Historisch Archief 1877-1940
No, 522
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANDv
"Men had zelfs de oplettendheid zoover gevoerd,
?dat men den doode iets te lezen had meegegeven;
een groot stuk steen, een meter lang, met zorg
"beschreven, lag in twee stukken naast de kist.
Dat is niet een der minst kostbare vondsten,
want wy hebben nu de eerste regels van de
Gedenkschriften van den avonturier Simouhit,"
>die aan den papyrus' No. 2 van Berlijn ont
braken. Sonnot'mou las zeker gaarne ro
mans, en men heeft hem ook na zijn dood dit
.genoegen willen verschaffen, zooals men anderen
een dambord meegaf of een solitaire-spel of een
tol, of de kinderen een pop. Men heeft zorgvul
dig de eerste regels van het verhaal van
Simout voor hem afgeschreven en toen den
beschreTen steen gebroken; deze is daarmede gedood, en
zijn dubbelganger gaat met den dubbelganger van
den leesgragen doode mee. Reeds waren vele frag
menten van sprookjes als uit de graven afkomstig
opgegeven, maar men wist het niet zeker, en het
berustte alleen op het verhaal der Arabieren; nu is
«r geen twijfel meer. Evenals eetwaren, kleederen,
.gereedschappen en speelgoed, gaf men den doode
ook boeken mee, om hem evenals lichamelijk ook
.geestelijk voedsel te verschaffen."
DE GENEZENDE INVLOED VAN HET
HYPNOTISME.
In de laatste wetenschappelijke bijeenkomst van
?de leden der Koninklijke academie in Belgiëheeft
de heer Delboeuf een voordracht gehouden over
De genezende invloed van het hypnotisme", waarin
hij zeer buitengewone feiten aan het licht heeft
gebracht. Wij ontleemen aan den Moniteur eenige
uittreksels van hetgeen door den heer Delboeuf
gesproken is:
Hoe moet men zich de genezende kracht van
het hypnotisme voorstellen? Dit is het onderwerp
- waarover de heer Delboeuf heeft gesproken. Men
moet zich hieromtrent echter geen valsche voor
stellingen maken.want ofschoon in verband staande
met de geneeskunst, blijft de hoofdzaak alleen om
door proeven vast te kunnen stellen, wat de oor
sprong is van de macht der gedachte op het
menschehjk lichaam.
In den loop van het jaar 1885, geraakte de
geleerde wereld in spanning over een hoogst zon
derling voorval. Den heer Focachon, apotheker te
Charmes, was er in geslaagd enkel door suggestie,
op het lichaam eener jonge vrouw, een blaar te
trekken. De proef, eenigen tijd daarna herhaald,
en genomen met alle voorzorgen, om voor de
echtheid te kunnen instaan, gaf aan de heeren
Bernheim, Beaunis, Liégeois enz., professoren aan
de Academie van Nancy, geheel en al dezelfde
resultaten.
In December van hetzelfde jaar bezocht de heer
Delboeuf de Salpétrière, alwaar hij zag, hoe pro
fessor Charcot op den arm eener jeugdige
zenuwlijderes een brandwond deed ontstaan, enkel door
haar te verzekeren, dat hij haar met brandend
lak de huid verschroeide. Op bevel van den
meester verscheen er eerst een roode plek, die
weldra met kleine blaasjes was bedekt, den vol
genden dag was het een werkelijke wond. In
dezelfde séance bracht men een andere
zenuwlijderes bij hem en alleen door suggestie wist hij
denkbeeldige kwalen bij haar op te wekken en
ze haar ook weder te ontnemen. Wanneer die
suggestie nu genoegzaam werd voortgezet, vraagt
de heer Delboeuf zich af, zouden dan de inge
beelde kwalen eindelijk misschien werkelijkheid
kunnen worden? Zoo ja, dan zou'daaruit voort
vloeien, dat men alleen door sterke verbeelding
een kwaal kon te voorschijn roepen.
Dan volgt de vraag, of ook het tegenovergestelde
niet kan plaats grijpen. De vaste overtuiging,
dat men deze of geene kwaal niet heeft, kan die
misschien het kwaad, wanneer het werkelijk be
staat, niet stuiten ? In dat geval ware het geheim
van genezing door hypnotisme ontdekt.
De heer Delboeuf verhaalt van eenige, door
hem bijgewoonde proeven, welke deze hypothese
niet alleen aannemelijk, maar zelfs waarschijnlijk
maken. De genezing van een kwaal kan bijgevolg
van de verbeelding der zieken afhangen, wanneer
die in de vaste overtuiging zijn, dat de kwaal
aan 't afnemen is. Wie weet of de uitwerking
der gewone geneesmiddelen niet in hoofdzaak aan
den invloed der verbeelding toe te schrijven is.
^ Zijne gevolgtrekkingen nog verder uitstrekkend,
vraagt de heer Delboeuf, of pijn alleen niet vol
doende zou zijn om een bestaande organische
aandoening bij iemand die in normalen toestand
verkeert, te doen voortduren of te verergeren.
De patiënt werd dan als het ware door de pijn
gehypnotiseerd, zoodat deze, na eerst gevolg te
zijn geweest nu oorzaak zou worden. Vervuld van
dit denkbeeld, zocht de heer Delboeuf zich door
een proef van de werkelijkheid zijner gevolgtrek
king te overtuigen; welke proef hij eerst alleen
en naderhand gezamolijk ondernam met den be
roemden von Winiwarter, professor in de chirurgie
en anatomie aan de hoogeschool te Luik.
Een persoon werd gevonden, die bereid was.
zich aan de proef te onderwerpen. Op twee gelijke
plaatsen, eerst op beide armen, later op de schou
ders, werden twee zooveel mogelijk even groote
brandwonden te voorschijn geroepen. De eene werd
door suggestie gevoelloos gemaakt, de andere ge
heel aan de werking der natuur overgelaten.
Beide keoren hadden dezelfde verschijnselen
plaats.
De door suggestie (inblazing of verbeelding)
behandelde wond genas onmiddellijk; geen ont
steking noch verettering ontstond. De andere
daarentegen breidde zich uit, vertoonde de ge
wone verschijnselen van een sterke brandwonde,
en veroorzaakte den patiënt hevige pijnen, Tot
dit punt gekomen, werd ook deze wond door
suggestie gevoelloos gemaakt; den volgenden dag
.reeds was alle ontsteking en verettering verdwe
nen en na drie dagen was er geen onderscheid
meer te ontdekken tusschen beide wonden. Het
is dus zonder eenigen twijfel gebleken, dat het
de pijn is, welke de uitbreiding eener ziekte of
kwaal in de hand werkt.
VARIA.
Eene van Duitschlands meest gelezen schrijfsters,
Eugenie Marlitt, die ook in Nederland hare leze
ressen bij duizenden telde, is deze week over
leden. Zij heette Eugenie John, en was geboren
te Arnstadt in Thüringen, waar zij thans ook
gestorven is. Eugenie was eerst voor den zang
bestemd, maar moest, nadat zij reeds te Linz en
te Leipzig met succes was opgetreden, deze carrière
wegens doofheid opgeven. Zij werd toen door
de prinses van Schwarzenberg?Sondershausen
als gezelschapsjuffrouw en reisgezellin aangenomen
en begon hare romans te schrijven, waarvan de
meesten in de Gartenlaube verschenen. Hare
voornaamste romans zijn: Goldelse (1867), Das
Geheimniss der alten Mamsell (1868), Die
lieichsgrafinQisela (1869), Das HaideprinzesscIien(\8T2,),
Die zweite Frau (^875), lm Hause des
Kommerzienrathes (1876), lm ScMlingslwf (1880).
Het eerste Scandinavische muziekfeest zal het
volgende jaar te Koppenhagen, te gelijk met de
groote Noordsche kunst- en industrietentoonstelling
plaatsgrijpen. Behalve de muiziekvereeniging van
de stad zelve, hebben die van Stockholm,
Christiania, het philharmonische gezelschap uit Stock
holm, de zangvereenigingen van Koppenhagen,
Lund, Christiania, Upsala en misschien die van
Helsingfors hun medewerking beloofd. De onder
neming gaat uit van de Koppenhaagsche
muziekvereeniging en professor Niels Gade, de ook in
Duitschland zoo gevierde toonkunstenaar, zal als
directeur optreden. Zijn naam staat ons borg voor
een zorgvuldig uitgezocht programma.
Uit Rome wordt gemeld, dat dezer dagen te
Venetiëde schilder Giacomo Favretto aan de
typhus overleden is. Naar de uitgebreide
biographieën te oordeelen, welke overal van hem zijn
verschenen, geldt de algemeene droefheid, door
zijn afsterven teweeggebracht, niet alleen den
grooten kunstenaar, maar verliest de staat in
hem een voortreffelijk burger. Hij was nog in den
bloei zijner mannelijke kracht en had het toppunt
zijner kunstenaarsloopbaan bereikt. De drie schil
derstukken, die zich op dit oogenblik op de ten
toonstelling in Venetiëbevinden, en wier lijsten
nu met rouwfloers bedekt zijn, waren reeds kort
na de opening verkocht. Van n werd do koning
eigenaar. Favretto werd in het jaar 1849 geboren.
Hij is de zoon van een schrijnwerker en leerde
het vak van zijn vader. Nog de laatste jaren was
hij gewoon zelf' de kisten te timmeren, waarin hij
zijn schilderijen verzond. Als knaap reeds was hij bij
zijn vader aan huis steeds bezig alles met figuren
en teekeningen te bedekken. Een der leden van
de Academie van schoone kunsten zag bij toeval
het portret eener oude dienstbode, dat hij op een
kist had geteekend en bezorgde hem onmiddellijk
een plaats op de kunstenaarsschool te Venetië,
alwaar hij prijs op prijs won. Een schilderstuk,
dat hij in het jaar 1868 tentoonstelde, werd ter
stond door prins Giovanelli gekocht. In 1870 be
haalde hij zijn grootsten triomf'met zijn voorlezing
over anatomie", welk schilderij zich nu in de
I'inakotheek te Milaan bevindt. Van dat oogenblik
steeg zijn roem aanhoudend. Hij bleef steeds in
den omgang kinderlijk eenvoudig en zonder ooit
iemand gehaat of benijd te hebben is hij door
allen beweend en bemind overleden, na het top
punt van zijn roem bereikt te hebbeu.
Het door van Dijck geschilderde beroemde portret
van Andrea Spinola, het voornaamste werk uit
den tijd door hem te Genua doorgebracht, en dat
tot nu toe aan den heer Martin Colnaghi be
hoorde, is door den heer Heywood gekocht. Sedert
tweehonderd jaar maakte dit schilderstuk den
trots uit van het Spinola-paleis te Genua. In het
jaar 1843 werd het aan een Engelschman ver
kocht en sedert bleef het in diens familie. Twee
maanden geleden werd het aan do British
national gallery" ter koop aangeboden, maar de
koorden van de beurs waren te vast toegeknoopt.
Daarop werd een bod door hot Berlijnscho museum
gedaan, toen de hees Lonsdalc verscheen, die, door
het stuk te koopon, zorgde dat de schilderij voor
Engeland behouden bleet'. Het prachtige portret
zal eenige dagen in de Marlborough-gallcry wor
den tentoongoesteld.
Men schrijft uit Bayreuth, dat hij de feesten
van het volgend jaar afwisselend Tannhaüser",
Tristan" en Parsival" zullen gegeven worden
en niet Meistersinger", zooals men eerst van
plan was.
Deze verandering is gegrond op een
mededeeling van Mvr. Cosima Wagner, aan wie de meester
zich eenige dagen vóór zijn dood beklaagd had,
dat zijn Tannhaüser overal tot nog toe zoo hoogst
gebrekkig was opgevoed.
Murray's Magazine bevat onder den titel
Over de Engelsche opera" een zeer belangrijk
opstel van den door zijn muzikale bemoeiingen
hoogst .verdienstelijken Duitscher Carl Rosa. Wij
nemen hieruit het volgende over, dat den toestand
der muziek in Engeland in een scherp licht stelt.
Engeland is natuurlijk Italiëuitgezonderd
het eenige land, waar het woord opera" geen
andere beteekenis heeft dan Itatiaanxelw opera.
Sedert 180 jaar verbeelden de Engelschen zich
in gemoede, dat het Italiaansch de eenige na
tuurlijke taal voor een opera is. Overal in Kuropa
wordt de nationale opera door den staat onder
steund. De Fransche ontvangt sedert twee eeuwen
een aanzienlijke subsidie. Stelden de Engelschen
eenig belang in dramatische, van Engelsche woor
den voorziene muziek, zoo moesten zij hun onder
nemers voorstellen, 200.000 pd. st. te besteden
aan den bouw van een nationale opera, met een
subsidie van 82000 a 40000 pd. st. zooals
in Frankrijk, om de onderneming in stand te hou
den."
Bij den voortgezetteu verkoop der bibliotheek
van den graaf van Crawford, kwam de
Mazarinbijbel, of beter gezegd, de Gutenberg-bijbel, in den
oorspronkelijk eikenhouten band, onder den hamer.
Dit was het eerste boek dat met losse looden let
ters werd gedrukt. Het zeldzame exemplaar werd
voor 695 pd st. (den prijs waarvoor het dertig
jaar geleden, door Sotheby, Wilkinsons en Hodge
werd aangekocht) ingezet en voor 2650 pd. st. den
antiquaar Quaritsch gegund. De laatst verkochte
Mazarin-bijbel, het exemplaar van Sir John Thorold,
bracht 3900 pd. st op; de eerste Engelsche,door
Miles Coverdale in 1530 vertaalde bijbel 226 en die
van Thomas Matthew, vertaling van 1537, werd
voor 161 pd st. verkocht.
Beruhard Scholz, de directeur van het
Frankforter Conservatorium, heeft volgens de Berlijnsche
dagbladen een vrij omvangrijk toonstuk met koren
gecomponeerd, De klok" genaamd;, het is be
werkt naar het lied van de klok" van Schiller,
en zal op het einde van November te Berlijn
worden uitgevoerd.
Militaire Zaken.
MEER LICHT!
Nieuwe petroleum in een lamp doet haar wel
beter branden, doch als men niet tevens de kous
afknipt en het glas schoonmaakt, zal het licht
toch niet zijn grootste helderheid hebben.
Een nieuwe wet, ter verbetering van een ge
brekkige, kan veel van het verkeerde wegnemen,
doch als men niet tevens de reglementen en be
palingen wijzigt, die de oude wet aanvulden, zal
de toestand toch niet volkomen zuiver zijn.
Het kan niet anders, of ieder militair heeft met
vreugde de wet van 14 Februari 1887 begroet,
wijziging brengende in enkele bepalingen omtrent
desertie in tijd van vrede" in het C. W. Aange
wakkerd door den moed, waarmede de kapitein
Koolemans Beynen eea vijfjarigon oorlog" voerde
tegen de begrippen, die men volgens de bestaande
jurisprudentie omtrent desertie" koesterde, dien
den drie kamerleden een wetsvoorstel in, dat met
enkele kleine wijzigingen tot wet werd verheven,
en waardoor althans het groote voordeel is ver
kregen, dat er een omschrijving van de uitdruk
king desertie in tijd van vrede" gemaakt is.
Niet meer zal voortaan de militair, die een
liefhebber van wandelen is, zich den schandnaam
van deserteur" toebedeeld zien, omdat hij zich
bij vergissing meer dan n uur van zijn garni
zoen verwijderde. Niet meer zal voortaan de
jeugdige milicien ten krijgsraad verwezen worden,
die zonder verlof in zijn vrijen tijd zijne familie
in een verder dan n uur afgelegen plaats be
zoekt, en aldaar toevallig gearresteerd wordt.
Niet meer, eindelijk, zal voortaan daarentegen
de soldaat niet als deserteur aangemerkt kunnen
worden, die zich gedurende eenigen tijd in zijn
garnizoensplaats schuil houdt, en daar zich b. v.
een anderen werkkring kiest.
Door de genoemde wet is de afstand, waarop
een militair zich van zijn garnizoen verwijdert,
als kenmerk van desertie vervangen door het
oogmerk, dat hij heeft, om voor goed 's lands
dienst te verlaten. Kan dat oogmerk bewezen
worden, dan bestaat er desertie, al bevindt de
militair zich ook in zijn garnizoen; doch blijkt
het niet, dan valt hij niet binnen de strafbepa
lingen omtrent desertie, al ware hij ook een halve
dagreis van zijn kazerne verwijderd.
Het is mijne bedoeling niet, het hoofdstuk van
het C. W. omtrent desertie in tijd van vrede,
zooals het na gewijzigd is, in zijn geheel na te
gaan. liet voornaamste toch is de toevoeging
van het nieuwe artikel 132a. Hoe het booze oog
merk bewezen kan worden (art. 159), en hoe de
artikels 157 en 214 van het wetboek gewijzigd
zijn, heeft ieder onzer kunnen zien in het Recueil
Militair, waarbij men dan tevens opgemerkt zal
hebben, dat daarin natuurlijk door eene ver
gissing in art. 159 de woorden zonder ver
lof' achterwege zijn gebleven, waardoor volgens
de letter elk militair als deserteur beschouwd
wordt, die twee dagen of langer van zijn korps,
detachement of garnizoen afwezig is".
Een oogenblik wensen ik uwe aandacht slechts
in te roepen voor het lampekousjo en-glas.
Wij weten nu. dat een militaire wandelaar en
een met familiezwak bedeelde milicien niet meer
op een bepaald oogenblik een misdaad volbracht
hebben", zooals het nu vervallen laatste gedeelte
van art. 157 C. W. zoo meêdoogenloos uitsprak.
Doch kan nu daarentegen ieder soldaat naar goed
vinden zich verplaatsen, waarheen hij wil, mits
hij geen dienst verzuimt, in welk geval hij onder
het bereik van art. 10 R. v. K. valt ? In deze
werd mij gezegd zal het gezond verstand uit
spraak moeten doen, als reglement van krijgstucht
en garzoensreglement onvoldoende advies geven.
Ofschoon overtuigd, dat ieder officier, die het recht
van straften heeft, wat hetzelfde beteekent als
het recht om over de vrijheid van anderen te be
schikken, in ruime mate met gezond verstand
bedeeld is, zoo meen ik toch, dat dit op straf
rechterlijk gebied niet het eenige is: men heeft
zich te houden aan de reglementen en wetten,
die de strafbepalingen maken, en die daarom
voor ieder volkomen duidelijk moeten zijn.
Ons gezond verstand zegt natuurlijk, dat het
met de instandhouding eener goede discipline en
krijgstucht in don militairen dienst onbestaanbaar
is" (zie het laatste gedeelte van art. 27 R. v. K.),
wanneer een militair naar willekeur afwezig mag
zijn, en niet te vinden is daar, waar de militaire
autoriteit ten allen tijde over hem moet kunnen
beschikken; maar het zou toch m. i. beter zijn,
wanneer hot ergens te lezen stond, waarhoen een
militair zich zonder verlof begeven mag, zonder
het vooruitzicht te hebben, zich den volgenden
dag op het bureau" te moeten verantwoorden.
Ons grijze garnizoensreglement rijkelijk be
deeld met de meeste gebreken des ouderdoms;
blind voor veranderde toestanden, doof voor ge
gronde klachten en daardoor lam in zijne wer
king heeft twee artikels, die met het C. W.
en het R. v. K. liet strafbare aangeven van ver
wijdering uit een garnizoen. Art. 201, op zich zelf
reeds in tegenspraak met het vroegere art. 157 C.W.
en dientengevolge bij aanschrijving van 9 Augustus
182;ïin den geeöt van het strafwetboek gewijzigd,
gaf aan, hoever onderofficieren on soldaten zich
van de stad mochten verwijderen. Met opzet schreef
ik gaf want door de gewijzigde bepalingen om
trent desertie zyn zulke militairen, aLverwvJdereu
zij zich verder dan n uur, toch, niet meer
misdadig" en wordt het genoemde; artikel met
de bijbehoorende .aanschrijving van zelf buiten
werking gesteld.. Meer gewicht wordt, in de schaal
gelegd door art. 258 G. D.; en er aou ook niet
het minste bezwaar zy'n, den militair, die in strijd
met dit artikel handelt, te straffen volgens
het eerste gedeelte van art. 27. R. v. K in
dien .... het artikel uit den garnizoensdienst
duidelijk was. Geen militair mag het garnizoen
verlaten, aL ware het maar voor nen nacht," enz.
Tusschenzinnen dienen, naar ik meen, ter bepaling
van den hooofdzin. De onderstelling zal men even
wel niet gewaagd noemen, dat de hoofdzin uit art.
258 meer bepaald zou zijn als er niet aan toege
voegd was: al ware het maar voor nen nacht".
Door de inkleeding van den zin, toch, schynt het
nu, alsof de wetgever n nacht afwezigheid als
minimum heeft willen beschouwen.
Doch zelfs, al denken wij die toevoeging weg,
dan nog blijft er een vraagteeken in het artikel
staan; wat heeft men onder garnizoen" te be
grijpen? Toch niet de gemeente? Dan zouden
dagelijks verscheidene officieren strafbaar zijn, die,
bv. in Leiden, Delft of Naarden in garnizoen
zijnde, voor geen klein gedeelte in gemeenten
wonen, grenzende aan of samensmeltende met die,
waarin het garnizoen gelegen is; bovendien iS de
grens aan de verschillende uiteinden der gemeen
ten op zeer ongelijken afstand van de bebouwde
kom gelegen. Evenmin kan men die kom be
schouwen als het garnizoen uit te maken, want
dan zou het wandelen nog spoediger dan vroeger
een strafbaar feit worden.
Voor de jongste wijzigingen in het C. W. bestond
die onzekerheid omtrent de opvatting van gar
nizoen" ook wel; doch in geringere mate, daar
art. 258 G. D. aangevuld werd door art. 261. dat
het verbod bevatte om op bepaalden afstand buiten
de stad" te gaan. Daardoor kon ieder militair
zich naar welgevallen in de vrije natuur bewegen
tot op n uur afstand, het oogenblik van overgang
van wandelend soldaat in strafbaar deserteur.
Nu is die afstand vervallen, en blijft dus de vraag:
hoe ver mag een militair zich zonder verlof bewegen?
De Minister van Oorlog heeft bij de nieuwe uit
gave van het reglement voor den garnizoensdienst
in 1883 verklaard, noch een nieuw reglement te
kunnen invoeren, noch het oude te herzien. Doch
had de leemte, die nu ten gevolge van de wet
tot wijziging van eenige artikels in het C. W.
in onze militaire reglementen kwam, niet aange
vuld kunnen worden door eeno aanschrijving, zoo
als reeds zoovele het reglement vóór den garni
zoensdienst nog zooveel mogelijk bestaanbaar
maken ? Of wel, moeten de garnizoens-comman
danten zelfs zonder daartoe machtiging ontvangen
te hebbon in hunne eigene commandementen de
grenzen vaststellen, welke zonder verlof of permissie
niet door de militairen overschreden mogen
worden ?
Nog eens: nieuwe petroleum verbetert het
licht ontegenzeggelijk; doch het helpt niet ge
noeg, als de geheele lamp niet tevens schoonge
maakt wordt. R.
WIJN!"
Ah! duizendmaal pardon! inderdaad ik hm!??
ik hm! 'k ben confuus, dat ik zoo onaangediend
binnenkom, maar. .. ."
We zaten in onze huiskamer aan de koffietafel
toen er na een kort tikje aan de deur en een:
door mij geroepen: binnen!" plotseling een ona
geheel onbekend heer op den drempel stond en
met zijn hoed in de hand, op beschaafden toon
en verlegen glimlachend, de boven aangehaalde
verontschuldiging uitte.
Zooals vanzelf spreekt, stond ik op en ging den
vreemden heer te gemoet met de woorden: U
is hier zeker verkeerd meneer, of wenscht u my
te sproken?"
Duizend maal pardon !" herhaalde hij buigend
en een pas of wat terug tredend, in don gang
voegde hij er bij: Het meisje liet mij binnen; ik
vroeg of meneer thuis was en zij zei: in de
huiskamer maar ik begrijp nu reeds hoe de
vergissing is ontstaan; u is hier zeker pas komea
wonen?"
Ik woon hier eerst sedert veertien dagen."
Juist, zooals ik dacht veroorloof mij, dat
ik u even de bespottelijke entree de chambre, die
ik daar maakte ophelder. Vóór u, woonde hier
meneer Zijrok, een intime vriend van mij."
Ah zoo!"
Ik was altijd gewoon om, wanneer ik in stad
kwam oven bij hem aan te wippen en liep dan
bij wijze van verrassing maar in eens door
naar binnmi. Ha! Ha! Ha! u zult wel vreemd
bobben opgekeken."
Ha! Ha! Ha! 't is een zeer begrijpelijke dwa
ling meneer! uw vriend Zijrok woont tegenwoor
dig op de Heerengracht."
Ticns! Tiens! en daar heeft hij me niets van
gezegd; 't spijt me dat ik u gedérangeerd heb.
Heerengracht zegt u?"
Juist!"
,,Nu dan zal ik daar dadelijk heengaan, hij zal
al op mij hebben zitten wachten, want ik denk
dat zijn l'auillac wel een eindje op streek zal zijn."
Wat blieft u?" ik wist niet of ik hem recht
verstaan had.
Zijn l'auillac 1878cr gewas, O! sapristi ik
heb verzuimd mezelf aan u voor te stellen, ik
ben de representant van het huis Bauchweh Colique
& Co. in wijnen, uit den Haag. Sedert tal van
jaren lever ik verschillende merken aan mijn vriend
Zijrok en U begrijpt. .. ."
Och. ja! nu begon ik te begrijpen, dat ik te
doen had met een slimmerd, die het profitons de
l'occasion" voortreffelijk in praktijk bracht en eens
klaps herinnerde ik mij, dat juist den dag te voren,
mijn naam met duidelijke letters op de deurpost
was geschilderd. Daarom deed ik een paar passen
vooruit, naar de deur en zei tamelijk kortaf:
dwalen is menschelijk meneer."
Zeker! en u zult mij dus excuseeren,?maar
nu ik toch onder zoo zonderlinge omstandigheden
hier ben gekomen, zult u mij wel willen veroor
loven dat ik mijn firma aanbeveel voor 't geval
dat u een goed glas oude Pauillac of Larose ge
bruiken kunt."