De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 26 juni pagina 5

26 juni 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No, 522 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANDv "Men had zelfs de oplettendheid zoover gevoerd, ?dat men den doode iets te lezen had meegegeven; een groot stuk steen, een meter lang, met zorg "beschreven, lag in twee stukken naast de kist. Dat is niet een der minst kostbare vondsten, want wy hebben nu de eerste regels van de Gedenkschriften van den avonturier Simouhit," >die aan den papyrus' No. 2 van Berlijn ont braken. Sonnot'mou las zeker gaarne ro mans, en men heeft hem ook na zijn dood dit .genoegen willen verschaffen, zooals men anderen een dambord meegaf of een solitaire-spel of een tol, of de kinderen een pop. Men heeft zorgvul dig de eerste regels van het verhaal van Simout voor hem afgeschreven en toen den beschreTen steen gebroken; deze is daarmede gedood, en zijn dubbelganger gaat met den dubbelganger van den leesgragen doode mee. Reeds waren vele frag menten van sprookjes als uit de graven afkomstig opgegeven, maar men wist het niet zeker, en het berustte alleen op het verhaal der Arabieren; nu is «r geen twijfel meer. Evenals eetwaren, kleederen, .gereedschappen en speelgoed, gaf men den doode ook boeken mee, om hem evenals lichamelijk ook .geestelijk voedsel te verschaffen." DE GENEZENDE INVLOED VAN HET HYPNOTISME. In de laatste wetenschappelijke bijeenkomst van ?de leden der Koninklijke academie in Belgiëheeft de heer Delboeuf een voordracht gehouden over De genezende invloed van het hypnotisme", waarin hij zeer buitengewone feiten aan het licht heeft gebracht. Wij ontleemen aan den Moniteur eenige uittreksels van hetgeen door den heer Delboeuf gesproken is: Hoe moet men zich de genezende kracht van het hypnotisme voorstellen? Dit is het onderwerp - waarover de heer Delboeuf heeft gesproken. Men moet zich hieromtrent echter geen valsche voor stellingen maken.want ofschoon in verband staande met de geneeskunst, blijft de hoofdzaak alleen om door proeven vast te kunnen stellen, wat de oor sprong is van de macht der gedachte op het menschehjk lichaam. In den loop van het jaar 1885, geraakte de geleerde wereld in spanning over een hoogst zon derling voorval. Den heer Focachon, apotheker te Charmes, was er in geslaagd enkel door suggestie, op het lichaam eener jonge vrouw, een blaar te trekken. De proef, eenigen tijd daarna herhaald, en genomen met alle voorzorgen, om voor de echtheid te kunnen instaan, gaf aan de heeren Bernheim, Beaunis, Liégeois enz., professoren aan de Academie van Nancy, geheel en al dezelfde resultaten. In December van hetzelfde jaar bezocht de heer Delboeuf de Salpétrière, alwaar hij zag, hoe pro fessor Charcot op den arm eener jeugdige zenuwlijderes een brandwond deed ontstaan, enkel door haar te verzekeren, dat hij haar met brandend lak de huid verschroeide. Op bevel van den meester verscheen er eerst een roode plek, die weldra met kleine blaasjes was bedekt, den vol genden dag was het een werkelijke wond. In dezelfde séance bracht men een andere zenuwlijderes bij hem en alleen door suggestie wist hij denkbeeldige kwalen bij haar op te wekken en ze haar ook weder te ontnemen. Wanneer die suggestie nu genoegzaam werd voortgezet, vraagt de heer Delboeuf zich af, zouden dan de inge beelde kwalen eindelijk misschien werkelijkheid kunnen worden? Zoo ja, dan zou'daaruit voort vloeien, dat men alleen door sterke verbeelding een kwaal kon te voorschijn roepen. Dan volgt de vraag, of ook het tegenovergestelde niet kan plaats grijpen. De vaste overtuiging, dat men deze of geene kwaal niet heeft, kan die misschien het kwaad, wanneer het werkelijk be staat, niet stuiten ? In dat geval ware het geheim van genezing door hypnotisme ontdekt. De heer Delboeuf verhaalt van eenige, door hem bijgewoonde proeven, welke deze hypothese niet alleen aannemelijk, maar zelfs waarschijnlijk maken. De genezing van een kwaal kan bijgevolg van de verbeelding der zieken afhangen, wanneer die in de vaste overtuiging zijn, dat de kwaal aan 't afnemen is. Wie weet of de uitwerking der gewone geneesmiddelen niet in hoofdzaak aan den invloed der verbeelding toe te schrijven is. ^ Zijne gevolgtrekkingen nog verder uitstrekkend, vraagt de heer Delboeuf, of pijn alleen niet vol doende zou zijn om een bestaande organische aandoening bij iemand die in normalen toestand verkeert, te doen voortduren of te verergeren. De patiënt werd dan als het ware door de pijn gehypnotiseerd, zoodat deze, na eerst gevolg te zijn geweest nu oorzaak zou worden. Vervuld van dit denkbeeld, zocht de heer Delboeuf zich door een proef van de werkelijkheid zijner gevolgtrek king te overtuigen; welke proef hij eerst alleen en naderhand gezamolijk ondernam met den be roemden von Winiwarter, professor in de chirurgie en anatomie aan de hoogeschool te Luik. Een persoon werd gevonden, die bereid was. zich aan de proef te onderwerpen. Op twee gelijke plaatsen, eerst op beide armen, later op de schou ders, werden twee zooveel mogelijk even groote brandwonden te voorschijn geroepen. De eene werd door suggestie gevoelloos gemaakt, de andere ge heel aan de werking der natuur overgelaten. Beide keoren hadden dezelfde verschijnselen plaats. De door suggestie (inblazing of verbeelding) behandelde wond genas onmiddellijk; geen ont steking noch verettering ontstond. De andere daarentegen breidde zich uit, vertoonde de ge wone verschijnselen van een sterke brandwonde, en veroorzaakte den patiënt hevige pijnen, Tot dit punt gekomen, werd ook deze wond door suggestie gevoelloos gemaakt; den volgenden dag .reeds was alle ontsteking en verettering verdwe nen en na drie dagen was er geen onderscheid meer te ontdekken tusschen beide wonden. Het is dus zonder eenigen twijfel gebleken, dat het de pijn is, welke de uitbreiding eener ziekte of kwaal in de hand werkt. VARIA. Eene van Duitschlands meest gelezen schrijfsters, Eugenie Marlitt, die ook in Nederland hare leze ressen bij duizenden telde, is deze week over leden. Zij heette Eugenie John, en was geboren te Arnstadt in Thüringen, waar zij thans ook gestorven is. Eugenie was eerst voor den zang bestemd, maar moest, nadat zij reeds te Linz en te Leipzig met succes was opgetreden, deze carrière wegens doofheid opgeven. Zij werd toen door de prinses van Schwarzenberg?Sondershausen als gezelschapsjuffrouw en reisgezellin aangenomen en begon hare romans te schrijven, waarvan de meesten in de Gartenlaube verschenen. Hare voornaamste romans zijn: Goldelse (1867), Das Geheimniss der alten Mamsell (1868), Die lieichsgrafinQisela (1869), Das HaideprinzesscIien(\8T2,), Die zweite Frau (^875), lm Hause des Kommerzienrathes (1876), lm ScMlingslwf (1880). Het eerste Scandinavische muziekfeest zal het volgende jaar te Koppenhagen, te gelijk met de groote Noordsche kunst- en industrietentoonstelling plaatsgrijpen. Behalve de muiziekvereeniging van de stad zelve, hebben die van Stockholm, Christiania, het philharmonische gezelschap uit Stock holm, de zangvereenigingen van Koppenhagen, Lund, Christiania, Upsala en misschien die van Helsingfors hun medewerking beloofd. De onder neming gaat uit van de Koppenhaagsche muziekvereeniging en professor Niels Gade, de ook in Duitschland zoo gevierde toonkunstenaar, zal als directeur optreden. Zijn naam staat ons borg voor een zorgvuldig uitgezocht programma. Uit Rome wordt gemeld, dat dezer dagen te Venetiëde schilder Giacomo Favretto aan de typhus overleden is. Naar de uitgebreide biographieën te oordeelen, welke overal van hem zijn verschenen, geldt de algemeene droefheid, door zijn afsterven teweeggebracht, niet alleen den grooten kunstenaar, maar verliest de staat in hem een voortreffelijk burger. Hij was nog in den bloei zijner mannelijke kracht en had het toppunt zijner kunstenaarsloopbaan bereikt. De drie schil derstukken, die zich op dit oogenblik op de ten toonstelling in Venetiëbevinden, en wier lijsten nu met rouwfloers bedekt zijn, waren reeds kort na de opening verkocht. Van n werd do koning eigenaar. Favretto werd in het jaar 1849 geboren. Hij is de zoon van een schrijnwerker en leerde het vak van zijn vader. Nog de laatste jaren was hij gewoon zelf' de kisten te timmeren, waarin hij zijn schilderijen verzond. Als knaap reeds was hij bij zijn vader aan huis steeds bezig alles met figuren en teekeningen te bedekken. Een der leden van de Academie van schoone kunsten zag bij toeval het portret eener oude dienstbode, dat hij op een kist had geteekend en bezorgde hem onmiddellijk een plaats op de kunstenaarsschool te Venetië, alwaar hij prijs op prijs won. Een schilderstuk, dat hij in het jaar 1868 tentoonstelde, werd ter stond door prins Giovanelli gekocht. In 1870 be haalde hij zijn grootsten triomf'met zijn voorlezing over anatomie", welk schilderij zich nu in de I'inakotheek te Milaan bevindt. Van dat oogenblik steeg zijn roem aanhoudend. Hij bleef steeds in den omgang kinderlijk eenvoudig en zonder ooit iemand gehaat of benijd te hebben is hij door allen beweend en bemind overleden, na het top punt van zijn roem bereikt te hebbeu. Het door van Dijck geschilderde beroemde portret van Andrea Spinola, het voornaamste werk uit den tijd door hem te Genua doorgebracht, en dat tot nu toe aan den heer Martin Colnaghi be hoorde, is door den heer Heywood gekocht. Sedert tweehonderd jaar maakte dit schilderstuk den trots uit van het Spinola-paleis te Genua. In het jaar 1843 werd het aan een Engelschman ver kocht en sedert bleef het in diens familie. Twee maanden geleden werd het aan do British national gallery" ter koop aangeboden, maar de koorden van de beurs waren te vast toegeknoopt. Daarop werd een bod door hot Berlijnscho museum gedaan, toen de hees Lonsdalc verscheen, die, door het stuk te koopon, zorgde dat de schilderij voor Engeland behouden bleet'. Het prachtige portret zal eenige dagen in de Marlborough-gallcry wor den tentoongoesteld. Men schrijft uit Bayreuth, dat hij de feesten van het volgend jaar afwisselend Tannhaüser", Tristan" en Parsival" zullen gegeven worden en niet Meistersinger", zooals men eerst van plan was. Deze verandering is gegrond op een mededeeling van Mvr. Cosima Wagner, aan wie de meester zich eenige dagen vóór zijn dood beklaagd had, dat zijn Tannhaüser overal tot nog toe zoo hoogst gebrekkig was opgevoed. Murray's Magazine bevat onder den titel Over de Engelsche opera" een zeer belangrijk opstel van den door zijn muzikale bemoeiingen hoogst .verdienstelijken Duitscher Carl Rosa. Wij nemen hieruit het volgende over, dat den toestand der muziek in Engeland in een scherp licht stelt. Engeland is natuurlijk Italiëuitgezonderd het eenige land, waar het woord opera" geen andere beteekenis heeft dan Itatiaanxelw opera. Sedert 180 jaar verbeelden de Engelschen zich in gemoede, dat het Italiaansch de eenige na tuurlijke taal voor een opera is. Overal in Kuropa wordt de nationale opera door den staat onder steund. De Fransche ontvangt sedert twee eeuwen een aanzienlijke subsidie. Stelden de Engelschen eenig belang in dramatische, van Engelsche woor den voorziene muziek, zoo moesten zij hun onder nemers voorstellen, 200.000 pd. st. te besteden aan den bouw van een nationale opera, met een subsidie van 82000 a 40000 pd. st. zooals in Frankrijk, om de onderneming in stand te hou den." Bij den voortgezetteu verkoop der bibliotheek van den graaf van Crawford, kwam de Mazarinbijbel, of beter gezegd, de Gutenberg-bijbel, in den oorspronkelijk eikenhouten band, onder den hamer. Dit was het eerste boek dat met losse looden let ters werd gedrukt. Het zeldzame exemplaar werd voor 695 pd st. (den prijs waarvoor het dertig jaar geleden, door Sotheby, Wilkinsons en Hodge werd aangekocht) ingezet en voor 2650 pd. st. den antiquaar Quaritsch gegund. De laatst verkochte Mazarin-bijbel, het exemplaar van Sir John Thorold, bracht 3900 pd. st op; de eerste Engelsche,door Miles Coverdale in 1530 vertaalde bijbel 226 en die van Thomas Matthew, vertaling van 1537, werd voor 161 pd st. verkocht. Beruhard Scholz, de directeur van het Frankforter Conservatorium, heeft volgens de Berlijnsche dagbladen een vrij omvangrijk toonstuk met koren gecomponeerd, De klok" genaamd;, het is be werkt naar het lied van de klok" van Schiller, en zal op het einde van November te Berlijn worden uitgevoerd. Militaire Zaken. MEER LICHT! Nieuwe petroleum in een lamp doet haar wel beter branden, doch als men niet tevens de kous afknipt en het glas schoonmaakt, zal het licht toch niet zijn grootste helderheid hebben. Een nieuwe wet, ter verbetering van een ge brekkige, kan veel van het verkeerde wegnemen, doch als men niet tevens de reglementen en be palingen wijzigt, die de oude wet aanvulden, zal de toestand toch niet volkomen zuiver zijn. Het kan niet anders, of ieder militair heeft met vreugde de wet van 14 Februari 1887 begroet, wijziging brengende in enkele bepalingen omtrent desertie in tijd van vrede" in het C. W. Aange wakkerd door den moed, waarmede de kapitein Koolemans Beynen eea vijfjarigon oorlog" voerde tegen de begrippen, die men volgens de bestaande jurisprudentie omtrent desertie" koesterde, dien den drie kamerleden een wetsvoorstel in, dat met enkele kleine wijzigingen tot wet werd verheven, en waardoor althans het groote voordeel is ver kregen, dat er een omschrijving van de uitdruk king desertie in tijd van vrede" gemaakt is. Niet meer zal voortaan de militair, die een liefhebber van wandelen is, zich den schandnaam van deserteur" toebedeeld zien, omdat hij zich bij vergissing meer dan n uur van zijn garni zoen verwijderde. Niet meer zal voortaan de jeugdige milicien ten krijgsraad verwezen worden, die zonder verlof in zijn vrijen tijd zijne familie in een verder dan n uur afgelegen plaats be zoekt, en aldaar toevallig gearresteerd wordt. Niet meer, eindelijk, zal voortaan daarentegen de soldaat niet als deserteur aangemerkt kunnen worden, die zich gedurende eenigen tijd in zijn garnizoensplaats schuil houdt, en daar zich b. v. een anderen werkkring kiest. Door de genoemde wet is de afstand, waarop een militair zich van zijn garnizoen verwijdert, als kenmerk van desertie vervangen door het oogmerk, dat hij heeft, om voor goed 's lands dienst te verlaten. Kan dat oogmerk bewezen worden, dan bestaat er desertie, al bevindt de militair zich ook in zijn garnizoen; doch blijkt het niet, dan valt hij niet binnen de strafbepa lingen omtrent desertie, al ware hij ook een halve dagreis van zijn kazerne verwijderd. Het is mijne bedoeling niet, het hoofdstuk van het C. W. omtrent desertie in tijd van vrede, zooals het na gewijzigd is, in zijn geheel na te gaan. liet voornaamste toch is de toevoeging van het nieuwe artikel 132a. Hoe het booze oog merk bewezen kan worden (art. 159), en hoe de artikels 157 en 214 van het wetboek gewijzigd zijn, heeft ieder onzer kunnen zien in het Recueil Militair, waarbij men dan tevens opgemerkt zal hebben, dat daarin natuurlijk door eene ver gissing in art. 159 de woorden zonder ver lof' achterwege zijn gebleven, waardoor volgens de letter elk militair als deserteur beschouwd wordt, die twee dagen of langer van zijn korps, detachement of garnizoen afwezig is". Een oogenblik wensen ik uwe aandacht slechts in te roepen voor het lampekousjo en-glas. Wij weten nu. dat een militaire wandelaar en een met familiezwak bedeelde milicien niet meer op een bepaald oogenblik een misdaad volbracht hebben", zooals het nu vervallen laatste gedeelte van art. 157 C. W. zoo meêdoogenloos uitsprak. Doch kan nu daarentegen ieder soldaat naar goed vinden zich verplaatsen, waarheen hij wil, mits hij geen dienst verzuimt, in welk geval hij onder het bereik van art. 10 R. v. K. valt ? In deze werd mij gezegd zal het gezond verstand uit spraak moeten doen, als reglement van krijgstucht en garzoensreglement onvoldoende advies geven. Ofschoon overtuigd, dat ieder officier, die het recht van straften heeft, wat hetzelfde beteekent als het recht om over de vrijheid van anderen te be schikken, in ruime mate met gezond verstand bedeeld is, zoo meen ik toch, dat dit op straf rechterlijk gebied niet het eenige is: men heeft zich te houden aan de reglementen en wetten, die de strafbepalingen maken, en die daarom voor ieder volkomen duidelijk moeten zijn. Ons gezond verstand zegt natuurlijk, dat het met de instandhouding eener goede discipline en krijgstucht in don militairen dienst onbestaanbaar is" (zie het laatste gedeelte van art. 27 R. v. K.), wanneer een militair naar willekeur afwezig mag zijn, en niet te vinden is daar, waar de militaire autoriteit ten allen tijde over hem moet kunnen beschikken; maar het zou toch m. i. beter zijn, wanneer hot ergens te lezen stond, waarhoen een militair zich zonder verlof begeven mag, zonder het vooruitzicht te hebben, zich den volgenden dag op het bureau" te moeten verantwoorden. Ons grijze garnizoensreglement rijkelijk be deeld met de meeste gebreken des ouderdoms; blind voor veranderde toestanden, doof voor ge gronde klachten en daardoor lam in zijne wer king heeft twee artikels, die met het C. W. en het R. v. K. liet strafbare aangeven van ver wijdering uit een garnizoen. Art. 201, op zich zelf reeds in tegenspraak met het vroegere art. 157 C.W. en dientengevolge bij aanschrijving van 9 Augustus 182;ïin den geeöt van het strafwetboek gewijzigd, gaf aan, hoever onderofficieren on soldaten zich van de stad mochten verwijderen. Met opzet schreef ik gaf want door de gewijzigde bepalingen om trent desertie zyn zulke militairen, aLverwvJdereu zij zich verder dan n uur, toch, niet meer misdadig" en wordt het genoemde; artikel met de bijbehoorende .aanschrijving van zelf buiten werking gesteld.. Meer gewicht wordt, in de schaal gelegd door art. 258 G. D.; en er aou ook niet het minste bezwaar zy'n, den militair, die in strijd met dit artikel handelt, te straffen volgens het eerste gedeelte van art. 27. R. v. K in dien .... het artikel uit den garnizoensdienst duidelijk was. Geen militair mag het garnizoen verlaten, aL ware het maar voor nen nacht," enz. Tusschenzinnen dienen, naar ik meen, ter bepaling van den hooofdzin. De onderstelling zal men even wel niet gewaagd noemen, dat de hoofdzin uit art. 258 meer bepaald zou zijn als er niet aan toege voegd was: al ware het maar voor nen nacht". Door de inkleeding van den zin, toch, schynt het nu, alsof de wetgever n nacht afwezigheid als minimum heeft willen beschouwen. Doch zelfs, al denken wij die toevoeging weg, dan nog blijft er een vraagteeken in het artikel staan; wat heeft men onder garnizoen" te be grijpen? Toch niet de gemeente? Dan zouden dagelijks verscheidene officieren strafbaar zijn, die, bv. in Leiden, Delft of Naarden in garnizoen zijnde, voor geen klein gedeelte in gemeenten wonen, grenzende aan of samensmeltende met die, waarin het garnizoen gelegen is; bovendien iS de grens aan de verschillende uiteinden der gemeen ten op zeer ongelijken afstand van de bebouwde kom gelegen. Evenmin kan men die kom be schouwen als het garnizoen uit te maken, want dan zou het wandelen nog spoediger dan vroeger een strafbaar feit worden. Voor de jongste wijzigingen in het C. W. bestond die onzekerheid omtrent de opvatting van gar nizoen" ook wel; doch in geringere mate, daar art. 258 G. D. aangevuld werd door art. 261. dat het verbod bevatte om op bepaalden afstand buiten de stad" te gaan. Daardoor kon ieder militair zich naar welgevallen in de vrije natuur bewegen tot op n uur afstand, het oogenblik van overgang van wandelend soldaat in strafbaar deserteur. Nu is die afstand vervallen, en blijft dus de vraag: hoe ver mag een militair zich zonder verlof bewegen? De Minister van Oorlog heeft bij de nieuwe uit gave van het reglement voor den garnizoensdienst in 1883 verklaard, noch een nieuw reglement te kunnen invoeren, noch het oude te herzien. Doch had de leemte, die nu ten gevolge van de wet tot wijziging van eenige artikels in het C. W. in onze militaire reglementen kwam, niet aange vuld kunnen worden door eeno aanschrijving, zoo als reeds zoovele het reglement vóór den garni zoensdienst nog zooveel mogelijk bestaanbaar maken ? Of wel, moeten de garnizoens-comman danten zelfs zonder daartoe machtiging ontvangen te hebbon in hunne eigene commandementen de grenzen vaststellen, welke zonder verlof of permissie niet door de militairen overschreden mogen worden ? Nog eens: nieuwe petroleum verbetert het licht ontegenzeggelijk; doch het helpt niet ge noeg, als de geheele lamp niet tevens schoonge maakt wordt. R. WIJN!" Ah! duizendmaal pardon! inderdaad ik hm!?? ik hm! 'k ben confuus, dat ik zoo onaangediend binnenkom, maar. .. ." We zaten in onze huiskamer aan de koffietafel toen er na een kort tikje aan de deur en een: door mij geroepen: binnen!" plotseling een ona geheel onbekend heer op den drempel stond en met zijn hoed in de hand, op beschaafden toon en verlegen glimlachend, de boven aangehaalde verontschuldiging uitte. Zooals vanzelf spreekt, stond ik op en ging den vreemden heer te gemoet met de woorden: U is hier zeker verkeerd meneer, of wenscht u my te sproken?" Duizend maal pardon !" herhaalde hij buigend en een pas of wat terug tredend, in don gang voegde hij er bij: Het meisje liet mij binnen; ik vroeg of meneer thuis was en zij zei: in de huiskamer maar ik begrijp nu reeds hoe de vergissing is ontstaan; u is hier zeker pas komea wonen?" Ik woon hier eerst sedert veertien dagen." Juist, zooals ik dacht veroorloof mij, dat ik u even de bespottelijke entree de chambre, die ik daar maakte ophelder. Vóór u, woonde hier meneer Zijrok, een intime vriend van mij." Ah zoo!" Ik was altijd gewoon om, wanneer ik in stad kwam oven bij hem aan te wippen en liep dan bij wijze van verrassing maar in eens door naar binnmi. Ha! Ha! Ha! u zult wel vreemd bobben opgekeken." Ha! Ha! Ha! 't is een zeer begrijpelijke dwa ling meneer! uw vriend Zijrok woont tegenwoor dig op de Heerengracht." Ticns! Tiens! en daar heeft hij me niets van gezegd; 't spijt me dat ik u gedérangeerd heb. Heerengracht zegt u?" Juist!" ,,Nu dan zal ik daar dadelijk heengaan, hij zal al op mij hebben zitten wachten, want ik denk dat zijn l'auillac wel een eindje op streek zal zijn." Wat blieft u?" ik wist niet of ik hem recht verstaan had. Zijn l'auillac 1878cr gewas, O! sapristi ik heb verzuimd mezelf aan u voor te stellen, ik ben de representant van het huis Bauchweh Colique & Co. in wijnen, uit den Haag. Sedert tal van jaren lever ik verschillende merken aan mijn vriend Zijrok en U begrijpt. .. ." Och. ja! nu begon ik te begrijpen, dat ik te doen had met een slimmerd, die het profitons de l'occasion" voortreffelijk in praktijk bracht en eens klaps herinnerde ik mij, dat juist den dag te voren, mijn naam met duidelijke letters op de deurpost was geschilderd. Daarom deed ik een paar passen vooruit, naar de deur en zei tamelijk kortaf: dwalen is menschelijk meneer." Zeker! en u zult mij dus excuseeren,?maar nu ik toch onder zoo zonderlinge omstandigheden hier ben gekomen, zult u mij wel willen veroor loven dat ik mijn firma aanbeveel voor 't geval dat u een goed glas oude Pauillac of Larose ge bruiken kunt."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl