Historisch Archief 1877-1940
o. 525
tffe AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
-vorst de aanleiding tot eéne overwinning. Clovis
had namelyk gezanten gezonden naar Alarik, den
koning der West-Gothen, met wien hy een bond
genootschap wenschte te sluiten, om hem te ver
zoeken, dat hij hem den baard sou komen drukken.
Dat was in die dagen zoo het gebruik. Ver
bonden werden gesloten door eenvoudig elkanders
baard aan te raken. Alarik weigerde niet alleen
het aanbod, maar dreef de onbeschaamdheid zelfs
zoover, dat hij Clovis' gezanten den knevel liet
afscheren. Diep verontwaardigd over zulk een
handelwijze van den barbaar, vlogen de Franken
te wapen en zwoeren een duren eed, dat zij hun
baarden zouden laten groeien, totdat zij de
beleediging, hun koning en zijn gezanten aangedaan,
zouden hebben gewroken. Het kwam tot een
treffen, en de West-Gothen werden verslagen.
Alarik sneuvelde en de Franken konden ge
lukkig voor de barbiers! hun kin weder eens
laten opfrisschen.
Er is dus een tijd geweest, dat elkander in
den baard te varen" een geheel andere
beteekenis had dan tegenwoordig. A. B.
Uit de Bissehopstad.
ORGELDRAAIERS.
Die goede oude tijd l Het ging er zoo lustig en
vroohjk op straat toe: Het was een pleizier om
langs den weg te zijn; er waren nog zooveel ver
makelijkheden en zoo weinig politieagenten te
zien. Wat gaven ze aan het bonte, woelige straat
leven een vrooüjk aanzien: al de reizende muzi
kanten, die al hadden ze juist geen diploma
van een of ander conservatorium in den zak
ten minste lustig bliezen; al de kunstenmakers,
die met behulp van hun artistiek kroost op de
pleinen hun tours de force uitvoerden; al de
aantrekkelijke concurrenten uit het dierenrijk in den
vorm van dansende apen, beren, kameelen en
olifanten; al de hellemannen, goochelaars, planeet
lezers, kwakzalvers en consorten. Wat een prettige
drukte was er, als de schooljongens allerwegen
aan het spelen waren; als een populaire dronke
man of een der stadsgekken de buurt om zich
heen verzamelde; of als er een standje ep de
vischmarkt uitbrak.
Maar alles is veranderd. Onze vaderen konden
zich op onze tegenwoordige straten in een
Hernhuttersgemeente of op een Mennisten-hofje ver
plaatst wanen, ze zouden ons allen voor strenge
Calvinisten aanzien. De beschaving (ik spreek
natuurlek van de uiterlijke, op straat zichtbare)
is in 50 jaren kolossaal toegenomen, en in de
zelfde evenredigheid ook het aantal politiebeamb
ten, dat in Utrecht in dat tijdperk meer dan
vertienvoudigde. Het straatvermaak is dientenge
volge veredeld: en beschaafd, en.... vervelend
geworden. Elk weet hoe het behoort; en begaat
iemand de allerminste overtreding, dadelyk zitten
hem 3 of 4 politieagenten op de hielen. De mu
zikanten weg!
Men verbood hun 't stadsterrein en sedert zijn
ze valsch gaan blazen. Met moeite slepen ze, op
waggelende beenen, hun kommervol bestaan, een
schaduw van vervallen grootheid gelijk, buiten de
steden voort. De kunstenmakers, zoowel
menschehjke als dierlijke: weg-! Althans voor zoover ze
ons gratis en op den publieken weg amuseerden.
De dronkaards: weg! Zoo gauw mogelijk ingepikt.
De spelende jongens: weg! Onze openbare neu
trale, christelijk-nationale en andere bijzondere
schooljongens hebben meer te werken dan te spe
len. Zelfs de poppenkast is in verval: de wijze,
waarop Jan Klaassen en Trijn elkaar afranselden,
dat de spaanders in 't rond vlogen, is ook al niet
stichtelijk en huwelijk-bevorderend voor de jeugd.
En zoo verdwijnt langzamerhand alles, wat vóór
een halve eeuw nog glans en levendigheid ver
leende aan 't leven op straat, dat immers voor
zoo ontzaggelijk velen de eenige vorm is, waarin
zij het leven kunnen genieten.
n middel tot bevordering der vroolijkheid is
óns nog gebleven, al is ook dit tot
onherkenbaarwordens toe veredeld: het straatorgel.
»Ik waagde het mijn oogen tot het gezicht
van den stuurman op te hefien; het stond
onbewegelijk strak en bedaard; ik wendde
mijn blikken naar het scheepsvolk; zij zaten
fluisterend onder elkander te praten, met den
rug naar -ons toe gekeerd, geheel onkundig
van wat er zoo pas in den achtersteven der
boot had plaats gegrepen. Er was een
oogenblik stilte, en toen weerklonk plotseling de
stem van den stuurman bedaard maar
nadrukkelijk:
»Fernandez!"
»Ja! ja! stuurman!"
»Kom achter en breng je riem mee."
Struikelend over de beenen der manschap
pen, die verdiept in hunne fluisterende ge
sprekken hem nauwelijks opmerkten, voldeed
hij aan het bevel.
»Probeer eens of je hier grond kunt peilen."
Fernandez boog zich over den achtersteven
en doopte zijn riem tot over de helft in het
lichtende water. Maar hij raakte geen grond;
de stroom bracht hem in een rechten hoek
weer aan de oppervlakte.
»Naar beneden er mee, kerel!" zeide de
stuurman gebiedend; »naar beneden, dieper.
Buig je maar voorover. Waar ben je bang
voor ? Zoo, bedaard aan; ik zal je vasthouden."
Fernandez boog zich over den steven en
duwde den riem en de helft van zijn ontblooten
gebruinden arm in het water. In een
oogenbjik pakte de stuurman hem met een
vreesehjken krachtigen greep bij de ellebogen en
duwde hem en zijn riem met het hoofd
benedenwaarts in zee. Deze daad geschiedde
zoo plotseling en was toch zoo zorgvuldig
vooruit berekend, dat den ter dood
gedoemden man zelfs geen enkelen kreet ontsnapte.
Zelfs de boot dompelde ternauwernood den
steven toen het gebeurde. Juist in dat
vreeselijk oogenblik hoorde ik den luiden lach
van een der matrozen in antwoord op een
flauwe grap van zijn kameraad. James,
geef mijnheer Lightbocly de flesch Vichywater
eens aan. Doe er een scheutje cognac bij,
De vroegere orgeldraaier was een type. Ik zie
hem nog voor me in z\jn vuile, havelooze plunje.
Zijn vrouw, of althans 't mensch dat als zoodanig
doorging en alles behalve een verpersoonlijking
van hetgeen Goethe als het Ewig-weibliche voor
den geest zweefde, zyn vrouw had een stuk of
vier kinderen aan haar rokken hangen, en een
vüfde aan de borst. Een zesde, een bleek wurm
ladend voor zijn moeders zonden, reeds tot beedlen
afgericht," zat, op 't orgel vastgebonden," zich
paarsch te schreeuwen, terwijl het hoofd van het
gezin het lied van den ontrouwen zeeman" te
voorschijn draaide uit een klein-formaat orgel (de
parodie van Sweelincks wijdvermaarde kunst), op
welks geluid de honden uit de buurt gingen jan
ken. Ik hoor hem nog, hoe hij, de diep verbas
terde nazaat der eens zoo beroemde meistreels,
met een gezicht, alsof hij de ontrouwe don Juan
in eigen persoon was, met een jeneverstem begon
te zingen: hij soende s'n lief, en hij ging d'rr
van doorrr." Maar de man stond met 'slands
zedelijkheid op een" gespannen voet; hij bezong
de liefde, maar gaf geen duit om den burgerlijken
stand; hij bezong den wijn, maar met drank
wetten hield hij zich niet op. Het woord in
zijn mond was een gevaar voor de goede zeden.
Burgemeester en Wethouders lieten zich dus
met de zaak in; en de orgeldraaier moest
veredeld of uit de maatschappy gebannen. Nu,
de man heeft het eerste gekozen en i s ver
edeld, doch hoe? Sints men hem den mond
heeft gesnoerd, is hij geen orgelman meer;
hij is thans orgelheer. De gepatenteerde orgel
draaier hoeft zijn versleten boezeroen verwisseld
voor een zwart gekleeden jas met dito broek, zijn
pruim verruild voor een pijp of sigaar; hij wascht
en scheert zich dagelijks; in n woord, hij
soigneert zijn toilet. Te Utrecht, althans bij andere
plaatsen vergeleken, speelt hij de aristocraat van
zjjn soort. Gaat blinde Gerrit, die de stad al
sints menschenheugenis van muziek voorziet met
een orgel, dat met hem zelven in ouderdom
wedijvert, 't minst met zijn tijd mede, voorstan
der van 't onveranderd behoud" als hij is, een
van de kranigste figuren onder onze orgeldraaiers
is Jange Hannes, vermaarder echter wegens zijn
slanke taille, waarop een vleugelman bij de schut
terij jaloersch kan zijn, dan wegens zijn muzikaal
gevoel. Dat hij sommige aria's verknoeit en een
con fuoco juist lamentabile speelt, is de schuld
van Mozart en Beethoven, die dan maar beter
er op hadden moeten rekenen, dat een orgel
draaier vermoeid kan worden in zijn armen.
Ook de instrumenten zelve zijn veredeld. De
vroegere lieren hebben zich ontwikkeld tot ware
orchestrions a grand spectaclo. En deze laatste
zijn te Utrecht zeer mooi! Toch is het
wenschelijk, dat een paar orgels, wier eigenaars een min
der zuiver muzikaal gehoor bezitten, van
stadswege streng gekeurd en dezen tot een op gezette
tijden laten stemmen genoodzaakt worden.
Dat de ouderwetsche orgeldraaiers zich
moeielijk in de nieuwe toestanden kunnen schikken, is
te begrijpen. De klad zit der in, meheer zei
Teun tegen me wie maar centen het, wordt
orgelbaas! De kerel neemt een paar knechs om
voor 'm te draaien en een vrouw of twee oni do
centen voor 'm op te halen, en die centen laat
ie allemaal in z'n eigen zak glijen. Die kerel is
ommers kaptalist, meheer. (Men wete, dat Teun
sociaal-democratische neigingen koestert en een
blauwen Maandag in 't socialistische woordenboek
heeft gestudeerd). En zoo gaat de kunst der
ommers ook af. Als 'n vullisman kaptaal krijgt,
zet ie 'n vlegel aan 't vliegwiel, en ie nemt 'n
orgel met een lawaai der op of der een kompie
schutters ankomp. Nee, als ik vroeger de
Troebeldoer of de Lejonoor speelde, pakte 't de
minsen in derlui gemoed; kom daar nou ereis om.
't Mot allemaal klassiekelijke muziek zijn. En
der bennen der te veul, meheer. 't Volk wil op
z'n tijd zijn orgel hooren; orgels motten der
wezen, maar ze draaien nou mekander 't brood
uit den mond."
Dat er te veel orgels zijn, schijnen anderen,
hoezeer ook ten onrechte, met Teun eens te zijn.
Gedurig duiken uit de plaatselijke bladen
kla
dan zult u proeven hoe heerlijk het smaakt."
»Nu om voort te gaan er stegen een
paar luchtbellen naar boven. Fernandez
scheen mij onbegrijpelijk kalm, totdat ik zag,
dat de stuurman, toen hij zijn ellebogen met
de handen had vastgegrepen, ook de
knieën van den verrader stevig met zijn bee
nen had omklemd. In een paar oogenblikken
zij schenen mij toen wel een eeuw toe ?
liet de stuurman los; Fernandez' lichaam,
niets dan een slappe, loodzware massa, gleed
geruischloos en zwaar in ,de zee. Het gaf
geen plomp in het water. De Oceaan nam
het stil en rustig in haren schoot op. De
stuurman wendde zich tot de manschappen
zonder mij met een blik te verwaardigen.
»Aan de riemen!"
De manschappen tilden hun riemen omhoog.
Er was een geplas in het water, dat de
boot niet draaiende lijnen als van vloeiend
zilver omringde.
«Allen gelijk!"
Dat is alles, natuurlijk! Wij kwamen nog
bijtijds weg. Ja, ik wist wel dat het u vervelen
zou! Wat blieft? O! wat er van
die vrouw is geworden. Ik weet het waarlijk
niet! En ik zelf o! ik liep in Havana van
boord. Maar komaan heeren! ik vrees dat
wij de dames reeds te lang hebben opgehouden."
Maar zij waren reeds opgestaan en verlieten
langzaam achter elkander het vertrek. Alleen
eene enkele talmde nog even de jongste
juffrouw Jones.
«Dat was een aardig yertelseltje" zeide zij
naast onzen gastheer blijvende staan, met een
bijzonderen nadruk in haar stem. »Weet u wel
dat u mij een oogenblik geleden een koude
rilling langs den rug hebt laten gaan. Wezen
lijk, u moest in de tijdschriften schrijven."
Onze gastheer keek haar even in de lieve
vrijmoedige oogen. Toen boog hij zich tot haar
neer en fluisterde zachtjes: »Dat doe ik!"
gers op, die met een beroep op ons gehoor, de
orgels in den ban willen doen. Om echter tot
de overtuiging te komen, dat het orgel in een
volksbehoefte voorziet, behoeft men zich slechts
op de straat te bewegen, en dan niet in de aris
tocratische wijken, maar in de eigenlijke volks
buurten, in de Oranje- en Willemstraten. G\j
pruttelaars, en mopperaars, staat op van achter uw
lessenaars, en spreekt in die straten nog van een
orgelplaag," als gij durft. Hier, in het volle
volksleven ligt de kracht van het orgel.
Wat zingt ons volk ? De volksliederen, de
zangwijzen, die 't op de volksconcerten in Tivoli of
op 'tLucas Bolwerk hoort? Niets van dat alles,
het zingt de deuntjes onzer orgels.
Veel te lang reeds laten de bevorderaars van
den volkszang dit middel ongebruikt. Laten zij
zorgen voor goede orgels met wijzen, op den
volkssmaak berekend, en men zal allerwegen de prach
tigste resultaten hooren.
Komt in de volkswijken en hoort niet alleen,
maar ziet ook om u heen, ala het orgel zijn intocht
doet. Geen voorbijganger, of hij staat althans even
stil. Het jonge volkje ijlt uit alle steegjes en slop
pen toe en staat met open mond en levendig oog
te luisteren. En nauw weerklinkt er een wals
of polka of de beentjes ook van de grooteren
gaan van de vloer. Het is een vroolijk tooneeltje
vrij wat meer nog dan de lieremannen, door
Dusart op het doek gebracht, hot paneel van den
schilder waard. Moeder de vrouw laat den
stamper een oogenblik in den waschtobbe rusten
en ook de baas van het gezin verschijnt met een
blij gelaat in de deurpost. Al wat vermoeid was,
voelt zich gesterkt en verfrischt; al wat ernstig
keek, blikt vroolijk. En geen der toeschouwers of
hij geeft van zijn armoedje althans een halve
cent; hoeveel hem die ook waard is, hij vindt
zijn genot niet te duur gekocht. Schaamt u, gij
moppeaaars, gij die dien orgeldraaier straks in
uwe wijk voor bedelaar scholdt en hem een cent
beloofdet, als hij voorbijging. Die man is geen
bedelaar: hij brengt vroolijkheid en levenslust
onder de volksklassen. Moogt gij u op hetzelfde
beroemen ?
In het panem et circenses" der oude Romeinen
ligt een diepere beteekenis, die ook thans nog van
actueel belang is. Het volk hoort nog te weinig
muziek. Eenige concerten in 't Oranjepark naast
die op 'tLucas Bolwerk zouden in een behoefte
voorzien, zij het ook, dat slechts een klein corps
of een orgel in de muziek voorzag. En laat mij
hier dan tevens bijvoegen, dat het volk ook te
weinig danst. Men schudt ongeloovig het hoofd
en is bang voor de fatsoenlijkheid V Maar niet cün,
die ooit een volksbal bijwoonde in een stad met
gelijke bevolking als de Utrechtscho, niet n
ten zij hij daar kwam in zijn kwaliteit van afge
scheiden dominee zal vreezen daarmee ook ten
onzent een proef te nemen.
Hoe men echter ook over den dans oordeele,
aan den zin voor muziek dient men tegemoet te
komen. Teun zei het met het volste recht: 't volk
wil op z'n tijd zijn orgel!
HEIS,
Kunst en Letteren.
DE VLAAMSCHE FEESTEN TE BRUGGE.
Op 11 Juli is in de oude stille stad Brugge
met groote levendigheid de 585ste verjaardag van
den Slag dor gouden sporen" gevierd, en het
monument, door do Breidel-commissie voor de
beide volkshelden Breidel en De Conïnck opge
richt, onthuld.
Geheel Vlaanderen was naar Brugge opgekomen
om de plechtigheid bij te wonen, de geestdrift
was onbeschrijfelijk, 's Namiddags hadden zich al
de vereenigingen van Brugge aan het aardig
Gothisch station verzameld, om de gasten op te wach
ten en hen in plechtigen optocht naar het feest
terrein te geleiden. De stoet bestond uit een
tweehonderd-tal vereenigingen, ieder met hare
banier; de wapens der Vlaamsche steden, vaak
ook de oude Vlaamsche cos turnen waren verte
genwoordigd.
De doelens lieten zich door hun nar vergezellen,
die in harlekijnspak, met dwarsfluit en trommel
allerlei snakerijen uithaalde. De talrijkste groep
was die van het Willemsfonds, waarvan niet min
der dan veertig afdeelingen vertegenwoordigd waren.
Ook de Vlaamsche studenten waren met banieren
en muziek verschenen; zij konden er trotsch op
zijn, dat uit hun midden een aantal van de jonge
strijders zijn voortgekomen, die nu de Vlaamsche
taal, geschiedenis en wetenschap tot eer strekken.
De muziek voor het feest vormden meest Vlaam
sche liederen, het meerendeel voor dit feest ge
componeerd. Op het groote plein, op eene tribune,
tegenover hot standbeeld, hield de advokaat
Coppieters 't Walland de feestrede; daarna viol
het omhulsel van het beeld. Op een hoog Gothisch
voetstuk met zijtorentjes in vestingstijl verrijst de
hooge gestalte van Jan Breidel in ridderlijke
wapenrusting, het hootd fier opgeheven; aan zijne
voeten ligt de Fransche oriflamme. Naast hem
staat de bedachtzame Pieter de Coninc, in hot
lange kleed van den raadsheer, de vrijheidsbrieven
van die van Brugge in de hand houdend. Het kunst
werk is van den (jentschen beeldhouwer De Vigne
en wordt algemeen als het meesterstuk van den
uitstekenden kunstenaar erkend. Het voetstuk is
van grijs graniet, naar het ontwerp van den archi
tect Delacencerie te Brugge. De staat, de pro
vincie en de stad hebben aan do particuliere bij
dragen zooveel toegevoegd, dat do 120,000 francs,
voor het monument benoodigd, bijeengebracht
werden.
Toen het gordijn gevallen was, gaven
bazuinblazers van de stadstoron een lied aan, Vlaan
deren" van Richard Hol, waarvan de eenvoudige
verhevene melodie door al de muziekcorpsen en
de aanschouwere werd medegespeeld en gezongen.
Het maakte een machtigen indruk, toen het lied,
onder leiding van Peter Benoit, door zooveel dui
zenden gezongen werd. Het werd gevolgd door
het Wilhelmus" en Benoit's lied der Vlamingen".
Het beroemde klokkenspel van Brugge,
waartusschen do overwinningsklok zich mengde, besloot
de feestviering op straat. Een banket volgde,
waarbij prof. Julius Sabbe, die sedert tien jaar
secretaris der Breidel-commissie is, eene rede hield,
en Coppieters aan alle vereenigingen een herinne
ringsmedaille aanbood. Sabbe werd op de schou
ders rondgedragen: Sabbe, dat is de Breidel
commissie," zeide men.
's Avonds had een optocht bij fakkellicht plaats,
het monument werd electrisch verlicht, en de
Vlaamsche liederen weerklonken den geheelen nacht.
Eenigszins zonderling is de beschouwing van
eenige Duitsche bladen over deze feestelijkheid.
Zij zien er, in plaats van een Vlaamsen, onafhan
kelijk nationaal streven, niets dan eene aansluiting
bij Duitschland in. De correspondent der Kölnische
deelt mede, dat de Wacht am Rhein gezongen
werd, en zegt in een ander gedeelte: Danstaat
er tusschen twee redevoeringen weder een op, en
draagt de liederen der voorvaderen voor, zoo
urDuitsch, alsof het t'huis was".
In deze beschouwingen wordt geheel vergeten,
dat de Vlaamsche landen, in de tijden toen deze
liederen en dat volksbewustzijn ontstonden,
rijke machtige staten waren, met bloeiende
koopsteden en uitgestrekte handelsbetrekkingen,
met dichters en musici en kunstenaars van groote
beteekenis, en in beschaving en rang op het
wereldtooneel ver boven hunne oostelijke naburen
verheven. Wanneer Vlaanderen aan zijn grootheiden
zijn volksbestaan in die dagen denkt, kan daarbij de
vergelijking met ur-Duitsch"niet zeer streelend zijn.
EMERICH MADACH.
1822?1864.
Dezer dagen werd voor vele beschaafde Neder
landers de naam van den Hongaarschen dichter
Emerich Madach waarschijnlijk het eerst genoemd.
De ontdekking van dien dichter en van zijn
meesterstuk: Az ember tragédidja, (De tragedie van
den mensch) is een letterkundig feit. dat volkomen
terecht door zeer bevoegde stemmen met warmte
wordt geprezen 1). De eer der ontdekking komt
toe aan A. S. C. Wallis, aan wie, na den dood
van Mevrouw Bosboom?Toussaint, de titel van
Nederlands eerste romancière zonder eenige aar
zeling mag worden toegekend.
De geoefende smaak van onze Wallis kwam
Emerich Madach en zijne Tragedie van den Mensch
op het spoor. Zij aarzelde geen oogenblik en
ondernam een reuzenwerk: Hongaarsch leeren en
Madach vertalen. De philologen wijzen er met
nadruk op, dat de studie van het Hongaarsch
een uiterst moeilijk werk is, omdat deze taal niet
tot de groote familie der Indo-Germaansche
talen behoort, waarvan een welopgevoed Neder
lander minstens een viertal behoort te kennen.
Het Hongaarsch is van Turenischen bloede, uit
de steppen van Hoog-Aziënaar Europa gekomen
in de vijfde eeuw. Eene taal als deze, zon
der buigingsvormen, alleen agglutineerond, aan
te leeren schijnt mij een heldenfeit. Te
meer, omdat louter liefde voor een uiterst schoon,
maar in Nederland bijna geheel onbekend, kunst
werk er de drijfveer van was.
Dat Wallis van vurige genegenheid blaakte
voor het dramatisch gedicht van Emerich Madach
staaft hare Inleiding. Ter eere van onze
Nederlandsche dichteres mag gezegd worden, dat dit
opstel in proza nog meer boeit, daa het overi
gens zeer ongemeene, zeer dichterlijke drama van
den Hongaar. Wallis geeft eone schets van
Madach's levensstrijd. Madach zelf allegoriseert
den strijd des levens door de dramatische schil
dering van verschillende historische groepen, die
allen eene enkele hoofdgedachte herhalen. Wallis
bekoort, omdat zij uit hot volle menschenleven
den pijnlijken kamp van een geniaal dichter koos,
omdat, zonder deze voorbereiding De Tragedie
van den mensch menigeen nauwelijks zou hebben
kunnen ontroeren.
De Hongaarsche dichter heeft een kort leven
vol lijden en teleurstelling geleefd. Van adellijken
bloede, ziekelijk van zijne jeugd af, schuw en in
zichzelven teruggetrokken, werd deze man der
smart alleen door de zeldzame liefde eener moe
der voor wanhoop en geestesverbijstering bewaard.
Zijn huwelijk met eene wonderschoone, maar
lichtzinnige vrouw zou hom aanvankelijk eene
vertroosting schijnen. Weldra kwamen de rampen.
In den vrijheidsoorlog van 1848, toen de Hon
garen onder Kossuth streden, moest hij door
zware ziekte verhinderd, toezien dat zijne
landgenooten de schoonste lauweren plukten. Daarop
volgde het verraad van Gérgey en de pijnlijkste
vernedering der diep rampzalige Hongaren.
Madach beschermde een landgenoot, die dnor
Oostenrijk vervolgd werd wegens deelneming in
den opstand, en gaf hom eene schuilplaats in
zijne woning. Dit werd verraden aan de regeering,
die Madach tot een jaar gevangenschap ver
oordeelde. Toen hij in zijne woning terugkeerde,
was zijne aangebeden vrouw met een minnaar ge
vlucht. Op nieuw zoekt hij troost bij zijne voor
treffelijke moeder, Maria Majthényi, die ook de
opvoedster zijner kinderen wordt. Als Hongaar diep
vernederd door de schande van zijn vaderland,
als man onherstelbaar gegriefd door het verraad
eener eerlooze vrouw, sleepte hij heel zijn leven
zwijgend de zware keten der ongeneeslijke neer
slachtigheid met zich voort.
In deze stemming heeft hij De Tragedie van
den Mensch geschreven. De som van al het histo
rische lijden der menschheid, vermenigvuldigend met
het knagend leed, dat hem naar een ontijdig graf
zou slepen en dit alles to zaam als stof voor een
dramatisch kunstwerk kiezend, sloeg hij de hand
aan het werk -*- de beste afleiding in zijne smart.
De mensch zich pijnigend met de vraag, waarom
werd ik tot lijden geboren, de mensch-Faust van
Marlowe en Goethe, de mensch-Manfred van Byron,
de mensch-twijfelaar en zelfkweller, zoo moest de
held zijn, wiens Tragedie de sombere Madach zou
verhalen.
In 18G1 als lid der volksvertegenwoordiging naar
Buda-Pest geroepen, werd hij een beroemd man
na de uitgave van zijn meesterstuk.
Meesterstuk inderdaad! Madach was door
do smart voorbereid tot de overweging van die
vragen, welke de allerbelangrijkste problemen der
menschheid, do grootste raadselen dezer wereld aan
roeren. Het nooit rustend verlangen der mensch
heid om meer te weten, om antwoord te ontvangen
op het waarom? en hot wuurliecn? in beeld te
brengen, is geenszins het werk van een
middelmatigen geest. Do Hongaarsche dichter begint bij