De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 26 juni pagina 4

26 juni 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 522 bereiding der nummers, .die door een soloinstrument .met accompagnement van orkest moeten uitgevoerd worden, meer zorg te besteden en bij concert' '? .besturen de noodige medewerking te eischen ? Ah klaviervirtuoos is de heer Mannstadt lang " Met onbeduidend. Het klavierconcert in A-moll van Schumann deed het ten duidelijkste uitkomen. De verschillende figuren in het tweede deel wer den met zooveel geacheveerdheid uitgevoerd, dat men wel tot de zwartgallige critici zou mogen - gerekend worden, indien men hier van geen te1 wedenheid blijk gaf. Het vlugge tempo waarin het finale werd gespeeld, stelde aan de virtuosi teit van den pianist des te hooger eischen. Met de Ungarische Fantasie van Liszt behaalde f rot. Mannstadt eveneens veel succes. Waar het pianospel door de orchestrale effecten eenigszins Oterheerscht zou worden, was er zooveel gelijkheid in de bewegingen van orkest en solist, dat de eenheid waarop wij hierboven wezen, volkomen tot aan schouwing kwam. En waar de pianist zelfstandig optrad, had men zonder voorbehoud de mannelijke ?onafhankelijkheid en. de rustige zekerheid te be donderen, die aan den eisch der schakeering -jiimmer te kort bleef. Wie het ons ten kwade zou duiden, dat wij ?onder muziek in de hoofdstad" ook over de ,Crefelder Stadtische Capelle" spreken die te -.Zandvoort onder directie van den heer Julius " Oertling tweemaal per dag optreedt, vergeet onge twijfeld, dat Amsterdam en Zandvoort door eene reeks van doorloopende treinen verbonden zijnen in de nieuw gebouwde concertzaal reeds thans een deel van het publiek te vinden is, dat in de hoofdstad 's winters yverig de concerten bijwoont. Met de keuze der Crefelder Capelle is het badcomitézeer gelukkig geweest. Het orkest bestaat uit meer dan veertig instrumentalisten, die in het algemeen voor hunne taak flink berekend schijnen. Het strijkkwartet onderscheidt zich door goeden klank, de houten blaasinstrumenten zijn op yerdienstelijke wijze bezet; fluit, hobo en klarinet o. a. trekken de aandacht; het koper is wat ruw, doch in enkele nummers bleek toch wel dat de ?eischen der schakeering niet werden uit het oog ver> oren. Wat in de zaal aan ruwheid grenst, is in de open lucht niet zoo gevaarlijk! In ieder geval leidt de heer Julius Oertling zijn orkest met veel zeker heid. Naar scherpe tegenstellingen bij de inter pretatie der verschillende nummers zoekt hij volstrekt niet; in het algemeen is zijne opvatting te prijzen. Als componist hadden wij geene gele genheid de mate zijner oorspronkelijkheid te Beoordeelen; wel bleek ons uit een drietal num mers van zijne hand, dat hij met de eischen .der instrumentatie vertrouwd is en ook bekende motieven niet zonder talent weet te benuttigen, doch zijne individualiteit trad niet krachtig aan het licht. Dat wy onze lezers opwekken om de concerten der kapel te Zandvoort nu en dan te gaan bij wonen, spreekt wel van zelf. Het comité, dat zich ten doel stelt, aan Zandvoort te verschaffen wat tot op heden aan deze badplaats nog ontbrak, heeft in ieder geval aanspraak op een woord van lof voor de bizondere zorgen aan het muzikale" deel van zyne taak besteed. De Parkschouwbarg laat zich door geen gr ' vistes" onder de tenoren tot sluiting dwingen. Over de concerten, die wel op een spectacle coupé" geleken, spraken wij verleden week. Thans hebben we het optreden van een nieuwen tenor ie vermelden. De heer Verbijn was als Almaviva niet zeer gelukkig geweest; zijne stemmiddelen en persoonlijkheid bewezen hem trouwens in de rol van den jongen graaf slechts geringe diensten. De heer Vati de Kerckhoven maakt een scherp contrast met zijn voorganger, zoowel door zijn persoonlijkheid als door stem en methode. Naar men ons mededeelde, was deze tenor léger en ? op dit laatste epitheton kon de heer Verbijn in 1 geen opzicht aanspraak doen gelden vroeger aan de opera te Verviers verbonden. Hij heeft eene niet zeer krachtige tenorstem van aangenaam timbre, die in het hooge register meer sonoriteit bezit dan in het medium. De rol van Almaviva eischt zooveel coloratuur, dat niet veel tenoren tegen de moeilijkheden opgewassen zijn. De heer Van de Kerckhoven zingt intusschen deze moeiIjjke partij zeer verdienstelijk; het publiek riep hem door veel toejuichingen op hartelijke wijze het welkom toe en bleek zijn zang en stemmid delen op prijs te stellen. Dat de heer Van de Kerckhoven bij zijn debuut goeden indruk gemaakt heeft, is als een gunstig voorteeken te beschouwen. Voor wijzigingen in de partituur heeft hij zich voortaan te wachten; er zyn ongetwijfeld tenoren, die op het gebied der compositie hunne sporen kunnen verdienen; doch het gaat niet aan om ter wille van enkele hooge tonen, die goed in de stem liggen, de melodische teekening te wijzigen. Een zanger eert den com ponist het meeste, wanneer hij elk kunstwerk met volle piëteit ten gehoore brengt. Van eigen kunst zin levert hij dan meteen een krachtig bewijs. En dat is bij een debuut" zeker te wenschen. II. C. P. D. Goethes Minchen. Auf Grund ungetdrückter Briefe geschildert von K. Th. Oaedertz. Bremen. 1887. In een der vorige nummers van dit weekblad ?werd de aandacht gevestigd op de wetenschappeHjke reis door dr. Gaedertz, op last der Duitsche regeering ondernomen. Ofschoon aan het eigenlyke doel van dien onderzoekingstocht vreemd, is het geschriftjen aan Goethes Minchen gewijd, toch jeeds een vrucht ervan. Sedert men de aandacht is gaan vestigen op de ?verschillende vrouwen, aan wie Goethe zijn liefde heeft geschonken, is ook Wilhelmina Herzlieb niet onbesproken gebleven. Met de ik zou haast zeggen kleingeestige uitvoerigheid den Duitschers bij zulke onderzoekingen eigen, heeft men getracht uit vaak eeer onvoldoende gegevens een beeld te schetsen van het jonge meisje, voor welke .Goethe op zyn ouden dag in liefde ontvlamde. In Xiüneburg vertoevende, had dr. Gaedertz het voorjecht de hand te kunnen leggen op een viertal tot dusver onbekende brieven van Wilhelmine "Herzlieb, of zooals zij ook genoemd wordt Goethes Minchen. Veel werd daardoor opgehelderd, onze schrijver zou geen beoefenaar der letterkundige geschiedenis en geen Duitscher hebben moeten zijn, om niet dadelijk naar de pen te grijpen, ten einde de door zijne voorgangers opgebouwde kaartenhuisjes omver te blazen en .... zelf weder dap per conjecturen te maken. Of het onderwerp nu zooveel beweging waard is? In sommiger oog zal deze vraag zelve reeds een ketterij schijnen. Im mers er zijn nu eenmaal menschen, die in hunne vereering voor een groot man zoo ver gaan, dat zij alles wat maar eenigzins met hun afgod in verband staat, even belangrijk achten en daarom zich ver heugen in elke ontdekking, hoe onbeduidend ook. Zoolang dit nu schijnbare kleinigheden geldt, die soms bijdragen leveren tot beter begrip van de werken van een of ander groot man, is dit ver klaarbaar. Maar wat doet er verder toe of een dichter, dien gij vereert, een groot kunstenaar wiens werken uwe vurige bewondering wekken, bij voorkeur in het zwart of in het bruin gekleed ging, of hij 's morgens te zes of te acht uur op stond, of het meisje, dat voor een korte wijle zijn hart sneller deed kloppen, Anna of Clara heette? Toch erken ik, dat het met Goethes Minchen eenigzins anders gesteld is. Een serie van sonnetten door Goethe gedicht, heeft aan haar het ontstaan te danken en wat vooral niet onbelangrijk is, zij heet het model te zijn, dat den dichter bij het scheppen van de figuur van Ottilie, uit de Walilverwandtschaften voor den geest stond. Dr. Gaedertz heeft, na eerst een levensbeeld zijner heldin ge leverd te hebben, ook het bewijs willen geven, dat Wilhelmina Herzlieb en Ottilie werkelijk dezelfde persoon zijn. Of hem dit gelukt is? Haar beeld heeft hij zeker op steviger voetstuk geplaatst. Met de gevondene brieven in de hand, kon hij veel ophelderen, wat tot dusverre duister was en het onjuiste van vele in de lucht zwevende bewerin gen van vroegere biografen aantoonen. Toch ge loof ik, dat hij op zijn beurt uit die brieven weer veel meer haalt, dan er in staat. In een geval als het hier besprokene, schijnt het, dat men toch vooral tusschén de regels door moet lezen. Daar hebt gij nu bv. Minchen's liefde voor Goethe. Men beweert en ik wil gaarne gelooven dat het zoo is dat Goethe op reeds gevorderden leeftijd vurige liefde opvatte voor de zeventienjarige Wil helmine Herzlieb en dat deze liefde door het jonge meisje beantwoord werd. Gevolgen had beider liefde niet, want kort na het ontwaken van dezen hartstocht verliet de jonge dame Jena, waar Goethe haar had leeren kennen. Wat Minchen be treft, moeten de brieven, door dr. Gaedertz thans voor het eerst openbaar gemaakt, het bewijs der beantwoorde liefde leveren. Ik voor mij wil gaarne gelooven, dat onze Duitsche geleerde gelijk heeft, maar ik heb het uiet in de brieven kunnen vin den. Bij den derden brief genaderd, zegt dr. Gae dertz: Nu goed opgelet, want dit epistel zal ons leeren, dat Minchen een hartstochtelijke liefde voor den bejaarden dichter had opgevat. En wat lezen wij nu in dien brief over Goethe: Erwohnte im Schlosz, zu unserer groszcn Fraude, denn wenn wir seiner Wohnung nicht so nahe gewesen waren, we'r weisz ob wir ihn dann joden Abend gesehen batten, denn er musz sich doch auch ein bischen nach seiner Gesundheit richten, die zwar jetzt in sehr gutem Gleise ist. Er war immer so heiter und gesellig, dasz es Einein unbeschreiblich wohl, und doch weh in seiner Gegenwart wurde. Ich kann dir versichern, liebe, beste Christiane, dasz ich manchen Abend, wenn ich in meiner Stube kam und alles so still um mich herum war, und ich berdachte, was für goldne Worte ich den Abend wieder aus seinem Munde gehort hatte, und dachte was der Mensch doch aus sich machen kann, ich ganz in Tranon zerflosz nnd mich nur damit beruhigen konnte, dasz die Men schen nicht alle zu einer Stufe geboren sind, sondern ein jeder da, wo ihn das Schicksal hingeführt hat, wirken und handeln musz wie es in seinen Kraften ist, und damit Punktum." Is dit nu het bewijs voor een hartstochtelijke liefde van Minchen voor Goethe? Trouwens waar dr. Gae dertz ook verder de lofgevallen zijner jonge hel din schetst, zal de lezer wel nu en dan een vraagteeken willen plaatsen. Toch loont het wel de moeite aan de hand van onzen schrijver kennis te maken met dit beeldschoone. meisje. Haar bio graaf noemt haar het himmlische Kind" en moge deze uitdrukking ook wat schwarmerisch" klin ken, het portret tegenover den titel geplaatst, is werkelijk dat van een bijzonder mooi meisje. Is zij nu de Ottilie uit de Wahhenvayidtschaften? Het is niet te ontkennen, dat veel karakter trekken van Wilhelmine overeenstemmen met die van het jonge meisje door Goothe geteekend. Toch, geloof ik, dat onze schrijver weer te veel bewijzen wil. Om n voorbeeld te noemen. Uit de bijzonderheid, dat de wijze waarop Minchen hare handteekening plaatste, overeenkomst heeft met de manier waarop Goethe den naam Herz lieb schreef, maakte dr. Gaedertz de gevolgtrek king, dat Minchen het schrift van Goethe heeft nagevolgd, zooals Ottilie Eduard's manier van schrijven heeft nagebootst. Hoe dit zij, en wil de schrijver nu en dan ook meer bewijzen dan hij verantwoorden kan, zijn boekjen is de kennisma king wel waard en zal den velen Gocthe-vereorders zeker niet onwelkom zijn, te meer daar het Ottilie-vraagstuk, waarover reeds herhaaldelijk ge streden werd, zeker een goed eind nader tot zijn oplossing is gebracht. En ook afgezien van hare verhouding tot Goethe, is Wilhelmine Herzlieb een niet onbelangrijke figuur, terwijl dr. Gaedertz met talent haren ongelukkigen levensloop verteld heelt. K. NIEUWE BRIEVEN VAN HEINE. Over 't geheel is de Duitsche pers jegens Heine's laatste levensjaren niet sympathiek gezind. Men verwijt het hem, dat hij gedurende zijn verblijf te Parijs een jaargeld van de Fransche regeering heeft genoten, en nu men niet kan aantoonen dat hij voor dit geld bepaalde artikelen ten gunste der Fransche Regeering schreef, beweert men, dat hij betaald is voor hetgeen hij had kunnen schrijven en verzweeg. Gelukkig voor Heine wordt het langzamerhand bewezen, dat hij voor zijne meeningen, hetzij vóór of tegen de Fransche staats lieden, zeer goed wist uit te komen, ofschoon het te begrijpen is, dat hij over Thiers, Guizot, Louis Philippe in 1844 niet eveneens dacht als in 1834. En waar zijne verdedigers zwijgen, spreken thans de papiermanden. Het blijkt namelijk, dat vele bladen de artikelen niet durfden plaatsen, die hij hun zoud, of ze verminkten, en veel van het aldus veroordeelde is behouden gebleven. Men kan er uit zien, dat Heine, die Louis Philippe te midden van diens voorspoed met scherpe satire vervolgde, later toen de geheele wereld zich van Louis Philippe had afgewend, hem een hartelijken nagalm wijdde. Eene interessante periode is de tijd van de Jodenvervolging van Damascus, in 1840 en 1841. De Fransche diplomatie had zich bij de bloedbeschuldiging tegen de Joden niet zoo flink ge dragen als noodig was geweest. Het is bekend, hoe Adolphe Crémieux, toen nog maar eon eenvou dig advocaat, in gezelschap van den beroemden oriëntalist Salomon Munk destijds eene reis naar Egypte heeft ondernomen, om bij den khedive Mehemed AH, den veroveraar van Syrië, om vrij lating voor de onschuldig gevangen gehouden Joden te vragen. Heine vervolgde toen Thiers met alle wapenen van spot, ironie en gestrenge waar heid. Het hielp echter weinig, want do Duitsche bladen, aan welken hij schreef, plaatsten zijne artikelen niet. Uit de papiermand is de volgende brief van Heine gered, die op de zaak van Da mascus betrekking heeft. Het onderwerp in dien brief behandeld, was ook door hem gereed ge maakt voor het blad Lutetia van 31 Januari 1841. Ook daarin is van Crémieux sprake, maar alleen van zijn pleidooi ten gunste der invoering van Europeesche strafvordering in Egypte. Heine zegt: Terwijl ik hier van Crémieux spreek, kan ik niet nalaten even op te merken, dat deze woldra het dagboek zijner reis in het Oosten zal uitgeven, een waardig pendant van Philo's Legatio ad Cajum. Inderdaad heerscht er tusschén beide missiën groote overeenkomst; evenals de geleerde Alexandrijn, heeft ook Crémieux zijn naam ver eeuwigd in de jaarboeken van het ongelukkige volk, dat niet niet sterven kan. Dit bewustzijn moge den voortreffelijkcn man voldoende troosten voor de grove lasteringen, waarmede onlangs een Noordsch blad zijn belangeloos streven verdacht maakte. Crémieux is een der meest ideale ridders der menschheid, en dit getuigenis geven hem de besten zijner tijdgenooten, Zijne levensgeschiedenis, gelijk zij te lezen is in de Biof/raphie des Contemporains, is niets dan een onophoudelijk pleidooi voor de vervolgden van alle geloofsbelijdenissen. Wie onschuldig leed, vond altoos in hem een bereidvaardig verdediger, zonder onderscheid van stand of geloof, hetzij de aangeklaagde katholiek of jood, pair de France of daglooner was. Wellicht kun nen eenige philisters knorrig jegens hem zijn, want hij houdt van Italiaansche muziek, van mooie paarden, van de treurspelen van Racine, en hij was de pleegvader van eene tragédienne, die mademoiselle Rachel heet. Maar deze kniesoorige ijveraars mochten hem wel zijn levenslust en zijn heidenschcn smaak eenigermate vergeven, al ware het alleen om den moed, waarmede hij hun baar den en ledematen in bescherming nam tegen de papenknechten te Damascus. Ik kan dezen brief niet sluiten, zonder met weinige woorden er op te wijzen, dat sedert de bestorming van Beyrouth, te Parijs niet zulk eene nijdige stemming heeft geheorscht, als thans, nu de quacstie van 'skonings beweerde brieven elke mogelijke bitterheid in het hart des volks omhoog woelt. Het proces van de vervalschte brieven zal weldra beginnen. Ik zeg vervalscht, want ik ben van hunne onechtheid overtuigd. Ik zeg dat niet naar die uiterlijke kritiek, waarover de zoogenoemde exports beschikken, en die uiterst bedriegelijk is, maar de innerlijke kritiek, die hare bewijzen in den geest des schrijvers vindt." Dit slaat op brieven, aan Louis Philippe toe geschreven, en door de France openbaar gemaakt. Zij waren zeer compromitteercnd voor den koning, en werden algemeen als eene manoeuvre dor legitimisten beschouwd, om den koning in de publieke opinie te benadeelen. Uit een ander teruggevonden stuk, waarvan de bovenste helft, met datum en voornaamste nieuws, ontbreekt, leest men, met Hcino's hand geschreven: Ik heb juist gesproken van een feuilleton der Qnotidiennc, Behalve de persifflage over den ver liefden prinsenroof bevat dit blad over hot jongste bal bij don lieer de Rothsclüld eenige boosaardige spotternijen, die men op perfide wijs den heer Heinrich Heine in den mond legt. Wij kunnen verzekeren, dat deze zich geenszins, zooals de Qaotidienne mededeelt, onder de gaston op dit bal bevond; hij heeft sedert verscheidene jaren aan de feestelijkheden der haute finance geen deel genomen. Over het vermoedelijk ministerie heden geen woord. Elk oogcnblik verwacht ik bericht, dat Thiers minister is geworden, daar do koning zeker tot eiken prijs zijn invloed op de Kamer wil terugwinnen, al moest hij dien dan ook voor een tijd met een ander doelen. Wij zien weldra een zonderling twee-manschap tegemoet. Wij beleven spoedig wat nieuws. Parijs is stil. Er is niets stiller dan een geladen kanon." Een andere brief geeft een scherpe karakteris tiek van de hertogen van Orleans en Nemours, en de heeren die in hun gevolg eene reis door Duitschland zoudon ondernemen. Van den eersten gaf hij eene zeer gunstige beschrijving, die men vijf jaar later, toen do jonge vorst op den weg van Neuilly naar Parijs een ongeluk met het rijtuig had gekregen en overleden was, in een warm artikel van Heine bevestigd vindt. Nemours was hem al te gereserveerd. De hertog van Orleans was edel, de hertog van Nemours is adellijk." Nog een brief aan den uitgever Brockhaus koml nu eerst aan het licht. Heine verzoekt den uitgever daarin een Duitsch opstel, dat hij hem zendt, terstond te plaatsen, daar hij juist in een Fransch tijdschrift netzelfde opstel Les dieux en exil geplaatst heeft en anders de een of ander hot zal vertalen en in een Duitsch blad doen verschijnen. Brockhaus plaatste het opstel als (rotter in Etend, in de Blatter für Utterarische Unterhaltung; maar bijna tegelijk verscheen te Berlijn de gevreesde vertaling als Die verbannten Götter, met eene biographie en mededeelingen omtrent den zieken dichter. Heine schrijft hier over : een geestig vriend van mij riep na het lezen van deze brochure uit: wij leven in een verkeerde wereld, thans is het de dief, die het signalement van den eerlijken man, dien hij be stolen heeft, in de bladen plaatst." Wetenschap. HET GRAF VAN SONNOT'MOU. Professor Maspéro, de beroemde Egyptoloog, heeft aan het Institut Egyptien een rapport doen toekomen over de campagne 1885?1886. Het rapport is niet zoo belangrijk als het vorige; gelijk Prof. Maspéro doet opmerken, men ontdekt niet ieder jaar een Ramses; er is heel wat nasporing noodig om te komen tot een gelukkig toeval als dat hetwelk hem eens de tombe der twintig Pharao's te Deir-el-Bahari deed ontdekken. Toch is het rapport uiterst belangrijk; uit de vele punten die het bevat, nemen wij de ontdek king van de grafkamer van Sonnot'mou. Den 31 Januari kwam Sheikh Omar, van Gournah, een der bekwaamste onder onze vrij willige helpers bij de nasporingen, ons haastig meedeelen, dat hij een ongerept graf ontdekt had. Het vinden van een geheel ongeschonden graf verlokte mij te moer, omdat uit de beschrijving van Sheikh Omar scheen te blijken, dat het mo nument uit de XXste dynastie dagteekende, en dat geen Egyptoloog tot heden het voorrecht had gehad, in een ongeschonden graf van dat tijdvak door te dringen, en de schikking der voorwerpen waar te nemen. De gratkamer was, op het oogenblik der ontdek king, nog gesloten en de afdruk van het zegel van den priester, die er, drie duizend jaar geleden, het laatst uitgegaan was, was nog ongeschonden. De deur, voorzichtig eraf genomen, is thans te Boulaq; ij is van met stuc bedekt hout, geel geschilderd 3n aan weerskanten versierd met tafereelen, waarin Ie heer des grafs en zijne vrouw de hoofdrol pelen. De doode was dienstknecht der overleden ioningen in Isat-maït, en heette Sonnot'mou, zijne ?rouw heette vrouwe Onofriti De bloed- en aan verwanten, die hem de laatste eer bewijzen, worden een voor een opgenoemd. De meesten hunner zijn bij Sonnot'nuju begra ven, en hunne mummiën vulden het graf op het ipgenblik der ontdekking. Sonnot'mou en zijn rouwen verleenden hun en hun geheelen begra'enistoestel gastvrijheid. De kisten stonden op ilkaar, elf in getal, acht van volwassen personen en drie van kinderen, waarvan twee pasgeboren. Zij zijn allen van fraaien vorm, en bedekt met rood of geel vernis; schilderingen en tekst zijn ;orgvuldig afgewerkt. Vijf hunner bevatten een ;weede kist, waarvan het deksel den doode voor stelt, niet meer in zijn windsels gewikkeld, maar met zijn sieraden getooid, in burgercostuum gedeed, 'een rok of een japon met wijde mouwen, geborduurd en mot gekleurde franje omzet; vrouwe Onofriti houdt een klimoprank in de hand, die tot op haar knieën afdaalt. De mummiën zelf zijn goed gemaakt, maar zonder ander sieraad dan :en langen halsketting van glazen kralen. Het ameublement is zeer merkwaardig, en daar het het eerste is, dat de Europeanen op zijne plaats hebben gevonden sedert ruim een halve eeuw, zal ik het zoo volledig mogelijk beschrijven. De belangrijkste stukken zijn twee sleden boven op elkaar, waarop men de dooden naar de grafplaats had gevoerd. Men kende deze sleden wel uit de afbeeldingen; men vindt ze daar, nu eens op de schouders der bloedverwanten, vrienden of sla ven, dan weer door runderen getrokken. Het ritueel vorderde toch, dat het lichaam de aarde verliet, door zijne nabestaanden gedragen; maar de weg van het sterfhuis naar het graf was lang; het begrafenistoestel was zwaar; men had een mid del gevonden om te gelijk de belangen der gods dienstige wet en de krachten der bedroefden in aan merking te nemen. De slede werd eonigc minuten lang gedragen, dan neergezet en door de ossen getrokken. Gewoonlijk dienden daarvoor de ossen, die men later zou offeren. De slede werd dan in het graf neergelaten, en bleef er, wanneer de familie de waarde kon betalen. De Arabieren hebben de gewoonte, haar, wanneer zij haar vin den, stuk te slaan; zij verkoopen dan de beschil derde stukken aan reizigers als stukken van lijk kisten, en gebruiken de niet versierde stukken als brandhout. Vandaar zijn de sleden zeer zeld zaam, zooals vele andere voorwerpen van denzelfden aard; de vinders, die er do waarde niet van kennen, vernielen ze of nemen ze niet mee. De twee die wij nu hebben zijn uitmuntend geconser veerd. De vloer rust op twee dikke balken, naar voren opgebogen, van onderen voorzien van twee ringen, waarmede men het toestel kon opnemen en het ondersteunen gedurende de enkele oogenblikken dat de familie het droeg. Twee gaten in de opgebogen houten van voren aangebracht, dienden om er de touwen voor den os aan vast te maken. Een der sleden draagt nog stukken touw ; het was van palmvezels en niet meer dan een pink dik. Sonnot'mou had, om op te zitten, een mooien armstocl, twee tabouretten met vier pooten en een zitting van geschilderd linnen, dat tapisseriewerk moest nabootsen en een vouwstoel. Op het eerste gezicht zou men meenen dat hij rijk geweest was, maar als men de zaken naderbij bekijkt, bemerkt men, dat hier ook vertoon gemaakt werd; de meu bels zijn van gemeen hout; de incrustatiën van ivoor, edele steenen en kostbare metalen, waar mede zij bedekt schijnen, zijn er slechts op ge verfd Zijn weelde is goedkoope chic. Zoo vindt men ook kistjes mot beeldjes er op, juweelkistjes bij hom, maar het zijn behendige namaaksels van de kasten en kistjes, zooals de groote heeren die na hun dood evenals bij hun leven gebruikten. Bij deze voorwerpen van eerste behoefte waren gebakken potten gevoegd van grove aarde, met bloemen, bladen en cirkels beschilderd; bloemruikers op palmsteelen gestoken, evenals men die op de platen van begrafenissen van rijke lieden vindt; manden van gevlochten stroo, vol brood en gedroogde vruchten. De doode had zijn gereedschap meegenomen, zijn duimstok, zijn winkelhaak, een. driehoekig metselaars waterpas, en nog oen tweede waterpas van meer samengestelden vorm.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl