Historisch Archief 1877-1940
F'F
RDAMMER
A°. mi
EEKBLAD VOQK NEDEELAND.
leder uommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KÖen JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor intinhoud van dit Blad wordt verzefcwd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
[;
Yerscbgnt eiken ZaterdagaTond.
Uitgevei: Tj. VAN HOLKEM A, te Amsterdam,
«
Keizersgracht 436.
Zondag 10 Juli,
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. f L1&
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . 0.20.
Reclames per regel 0.40.
I H H O V D:
EEK GELUK BIJ EEN ONGELUK. VAN
OVER DE GRENZEN, door E. D. Pyzel.
FEUILLETON: Een ongelukkig toeval, (Slot),
naar het "Fransen van Frangois Coppée. Napo
leon III en.ztfn Hof te Compiègne, U. KUNST
EN LETTEREN: Het tooneel te Amsterdam, door
Alb. Th. Een volkstooneel. Edmondo de
Amicis, door Dr. Jan ten Brink'. Van den
Borchgrave Vip Gouchy, door M. de Vries, beoor
deeld door Alb. Th. , Het lezende Parijs.
VARIA, Brand! SCHAAKSPEL. Het
Signaal, door Wssewolod Garschin.
Oud-AmBterdamsche Verscheidenheden. ALLERLEI.
RECLAMES. ? BEURSOVERZICHT. TE
HUUR. ADVERTENTIËN.
Een geluk bij een ongeluk.
Het is te verwachten, dat de zoogenaamde
Liberale Unie en de oud-liberale pers, de
Eerste Kamer den moed zullen geven art.
192 te verwerpen.
Dat zal zeer jammer zijn, want het gevolg
daarvan zou kunnen wezen dat de grond
wetsherziening, waaraan zooveel tijd besteed,
ook zooveel lijd vermorst werd, ten slotte
verongelukte of slechts ten deele werd tot
etand gebracht. Bovendien de strijd
tusschen voor- en tegenstanders van het Open
baar Onderwijs' zou een nog, veel bitterder
karakter verkrijgen, dan waardoor hij reeds
gekenmerkt wordt.
Een ongeluk zouden wij dit achten, maar
toch is er, hoe- de afloop van dezen twist ook
zij, nu reeds een voordeel behaald, dat niet
gering te schatten is.
Sedert geruimen tijd hebben wij er op aan
gedrongen, dat de geavanceerden en de oud
liberalen zich als politieke partij zouden schei
den. Wij hebben meermalen gezegd, dat dit
noodig was voor de beide afdeelingen der
liberale partij zelve, ook opdat de Grond
wetsherziening niet de vrucht zou zijn. van
beginsellooze samenwerking.
Dat wij in deze meening geen ongelijk had
den, is, dunkt ons, genoeg gebleken uit den
gang der grondwetsherziening. Het kan toch
zeker niet ontkend worden, dat de liberale
partij, in haar kunstmatig bewaarde eenheid,
Feuilleton.
Een ongelukkig toeval.
Naar het Fransch
VAN
FRANCOIS COPPÉE.
(Slot.)
Dan moet u de geheele geschiedenis maar
hooren, zei de man met een stem waaruit
diepe smart sprak. Ik ben metselaar van mijn
ambacht en ik ben zoowat een twintig jaar
geleden te Parijs gekomen met een landge
noot, een kameraad uit mijn jongensjaren ...
Wij hebben menig nestje samen uitgehaald
en wij hebben tegelijk op school lezen ge
leerd ... Hij was waarachtig net zoo goed als
mijn broer!... Hij heette Philippe... ik heet
Jacques Hij was een knappe ferme jongen;
ik was slecht gebouwd en onooglijk... Daar
was geen_ beter werkman dan hij, ik ben maar
een knoeier .... en goed dat hij was en recht
door zee en vrijgevig Ik was er trotsch op
zijn vriend te zijn en naast hem te loopen,
trotsch als hij mij op den schouder klopte en
mij ouwe sukkel noemde... ik hield van hem
omdat ik hem bewonderde, wat wil je meer?...
Verbeeld u eens wat een geluk wij hadden
toen wij eenmaal hier waren! wij kwamen
?allebei bij denzelfden baas terecht.. .'s Avonds
Ifiet hij mij drie van de vier keer alleen; hij
?gacg pret maken met zijn kameraads... Dat
?was heel natuurlijk pp zijn leeftijd hij
Ju«M van een pleziertje, hij was vrij, hij had
niemand tot zijn last, terwijl ik... ik kon
200 niet meedoen, ik moest wel zuinig zijn
?want in dien tijd had ik nog een ziekelijke
moeder ^thuis, en wat ik over kon sparen
«tuurde ik haar. Ik was toen commensaal bij
?een fruitvrouw die voor de metselaars kookte...
Philippe at daar niet, hij was ergens anders
terecht gekomen, en om de waarheid te zeg
gen, het eten was dan ook niet van 't boven
ste beste. Maar de fruitvrouw was weduwe; zij
had nog al ongelukken gehad, ik zag wel
dat ik haar tegemoet kwam door bij haar te
een beeld van zwakheid is geweest, zóó treu
rig, dat hare leden zelf er zich voor moesten
schamen.
Men moest en zou te zamen de grondwet
herzien, dat wil zeggen, doen herzien door
Heemskerk, men heeft tot in het onmogelijke
van elkaar inschikkelijkheid en offervaar
digheid in beginselen gevergd en is zoo
ten slotte gekomen tot een eind van het
werk, maar ook tot een eind van de
eeilheid.
Niets toch is duidelijker gebleken, dan dat
men niet langer bij elkander behoort.
Daar is in de Kamer, men kan het niet
loochenen, eene liberale partij, die "eigenlijk
veel liever geen grondwetsherziening, heeft,
dan eene die haar van hare voorrechten be
rooft. Een partij die, gelukkig bij 't bestaande,
niets vuriger begeert dan behoud van het
status quo, een liberale partij in hart en
nieren CONSERVATIEF.
Daarnevens vindt men eene veel minder
talrijke afdeeling kamerleden, die gevoelen
dat men niet mag stil blijven staan, wil men
niet het algemeen belang verzaken, en dus
oorzaak worden van strijd en wanorde, van
maatschappelijken achteruitgang en staat
kundig bederf. Nog niet ten volle bewust
van de drijfveer die hen, hoe langzaam dan
ook, in beweging zet, hebben zij gemeend
met de eersten te kunnen blijven samengaan,
of te kunnen blijven stilstaan, ;?doch ten
slotte is de innerlijke kracht der motieven
hun te sterk geworden en daar zien zij zich
ditmaal zeven in getal op eens ge
plaatst tegenover hunne vroegere
bondgenooten. Wat deze zeven en enkele anderen
reeds ondervonden hebben, vóór dit eerste
teeken van afscheiding ter kennis van het
publiek is gekomen, kan men vermoeden;
bovendien wordt in een paar regels van het
Vaderland er iets van geopenbaard.
Eet Vaderland dat, o. i. ten onrechte, de
scheiding betreurt, schreef in zijn Nr. van
7 Juli:
»Met prof. Buijs betreuren wij de scheuring
in den boezem der liberale partij, betreuren
wij het, dat wederom gebleken is van onvol
doende (prof. Buijs zegt nogal sterk: volkomen
gemis aan) organisatie der partij. Maar ligt
de fout bij de zeven? Of kan men die ook
niet zoeken bij hen, die n in deze quaestie
blijven ; en dan als ik dan toch alles zeggen
moet, ik was dadelijk verliefd op haar doch
ter ... Arme Catherine! Zóó meteen, mijnheer
de pastoor, zult u weten wat er van haar
geworden is ... Het heeft drie jaar geduurd
eer ik haar zeggen kon dat ik haar graag
lijden mocht; zooals ik u zei, ik ben niet
meer dan een nederig werkman, en wat ik
verdiende was nauwelijks genoeg voor mij en
voor hetgeen ik aan moeder sturen moest;
er was geen denken aan trouwen... Eindelijk
stierf mijn goede, brave moeder, ik kreeg het
wat minder benauwd, ik kon een beetje geld
op zij leggen, en toen ik dacht dat ik genoeg
bij elkaar had om een huishouden op te zet
ten vertelde ik aan Catherine hoe het met
mij stond... Zij zei eerst ja noch neen. Voor
den drommel! ik wist ook wel dat zij mij
niet om den hals zou vliegen, ik had dan
ook niets verleidelijks Maar Catherine
sprak toch met haar moeder, nu die wist dat
ik een fatsoenlijk werkman was, een die het
er niet doorbracht, en het huwelijk werd be
sloten. ... O, een paar weken lang ben ik
toen gelukkig geweest. Ik zag wel dat Cathe
rine alleen maar in het geval toestemde, dat
zij nu juist niet dol op mij was ; maar zij
had een goed hart, ik hoopte dat zij op den
duur wel van mij zou gaan houden, omdat,
o omdat!.... Ik zag Philippe alle dagen op
de werf en ik had hem natuurlijk alles ver
teld, maar toen ik nu met Catherine aan 't
vrijen was, wou ik dat hij haar leerde ken
nen. .. U hebt misschien de rest al begrepen,
mijnheer de pastoor Philippe was een
knappe jongen, heel vroolijk, heel innemend,
hij had alles op mij vóór, en zonder dat hij
het kon helpen, dood onschuldig, maakte hij
dat Catherine smoorlijk van hem werd, maar
toon het zoover gekomen was, zei zij het mij
dadelijk... Maar dat neemt niet weg dat
ik dat oogenblik van mijn leven niet verge
ten zal! Het was op den verjaardag van
Catherine en om haar geluk te wenschen had
ik een gouden kettinkje gekocht dat ik
netjes tusschen watten in een doosje gepakt
had.... Wij waren alleen, achter in den
winkel en zij bracht mij mijn soep. Ik haalde
de doos uit mijn zak, deed die open en liet
haar het sieraad zien. Toen barstte zij in
tranen uit.
Vergeef mij, Jacques, zei zij en bewaar
-èu o. a. ook bij het voorloopig kiesrecht
ge,>reigerd hebben de leiding te volgen van
hem, die toch zeker nog het meest van alle
liberale Kamerleden de hoedanigheden, voor
het leiderschap noodig, in zich vereenigt?
Toen het amendement-Schaepman over de
splitsing der groote steden aan de orde was,
weigerde weder het is een »secret de
Polichinelle" de groote tros der partij mede te
gaan met de mannen, die met den vinger
zouden zijn aan te wijzen ea die de recht
vaardigheid hebben willen betrachten. En
toen ja, toen heeft »de organisatie" geze
gevierd.''
Men begrijpt wat dit zeggen wil. Ook bij
het voorstel tot verdeeling der groote steden
in enkelvoudige kiesdistricten hebben eenige
kamerleden »de rechtvaardigheid" willen be
trachten; doch toen lieten zij zich ten slotte
op sleeptouw nemen door de groote conser
vatieve meerderheid. Toen werd al weder een
zwaar offer van hen gevergd, en zij brachten
het. De kruik gaat echter zoo lang te water
tot zij berst en bij de behandeling van
art. 194 is dit nu werkelijk geschied.
Wij verheugen ons daarover ten zeerste.
Als een. conservatieve en een vooruit
strevende politieke partij te samen blijven
gaan, als waren zij slechts ne partij, kan
daaruit onmogelijk iets anders dan een
?yalsche positie voor beide partijen uit voort
vloeien, die zoowel de eene als de andere ver
plicht zich te oefenen in onoprechtheid, in
het uitdenken van sofismen en het vergeten
van beginselen. De conservatieven weten
niets beters te doen, dan aan hun
behoudzucht den schijn van vooruitstrevende
vrij^uigheid te geven. Men denke slechts
aau het amendement de Beaufort, dat
au fond niet anders bedoelde dan art.
194 te behouden, maar voor de
oppervlakkigen een poging moest schijnen om de
schoolquaestie in zeer liberalen geest op te lossen.
En de geavanceerden op hun beurt, steeds
trachtende den conservatieven een goeden dunk
van hun behoudzucht te geven, putten zich
uit in betuigingen, die aan hun votum alle
radicalisme moesten ontnemen.
Deze gewoonte is zoo sterk geworden, dat
ook de verdedigers van het votum der zeven,
dagen lang noodig hebben gehad, om den
moed te verzamelen, gevorderd om de zaken
dit voor haar die je eens trouwen zult... Ik
kan je vrouw niet worden. Ik heb een ander
lief.... Philippe !
Ik verzeker u dat ik toen verdriet had,
mijnheer de pastoor, ik heb er het mijne van
gehad. Maar wat kon ik doen, ik hield toch
zooveel van beiden ? Voor den duivel! ik
dacht dat het voor hun geluk was, ze samen
te doen trouwen, en daar Philippe altijd nog
al plezier had gemaakt en zijn boeltje bijna
schoon op was. heb ik hem alles geleend wat
ik overgespaard had om zich te kunnen
inrichten.
Zij trouwden dus en in den beginne ging
alles goed, en zij kregen een zoontje waar ik
peet over was en die ik Camille' noemde
naar mijn moeder. Kort na zijn geboorte
begon ik te merken dat het met Philippe mis
ging loopen. Ik had mij in hem vergist; hij
deugde niet voor het huwelijk, hij hield te
veel van zijn vrijheid en van de pret. U
woont te midden van arme lui, mijnheer de
pastoor, u zult die droevige geschiedenis wel
kunnen droomen de werkman die lang
zamerhand tot luiheid en dronkenschap ver
valt, die twee, drie dagen achter elkaar aan
den rol gaat, die zijn weekloon doorbrengt,
en die wanneer hij stomdronken t'huis komt
niets anders doet dan twist zoeken en zijn
vrouw slaan. In minder dau twee jaar tijd
was Philippe zoo diep gezonken. Ik las hem
nu en dan de les en tusschen beiden was hij
beschaamd over zijn eigen gedrag en trachtte
hij zich te beteren. Maar het duurde niet lang
of mijn vermaningen begonnen hem te ver
velen en wanneer ik bij hem kwam en ik
keek met een droevig gezicht de kamer rond
waar bijna al de meubelen naar de bank van
leening waren gegaan, of als ik liet merken
dat ik wel zag hoe mager en bleek Catherine
door het verdriet geworden was, werd hij
woedend .... Zijn. vrouw is zoo braaf en zoo
goed als de Heilige Maagd zelve, toch ontzag
hij zich op zekeren dag niet om een heel
schandaal te maken en jaloersch op mij te
worden, hij herinnerde mij dat ik vroeger
verliefd op haar was geweest en beschuldigde
mij het nog te zijn, in 't kort, hij zei dingen
en gemeenheden die ik mij zou schamen te
herhalen.... 't Heeft weinig gescheeld of wij
hadden elkaar toen gewurgd!... Ik deed
bij den waren naam te noemen.
Dat aan zulk een samengaan, zoo
demoraliseerend voor beide fractiën, spoedig en
voor goed een eind komt, moet ieder wen
schen, die beseft dat gezonde partijformatie
en een eerlijke beginselstrijd de onmisbare
voorwaarden zijn voor den staatkundigen ea
maatschappelijken vooruitgang.
Van over de Grenzen.
Koning Milan van Serviëzal juist tijdig
genoeg in zijne hoofdstad Belgrado zijn te
ruggekeerd, om met zijn pas opgetreden mi
nister, en wellicht ook met zyne gemalin
Natalie, de houding te kunnen bespreken,
die het jonge koninkrijk tegenover den nieu
wen vorst van Bulgarije zal aannemen.
Milan. Obrenowitch is geen held. Als hij ten
oorlog trekt, draagt hij een maliëjikolder on
der zijn uniform; maar hij is nog veel meer
bevreesd voor zijne wederhelft en voor zijn
eersten minister, dan voor Bulgaarsche ko
gels. Vandaar zijne reis naar Weenen, waar
hij heenging in de hoop, dat men hem daar
een hart onder den riem zou steken. Dit schijnt
niet gebeurd te zijn. Keizer Frans Joseph
heeft zijn beschermeling met de noodige hof
felijkheid ontvangen, en hem verzekerd, dat
hij geenerlei invloed wenschte uit te oefenen
op Servië's binnenlandsche staatkunde. Wat
hem betrof, mocht men in Serviëeen radicaal,
een liberaal of een reactionnair kabinet hebben,
en mocht de premier Garaschanin of Kistitch
heeten, als de regeeringspolitiek maar in
Oostenrijksch vaarwater bleef. Zoo niet...
Wij weten natuurlijk niet, wat er tusschen
de beide Majesteiten is besproken, maar de
Oostenrijksche pers van allerlei richtingen
stelt ons in staat, om den afgebroken volzin
te voltooien. Zoo niet, dan bedenke men,
dat Oostenrijk óók belangen in het Balkan
schiereiland heeft, dat het daar geen vijand
naast zich kan dulden; dan herinnere men
zich, wat er met Bosniëen de Herzegowina
is geschied; dan verlieze men niet uit het oog,
dat de eerstvolgende kruistocht der Oosten
rijksche chauvinisten wellicht Serviëzal gelden.
Waarlijk, de arme Milan is te beklagen.
Hij zou niets liever doen, dan zijn vrouw
en zijn koninkrijk in den steek laten, en
zich (denkelijk met eene behoorlijke
financieele schadeloosstelling) naar een oord terug
trekken, waar hij niet tegelijk naar Rusland's
natuurlijk wat ik doen moert; ik kwam niet
meer bij Catherine en bij mijn petekind,
Philippe zag ik slechts nu en dan. bij toeval,
als wij ons werk' op dezelfde werf hadden.
Maar u begrijpt wel dat ik te veel van
Catherine en van de kleinen Camille hield
om hen geheel aan hun lot over te laten.
Zaterdagsavonds wanneer ik wist dat Philippe
met zijn kameraads uit was om zijn weekloon
in de kroeg te verteren, dwaalde ik zoo 'n
beetje in de buurt rond ; ik zag het kind, ik
hoorde hem zoowat uit en als het er t'huis al
te ellendig uitzag nu dau ging hi| niet met
leege handen \veg. Ik geloof dat die lamme
Philippe wel wist dat ik zijn vrouw te hulp
kwam, maar dat hij net deed alsof hij niets
merkte en het eigenlijk wel gemakkelijk vond.
Hoe het zij, ik zal het kort maken, de ge
schiedenis is te treurig om er over uit te wei
den. Jaren zijn voorbij gegaan. Philippe is
al meer en meer op den slechten weg geraakt,
maar Catherine die ik zooveel mogelijk te
gemoet ben gekomen, heeft haar zoon opge
voed; en nu is hij een mooie jongen van
twintig jaar geworden, groot en flink als zijn
moeder. Hij is geen werkman, hij heeft ge
leerd, op de avondscholen heeft hij zich in ''t
teekenen geoefend, en nu is hij bij een archi
tect, waar hij een mooi stuivertje verdiende.
Ook moet ik zeggen dat ofschoon 'thuishou
den altijd nog veel van den dronkaard te
lijden heeft, het toch al beter gaat,want Camille
zorgt uitstekend voor zijn moeder en, hoe
veranderd de arme vrouw ook is, doet het
mijn hart goed haar tegenwoordig te zien
wandelen aan den arm van haar zoon die
er geheel en al als eeii heer uitziet.
Maar toen ik gisterenavond uit dégaar
keuken kwam, ontmoette ik Camille, en ter
wijl ik een. praatje met hem maakte, want
hij is niet trotsch en hij trekt den neus niet
op voor mijn blouse vol gipsvlekken, vond
ik dat hij er vreemd uitzag,.
Zeg eens, wat is er?
_ Wat er is, ik heb geloot, antwoordde hij,
en ik heb numero 10 getrokken, dat is een
van die nummers die met de mariniers naai
de kolonies worden gezonden om daar aan
de koorts te crepeereu; in allen geval zit ik
er voor vijf jaar aan vast, en nu moet ik
moeder alleen laten, zonder hulp met vader
die nooit zooveel gedronken heeft en nooit