De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 17 juli pagina 3

17 juli 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

o. 525 tffe AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. -vorst de aanleiding tot eéne overwinning. Clovis had namelyk gezanten gezonden naar Alarik, den koning der West-Gothen, met wien hy een bond genootschap wenschte te sluiten, om hem te ver zoeken, dat hij hem den baard sou komen drukken. Dat was in die dagen zoo het gebruik. Ver bonden werden gesloten door eenvoudig elkanders baard aan te raken. Alarik weigerde niet alleen het aanbod, maar dreef de onbeschaamdheid zelfs zoover, dat hij Clovis' gezanten den knevel liet afscheren. Diep verontwaardigd over zulk een handelwijze van den barbaar, vlogen de Franken te wapen en zwoeren een duren eed, dat zij hun baarden zouden laten groeien, totdat zij de beleediging, hun koning en zijn gezanten aangedaan, zouden hebben gewroken. Het kwam tot een treffen, en de West-Gothen werden verslagen. Alarik sneuvelde en de Franken konden ge lukkig voor de barbiers! hun kin weder eens laten opfrisschen. Er is dus een tijd geweest, dat elkander in den baard te varen" een geheel andere beteekenis had dan tegenwoordig. A. B. Uit de Bissehopstad. ORGELDRAAIERS. Die goede oude tijd l Het ging er zoo lustig en vroohjk op straat toe: Het was een pleizier om langs den weg te zijn; er waren nog zooveel ver makelijkheden en zoo weinig politieagenten te zien. Wat gaven ze aan het bonte, woelige straat leven een vrooüjk aanzien: al de reizende muzi kanten, die al hadden ze juist geen diploma van een of ander conservatorium in den zak ten minste lustig bliezen; al de kunstenmakers, die met behulp van hun artistiek kroost op de pleinen hun tours de force uitvoerden; al de aantrekkelijke concurrenten uit het dierenrijk in den vorm van dansende apen, beren, kameelen en olifanten; al de hellemannen, goochelaars, planeet lezers, kwakzalvers en consorten. Wat een prettige drukte was er, als de schooljongens allerwegen aan het spelen waren; als een populaire dronke man of een der stadsgekken de buurt om zich heen verzamelde; of als er een standje ep de vischmarkt uitbrak. Maar alles is veranderd. Onze vaderen konden zich op onze tegenwoordige straten in een Hernhuttersgemeente of op een Mennisten-hofje ver plaatst wanen, ze zouden ons allen voor strenge Calvinisten aanzien. De beschaving (ik spreek natuurlek van de uiterlijke, op straat zichtbare) is in 50 jaren kolossaal toegenomen, en in de zelfde evenredigheid ook het aantal politiebeamb ten, dat in Utrecht in dat tijdperk meer dan vertienvoudigde. Het straatvermaak is dientenge volge veredeld: en beschaafd, en.... vervelend geworden. Elk weet hoe het behoort; en begaat iemand de allerminste overtreding, dadelyk zitten hem 3 of 4 politieagenten op de hielen. De mu zikanten weg! Men verbood hun 't stadsterrein en sedert zijn ze valsch gaan blazen. Met moeite slepen ze, op waggelende beenen, hun kommervol bestaan, een schaduw van vervallen grootheid gelijk, buiten de steden voort. De kunstenmakers, zoowel menschehjke als dierlijke: weg-! Althans voor zoover ze ons gratis en op den publieken weg amuseerden. De dronkaards: weg! Zoo gauw mogelijk ingepikt. De spelende jongens: weg! Onze openbare neu trale, christelijk-nationale en andere bijzondere schooljongens hebben meer te werken dan te spe len. Zelfs de poppenkast is in verval: de wijze, waarop Jan Klaassen en Trijn elkaar afranselden, dat de spaanders in 't rond vlogen, is ook al niet stichtelijk en huwelijk-bevorderend voor de jeugd. En zoo verdwijnt langzamerhand alles, wat vóór een halve eeuw nog glans en levendigheid ver leende aan 't leven op straat, dat immers voor zoo ontzaggelijk velen de eenige vorm is, waarin zij het leven kunnen genieten. n middel tot bevordering der vroolijkheid is óns nog gebleven, al is ook dit tot onherkenbaarwordens toe veredeld: het straatorgel. »Ik waagde het mijn oogen tot het gezicht van den stuurman op te hefien; het stond onbewegelijk strak en bedaard; ik wendde mijn blikken naar het scheepsvolk; zij zaten fluisterend onder elkander te praten, met den rug naar -ons toe gekeerd, geheel onkundig van wat er zoo pas in den achtersteven der boot had plaats gegrepen. Er was een oogenblik stilte, en toen weerklonk plotseling de stem van den stuurman bedaard maar nadrukkelijk: »Fernandez!" »Ja! ja! stuurman!" »Kom achter en breng je riem mee." Struikelend over de beenen der manschap pen, die verdiept in hunne fluisterende ge sprekken hem nauwelijks opmerkten, voldeed hij aan het bevel. »Probeer eens of je hier grond kunt peilen." Fernandez boog zich over den achtersteven en doopte zijn riem tot over de helft in het lichtende water. Maar hij raakte geen grond; de stroom bracht hem in een rechten hoek weer aan de oppervlakte. »Naar beneden er mee, kerel!" zeide de stuurman gebiedend; »naar beneden, dieper. Buig je maar voorover. Waar ben je bang voor ? Zoo, bedaard aan; ik zal je vasthouden." Fernandez boog zich over den steven en duwde den riem en de helft van zijn ontblooten gebruinden arm in het water. In een oogenbjik pakte de stuurman hem met een vreesehjken krachtigen greep bij de ellebogen en duwde hem en zijn riem met het hoofd benedenwaarts in zee. Deze daad geschiedde zoo plotseling en was toch zoo zorgvuldig vooruit berekend, dat den ter dood gedoemden man zelfs geen enkelen kreet ontsnapte. Zelfs de boot dompelde ternauwernood den steven toen het gebeurde. Juist in dat vreeselijk oogenblik hoorde ik den luiden lach van een der matrozen in antwoord op een flauwe grap van zijn kameraad. James, geef mijnheer Lightbocly de flesch Vichywater eens aan. Doe er een scheutje cognac bij, De vroegere orgeldraaier was een type. Ik zie hem nog voor me in z\jn vuile, havelooze plunje. Zijn vrouw, of althans 't mensch dat als zoodanig doorging en alles behalve een verpersoonlijking van hetgeen Goethe als het Ewig-weibliche voor den geest zweefde, zyn vrouw had een stuk of vier kinderen aan haar rokken hangen, en een vüfde aan de borst. Een zesde, een bleek wurm ladend voor zijn moeders zonden, reeds tot beedlen afgericht," zat, op 't orgel vastgebonden," zich paarsch te schreeuwen, terwijl het hoofd van het gezin het lied van den ontrouwen zeeman" te voorschijn draaide uit een klein-formaat orgel (de parodie van Sweelincks wijdvermaarde kunst), op welks geluid de honden uit de buurt gingen jan ken. Ik hoor hem nog, hoe hij, de diep verbas terde nazaat der eens zoo beroemde meistreels, met een gezicht, alsof hij de ontrouwe don Juan in eigen persoon was, met een jeneverstem begon te zingen: hij soende s'n lief, en hij ging d'rr van doorrr." Maar de man stond met 'slands zedelijkheid op een" gespannen voet; hij bezong de liefde, maar gaf geen duit om den burgerlijken stand; hij bezong den wijn, maar met drank wetten hield hij zich niet op. Het woord in zijn mond was een gevaar voor de goede zeden. Burgemeester en Wethouders lieten zich dus met de zaak in; en de orgeldraaier moest veredeld of uit de maatschappy gebannen. Nu, de man heeft het eerste gekozen en i s ver edeld, doch hoe? Sints men hem den mond heeft gesnoerd, is hij geen orgelman meer; hij is thans orgelheer. De gepatenteerde orgel draaier hoeft zijn versleten boezeroen verwisseld voor een zwart gekleeden jas met dito broek, zijn pruim verruild voor een pijp of sigaar; hij wascht en scheert zich dagelijks; in n woord, hij soigneert zijn toilet. Te Utrecht, althans bij andere plaatsen vergeleken, speelt hij de aristocraat van zjjn soort. Gaat blinde Gerrit, die de stad al sints menschenheugenis van muziek voorziet met een orgel, dat met hem zelven in ouderdom wedijvert, 't minst met zijn tijd mede, voorstan der van 't onveranderd behoud" als hij is, een van de kranigste figuren onder onze orgeldraaiers is Jange Hannes, vermaarder echter wegens zijn slanke taille, waarop een vleugelman bij de schut terij jaloersch kan zijn, dan wegens zijn muzikaal gevoel. Dat hij sommige aria's verknoeit en een con fuoco juist lamentabile speelt, is de schuld van Mozart en Beethoven, die dan maar beter er op hadden moeten rekenen, dat een orgel draaier vermoeid kan worden in zijn armen. Ook de instrumenten zelve zijn veredeld. De vroegere lieren hebben zich ontwikkeld tot ware orchestrions a grand spectaclo. En deze laatste zijn te Utrecht zeer mooi! Toch is het wenschelijk, dat een paar orgels, wier eigenaars een min der zuiver muzikaal gehoor bezitten, van stadswege streng gekeurd en dezen tot een op gezette tijden laten stemmen genoodzaakt worden. Dat de ouderwetsche orgeldraaiers zich moeielijk in de nieuwe toestanden kunnen schikken, is te begrijpen. De klad zit der in, meheer zei Teun tegen me wie maar centen het, wordt orgelbaas! De kerel neemt een paar knechs om voor 'm te draaien en een vrouw of twee oni do centen voor 'm op te halen, en die centen laat ie allemaal in z'n eigen zak glijen. Die kerel is ommers kaptalist, meheer. (Men wete, dat Teun sociaal-democratische neigingen koestert en een blauwen Maandag in 't socialistische woordenboek heeft gestudeerd). En zoo gaat de kunst der ommers ook af. Als 'n vullisman kaptaal krijgt, zet ie 'n vlegel aan 't vliegwiel, en ie nemt 'n orgel met een lawaai der op of der een kompie schutters ankomp. Nee, als ik vroeger de Troebeldoer of de Lejonoor speelde, pakte 't de minsen in derlui gemoed; kom daar nou ereis om. 't Mot allemaal klassiekelijke muziek zijn. En der bennen der te veul, meheer. 't Volk wil op z'n tijd zijn orgel hooren; orgels motten der wezen, maar ze draaien nou mekander 't brood uit den mond." Dat er te veel orgels zijn, schijnen anderen, hoezeer ook ten onrechte, met Teun eens te zijn. Gedurig duiken uit de plaatselijke bladen kla dan zult u proeven hoe heerlijk het smaakt." »Nu om voort te gaan er stegen een paar luchtbellen naar boven. Fernandez scheen mij onbegrijpelijk kalm, totdat ik zag, dat de stuurman, toen hij zijn ellebogen met de handen had vastgegrepen, ook de knieën van den verrader stevig met zijn bee nen had omklemd. In een paar oogenblikken zij schenen mij toen wel een eeuw toe ? liet de stuurman los; Fernandez' lichaam, niets dan een slappe, loodzware massa, gleed geruischloos en zwaar in ,de zee. Het gaf geen plomp in het water. De Oceaan nam het stil en rustig in haren schoot op. De stuurman wendde zich tot de manschappen zonder mij met een blik te verwaardigen. »Aan de riemen!" De manschappen tilden hun riemen omhoog. Er was een geplas in het water, dat de boot niet draaiende lijnen als van vloeiend zilver omringde. «Allen gelijk!" Dat is alles, natuurlijk! Wij kwamen nog bijtijds weg. Ja, ik wist wel dat het u vervelen zou! Wat blieft? O! wat er van die vrouw is geworden. Ik weet het waarlijk niet! En ik zelf o! ik liep in Havana van boord. Maar komaan heeren! ik vrees dat wij de dames reeds te lang hebben opgehouden." Maar zij waren reeds opgestaan en verlieten langzaam achter elkander het vertrek. Alleen eene enkele talmde nog even de jongste juffrouw Jones. «Dat was een aardig yertelseltje" zeide zij naast onzen gastheer blijvende staan, met een bijzonderen nadruk in haar stem. »Weet u wel dat u mij een oogenblik geleden een koude rilling langs den rug hebt laten gaan. Wezen lijk, u moest in de tijdschriften schrijven." Onze gastheer keek haar even in de lieve vrijmoedige oogen. Toen boog hij zich tot haar neer en fluisterde zachtjes: »Dat doe ik!" gers op, die met een beroep op ons gehoor, de orgels in den ban willen doen. Om echter tot de overtuiging te komen, dat het orgel in een volksbehoefte voorziet, behoeft men zich slechts op de straat te bewegen, en dan niet in de aris tocratische wijken, maar in de eigenlijke volks buurten, in de Oranje- en Willemstraten. G\j pruttelaars, en mopperaars, staat op van achter uw lessenaars, en spreekt in die straten nog van een orgelplaag," als gij durft. Hier, in het volle volksleven ligt de kracht van het orgel. Wat zingt ons volk ? De volksliederen, de zangwijzen, die 't op de volksconcerten in Tivoli of op 'tLucas Bolwerk hoort? Niets van dat alles, het zingt de deuntjes onzer orgels. Veel te lang reeds laten de bevorderaars van den volkszang dit middel ongebruikt. Laten zij zorgen voor goede orgels met wijzen, op den volkssmaak berekend, en men zal allerwegen de prach tigste resultaten hooren. Komt in de volkswijken en hoort niet alleen, maar ziet ook om u heen, ala het orgel zijn intocht doet. Geen voorbijganger, of hij staat althans even stil. Het jonge volkje ijlt uit alle steegjes en slop pen toe en staat met open mond en levendig oog te luisteren. En nauw weerklinkt er een wals of polka of de beentjes ook van de grooteren gaan van de vloer. Het is een vroolijk tooneeltje vrij wat meer nog dan de lieremannen, door Dusart op het doek gebracht, hot paneel van den schilder waard. Moeder de vrouw laat den stamper een oogenblik in den waschtobbe rusten en ook de baas van het gezin verschijnt met een blij gelaat in de deurpost. Al wat vermoeid was, voelt zich gesterkt en verfrischt; al wat ernstig keek, blikt vroolijk. En geen der toeschouwers of hij geeft van zijn armoedje althans een halve cent; hoeveel hem die ook waard is, hij vindt zijn genot niet te duur gekocht. Schaamt u, gij moppeaaars, gij die dien orgeldraaier straks in uwe wijk voor bedelaar scholdt en hem een cent beloofdet, als hij voorbijging. Die man is geen bedelaar: hij brengt vroolijkheid en levenslust onder de volksklassen. Moogt gij u op hetzelfde beroemen ? In het panem et circenses" der oude Romeinen ligt een diepere beteekenis, die ook thans nog van actueel belang is. Het volk hoort nog te weinig muziek. Eenige concerten in 't Oranjepark naast die op 'tLucas Bolwerk zouden in een behoefte voorzien, zij het ook, dat slechts een klein corps of een orgel in de muziek voorzag. En laat mij hier dan tevens bijvoegen, dat het volk ook te weinig danst. Men schudt ongeloovig het hoofd en is bang voor de fatsoenlijkheid V Maar niet cün, die ooit een volksbal bijwoonde in een stad met gelijke bevolking als de Utrechtscho, niet n ten zij hij daar kwam in zijn kwaliteit van afge scheiden dominee zal vreezen daarmee ook ten onzent een proef te nemen. Hoe men echter ook over den dans oordeele, aan den zin voor muziek dient men tegemoet te komen. Teun zei het met het volste recht: 't volk wil op z'n tijd zijn orgel! HEIS, Kunst en Letteren. DE VLAAMSCHE FEESTEN TE BRUGGE. Op 11 Juli is in de oude stille stad Brugge met groote levendigheid de 585ste verjaardag van den Slag dor gouden sporen" gevierd, en het monument, door do Breidel-commissie voor de beide volkshelden Breidel en De Conïnck opge richt, onthuld. Geheel Vlaanderen was naar Brugge opgekomen om de plechtigheid bij te wonen, de geestdrift was onbeschrijfelijk, 's Namiddags hadden zich al de vereenigingen van Brugge aan het aardig Gothisch station verzameld, om de gasten op te wach ten en hen in plechtigen optocht naar het feest terrein te geleiden. De stoet bestond uit een tweehonderd-tal vereenigingen, ieder met hare banier; de wapens der Vlaamsche steden, vaak ook de oude Vlaamsche cos turnen waren verte genwoordigd. De doelens lieten zich door hun nar vergezellen, die in harlekijnspak, met dwarsfluit en trommel allerlei snakerijen uithaalde. De talrijkste groep was die van het Willemsfonds, waarvan niet min der dan veertig afdeelingen vertegenwoordigd waren. Ook de Vlaamsche studenten waren met banieren en muziek verschenen; zij konden er trotsch op zijn, dat uit hun midden een aantal van de jonge strijders zijn voortgekomen, die nu de Vlaamsche taal, geschiedenis en wetenschap tot eer strekken. De muziek voor het feest vormden meest Vlaam sche liederen, het meerendeel voor dit feest ge componeerd. Op het groote plein, op eene tribune, tegenover hot standbeeld, hield de advokaat Coppieters 't Walland de feestrede; daarna viol het omhulsel van het beeld. Op een hoog Gothisch voetstuk met zijtorentjes in vestingstijl verrijst de hooge gestalte van Jan Breidel in ridderlijke wapenrusting, het hootd fier opgeheven; aan zijne voeten ligt de Fransche oriflamme. Naast hem staat de bedachtzame Pieter de Coninc, in hot lange kleed van den raadsheer, de vrijheidsbrieven van die van Brugge in de hand houdend. Het kunst werk is van den (jentschen beeldhouwer De Vigne en wordt algemeen als het meesterstuk van den uitstekenden kunstenaar erkend. Het voetstuk is van grijs graniet, naar het ontwerp van den archi tect Delacencerie te Brugge. De staat, de pro vincie en de stad hebben aan do particuliere bij dragen zooveel toegevoegd, dat do 120,000 francs, voor het monument benoodigd, bijeengebracht werden. Toen het gordijn gevallen was, gaven bazuinblazers van de stadstoron een lied aan, Vlaan deren" van Richard Hol, waarvan de eenvoudige verhevene melodie door al de muziekcorpsen en de aanschouwere werd medegespeeld en gezongen. Het maakte een machtigen indruk, toen het lied, onder leiding van Peter Benoit, door zooveel dui zenden gezongen werd. Het werd gevolgd door het Wilhelmus" en Benoit's lied der Vlamingen". Het beroemde klokkenspel van Brugge, waartusschen do overwinningsklok zich mengde, besloot de feestviering op straat. Een banket volgde, waarbij prof. Julius Sabbe, die sedert tien jaar secretaris der Breidel-commissie is, eene rede hield, en Coppieters aan alle vereenigingen een herinne ringsmedaille aanbood. Sabbe werd op de schou ders rondgedragen: Sabbe, dat is de Breidel commissie," zeide men. 's Avonds had een optocht bij fakkellicht plaats, het monument werd electrisch verlicht, en de Vlaamsche liederen weerklonken den geheelen nacht. Eenigszins zonderling is de beschouwing van eenige Duitsche bladen over deze feestelijkheid. Zij zien er, in plaats van een Vlaamsen, onafhan kelijk nationaal streven, niets dan eene aansluiting bij Duitschland in. De correspondent der Kölnische deelt mede, dat de Wacht am Rhein gezongen werd, en zegt in een ander gedeelte: Danstaat er tusschen twee redevoeringen weder een op, en draagt de liederen der voorvaderen voor, zoo urDuitsch, alsof het t'huis was". In deze beschouwingen wordt geheel vergeten, dat de Vlaamsche landen, in de tijden toen deze liederen en dat volksbewustzijn ontstonden, rijke machtige staten waren, met bloeiende koopsteden en uitgestrekte handelsbetrekkingen, met dichters en musici en kunstenaars van groote beteekenis, en in beschaving en rang op het wereldtooneel ver boven hunne oostelijke naburen verheven. Wanneer Vlaanderen aan zijn grootheiden zijn volksbestaan in die dagen denkt, kan daarbij de vergelijking met ur-Duitsch"niet zeer streelend zijn. EMERICH MADACH. 1822?1864. Dezer dagen werd voor vele beschaafde Neder landers de naam van den Hongaarschen dichter Emerich Madach waarschijnlijk het eerst genoemd. De ontdekking van dien dichter en van zijn meesterstuk: Az ember tragédidja, (De tragedie van den mensch) is een letterkundig feit. dat volkomen terecht door zeer bevoegde stemmen met warmte wordt geprezen 1). De eer der ontdekking komt toe aan A. S. C. Wallis, aan wie, na den dood van Mevrouw Bosboom?Toussaint, de titel van Nederlands eerste romancière zonder eenige aar zeling mag worden toegekend. De geoefende smaak van onze Wallis kwam Emerich Madach en zijne Tragedie van den Mensch op het spoor. Zij aarzelde geen oogenblik en ondernam een reuzenwerk: Hongaarsch leeren en Madach vertalen. De philologen wijzen er met nadruk op, dat de studie van het Hongaarsch een uiterst moeilijk werk is, omdat deze taal niet tot de groote familie der Indo-Germaansche talen behoort, waarvan een welopgevoed Neder lander minstens een viertal behoort te kennen. Het Hongaarsch is van Turenischen bloede, uit de steppen van Hoog-Aziënaar Europa gekomen in de vijfde eeuw. Eene taal als deze, zon der buigingsvormen, alleen agglutineerond, aan te leeren schijnt mij een heldenfeit. Te meer, omdat louter liefde voor een uiterst schoon, maar in Nederland bijna geheel onbekend, kunst werk er de drijfveer van was. Dat Wallis van vurige genegenheid blaakte voor het dramatisch gedicht van Emerich Madach staaft hare Inleiding. Ter eere van onze Nederlandsche dichteres mag gezegd worden, dat dit opstel in proza nog meer boeit, daa het overi gens zeer ongemeene, zeer dichterlijke drama van den Hongaar. Wallis geeft eone schets van Madach's levensstrijd. Madach zelf allegoriseert den strijd des levens door de dramatische schil dering van verschillende historische groepen, die allen eene enkele hoofdgedachte herhalen. Wallis bekoort, omdat zij uit hot volle menschenleven den pijnlijken kamp van een geniaal dichter koos, omdat, zonder deze voorbereiding De Tragedie van den mensch menigeen nauwelijks zou hebben kunnen ontroeren. De Hongaarsche dichter heeft een kort leven vol lijden en teleurstelling geleefd. Van adellijken bloede, ziekelijk van zijne jeugd af, schuw en in zichzelven teruggetrokken, werd deze man der smart alleen door de zeldzame liefde eener moe der voor wanhoop en geestesverbijstering bewaard. Zijn huwelijk met eene wonderschoone, maar lichtzinnige vrouw zou hom aanvankelijk eene vertroosting schijnen. Weldra kwamen de rampen. In den vrijheidsoorlog van 1848, toen de Hon garen onder Kossuth streden, moest hij door zware ziekte verhinderd, toezien dat zijne landgenooten de schoonste lauweren plukten. Daarop volgde het verraad van Gérgey en de pijnlijkste vernedering der diep rampzalige Hongaren. Madach beschermde een landgenoot, die dnor Oostenrijk vervolgd werd wegens deelneming in den opstand, en gaf hom eene schuilplaats in zijne woning. Dit werd verraden aan de regeering, die Madach tot een jaar gevangenschap ver oordeelde. Toen hij in zijne woning terugkeerde, was zijne aangebeden vrouw met een minnaar ge vlucht. Op nieuw zoekt hij troost bij zijne voor treffelijke moeder, Maria Majthényi, die ook de opvoedster zijner kinderen wordt. Als Hongaar diep vernederd door de schande van zijn vaderland, als man onherstelbaar gegriefd door het verraad eener eerlooze vrouw, sleepte hij heel zijn leven zwijgend de zware keten der ongeneeslijke neer slachtigheid met zich voort. In deze stemming heeft hij De Tragedie van den Mensch geschreven. De som van al het histo rische lijden der menschheid, vermenigvuldigend met het knagend leed, dat hem naar een ontijdig graf zou slepen en dit alles to zaam als stof voor een dramatisch kunstwerk kiezend, sloeg hij de hand aan het werk -*- de beste afleiding in zijne smart. De mensch zich pijnigend met de vraag, waarom werd ik tot lijden geboren, de mensch-Faust van Marlowe en Goethe, de mensch-Manfred van Byron, de mensch-twijfelaar en zelfkweller, zoo moest de held zijn, wiens Tragedie de sombere Madach zou verhalen. In 18G1 als lid der volksvertegenwoordiging naar Buda-Pest geroepen, werd hij een beroemd man na de uitgave van zijn meesterstuk. Meesterstuk inderdaad! Madach was door do smart voorbereid tot de overweging van die vragen, welke de allerbelangrijkste problemen der menschheid, do grootste raadselen dezer wereld aan roeren. Het nooit rustend verlangen der mensch heid om meer te weten, om antwoord te ontvangen op het waarom? en hot wuurliecn? in beeld te brengen, is geenszins het werk van een middelmatigen geest. Do Hongaarsche dichter begint bij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl