Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 5
v
t"t, ^
mvju vriend, Dr. M. de Vries, eenige
fragvan «en epiesch gedicht uitgegeven, die
de belangstelling verdienen van de voorstan
ders onzer literatuur.
Zoo als bijna alle voortbrengselen onzer
mid'?deteeuwsche letterkunde van epischen of
roman"*igehen .aard" (bl. 28) is het gedicht, waaraan
deze fragmenten ontleend zijn, uit het Fransch
'vertaald. Opmerkelijk genoeg is echter het
ori^giaeel tot dus verre geheel onbekend, en het is
.alleen uit hoofde van de didaktische trekken,
die hier en daar in de nederlandsche bewerking
voorkomen, dat de geleerde en schrandere
uitaan eene eenigszins vrije vertaling denkt.
Maerlants latere periode stak het didaktisme
hoofd op. Dr. de Vries erkent hierin eene
nederlandsche eigenaardigheid, die vooral in den
aanvang der XlVe Eeuw aan het woord kwam, en
deze, blo andere bedenkingen, leidt hem tot het
besluit, dat de fragmenten tusschen 1330 en -50
geschreven zijn.
Het oorspronkelijk Fransch brengt hij tot de
, helft der XHIe Eeuw, vooral op grond, dat eene
andere bewerking der stof Histoire du Chatelain
de Ooucy et de la Dame de Fayel", in 1829 door
, Crapelet uitgegeven, en door den Heer Gaston
Ifang toegelicht, ontstond tijdens de Regeering
- van Philippe Ie bel (1285?1314), en het
charakter van het tegenwoordig gedicht dit eerder
tot de oudere chansons de geste dan tot de latere
'romans d'aventures doet rekenen, bij welke de
«Histoire du Chatelain" zich aansluit. Ook wil
de Heer de Vries, iri de schuldeloosheid van den
minnehandel tusschen den Borchgrave" en de
Dame eene prsezumptie zien ten voordeele eener
- hoogere oudheid van ons gedicht, tegenover het
Mms gêne van het minnend paar b\j Jakemon
Sakezep, den dichter der Histoire".
De fragmenten, door den Heer de Vries uitge
geven en waarbij tot zijn leedwezen niet heeft
kannen gevoegd worden wat Dr. Jonckbloet bezat
van een middelned. text van het epos, z\jn voor
een gedeelte (817 vv.) door F. J. Mone in der tijd
afgeschreven m de boekerij van Atrecht, voor
een veel grooter deel (2877 vv.) aan de
Maatsehappij der Letterkunde" geschonken (dat der
wil mg altijd bezwaarlijk uit de pen), door Pro
fessor G. van den Eisen, en door ZEerw. gevonden
in de bibliotheek der Abd\j van Berne, te Heeswijk.
Zoo de Leidsche Maatschappij thands eigenares
is van deze pergamentbladen, de bibliotheek van
Atrecht is minder gelukkig. Daar zijn de
oorspronkelijke bladen zoekgeraakt.
Dr. de Vries geeft eene wel verzorgde uitgave
van al deze fragmenten, en voegt daar niet alleen
belangrijke noten aan toe op min duidelijke
plaatsen; maar ook een zeer boeyende inleiding.
Deze behelst, behalve de beschrijving van de
uiterhjke gesteldheid der gift uit de Abdij en het
verhaal, hoe de twaalf pergamentbladen onder
de oogen van den verklaarder gekomen zijn,
eene trouwe schets van den geheelen inhoud
der gezamendlijke fragmenten, en eene vergelijking
van dezen met het gedicht van maitre Jakemon
bovengenoemd, dat er ons maar te meer naar
doet verlangen de ontdekking van het ontbre
kende t' avond of morgen vol blijdschap te mogen
begroeten.
Men mag Dr. de Vries al vast zeer dankbaar
zvjn, dat hij van z\jn hoofdwerk Het Woorden
boek" den tijd heeft willen afnemen, om deze
keurige verhandeling en konsciënciëuze uitgave in
het licht te brengen.
Ik betuig hem daarvoor den dank van allen,
wier hart opengaat bij den rhythmus der
middeleeuwsche vaerzen.
Eer ik dit artikeltjen sluit, eene kleine
aanmerking^er behartiging van onzen uitmuntenden
lexikograaf.
Op bl. 149 zegt hij, dat een Mis bediend [werd]
door den bisschop van Parijs". Een Mis, door
een Bisschop bediend, dat zóüiets heel merk
waardigs zijn. Het zou wezen als een Koning, die
het spit draaide. Neen, de Mis wordt bediend
door de choorknapen of akolythen, des noods door
den koster. Prselaten en mindere Priesters zingen,
lezen, doen een Mis; dragen haar op. Zij bedie
nen haar niet. Zij kunnen een stervende bedienen,
maar geen Mis; althands het is volkomen onge
bruikelijk.
Nog een kleinigheid over de blazoeneering van
Couchy-s wapen. In de fragmenten van Atrecht
staat:
Boven den halsberghe dede die heere
Een tornikeel van kele, stijf,
Wel ghebonden in zijn lijf,
Met eenen cruce zelverijn,
Daer in drie scavoten fijn
Van goude, daer hise mede brac.
Dr. de Vries toont aan, dat scavoten schelpen
beteekent; maar acht ze moeilijk in het blazoen
te plaatsen: van keel, met een zilveren kruis,
beladen met", zegt hij, en raadpleegt den Heer
Rietstap over de vraag, waar die drie schelpen
op het kruis te vinden waren. Liefhebbers der
wapenkunde maken veel gebruik van die uitdruk
king beladen; maar hier is ze toch waarschijnlijk
niet van pas. De Heer Rietstap oppert de zeer
waarschijnlijke gissing, dat wij hier met een ver
kort kruis" te doen hebben, waarbij de 3 (in
plaats van 4) schelpen lichtelijk zijn aan te bren
gen: boven eiken arm n, en onder den paal in
den schildvoet. Het drietal van vele
wapenmeubelen is aan den driehoekigen vorm der schilden
toe te schrijven, die a dextre, a senestre en en piea
een wapenfiguur hadden. Maar we hebben hier
met geen schild te doen. Toch kon het drietal
in 't gezicht komen.
Dr. de Vries zit een weinig verlegen mei
de uitdrukking daer hise mede brac"; dat se
weet hij niet goed thuis te brengen, want kruis
'is onzijdig. Maar als wij nu eens een
kommapunt achter zelverijn" zett'en, dan kon daer
in" op tornikeel" slaan, (gelijk de Heer Rietstap
reeds aanneemt), en daar het oud-fransche
woord tornicle (cotte d'armes) vrouwelijk is,
kon daarop ook dat se gerekend worden betrek
king te hebben, 't Is dan maar een rhetoriesch
n>uur dat de dichter spreekt van het breken der
tornikeel, waar hij bedoelt het breken van het
blazoen of wapen der tornikeel.
In 's Heeren de Vries' nieuwste uitgave staan
een massa wetenswaardige dingen (154 blz.) en
Ie geschiedenis van den Borchgrave van Couchy"
wordt ons zoo smakelijk gemaakt, dat wij zouden
wenschen ze door een dichter in nieuw
Nederandsch te zien behandelen.
5 Juli, '87. ALB. TH.
HET LEZENDE PARIJS.
Het zijn steeds de vreemdelingen, die het scherpst
de eigenaardigheden van een volk en land op
merken. De correspondent van den Pester Lloyd
,e Parijs, A. G. von Suttner, schrijft:
Een opmerkzaam en fijnhoorend opmerker zou
op zekere oogenblikken van den dag, temidden
ran het algemeen gedruisch der groote Seine-stad,
een zeer bijzonder geluid kunnen opmerken, het
ritselen en ruischen van honderdduizenden bladen,
die door ongeduldige handen worden opengevouwen
en omgeslagen. Geene stad der wereld bezit zulk
een leeshonger als Parijs. Hier leest alles: van
den half volwassen jongen, die nog de harde bank
ran z\jn Lycée gladpolijst, tot den afgeleefden
p-ijsaard, die zich in zijn rolwagentje laat
voorttruien en wiens bevende hand nauwelijks het blad
kan omslaan, waaruit hij het nieuws van den dag
schept.
Het eerste contingent van het leger der lezers
vormen de ambtenaren, beambten en
kantoorlieden, die zich 's morgens vroeg moeten opmaken.
om hun verschillende bureaux en kantoren te be
reiken. Geen hunner verzuimt, in het voorbijgaan
aan de kiosk zijn dagblad te koopen, om het op
zijne vlugge wandeling over straat te ontvouwen
in het even door te loopen. Instinctmatig wijkt
men, zonder de oogen op te slaan, voor de men
sehen die iaën tegen komt, uit. De voeten ken
nen den weg nauwkeurig genoeg, om een val van
den rand van een trottoir, een struikelen over
een drempel te vermijden, en zoo gaat het in
gelijkmatig versneld tempo voort, tot men, aan
tiet doel aangekomen, het voornaamste nieuws
binnen heeft.
Nauwelijks is deze voorhoede in de bureaux
verdwenen, dan komt het tweede legercorps, de
bakkers- en slagersknechts, de groentenvrouwen,
straatvegers, karrelieden, vischvrouwen,
kolenhandelaars en al de industrieelen, die tusschen 9 en
11 uur hun klompen op het Parijsch trottoir laten
klepperen. Geen wonder, dat het Petit Journal
met reusachtige letters zijn negenhonderdvijftig
duizendste editie op alle huismuren laat aankon
digen; zijn titel kenmerkt het reeds als het blad voor
les petites gens, en eene uitgave van vijf centimes
kan men zich allicht veroorloven, als men nagaat
wat men al voor dezen spotprijs te lezen krijgt,
dagelijks toch, behalve het stadsnieuws en de po
litiek, vier romans! Deze laatsten worden wel in
homoeopatische doses toegediend, maar werken des
te spannender; in elk der kortafgemoten artikels
is of een moord te vinden of een vergiftiging, een
diefstal, een echtbreuk, een inbraak, kortom, voor
dien nen sou heeft men viermaal het genoegen
een kille huivering te kunnen genieten. Leve het
Petit Jourual, dat weldra wel het millioen be
reikt zal hebben.
In het reusachtig leeskabinet, Parijs geheeten,
gaat alles zijn geregelden gang. ledere stand heeft
zijne uren, en er moet al zeer wat bijzonders ge
beuren, eerdat hierin eenige verandering plaats
heeft.
Na elf uur eer, kleine pauze. De intellectueele
honger is gestild, en men denkt er aan, den
physieken te bevredigen. Na twee uur echter komt
het eigenlijke Parijsche leven voor den dag.
Fiacres en voitures de maitre rollen over de
Boulevards en Avenues, om hun vracht voor de
verschillende huizen af te zetten of in te nemen.
Dat is het leesuur der koetsiers. Terwijl monsieur
of madame in den kleinen salon over het nieuwste
tooneelstuk, het nieuwste schandaalproces, over
de wedrennen van Auteuil of over de goede ken
nissen praat, maakt de voerman op den bok het
zich gemakkelijk, haalt zijn courant voor den dag,
en is spoedig in den inhoud verdiept. Over het
geheel is de zeer ontwikkelde koetsier geen zeld
zaamheid in Parijs; hij weet zijn fetiillotonroman
zeer juist te waardeeren, praat gaarne over politiek,
is van alles op de hoogte, en moeielijk in zijne
keus. Wee den schrijver, die tot de petites gens
eene minder beschaafde taal zou willen voeren!
Men bedient zich in het gewone leven wel met
voorliefde van een zeker jargon, de liefelijk
heden, die twee koetsiers, als zij elkander in de
wielen gereden zijn, elkander toeroepen, kunnen
de haren wel te berge doen rijzen, maar in do
lectuur wil men gekuischte taal vinden, dat moet
naar opoponax en poeder geuren; men heeft toch,
Dieu merci, ook zijn oogenblikken, waarin men
uit het ruw realisme van het dagelijksch leven
tot het idealisme der droomwereld wil opgeheven
worden. Na een kwartier litterair genot is het
toch weder de leisels opnemen om naar een
ander adres te rijden; is de lectuur nog niet uit,
dan wordt zij daar voortgezet; aan het slot van
den namiddag is men ook aan het slot van de
vierde bladzijde gekomen.
Weder volgt er eene pauze, tot er enkele lich
ten op den boulevard opduiken; de vonken vlie
gen steeds verder, en eindelijk is het eone onaf
zienbare rij gloeiende punten. Steeds levendiger
wordt het op de trottoirs en rijwegen, enkele stem
men klinken boven hot gewoel uit, dat voor de
helverlichte winkels heen en weder golft. Koop
het merkwaardige bericht over het proces Molen!"
roept er een met al de kracht zijner longen. De
interessante lijst van de legers van Europa", tracht
en ander hem te overschreeuwen. De waarheid
omtrent de dochters van ... ." Driedubbele moord
in het midden der stad" en zoo verder. ledere
gebeurtenis wordt te baat genomen om er eene
brochure van te maken; een moord, een proces,
een buitenlandsch bericht geeft den een of anderen
mislukten journalist stof voor een gesehriftje, dat
nauwelijks geboren, reeds weer verdwijnt. Do bla
den van beteekenis bedienen zich dan ook niet
van die schreeuwende dagdieven, die heden op den
boulevard hun longen verhuren, om misschien mor
gen in een donker steegje van de voorstad den
voorbijganger op te wachten en hem zijn beurs
te vragen. De groote bladen hebben ook geen
marktschreeuwers noodig; zij hebben hun geregel
den dienst, die met wagens bezorgd wordt.
Van de beteekenis der Parijsche pers krijgt men
eerst een denkbeeld, als men ziet hoe de groote
bladen gelogeerd zijn; de redactie-bureaux zijn
paleizen. Het hotel van Figaro is een wonder
werk van architectuur, zeer versierd, en tevens gedis
tingeerd. In de voorname deftige rust die er
heerscht, in het gedempt spreken der lakeien in
livrei, in het bescheiden spreken der vele lieden
die bestelde copie afleveren en een manuscript
trachten kw\jt te worden, zou het geschreeuw der
verkoopers een scherpen dissonant vormen. Als
men zijn gewone oplage maakt van 80,000 exem
plaren, kan men ook de reclame wel missen. De
Parijzenaar gewent ook zoo spoedig aan zijne
courant, dat h\j slechts in den uitersten nood naar
een ander blad grijpt. De reden ligt vooral daarin
dat men zoo snel zijne courant leest, men is dan
tweemaal zoo vlug klaar met eene, waarin men
den weg weet.
Ook aan zijn auteurs raakt men langzamerhand
gehecht, men kent hun stijl, hun richting; lang
zamerhand worden zij goede bekenden, met welke
men gaarne een paar minuten bezig blijft. Daar
enboven staan de journalisten te Parijs in zeer
goeden naam; de namen der voornaamste mede
werkers van de groote bladen zijn algemeen be
kend ; men weet, dat zij op ieder oogenblik bereid
zijn om te verdedigen wat zij geschreven hebben,
men vindt hen in de salons der ministers, op de
soirees van de aristocratie; zij spelen een groote
rol in het maatschappelijk leven, en het vele geld
dat zij op eerlijke wijs verdienen, verheft hen
boven de verdenking van voor geld en goede
woorden allerlei te schreven. Het gelukt dan
ook alleen werkelijke talenten bij de
meestbeduidende bladen toegang te verkrijgen.
Het aantal bladen, dat te Parijs uitgegeven
wordt, is zeer aanzienlijk; er verschijnen ruim
1500 bladen en revues van eenig belang, onder
deze zijn 87 letterkundige revues en bladen, 180
geïllustreerde en novellistische, 65 mode-journalen,
91 politieke bladen, 83 theologische, 150 juridische,
35 historische en geographische, 195 bladen aan
handel, financiën en staathuishoudkunde gewijd,
42 algemeeen wetenschappelijke, 9 mathematische,
122 medische, 21 militaire. De marine wordt
vertegenwoordigd door 11 bladen, de luchtvaart
door l, schoone kunsten 73, paedagogiek en op
voeding 45, technologie 149, sport 23 en
landhuishoudkunde 55.
Een aanzienlijk contingent in de dagelijksche
lectuur vormen niet alleen de romans van 3 fr. 50,
van Zola, Alphonse Daudet, Hector Malot Guyde
Maupassant, waarvan toch in weinige weken vijftig
edities verkocht worden, maar ook de
volksuitgaven van klassieke en half klassieke schrijvers,
welke a 25 centimes een ontzaglijken aftrek vin
den; de uitvinders vinden het noodig, van deze
goedkoope uitgaven 25 a 30,000 exemplaren te
drukken.
VARIA.
Een moeielyke recJttgvraag. Uit Londen wordt
geschreven dat aldaar sedert geruimcn tijd een
weekblad verschijnt, lit-Bits geheeten, hetwelk
zijn geabonneerden op korte feuilletons en ko
mische anekdoten onthaalt. Hoewel het weinig
oorspronkelijks bevat, heeft het blaadje een ver
bazende populariteit verworven, en beweert men,
dat de wekelijksche omzet meer dan een half
millioen bedraagt. Nu heeft, ongeveer een jaar
geleden, de uitgever laten aankondigen, dat iedere
lezer van het blad, wien, terwijl hij in het bezit
is van een exemplaar van Tü-Bits, een ongeluk
overkomt, ten behoeve zijner erfgenamen op
100 pd. st. aanspraak kan maken, m. a. w. het
blad wordt in een levensverzekering-polis veranderd.
Het is niet bewezen, dat de uitgever deze som
ooit heeft moeten uitbetalen; evenmin is het uit
gemaakt, dat deze nieuwe soort van reclame
de bestaande assurantie-maatschippijen of de
Regeering die door middel van het postwezen
zich evenzeer met verzekeringen inlaat afbreuk
heeft gedaan. Nochtans heeft de rekenkamer
tegen de directie van het blad wegens overtreding
der wet een rechtsvordering ingesteld. Elke
levensverzekering-polis moet van een zegel voor
zien wezen, hierop staat een boete van 20 pd.
St. De rekenkamer heeft het recht deze boeten
op te vorderen niet alleen van den uitgever van
Tü-Büs, maar van alle andere ondernemers
(bijv. de handelaars in Waterbury-horloges die
aan hun bezitters ook een waarde van 100 pd.
St. waarborgen) die hun waren in assu
rantie-polissen hebben overgenoteerd. Wanneer
de rekenkamer in haar eisenen volhardt, zou zij
alleen van lit-Bits een boete kunnen vorderen,
toereikend om de Engelsche staatsschuld te delgen.
Het gedenkteeken ter eere van Hebbel, dat den
beeldhouwer Hornung uit Hamburg ter vervaar
diging was opgedragen, is nu gereed. Binnen kor
ten tijd zal het te Wesselburen (Dithmarschen)
de geboorteplaats des grooten dichters met de
gebruikelijke plechtigheden worden onthuld.
Uit Hallo wordt aangaanden een kostbare vondst
van handschriften het volgende gemeld: Naar
men uit goede bron vernoemt, is alhier in de
Universiteits-Bibliotheek, onder de papieren van een
sedert lang gestorven professor, een geheele ver
zameling brieven van den philosoof Leibnitz ge
vonden. Het zijn deels de oorspronkelijke stukken,
deels afschriften er van, wier inhoud tot dusverre
weinig of niet bekend is.
Het manuscript van Richard Wagner's
Meistersinger'' is, zooals de K. Schz." verneemt,
in handen van den heer Kranzle te Grossaitingen
bij Augsburg, den erfgenaam van den predikant
Eberle, overgegaan. liet kostbare erfstuk bestaat
uit de oorspronkelijke partituur der
Meistersinger", welke 427 bladzijden folio muzick-papier
inneemt, door den meester eigenhandig beschre
ven, benevens uit de partituur, de correctiebladen
van het gedrukte werk (800 bladzijden in drie
deelen) met duizenden eigen correcties, en uit
tal van brieven van Richard Wagner. De lieer
Kranzle is voornemens de gezamenlijke hand
schriften in het licht te geven.
Uit Rome wordt 28 Juni getelegrafeerd: Sedert
iangen tijd hebben de archaeologen geen zoo groote
vreugde beleefd als die, welke de ontdekking
van verleden week hun bereidde. De Arx
Capitolina is gevonden. Onder het Franciscaner kloos
ter van Aracoeli heeft men zware, dikke
tufsteenmuren uitgegraven, die, naarde bouworde te
oordeelen, tot de overblijfselen van een sterke burcht
behoort hebben. Zoo is dan eindelijk die lange
strijd beslist. Op den hoogsten top vanden Mons
Capitolinus, waar de kerk der Aracoeli" zich
verheft, zijn de ganzen van het Capitool met hun
gesnater den Galliërs ten verderve geweest en op
biet lagere punt, waar zich de Duitsche zending
bevindt, stond de tempel van Jupiter. De Duit
sche archaeologen hebben gelijk gehad.
Niebuhr, Bunsen, Preller en Heuzen hebben
over Mbby en Canina gezegevierd. De blootge
legde overblijfselen der fundamenten zullen,
volsjens de verzekering van den architect, graaf
Sacconi, die het gedenkteeken voor Victor
Emmanuel oprichtte, door de nieuwe werken geens
zins aangeroerd worden. Tot dusver zijn er onge
veer 80 meter metselwerk opgegraven. Op som
mige plaatsen heeft men zware dubbele muren
gevonden met circa een meter tusschenruimte.
De opgraving van de oude Romeinsche burcht,
de bakermat der Romeinsche wereldheerschappij,
is op archaeologisch gebied een der belangrijkste
gebeurtenissen der laatste jaren. Professor Achille
Gennarelli heeft dan ook in den Popoio Romano
aan het heuchelijk feit een krachtig hoofdartikel
gewijd.
Uit Brunswijk wordt geschreven: Werklieden
die met afbreken van een oud klooster bezig
waren, vonden, toen zij van een zware eiken
draagbalk de erop gespijkerde planken afbraken,
dat de balk over zijn geheele lengte met hout
snijwerk was bedekt, dat een zekere artistieke
volmaaktheid toonde.
De kunstenaar heeft den voortdurenden strijd in
het leven willen afschilderen, een nar speelt er de
muziek bij. Tegenover den strijder met de knods
staat een krijgsman met schild en zwaard; op
andere velden ziet men den boogschutter en een
schutter met een reusachtig vuurroer. Hier strijdt
een monnik met een nar, ergens anders
voert eene vrouw den bezem tegen haren
man. De uiteinden van den balk, waarop
de dwarsbalk rust, dragen belangwekkende, ka
rakteristieke koppen; andere koppen sieren de
open ruimten, welke door het uitwerken van een
zoogenaamde trappenfries gelaten zijn. Het bewon
derenswaardig snijwerk draagt ook een opschrift,
met het jaartal 1470; het is uitstekend bewaard.
Van de Vragen van den Dag. populair tijd
schrift onder hoofdredactie van Dr. H. Blink,
uitgave van C. L. Brinkman te Amsterdam, is
thans de zesde aflevering verschenen. Evenals de
vorige bevat zij zeer belangrijke bijdragen, popu
laire wetenschap en wetenswaardigheden. Dr. R.
Sinia schreef over De schepping volgens den
bijbel en de natuur," Dr. H. van Capelle Jz. over
het marmer," Dr. N. P. Kapteyn over James
Buchanan Eads" den Amerikaanschen ingenieur,
die bij St. Louis de Mississippi overbrugde
en later de rivier normaliseerde, den ontwerper
van den spoorweg over de landengte van
Tehuantepec; een aantal andere onderwerpen werden
nog behandeld en vragen beantwoord. Onder deze
laatste scheen niet geheel juist beantwoord: wat
is' een opéra-comique? Een opera-comique is
een komieke opera, eene vroolijke (met gesproken
dialoog afgewisselde) opera." Dit vroolijke" of
komieke" is te veel; alleen de dialoog reeds
maakt de opera tot opéra-comique. Dat ernstige
opera" in het Italiaansch heet opera seria" is
jnist; men vertaalt dit echter niet in het Fransch
door opéra-sérieux", men zegt dan grand-opéra."
Bij de erven F. Bohn te Haarlem verscheen
Onze Kleintjes, Causorieën voor de grooten, vrij
naar het Hoogduitsch van Helene Stökl, door
Mej. J. Bokma de Boer. De bewerkster heeft de
denkbeelden van haar model geïllustreerd met
een overvloed van citaten uit Nederlandsche
dichters, en over het geheel een net en gezellig
boekje ervan gemaakt, over hetgeen velen onzer
het meest ter harte gaat. Hare vertaling is meest
zeer los. Onderstaand Duitseh zinnetje echter is
geen Hollandsen geworden:
Mama, een draak, wat is dat toch?"
Een draak? Maar kindje, heb je nog nooit
een draak gezien? Dat is immers zoo'n toestel
van riet en papier, als de jongens aan een touw
oplaten in de lucht?"
Alleen een knaap van onze uiterste Oostelijke
grens zal begrijpen dat hiermede een vlieger be
doeld wordt.
Ook de zin: Een Désiréis er geweest, maar
van eene Désirée heeft men nooit hooren reppen,"
is wat kras. Désirée is een zeer gewone meisjes
naam; wie kent niet de arme Désirée Delobelle
qui ne recummencerait plus", van Alphonse
Daudet?
Het boekje, aangenaam om te lezen en keurig
van uitgave, is een zeer geschikt cadeau.
BRAND!
Zelfs bij ons op het dorp, lieeft indertijd de
brand in het Ringtlioater te Weenen een
levendigen indruk gemaakt. In den gemeenteraad werd
bij gelegenheid der eerst op die ramp volgende
zitting een interpellatie gericht tot Burgemeester
en Wethouders over den toestand van de brand
weer en over dien dor brandbluschmiddelen, het
geen den Voorzitter aanleiding gaf te verklaren, dat
alles onberispelijk in orde was, met welke ver
klaring genoegen werd genomen, hoewel iedereen
overtuigd was dat de gansche boel in de war liep
als de spuit moest uitrukken.
Nu brengt do vernieling der Opéra-Comique te
te Parijs, het onderwerp weder op het tapijt,
maar tot een interpellatie komt het niet, onder
voorwendsel dat de discussien in den Haagschen
gemeenteraad hebben aangetoond dat zelfs daar,
horribile dictu! niet alles is zooals het behoort
en ware het anders, het badhuis toch afgebrand
zou zijn. Het verband is den meesten niet
glas