De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 17 juli pagina 4

17 juli 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 525 1. }«ehepping der wereld en kiest Adam als den mensch, die in vele andere menschworsteeds strevend naar oplossing van de groote des levens, tot in de verste toekomst teleurstellingen ondervindt, maar aan het slot een, woord van de(n) Heer: ,0e zeg u: mensch, blgf strijden en vertrouw!" vortwyfeling wordt bewaard. *St Adam staat tevens in vele menschworeeuwige vrouw, Eva, en tusschen beiden ie van de boosheid, Lucifer. De grond st drama, door deze trits gespeeld, wordt in het Paradijs. Na den val ziet Adam, dat te vergeefs van de vruchten des verboden heeft gegeten. Lucifer zal woord houden. doet een tooverslaap nederdalen over Adam Sva. Zij zullen weten wat er van den mensch de toekomst worden zal. Nu vertoont zich de Sfefeldgeschiedenis als in vogelvlucht voor hunne Adam ziet zichzelven als Pharao, als tiades, als den Romeinsehen viveur Sergiolus, Tancred, als Kepler, als Danton, als grijsaard het hedendaagsche Londen, als oen Phalan.6r in de verre toekomst, als de reiziger, die veertig eeuwen ontwaart, dat de zon geene meer geeft, en dat de mensch tot de der Eskimoos is teruggezonken. sr eindigt de tooverslaap. Adam wil in waneen einde aan zijn leven maken, maar Eva _ ;t hem, dat z\j moeder zal worden. Hij buigt knie voor ,,de(n) Heer", die hem verschijnt verderen strijd aanmoedigt. Dat hier naar iets zeer groots gestreefd werd, onmiddellijk in het oog. Dat de zwaar gebijna hopelooze dichter geene zonnige, ilijke tafereelen schildert, is licht verDat hij een bijzonderen aanleg heeft, de schaduwzijden van alles, historische men en historische feiten met ongemeene geestiht te doen uitkomen, behoeft niet verzekerd worden. De menschheid, als Promethews, lij;dend, naar verlossing uitziende, deze tragische tj,toestand wijsgeerig toegelicht in eene reeks van -historische tafereelen ziedaar de hoofdgedachte van de Tragedie der menschheid. Dat de Hongaren op zulk een meesterstuk fier .?z\jn, dat zij voor hunne lettergeschiedenis den eer'"! hied van Europa vragen, ik zal de laatste zijn om "het te laken. Mag men uit Nederlandsch oogpunt 'echter eenig oordeel wagen, dan zou ik voor mij eenig bezwaar hebben tegen de historische voor stelling van den dichter. Bij eene zoo grootsche wjjsgeerige opvatting der stof moeten de histo rische bijzonderheden, moet de historische nauw keurigheid lijden. Met een enkel voorbeeld poog ik dit te bewijzen, zonder daarom in het minst iets terug te nemen van den lof aan dit Hongaarsch kunstwerk geschonken. Wanneer Danton optreedt bij het schavot, geeft hjj onmiddellijk den indruk, geen historisch maar een conventioneel persoon te zijn. Nu geldt het niet, dat men hierbij herinnere, Danton is slechts een beeld in den droom van Kepler. Het gehé«le .stuk is in den vorm van droomen voor gesteld doch de dichter wil de droombeelden mflt historische trouw uitwerken als bij Miltiades, Sergiolus en Tancred. Danton is hier niet de historische Danton. Hij redt een.edelman het . leven, om zijne liefde aan de zuster van dezen te bewijzen. Hij zegt: BJJ al dit bloed, kwelt mij mijn eenzaamheid, En 't droef besef, hoe ook ik kon beminnen .'" Deze woorden kunnen moeilijk in den mond TAn den waren Danton gelegd worden. Men is tegenwoordig goed op de hoogte van zijn leven. Er z\jn onderscheiden studiën over hem versche nen, waarvan ik hier noem : lo. Danton Documents authentiques pour servir a l'Hütoire de la Révolution Frangaise par ALFBED BOTOEAHD," Bruxelles, 1861. 2o. euwes de Danton, par VEHMOREL. Pa ris, 1867. 3o. Danton mémoire sur sa vie privée appuy de pièces justificatives par Ie Dr. ROBINET." Pa ris 1865. 4o. Le Proces des Dantonistes d'après les documents, précédéd'une introduction historique par Ie Dr. ROBINET, Paris, 1879. 5o. Danton par G. LENNOX, Paris, 1878. Ujt de lezing dezer werken blijkt het duide lijk, "dat Danton in 1793 niet kon klagen over zjjne eenzaamheid. Hy is tweemaal getrouwd ge weest. Zyne eerste vrouw heette Antoinette, Gabrielle Charpentier, dochter van Francais, Jeröme Charpentier, controleur des fermes et propriétaire du Caféde l'École" te Parijs. Zij bracht hem 20,000 francs ten huwelijk. Deze stierf en Danton trad in September 1793 voor de tweede maal in het huwelijk met een zestien jarig meisje, Louise Gely, dochter van een konings? gezinde en catholieke familie. Dat hij zijn echt door een niet beëedigd priester, den abb Keravénan deed inzegenen heeft hem veel kwaads berokkend. De Danton van Madach komt met dezen historischen Danton maar weinig overeen. ' Men doet beter het er voor te houden, dat de Hongaarsche dichter, geheel bezield door de groote hoofdgedachte van zijn kunstwerk, Danton eenvoudig nam als vertegenwoordiger van het schrikbewind, zonder te vragen of hij dit ooit geweest zij, en zoo ja, zonder zich aan de beide huwelijken van Danton te kreunen, wanneer hij hem doet spreken van zijne kwellende een zaamheid." Mij gaat het vitten slecht af. Ik wil dus, ondanks het gezegde, liever eindigen met de verzekering dat A. S. C. Wallis onzer Letter kunde een belangrijken dienst heeft bewezen, toen zij het ontzaglijk moeilijk werk eener ver tolking uit het Hongaarsch op zich nam, en dat onze ontwikkelde lezerswereld zich niet bekla gen zal, zoo z\j eeuige uren van ernstige over denking aan dit kunstgewrocht wil wijden. DB. JAN TEN BRINK. 1) Prof. Dr. H. E. Moltzer. De tragedie van den Mensch. Utrechtsche Courant van 9 Juli 1887 en Dr. D. C. Nfjhoff, Een nieuw kunstwerk van A S C. Wallis in het Vaderland van 10 en 11 Juli 1887. VIOTOR HUGO'S NOTITIEBOEKJES. Er stond geschreven, dat die man ons altoos verrassingen bezorgen zou", zegt Edmond Schérer in een artikel over de nieuwe uitgave, Victor Hugo's Choses vues. Gedurende zijn leven heeft hij niet opgehouden ons te verbazen door het aantal en de verscheidenheid zijner vervormingen, en nu komt er onder uit de kist, waarin zijn onuitgegeven werken berusten, een boekdeel, even onverwacht als een dergenen die eraan vooraf gingen" Het deel CJioses vues is geen kunstwerk, zelfs niet als schets of als schema van een boek; het is eene verzameling genomen uit Victor Hugo's notitieboekjes, beschrijvingen van het oogenblik, bladen uit een dagboek. De executeurs-testamen tair van Victor Hugo hebben, waarschijnlijk niet zonder bedoeling, het zwijgen bewaard omtrent allerlei omstandigheden, die men gaarne weten zou. Uit Victor Hugo's Littérattire et philosophie mêlées weet men, dat Victor Hugo een dagboek hield van zijn denkbeelden; deed hij het ook van de gebeurtenissen die hij bijwoonde? Is er een groote verzameling, waaruit deze fragmenten ge nomen zijn? Is het een bloemlezing, en een defitieve? Zullen er nog meer deelen verschijnen? Dit alles bleef nog onbeantwoord. Maar zooals het is, is het toch allerinteressantst. Veel wat in Hugo hindert, zijn phrases en gemaniereerdheid, ontbreekt hier, omdat hij zich geen publiek voorstelde; en daarom is het des te be wonderenswaardiger en treffender als hij stukken geeft, die inderdaad litteratuur zijn. Een uitmun tend fragment bijvoorbeeld zijn de opmerkingen over een feest, in 1847 door den hertog de Montpensier gegeven. Victor Hugo bende de massa's, hij zag en dacht na; de juistheid, gematigdheid en kracht van dit fragment zijn treffend. Hij schrijft: Monsieur do Montpensier heeft 250,000 francs besteed, en aanleiding gegeven tot het besteden van een millioen. Dat zijn dus in dezen tijd van ellende 1.250.000 francs, die in omloop gebracht zijn ten voordeele van het volk; men zou dan zeggen, dat hot tevreden moest zijn. Toch niet. Do weelde is eene behoefte voor groote staten en groote beschavingstijdperken, toch zijn er uren waarop het volk haar niet zien moet. Als men het volk de weelde toont in dagen van gebrek en neerslachtigheid, dan slaat zijn geest, een kindergeest, plotseling een reeks van trappen over; het redeneert dan niet, dat die weelde het doet leven, dat die weelde het nuttig is en noodig; het bepeinst alleen dat het lijdt en dat het lieden ziet die genieten; het vraagt zich af waarom het dat alles ook niet heeft, het beschouwt al die dingen niet met zijn armoede, die werk en dus rijke menschen noodig heeft, maar met zijn afgunst. Men meent, dat het daaruit zal afleiden: welnu, dat moet mij verscheidene weken loon en goede dagloonen ge ven. Neen, het wil nu ook, niat werk, niet loon, maar vrijen tijd, vermaken, rijtuigen, paarden, lakeien, hertoginnen. Het vraagt niet om brood. maar om weelde. Het strekt de bevende hand uit naar de schitterende werkelijkheden, die .als bet ze aanraakte, slechts schaduwen zouden zijn. Den dag, waarop aller ellende den rijkdom van eenigen aangrijpt, wordt het nacht en er is niets meer, voor niemand iets. Dit is een gevaarlijk oogenblik Wanneer de menigte de rijken be schouwt met die oogen, dan zijn er geen gedach ten in al die hersens, maar gebeurtenissen." Er zijn echter in de Choses vues tooneelen van geheel anderen aard, geestige trekjes, toetsjes van kleur, korte opmerkingen, anocdoten, ondeu gende verhaaltjes. Men kent Victor Hugo als genie," zegt Philippe Gille, men kende hem niet als parisien, als geestig man; het is geheel eene openbaring." Na een lang artikel over Talleyrand vindt men: En nu, eergisteren 17 Mei 18'38, is die man ge storven. Er zijn geneesheeren gekomen en zij heb ben zijn lijk gebalsemd. Daartoe hebben zij, op de wijze der Egyptenaren, de ingewanden uit den buik gehaald en de hersenen uit den schedel. Toen alles verricht was en zij den prins de Tal leyrand tot een mummie gemaakt hadden, en deze mummie in een doodkist met wit satijn bekleed gespijkerd, zijn zij heengegaan, de hersenen op de tafel latend, die hersenen, die zooveel gedacht hadden, zooveel menschen bezield, zooveel stellin gen opgetrokken, twee revolutiën geleid, twintig koningen misleid, de wereld in bedwang gehou den. Toen de geneesheeron weg waren, is er een knecht binnengekomen en zag wat zij hadden overgelaten. Kijk, dat hebben zij vergeten! Wat er mede te beginnen? Toen bedacht hij, dat er een riool in de straat was, hij is heengegaan en heeft de hersenen in het riool geworpen. Finis remm." De beschrijving van Napoleons begrafenis was zeker bestemd om er later gebruik van te maken; er is wel wat van Victor's publieken stijl in. De garde nationale te paard verschijnt. Gejouw onder de gemeente. Toch reed zij goed in orde, maar het is een troep zonder roem; dat geeft een zwarte plek in zulk een stoet. Er wordt ge lachen. Ik hoor zeggen: Kijk wat een dikke ko lonel! Wat houdt hij zijn sabel gek! Wie is dat? Montalivet." Plotseling verandert de toon: Eensklaps dreunt het kanon van drie verschil lende punten van don horizon. Dit drievoudig geluid, tegelijk, omsluit het oor in een ontzagwekkenden, trotschcn driehoek. Trommels roffelen in de verte. De keizerlijke lijkwagen verschijnt. De zon. tot nu toe in de wolken verscholen, brak tegelijk door. Het lichteffect is prachtig. In de verte ziet men, in den damp en de zon, op den grijzen en zonnigen achtergrond van de boomen der Champs Elysées, tusschen de groote witte standbeelden door, die spookachtig verrij zen, langzaam een soort van berg van goud zich voortbewegen. Men ondorscheidt er nog niets van dan een soort van lichtend geflikker, dat op de geheele oppervlakte van den wagen nu eens een ster, dan een bliksemflits doet schitteren. Een onmetelijk gedruisch omringt die verschijning, het is alsof die wagen de toejuiching der geheele stad na zich sleept, zooals een fakkel zijn rook. Op het oogenblik dat hij den hoek van de Ave nue de l'Esplanade omslaat, blijft de wagen eenige oogenblikken toeven voor een standbeeld, dat op den hoek van de Avenue en de kade staat. Later bemerkte ik dat het het standbeeld van maarschalk Ney was. Op het oogenblik dat de lijkwagen met den katafalk verscheen, was het half' twee." En later deze bijzonderheid: Mannen van het volk gaan voorbij en zingen: Vive mon grand Napoléon! Vive mon vieux Na poléon l" Kooplieden loopen door de menigte, roe pend: Tabak en sigaren! Anderen bieden aan de voorbijgangers een warm, dampend vocht aan, uit een koperen theeketel, in den vorm van een urn en met krip omsluierd". Victor Hugo is in dien tijd overal bij; men vindt hem in het huis van den kruidenier, waar de hertog van Orléans sterft, later bij Louis Phi lippe, die zich zeer gemeenzaam met hem onder hield, Koning Louis Philippe zeide dezer dagen tot mij: ??Ik ben maar eens in mijn leven verliefd ge weest. En op wie, Sire V Op Madame de Gonlis. Uwe gouvernante? De koning lachte, en hernam: Zooals ge zegt. En een strenge gouvernante. Zij heeft mijn zuster en mij :met gruwzaamheid opgevoed, 's Morgens om zes uur op, zoowel 's zomers als 's winters; gevoed met melk, brood en gebraden vleesch; nooit eenige lekkernij, nooit suikergoed; enkel werk en nooit eenig pleizier. Zij heeft mij geleerd, op de planken te slapen. Zij liet mij voor uitspanning allerlei handenarbeid leeren; ik ken allerlei ambachten, tot dat van chirurgijn toe. Ik kan iemand aderlaten, ik ben kastenmaker, stalknecht, metselaar en smid. Zij was stelselmatig en onverbiddelijk. Toen ik nog klein was, was ik bang voor haar; ik was zwak, traag en laf. Ik was bang voor muizen; wat ik aan moed bezit, heb ik haar te danken. Toen ik grooter werd, begon ik te bemerken, dat zij zoo mooi was. Ik wist niet wat mij in hare nabyheid beving. Ik was verliefd, maar ik had er geen denkbeeld van. Zij, die er verstand van had, begreep en raadde het terstond. Zij be handelde mij toen wreedaardig. Het was in den tijd dat Mirabeau haar minnaar was. Zij zeide telkens: Maar, monsieur do Chartrcs, lanqre slungel die je bent. wat heb je me nog telkens aan mijn rokken te trekken. Zij was toen zesendertig jaar, ik zeventien." Allerlei personen uit Victor Hugo's lang leven passeeren hier de revue, meestal met een paar trekken geteekend, Alfred de Vigny, een blonde met een kop als een vogel," Viennet, gezichten trekkend," Ingres, die niet hooger dan met de kin boven tafel kwam, zoodat zijn groote witte das en zijn kommandeurslint uit het tafellaken schenen te verrijzen", en honderd anderen; de begrafenis van Mlle. Mars, een gesprek met Béranger over de populariteit, het sterfbed van Balzac, en dit merkwaardige stukje, echt Victor Hugo, een bezoek, in 18-10 bij een schrijnwerker gebracht: De man deed mij allerlei zalen doorgaan vol meubelen, mahonie- en eikenhout, waaronder ik gothische stoelen, sécrétaires met randen, tafels met gedraaide pooten, en vooral oen echte oude Renaissance-kast opmerkte, met marmer en paarle moer ingelegd, prachtig en geheel vervallen; hij bracht mij toen in een groote werkplaats, vol leven. haast en gedrnisch, waar een twintigtal werklie den bezig waren. In een hoek van de werkplaats had ik een groote kist opgemerkt van zwart ebbenhout, ongeveer acht voet lang en drie breed, met dikke koperen handvatsels aan de uiteinden. Ik trad naderbij Dat is juist wat ik u wilde laten zien," zeide de patroon. Die zwarte kist was de lijkkist van den keizer. Ik had haar des tijds gezien, ik zag haar nu weer. Ik had haar toen ledig, hol, wijd open gezien; nu zag ik haar gevuld, bewoond door een grootsche herinnering en voor altijd gesloten. Ik herinnerde mij toen, dat ik destijds het bin nenste lang bekeken had. Vooral trof mijn oog een witachtige ader in de plank ebbenhout. die den linkerzijwand vormt, en ik dacht: binnen eenige maanden zal hot deksel op deze kist ge schroefd zijn, en mijn oogen zullen misschien reeds drie of vierduizend jaar gesloten zijn, voordat het aan andere menschenoogen gegeven is, te zien wat ik thans zie, het binnenste van Napoleons lijkkist." Men ziet dat Victor Hugo, evenals Alphonse Daudet, zijne petits papiers had, waarop hij noteerde, ook zonder te weten of het geziene hem later te pas zou komen. Groot is de nieuwsgierigheid naar een nieuwe verzameling Choses mies, want het zou verwonderlijk zijn, indien Hugo de goede gewoonte van het opmerken en noteeren in later tijd niet had volgehouden of hervat. VARIA. Bismarck en Carlyle. In het nieuwe werk van J. A. Froudc Het leven van Thomas Carlyle," vindt men den volgenden brief van Bismarck aan Carlyle: Berlijn, 2 December 1875. Hooggeachte Hoer! Uw tachtigste geboortedag is ook voor Duitschland een feest, en ik ben zoo vrij u dit in mijn moedertaal te schrijven. Even als gij Schiller big uwe landgeriooten hebt bekend gemaakt, zoo hebt gij onzen grooton, Pruisischen koning in zijn volle kracht en als levend weten te teckenen. Hetgeen gij jaren geleden van den heroischen dichter beweordet, dat hij verplicht was om altijd der waarheid getrouw te blijven, dit voor schrift hebt gijzelf steeds weten te betrachten. Maar gelukker dan zij, over wie gij toen gespro ken hebt. kunt gij u nog verheugen over uw eigen scheppingen, on hebt gij nog kracht tot meerderen arbeid. God geve dat gij die nog vele jaren moogt behouden. Ontvang met mijn hartelijke gelukwenschen de verzekering mijner oprechte hoog achting. (get.) VORST VAN BISMARCK. Ziehier Carlyle's antwoord : Sir! Zaterdag ochtend op mijn tachtigsten ver jaardag, waarschijnlijk mijn laatste, (Carlyle leefde nog tot 1881) werd ik door een brief vereerd, die de merkwaardigste, de minst ver wachte en de aangenaamste was van alle welke ik dien dag ontving. Hot was de verstandige, vriendelijke, oprechte brief, dien gij zoo goed waart m\j te schreven. Ik was er niet weinig door verrast en las hem met het grootste genoe gen. Vergun mij u te zeggen, dat de eer welke mrj tebeurt viel hoog door mij wordt geschat, en dat hij mij steeds een aangename blijvende herinnering zal zijn, gedurende de weinige dagen, die mij nog te leven overblijven. Uw oordeel over mijn geschiedenis van uw grooten koning Frederik is het vleiendste dat mij tot nog toe onder de oogen kwam, en uit den mond van zulk een man heb ik alle reden er trotsch op te zijn. Ik dank u van harte en oprecht voor uw vriendelijkheid, en ik wensch u op mijn beurt alle mogelijke geluk en voorspoed op uw loopbaan, waarin gij reeds zooveel grootsch en edels hebt verricht. Moge God u nog vele jaren levens schenken en de kracht om in uw edelaardig streven te volharden en aan alle stor men het hoofd te kunnen bieden. Met de meeste hoogachting blijf ik uw onderdanige en dienstw. dienaar Th Carlylo. De Directie van schoone kunsten in Parijs heeft nu de vier verschillende plannen voor den herbouw der Opéra-Comique in behandeling. Het eerste ontwerp, de Opéra-Comique op dezelfde plaats weder op te richten, zou viermillioon francs vor deren. Volgens het tweede zouden voor het nieuwe gebouw de huizen die op den boulevard des Italiens aan de Opéra-Comique grenzen, worden aange kocht. Het derde plan wijst op de voormalige Salie Ventadour", waar vroeger de Italiaansche Opera was en Vaar zich nu een minder muzikale Credietvereeniging bevindt. Die vereeniging vraagt acht millioen, behalve nog een millioen voor ver zekering en bovendien het op drie millioen ge schatte terrein van de afgebrande Opéra-Comique. Het vierde plan, dat het meest in aanmerking komt is, om het prachtige Edon"-theater te koopen en te verbouwen. Zoodra Spulier het on derzoek geëindigd heeft, zal hij het door hem gekozen plan aan den minister voorleggen. Prof. Terrien de Lacouperie heeft onlangs de laatste proeven van zijn werk: The languages of China bef ore the Chinese gecorrigeerd. Dit werk maakt deel uit van do door den president in het Londensch letterkundig genootschap in 1886 gehouden voordracht. Een resuméin de Fransche taal is verleden jaar het internationaal congres van Oriëntalisten te Weenen aangeboden en zeer gunstig ontvangen. In de laatste bijeenkomst van het letterkundig genootschap heeft prof. T. de Lacouperie een uittreksel aangeboden van den hoofdinhoud van het werk en gewezen op het belangrijke der reeds verkregen uitkomsten. Het zal afzonderlijk verschijnen in een deel van 150 pagina's. Sir Allen Young en niet Baron Nordenskjöld, zooals vermeld werd, zal waarschijnlijk tot com mandant worden benoemd van de Zuidpool-Expeditie, welke door de Australische koloniën wordt op touw gezet. Uit Londen schrijft men: In de zaal van Gray's Inn werd gisteren door de aldaar wonende jeugdige rechtsgeleerden het oud-Engelsch herdersspel: The Flowermask" opge voerd, zooals dit in het jaar 1614 voor Jacobus I werd vertoond. Vooral de Menuetten verwierven veel succes. De hertog en de hertogin van Connaught en de hertog en de hertogin van Teek woonden de voorstelling bij. De hoofdrollen wer den vervuld door de heoren A. Beckett, Lewis Coward en door Lady Cadogan. Over een mededeeling van geheimraad Curtius, onlangs gedaan in de zitting van het oud heidkundig genootschap te Berlijn, over de kost bare oude begraafplaatsen te Saida in Syri gevonden, de plek waar vroeger de oude Phoenicische stad Siden stond, schrijft men aan de Warte des Tempels" uit Jerusalem het volgende: De laatste in de tuinen aan do noordzijde der stad Sidon gedane opgraving heeft voor alle oud heidkundigen een schat opgeleverd, die niet alleen belangrijk door zijn ouderdom is, maar nog meer doordien hij den buitengewonon rijkdom en schoonheid der werken van het Phoenicische volk aan het licht brengt. Deze schat is een groote in de rots uitgehouwen grafkelder, die ongeveer 10 meters onder de oppervlakte der aartle ligt en in verscheidene afdeelingen is verdeeld. Hij werd bij het graven van een put toevallig ontdekt en door een gemaakten tunnel van manshoogte kan men dien nu bereiken. In dezen grafkelder staan 16 groote ongeveer twee meters hooge sarcophagcn in den vorm van Grieksche tempels vervaardigd. Zij zijn onvergelijkelijk schoon en volkomen zuiver van stijl, zoodat men mag onderstellen dat men hier oen begraafplaats van Phoenicische vorsten gevonden heeft. De sarcophagen zijn van het prachtigste Parisch marmer en zoo vlekkeloos van uitvoering, dat zij ontegenzeggelijk tot den bloeitijd der Grieksche kunst behooren. Om er een klein begrip van te krijgen, laten wij hier een beschrijving van een dezer sarcophagen volgen. De tempel welken de sarcophaag voorstelt, heeft aan twee kanten 12 Ionische zuilen, prachtig en smaakvol bewerkt. De vakken tusschen de zuilen bevatten en relief gebeeldhouwde, bevallige vrouwenfiguren, wier gelaat de diepste smart uitdrukt en die meester lijk behandeld zijn. Wat de versierselen aangaat mogen nog het stafvormig en ander lofwerk genoemd worden, die de bewondering van alle kunstken ners wegdragen. In dezen graf kelder ziet men dus tot welke hoogte de Grieksche kunst was opge voerd en tevens den zin voor pracht en weelde der Phoeniciërs, die er zich op dczo wijze van wisten te bedienen. Van edele metalen, goud of zilver was niets meer te vinden, hetgeen doet vermoeden dat deze graf kolders reeds in vroegere tijden ontdekt en geplunderd zijn Dit vermoe den wordt bevestigd, doordien al do deksels der sarcophagen er los op liggen. De sarcophagen zelven werden genoeg door hun kolossale zwaarte behoed. Om dezen gevonden schat voor alle schade te vrijwaren, wordt de ingang door eone Turksche wacht bewaakt, zoodat niemand er zonder verlof kan ingaan. De sarcophagcn zullen naar Consfantinopel worden vervoerd, om aldaar het oudheidkundig museum te verrijken, Men zegt, dat de Engelsche regeering voor een dezer sarco

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl