De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 10 juli pagina 4

10 juli 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 5 v t"t, ^ mvju vriend, Dr. M. de Vries, eenige fragvan «en epiesch gedicht uitgegeven, die de belangstelling verdienen van de voorstan ders onzer literatuur. Zoo als bijna alle voortbrengselen onzer mid'?deteeuwsche letterkunde van epischen of roman"*igehen .aard" (bl. 28) is het gedicht, waaraan deze fragmenten ontleend zijn, uit het Fransch 'vertaald. Opmerkelijk genoeg is echter het ori^giaeel tot dus verre geheel onbekend, en het is .alleen uit hoofde van de didaktische trekken, die hier en daar in de nederlandsche bewerking voorkomen, dat de geleerde en schrandere uitaan eene eenigszins vrije vertaling denkt. Maerlants latere periode stak het didaktisme hoofd op. Dr. de Vries erkent hierin eene nederlandsche eigenaardigheid, die vooral in den aanvang der XlVe Eeuw aan het woord kwam, en deze, blo andere bedenkingen, leidt hem tot het besluit, dat de fragmenten tusschen 1330 en -50 geschreven zijn. Het oorspronkelijk Fransch brengt hij tot de , helft der XHIe Eeuw, vooral op grond, dat eene andere bewerking der stof Histoire du Chatelain de Ooucy et de la Dame de Fayel", in 1829 door , Crapelet uitgegeven, en door den Heer Gaston Ifang toegelicht, ontstond tijdens de Regeering - van Philippe Ie bel (1285?1314), en het charakter van het tegenwoordig gedicht dit eerder tot de oudere chansons de geste dan tot de latere 'romans d'aventures doet rekenen, bij welke de «Histoire du Chatelain" zich aansluit. Ook wil de Heer de Vries, iri de schuldeloosheid van den minnehandel tusschen den Borchgrave" en de Dame eene prsezumptie zien ten voordeele eener - hoogere oudheid van ons gedicht, tegenover het Mms gêne van het minnend paar b\j Jakemon Sakezep, den dichter der Histoire". De fragmenten, door den Heer de Vries uitge geven en waarbij tot zijn leedwezen niet heeft kannen gevoegd worden wat Dr. Jonckbloet bezat van een middelned. text van het epos, z\jn voor een gedeelte (817 vv.) door F. J. Mone in der tijd afgeschreven m de boekerij van Atrecht, voor een veel grooter deel (2877 vv.) aan de Maatsehappij der Letterkunde" geschonken (dat der wil mg altijd bezwaarlijk uit de pen), door Pro fessor G. van den Eisen, en door ZEerw. gevonden in de bibliotheek der Abd\j van Berne, te Heeswijk. Zoo de Leidsche Maatschappij thands eigenares is van deze pergamentbladen, de bibliotheek van Atrecht is minder gelukkig. Daar zijn de oorspronkelijke bladen zoekgeraakt. Dr. de Vries geeft eene wel verzorgde uitgave van al deze fragmenten, en voegt daar niet alleen belangrijke noten aan toe op min duidelijke plaatsen; maar ook een zeer boeyende inleiding. Deze behelst, behalve de beschrijving van de uiterhjke gesteldheid der gift uit de Abdij en het verhaal, hoe de twaalf pergamentbladen onder de oogen van den verklaarder gekomen zijn, eene trouwe schets van den geheelen inhoud der gezamendlijke fragmenten, en eene vergelijking van dezen met het gedicht van maitre Jakemon bovengenoemd, dat er ons maar te meer naar doet verlangen de ontdekking van het ontbre kende t' avond of morgen vol blijdschap te mogen begroeten. Men mag Dr. de Vries al vast zeer dankbaar zvjn, dat hij van z\jn hoofdwerk Het Woorden boek" den tijd heeft willen afnemen, om deze keurige verhandeling en konsciënciëuze uitgave in het licht te brengen. Ik betuig hem daarvoor den dank van allen, wier hart opengaat bij den rhythmus der middeleeuwsche vaerzen. Eer ik dit artikeltjen sluit, eene kleine aanmerking^er behartiging van onzen uitmuntenden lexikograaf. Op bl. 149 zegt hij, dat een Mis bediend [werd] door den bisschop van Parijs". Een Mis, door een Bisschop bediend, dat zóüiets heel merk waardigs zijn. Het zou wezen als een Koning, die het spit draaide. Neen, de Mis wordt bediend door de choorknapen of akolythen, des noods door den koster. Prselaten en mindere Priesters zingen, lezen, doen een Mis; dragen haar op. Zij bedie nen haar niet. Zij kunnen een stervende bedienen, maar geen Mis; althands het is volkomen onge bruikelijk. Nog een kleinigheid over de blazoeneering van Couchy-s wapen. In de fragmenten van Atrecht staat: Boven den halsberghe dede die heere Een tornikeel van kele, stijf, Wel ghebonden in zijn lijf, Met eenen cruce zelverijn, Daer in drie scavoten fijn Van goude, daer hise mede brac. Dr. de Vries toont aan, dat scavoten schelpen beteekent; maar acht ze moeilijk in het blazoen te plaatsen: van keel, met een zilveren kruis, beladen met", zegt hij, en raadpleegt den Heer Rietstap over de vraag, waar die drie schelpen op het kruis te vinden waren. Liefhebbers der wapenkunde maken veel gebruik van die uitdruk king beladen; maar hier is ze toch waarschijnlijk niet van pas. De Heer Rietstap oppert de zeer waarschijnlijke gissing, dat wij hier met een ver kort kruis" te doen hebben, waarbij de 3 (in plaats van 4) schelpen lichtelijk zijn aan te bren gen: boven eiken arm n, en onder den paal in den schildvoet. Het drietal van vele wapenmeubelen is aan den driehoekigen vorm der schilden toe te schrijven, die a dextre, a senestre en en piea een wapenfiguur hadden. Maar we hebben hier met geen schild te doen. Toch kon het drietal in 't gezicht komen. Dr. de Vries zit een weinig verlegen mei de uitdrukking daer hise mede brac"; dat se weet hij niet goed thuis te brengen, want kruis 'is onzijdig. Maar als wij nu eens een kommapunt achter zelverijn" zett'en, dan kon daer in" op tornikeel" slaan, (gelijk de Heer Rietstap reeds aanneemt), en daar het oud-fransche woord tornicle (cotte d'armes) vrouwelijk is, kon daarop ook dat se gerekend worden betrek king te hebben, 't Is dan maar een rhetoriesch n>uur dat de dichter spreekt van het breken der tornikeel, waar hij bedoelt het breken van het blazoen of wapen der tornikeel. In 's Heeren de Vries' nieuwste uitgave staan een massa wetenswaardige dingen (154 blz.) en Ie geschiedenis van den Borchgrave van Couchy" wordt ons zoo smakelijk gemaakt, dat wij zouden wenschen ze door een dichter in nieuw Nederandsch te zien behandelen. 5 Juli, '87. ALB. TH. HET LEZENDE PARIJS. Het zijn steeds de vreemdelingen, die het scherpst de eigenaardigheden van een volk en land op merken. De correspondent van den Pester Lloyd ,e Parijs, A. G. von Suttner, schrijft: Een opmerkzaam en fijnhoorend opmerker zou op zekere oogenblikken van den dag, temidden ran het algemeen gedruisch der groote Seine-stad, een zeer bijzonder geluid kunnen opmerken, het ritselen en ruischen van honderdduizenden bladen, die door ongeduldige handen worden opengevouwen en omgeslagen. Geene stad der wereld bezit zulk een leeshonger als Parijs. Hier leest alles: van den half volwassen jongen, die nog de harde bank ran z\jn Lycée gladpolijst, tot den afgeleefden p-ijsaard, die zich in zijn rolwagentje laat voorttruien en wiens bevende hand nauwelijks het blad kan omslaan, waaruit hij het nieuws van den dag schept. Het eerste contingent van het leger der lezers vormen de ambtenaren, beambten en kantoorlieden, die zich 's morgens vroeg moeten opmaken. om hun verschillende bureaux en kantoren te be reiken. Geen hunner verzuimt, in het voorbijgaan aan de kiosk zijn dagblad te koopen, om het op zijne vlugge wandeling over straat te ontvouwen in het even door te loopen. Instinctmatig wijkt men, zonder de oogen op te slaan, voor de men sehen die iaën tegen komt, uit. De voeten ken nen den weg nauwkeurig genoeg, om een val van den rand van een trottoir, een struikelen over een drempel te vermijden, en zoo gaat het in gelijkmatig versneld tempo voort, tot men, aan tiet doel aangekomen, het voornaamste nieuws binnen heeft. Nauwelijks is deze voorhoede in de bureaux verdwenen, dan komt het tweede legercorps, de bakkers- en slagersknechts, de groentenvrouwen, straatvegers, karrelieden, vischvrouwen, kolenhandelaars en al de industrieelen, die tusschen 9 en 11 uur hun klompen op het Parijsch trottoir laten klepperen. Geen wonder, dat het Petit Journal met reusachtige letters zijn negenhonderdvijftig duizendste editie op alle huismuren laat aankon digen; zijn titel kenmerkt het reeds als het blad voor les petites gens, en eene uitgave van vijf centimes kan men zich allicht veroorloven, als men nagaat wat men al voor dezen spotprijs te lezen krijgt, dagelijks toch, behalve het stadsnieuws en de po litiek, vier romans! Deze laatsten worden wel in homoeopatische doses toegediend, maar werken des te spannender; in elk der kortafgemoten artikels is of een moord te vinden of een vergiftiging, een diefstal, een echtbreuk, een inbraak, kortom, voor dien nen sou heeft men viermaal het genoegen een kille huivering te kunnen genieten. Leve het Petit Jourual, dat weldra wel het millioen be reikt zal hebben. In het reusachtig leeskabinet, Parijs geheeten, gaat alles zijn geregelden gang. ledere stand heeft zijne uren, en er moet al zeer wat bijzonders ge beuren, eerdat hierin eenige verandering plaats heeft. Na elf uur eer, kleine pauze. De intellectueele honger is gestild, en men denkt er aan, den physieken te bevredigen. Na twee uur echter komt het eigenlijke Parijsche leven voor den dag. Fiacres en voitures de maitre rollen over de Boulevards en Avenues, om hun vracht voor de verschillende huizen af te zetten of in te nemen. Dat is het leesuur der koetsiers. Terwijl monsieur of madame in den kleinen salon over het nieuwste tooneelstuk, het nieuwste schandaalproces, over de wedrennen van Auteuil of over de goede ken nissen praat, maakt de voerman op den bok het zich gemakkelijk, haalt zijn courant voor den dag, en is spoedig in den inhoud verdiept. Over het geheel is de zeer ontwikkelde koetsier geen zeld zaamheid in Parijs; hij weet zijn fetiillotonroman zeer juist te waardeeren, praat gaarne over politiek, is van alles op de hoogte, en moeielijk in zijne keus. Wee den schrijver, die tot de petites gens eene minder beschaafde taal zou willen voeren! Men bedient zich in het gewone leven wel met voorliefde van een zeker jargon, de liefelijk heden, die twee koetsiers, als zij elkander in de wielen gereden zijn, elkander toeroepen, kunnen de haren wel te berge doen rijzen, maar in do lectuur wil men gekuischte taal vinden, dat moet naar opoponax en poeder geuren; men heeft toch, Dieu merci, ook zijn oogenblikken, waarin men uit het ruw realisme van het dagelijksch leven tot het idealisme der droomwereld wil opgeheven worden. Na een kwartier litterair genot is het toch weder de leisels opnemen om naar een ander adres te rijden; is de lectuur nog niet uit, dan wordt zij daar voortgezet; aan het slot van den namiddag is men ook aan het slot van de vierde bladzijde gekomen. Weder volgt er eene pauze, tot er enkele lich ten op den boulevard opduiken; de vonken vlie gen steeds verder, en eindelijk is het eone onaf zienbare rij gloeiende punten. Steeds levendiger wordt het op de trottoirs en rijwegen, enkele stem men klinken boven hot gewoel uit, dat voor de helverlichte winkels heen en weder golft. Koop het merkwaardige bericht over het proces Molen!" roept er een met al de kracht zijner longen. De interessante lijst van de legers van Europa", tracht en ander hem te overschreeuwen. De waarheid omtrent de dochters van ... ." Driedubbele moord in het midden der stad" en zoo verder. ledere gebeurtenis wordt te baat genomen om er eene brochure van te maken; een moord, een proces, een buitenlandsch bericht geeft den een of anderen mislukten journalist stof voor een gesehriftje, dat nauwelijks geboren, reeds weer verdwijnt. Do bla den van beteekenis bedienen zich dan ook niet van die schreeuwende dagdieven, die heden op den boulevard hun longen verhuren, om misschien mor gen in een donker