cirkels beschilderd;
bloemruikers op palmsteelen gestoken, evenals men
die op de platen van begrafenissen van rijke lieden
vindt; manden van gevlochten stroo, vol brood en
gedroogde vruchten. De doode had zijn gereedschap
meegenomen, zijn duimstok, zijn winkelhaak, een.
driehoekig metselaars waterpas, en nog oen tweede
waterpas van meer samengestelden vorm.