steegje van de voorstad den voorbijganger op te wachten en hem zijn beurs te vragen. De groote bladen hebben ook geen marktschreeuwers noodig; zij hebben hun geregel den dienst, die met wagens bezorgd wordt. Van de beteekenis der Parijsche pers krijgt men eerst een denkbeeld, als men ziet hoe de groote bladen gelogeerd zijn; de redactie-bureaux zijn paleizen. Het hotel van Figaro is een wonder werk van architectuur, zeer versierd, en tevens gedis tingeerd. In de voorname deftige rust die er heerscht, in het gedempt spreken der lakeien in livrei, in het bescheiden spreken der vele lieden die bestelde copie afleveren en een manuscript trachten kw\jt te worden, zou het geschreeuw der verkoopers een scherpen dissonant vormen. Als men zijn gewone oplage maakt van 80,000 exem plaren, kan men ook de reclame wel missen. De Parijzenaar gewent ook zoo spoedig aan zijne courant, dat h\j slechts in den uitersten nood naar een ander blad grijpt. De reden ligt vooral daarin dat men zoo snel zijne courant leest, men is dan tweemaal zoo vlug klaar met eene, waarin men den weg weet. Ook aan zijn auteurs raakt men langzamerhand gehecht, men kent hun stijl, hun richting; lang zamerhand worden zij goede bekenden, met welke men gaarne een paar minuten bezig blijft. Daar enboven staan de journalisten te Parijs in zeer goeden naam; de namen der voornaamste mede werkers van de groote bladen zijn algemeen be kend ; men weet, dat zij op ieder oogenblik bereid zijn om te verdedigen wat zij geschreven hebben, men vindt hen in de salons der ministers, op de soirees van de aristocratie; zij spelen een groote rol in het maatschappelijk leven, en het vele geld dat zij op eerlijke wijs verdienen, verheft hen boven de verdenking van voor geld en goede woorden allerlei te schreven. Het gelukt dan ook alleen werkelijke talenten bij de meestbeduidende bladen toegang te verkrijgen. Het aantal bladen, dat te Parijs uitgegeven wordt, is zeer aanzienlijk; er verschijnen ruim 1500 bladen en revues van eenig belang, onder deze zijn 87 letterkundige revues en bladen, 180 geïllustreerde en novellistische, 65 mode-journalen, 91 politieke bladen, 83 theologische, 150 juridische, 35 historische en geographische, 195 bladen aan handel, financiën en staathuishoudkunde gewijd, 42 algemeeen wetenschappelijke, 9 mathematische, 122 medische, 21 militaire. De marine wordt vertegenwoordigd door 11 bladen, de luchtvaart door l, schoone kunsten 73, paedagogiek en op voeding 45, technologie 149, sport 23 en landhuishoudkunde 55. Een aanzienlijk contingent in de dagelijksche lectuur vormen niet alleen de romans van 3 fr. 50, van Zola, Alphonse Daudet, Hector Malot Guyde Maupassant, waarvan toch in weinige weken vijftig edities verkocht worden, maar ook de volksuitgaven van klassieke en half klassieke schrijvers, welke a 25 centimes een ontzaglijken aftrek vin den; de uitvinders vinden het noodig, van deze goedkoope uitgaven 25 a 30,000 exemplaren te drukken. VARIA. Een moeielyke recJttgvraag. Uit Londen wordt geschreven dat aldaar sedert geruimcn tijd een weekblad verschijnt, lit-Bits geheeten, hetwelk zijn geabonneerden op korte feuilletons en ko mische anekdoten onthaalt. Hoewel het weinig oorspronkelijks bevat, heeft het blaadje een ver bazende populariteit verworven, en beweert men, dat de wekelijksche omzet meer dan een half millioen bedraagt. Nu heeft, ongeveer een jaar geleden, de uitgever laten aankondigen, dat iedere lezer van het blad, wien, terwijl hij in het bezit is van een exemplaar van Tü-Bits, een ongeluk overkomt, ten behoeve zijner erfgenamen op 100 pd. st. aanspraak kan maken, m. a. w. het blad wordt in een levensverzekering-polis veranderd. Het is niet bewezen, dat de uitgever deze som ooit heeft moeten uitbetalen; evenmin is het uit gemaakt, dat deze nieuwe soort van reclame de bestaande assurantie-maatschippijen of de Regeering die door middel van het postwezen zich evenzeer met verzekeringen inlaat afbreuk heeft gedaan. Nochtans heeft de rekenkamer tegen de directie van het blad wegens overtreding der wet een rechtsvordering ingesteld. Elke levensverzekering-polis moet van een zegel voor zien wezen, hierop staat een boete van 20 pd. St. De rekenkamer heeft het recht deze boeten op te vorderen niet alleen van den uitgever van Tü-Büs, maar van alle andere ondernemers (bijv. de handelaars in Waterbury-horloges die aan hun bezitters ook een waarde van 100 pd. St. waarborgen) die hun waren in assu rantie-polissen hebben overgenoteerd. Wanneer de rekenkamer in haar eisenen volhardt, zou zij alleen van lit-Bits een boete kunnen vorderen, toereikend om de Engelsche staatsschuld te delgen. Het gedenkteeken ter eere van Hebbel, dat den beeldhouwer Hornung uit Hamburg ter vervaar diging was opgedragen, is nu gereed. Binnen kor ten tijd zal het te Wesselburen (Dithmarschen) de geboorteplaats des grooten dichters met de gebruikelijke plechtigheden worden onthuld. Uit Hallo wordt aangaanden een kostbare vondst van handschriften het volgende gemeld: Naar men uit goede bron vernoemt, is alhier in de Universiteits-Bibliotheek, onder de papieren van een sedert lang gestorven professor, een geheele ver zameling brieven van den philosoof Leibnitz ge vonden. Het zijn deels de oorspronkelijke stukken, deels afschriften er van, wier inhoud tot dusverre weinig of niet bekend is. Het manuscript van Richard Wagner's Meistersinger'' is, zooals de K. Schz." verneemt, in handen van den heer Kranzle te Grossaitingen bij Augsburg, den erfgenaam van den predikant Eberle, overgegaan. liet kostbare erfstuk bestaat uit de oorspronkelijke partituur der Meistersinger", welke 427 bladzijden folio muzick-papier inneemt, door den meester eigenhandig beschre ven, benevens uit de partituur, de correctiebladen van het gedrukte werk (800 bladzijden in drie deelen) met duizenden eigen correcties, en uit tal van brieven van Richard Wagner. De lieer Kranzle is voornemens de gezamenlijke hand schriften in het licht te geven. Uit Rome wordt 28 Juni getelegrafeerd: Sedert iangen tijd hebben de archaeologen geen zoo groote vreugde beleefd als die, welke de ontdekking van verleden week hun bereidde. De Arx Capitolina is gevonden. Onder het Franciscaner kloos ter van Aracoeli heeft men zware, dikke tufsteenmuren uitgegraven, die, naarde bouworde te oordeelen, tot de overblijfselen van een sterke burcht behoort hebben. Zoo is dan eindelijk die lange strijd beslist. Op den hoogsten top vanden Mons Capitolinus, waar de kerk der Aracoeli" zich verheft, zijn de ganzen van het Capitool met hun gesnater den Galliërs ten verderve geweest en op biet lagere punt, waar zich de Duitsche zending bevindt, stond de tempel van Jupiter. De Duit sche archaeologen hebben gelijk gehad. Niebuhr, Bunsen, Preller en Heuzen hebben over Mbby en Canina gezegevierd. De blootge legde overblijfselen der fundamenten zullen, volsjens de verzekering van den architect, graaf Sacconi, die het gedenkteeken voor Victor Emmanuel oprichtte, door de nieuwe werken geens zins aangeroerd worden. Tot dusver zijn er onge veer 80 meter metselwerk opgegraven. Op som mige plaatsen heeft men zware dubbele muren gevonden met circa een meter tusschenruimte. De opgraving van de oude Romeinsche burcht, de bakermat der Romeinsche wereldheerschappij, is op archaeologisch gebied een der belangrijkste gebeurtenissen der laatste jaren. Professor Achille Gennarelli heeft dan ook in den Popoio Romano aan het heuchelijk feit een krachtig hoofdartikel gewijd. Uit Brunswijk wordt geschreven: Werklieden die met afbreken van een oud klooster bezig waren, vonden, toen zij van een zware eiken draagbalk de erop gespijkerde planken afbraken, dat de balk over zijn geheele lengte met hout snijwerk was bedekt, dat een zekere artistieke volmaaktheid toonde. De kunstenaar heeft den voortdurenden strijd in het leven willen afschilderen, een nar speelt er de muziek bij. Tegenover den strijder met de knods staat een krijgsman met schild en zwaard; op andere velden ziet men den boogschutter en een schutter met een reusachtig vuurroer. Hier strijdt een monnik met een nar, ergens anders voert eene vrouw den bezem tegen haren man. De uiteinden van den balk, waarop de dwarsbalk rust, dragen belangwekkende, ka rakteristieke koppen; andere koppen sieren de open ruimten, welke door het uitwerken van een zoogenaamde trappenfries gelaten zijn. Het bewon derenswaardig snijwerk draagt ook een opschrift, met het jaartal 1470; het is uitstekend bewaard. Van de Vragen van den Dag. populair tijd schrift onder hoofdredactie van Dr. H. Blink, uitgave van C. L. Brinkman te Amsterdam, is thans de zesde aflevering verschenen. Evenals de vorige bevat zij zeer belangrijke bijdragen, popu laire wetenschap en wetenswaardigheden. Dr. R. Sinia schreef over De schepping volgens den bijbel en de natuur," Dr. H. van Capelle Jz. over het marmer," Dr. N. P. Kapteyn over James Buchanan Eads" den Amerikaanschen ingenieur, die bij St. Louis de Mississippi overbrugde en later de rivier normaliseerde, den ontwerper van den spoorweg over de landengte van Tehuantepec; een aantal andere onderwerpen werden nog behandeld en vragen beantwoord. Onder deze laatste scheen niet geheel juist beantwoord: wat is' een opéra-comique? Een opera-comique is een komieke opera, eene vroolijke (met gesproken dialoog afgewisselde) opera." Dit vroolijke" of komieke" is te veel; alleen de dialoog reeds maakt de opera tot opéra-comique. Dat ernstige opera" in het Italiaansch heet opera seria" is jnist; men vertaalt dit echter niet in het Fransch door opéra-sérieux", men zegt dan grand-opéra." Bij de erven F. Bohn te Haarlem verscheen Onze Kleintjes, Causorieën voor de grooten, vrij naar het Hoogduitsch van Helene Stökl, door Mej. J. Bokma de Boer. De bewerkster heeft de denkbeelden van haar model geïllustreerd met een overvloed van citaten uit Nederlandsche dichters, en over het geheel een net en gezellig boekje ervan gemaakt, over hetgeen velen onzer het meest ter harte gaat. Hare vertaling is meest zeer los. Onderstaand Duitseh zinnetje echter is geen Hollandsen geworden: Mama, een draak, wat is dat toch?" Een draak? Maar kindje, heb je nog nooit een draak gezien? Dat is immers zoo'n toestel van riet en papier, als de jongens aan een touw oplaten in de lucht?" Alleen een knaap van onze uiterste Oostelijke grens zal begrijpen dat hiermede een vlieger be doeld wordt. Ook de zin: Een Désiréis er geweest, maar van eene Désirée heeft men nooit hooren reppen," is wat kras. Désirée is een zeer gewone meisjes naam; wie kent niet de arme Désirée Delobelle qui ne recummencerait plus", van Alphonse Daudet? Het boekje, aangenaam om te lezen en keurig van uitgave, is een zeer geschikt cadeau. BRAND! Zelfs bij ons op het dorp, lieeft indertijd de brand in het Ringtlioater te Weenen een levendigen indruk gemaakt. In den gemeenteraad werd bij gelegenheid der eerst op die ramp volgende zitting een interpellatie gericht tot Burgemeester en Wethouders over den toestand van de brand weer en over dien dor brandbluschmiddelen, het geen den Voorzitter aanleiding gaf te verklaren, dat alles onberispelijk in orde was, met welke ver klaring genoegen werd genomen, hoewel iedereen overtuigd was dat de gansche boel in de war liep als de spuit moest uitrukken. Nu brengt do vernieling der Opéra-Comique te te Parijs, het onderwerp weder op het tapijt, maar tot een interpellatie komt het niet, onder voorwendsel dat de discussien in den Haagschen gemeenteraad hebben aangetoond dat zelfs daar, horribile dictu! niet alles is zooals het behoort en ware het anders, het badhuis toch afgebrand zou zijn. Het verband is den meesten niet glas

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl