Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 525
1.
}«ehepping der wereld en kiest Adam als den
mensch, die in vele andere
menschworsteeds strevend naar oplossing van de groote
des levens, tot in de verste toekomst
teleurstellingen ondervindt, maar aan het slot
een, woord van de(n) Heer:
,0e zeg u: mensch, blgf strijden en vertrouw!"
vortwyfeling wordt bewaard.
*St Adam staat tevens in vele
menschworeeuwige vrouw, Eva, en tusschen beiden
ie van de boosheid, Lucifer. De grond
st drama, door deze trits gespeeld, wordt
in het Paradijs. Na den val ziet Adam, dat
te vergeefs van de vruchten des verboden
heeft gegeten. Lucifer zal woord houden.
doet een tooverslaap nederdalen over Adam
Sva. Zij zullen weten wat er van den mensch
de toekomst worden zal. Nu vertoont zich de
Sfefeldgeschiedenis als in vogelvlucht voor hunne
Adam ziet zichzelven als Pharao, als
tiades, als den Romeinsehen viveur Sergiolus,
Tancred, als Kepler, als Danton, als grijsaard
het hedendaagsche Londen, als oen
Phalan.6r in de verre toekomst, als de reiziger, die
veertig eeuwen ontwaart, dat de zon geene
meer geeft, en dat de mensch tot de
der Eskimoos is teruggezonken.
sr eindigt de tooverslaap. Adam wil in
waneen einde aan zijn leven maken, maar Eva
_ ;t hem, dat z\j moeder zal worden. Hij buigt
knie voor ,,de(n) Heer", die hem verschijnt
verderen strijd aanmoedigt.
Dat hier naar iets zeer groots gestreefd werd,
onmiddellijk in het oog. Dat de zwaar
gebijna hopelooze dichter geene zonnige,
ilijke tafereelen schildert, is licht
verDat hij een bijzonderen aanleg heeft,
de schaduwzijden van alles, historische men
en historische feiten met ongemeene
geestiht te doen uitkomen, behoeft niet verzekerd
worden. De menschheid, als Promethews,
lij;dend, naar verlossing uitziende, deze tragische
tj,toestand wijsgeerig toegelicht in eene reeks van
-historische tafereelen ziedaar de
hoofdgedachte van de Tragedie der menschheid.
Dat de Hongaren op zulk een meesterstuk fier
.?z\jn, dat zij voor hunne lettergeschiedenis den
eer'"! hied van Europa vragen, ik zal de laatste zijn om
"het te laken. Mag men uit Nederlandsch oogpunt
'echter eenig oordeel wagen, dan zou ik voor mij
eenig bezwaar hebben tegen de historische voor
stelling van den dichter. Bij eene zoo grootsche
wjjsgeerige opvatting der stof moeten de histo
rische bijzonderheden, moet de historische nauw
keurigheid lijden. Met een enkel voorbeeld poog
ik dit te bewijzen, zonder daarom in het minst
iets terug te nemen van den lof aan dit
Hongaarsch kunstwerk geschonken.
Wanneer Danton optreedt bij het schavot, geeft
hjj onmiddellijk den indruk, geen historisch
maar een conventioneel persoon te zijn. Nu geldt
het niet, dat men hierbij herinnere, Danton is
slechts een beeld in den droom van Kepler. Het
gehé«le .stuk is in den vorm van droomen voor
gesteld doch de dichter wil de droombeelden
mflt historische trouw uitwerken als bij Miltiades,
Sergiolus en Tancred. Danton is hier niet de
historische Danton. Hij redt een.edelman het
. leven, om zijne liefde aan de zuster van dezen
te bewijzen. Hij zegt:
BJJ al dit bloed, kwelt mij mijn eenzaamheid,
En 't droef besef, hoe ook ik kon beminnen .'"
Deze woorden kunnen moeilijk in den mond
TAn den waren Danton gelegd worden. Men is
tegenwoordig goed op de hoogte van zijn leven.
Er z\jn onderscheiden studiën over hem versche
nen, waarvan ik hier noem :
lo. Danton Documents authentiques pour
servir a l'Hütoire de la Révolution Frangaise
par ALFBED BOTOEAHD," Bruxelles, 1861.
2o. euwes de Danton, par VEHMOREL. Pa
ris, 1867.
3o. Danton mémoire sur sa vie privée appuy
de pièces justificatives par Ie Dr. ROBINET." Pa
ris 1865.
4o. Le Proces des Dantonistes d'après les
documents, précédéd'une introduction historique
par Ie Dr. ROBINET, Paris, 1879.
5o. Danton par G. LENNOX, Paris, 1878.
Ujt de lezing dezer werken blijkt het duide
lijk, "dat Danton in 1793 niet kon klagen over
zjjne eenzaamheid. Hy is tweemaal getrouwd ge
weest. Zyne eerste vrouw heette Antoinette,
Gabrielle Charpentier, dochter van Francais,
Jeröme Charpentier, controleur des fermes et
propriétaire du Caféde l'École" te Parijs. Zij
bracht hem 20,000 francs ten huwelijk. Deze
stierf en Danton trad in September 1793 voor
de tweede maal in het huwelijk met een zestien
jarig meisje, Louise Gely, dochter van een
konings? gezinde en catholieke familie. Dat hij zijn echt
door een niet beëedigd priester, den abb
Keravénan deed inzegenen heeft hem veel kwaads
berokkend.
De Danton van Madach komt met dezen
historischen Danton maar weinig overeen.
' Men doet beter het er voor te houden, dat de
Hongaarsche dichter, geheel bezield door de
groote hoofdgedachte van zijn kunstwerk, Danton
eenvoudig nam als vertegenwoordiger van het
schrikbewind, zonder te vragen of hij dit ooit
geweest zij, en zoo ja, zonder zich aan de beide
huwelijken van Danton te kreunen, wanneer hij
hem doet spreken van zijne kwellende een
zaamheid."
Mij gaat het vitten slecht af. Ik wil dus,
ondanks het gezegde, liever eindigen met de
verzekering dat A. S. C. Wallis onzer Letter
kunde een belangrijken dienst heeft bewezen,
toen zij het ontzaglijk moeilijk werk eener ver
tolking uit het Hongaarsch op zich nam, en dat
onze ontwikkelde lezerswereld zich niet bekla
gen zal, zoo z\j eeuige uren van ernstige over
denking aan dit kunstgewrocht wil wijden.
DB. JAN TEN BRINK.
1) Prof. Dr. H. E. Moltzer. De tragedie van
den Mensch. Utrechtsche Courant van 9 Juli 1887
en Dr. D. C. Nfjhoff, Een nieuw kunstwerk van
A S C. Wallis in het Vaderland van 10 en
11 Juli 1887.
VIOTOR HUGO'S NOTITIEBOEKJES.
Er stond geschreven, dat die man ons altoos
verrassingen bezorgen zou", zegt Edmond Schérer
in een artikel over de nieuwe uitgave, Victor
Hugo's Choses vues. Gedurende zijn leven heeft
hij niet opgehouden ons te verbazen door het
aantal en de verscheidenheid zijner vervormingen,
en nu komt er onder uit de kist, waarin zijn
onuitgegeven werken berusten, een boekdeel, even
onverwacht als een dergenen die eraan vooraf
gingen"
Het deel CJioses vues is geen kunstwerk, zelfs
niet als schets of als schema van een boek; het
is eene verzameling genomen uit Victor Hugo's
notitieboekjes, beschrijvingen van het oogenblik,
bladen uit een dagboek. De executeurs-testamen
tair van Victor Hugo hebben, waarschijnlijk niet
zonder bedoeling, het zwijgen bewaard omtrent
allerlei omstandigheden, die men gaarne weten
zou. Uit Victor Hugo's Littérattire et philosophie
mêlées weet men, dat Victor Hugo een dagboek
hield van zijn denkbeelden; deed hij het ook van
de gebeurtenissen die hij bijwoonde? Is er een
groote verzameling, waaruit deze fragmenten ge
nomen zijn? Is het een bloemlezing, en een
defitieve? Zullen er nog meer deelen verschijnen?
Dit alles bleef nog onbeantwoord.
Maar zooals het is, is het toch allerinteressantst.
Veel wat in Hugo hindert, zijn phrases en
gemaniereerdheid, ontbreekt hier, omdat hij zich geen
publiek voorstelde; en daarom is het des te be
wonderenswaardiger en treffender als hij stukken
geeft, die inderdaad litteratuur zijn. Een uitmun
tend fragment bijvoorbeeld zijn de opmerkingen
over een feest, in 1847 door den hertog de
Montpensier gegeven. Victor Hugo bende de massa's,
hij zag en dacht na; de juistheid, gematigdheid
en kracht van dit fragment zijn treffend. Hij
schrijft:
Monsieur do Montpensier heeft 250,000 francs
besteed, en aanleiding gegeven tot het besteden
van een millioen. Dat zijn dus in dezen tijd van
ellende 1.250.000 francs, die in omloop gebracht
zijn ten voordeele van het volk; men zou dan
zeggen, dat hot tevreden moest zijn. Toch niet.
Do weelde is eene behoefte voor groote staten en
groote beschavingstijdperken, toch zijn er uren
waarop het volk haar niet zien moet. Als men
het volk de weelde toont in dagen van gebrek en
neerslachtigheid, dan slaat zijn geest, een
kindergeest, plotseling een reeks van trappen over; het
redeneert dan niet, dat die weelde het doet leven,
dat die weelde het nuttig is en noodig; het
bepeinst alleen dat het lijdt en dat het lieden ziet
die genieten; het vraagt zich af waarom het dat alles
ook niet heeft, het beschouwt al die dingen niet met
zijn armoede, die werk en dus rijke menschen
noodig heeft, maar met zijn afgunst. Men meent,
dat het daaruit zal afleiden: welnu, dat moet mij
verscheidene weken loon en goede dagloonen ge
ven. Neen, het wil nu ook, niat werk, niet loon,
maar vrijen tijd, vermaken, rijtuigen, paarden,
lakeien, hertoginnen. Het vraagt niet om brood.
maar om weelde. Het strekt de bevende hand
uit naar de schitterende werkelijkheden, die .als
bet ze aanraakte, slechts schaduwen zouden zijn.
Den dag, waarop aller ellende den rijkdom van
eenigen aangrijpt, wordt het nacht en er is niets
meer, voor niemand iets. Dit is een gevaarlijk
oogenblik Wanneer de menigte de rijken be
schouwt met die oogen, dan zijn er geen gedach
ten in al die hersens, maar gebeurtenissen."
Er zijn echter in de Choses vues tooneelen van
geheel anderen aard, geestige trekjes, toetsjes
van kleur, korte opmerkingen, anocdoten, ondeu
gende verhaaltjes. Men kent Victor Hugo als
genie," zegt Philippe Gille, men kende hem niet
als parisien, als geestig man; het is geheel eene
openbaring."
Na een lang artikel over Talleyrand vindt men:
En nu, eergisteren 17 Mei 18'38, is die man ge
storven. Er zijn geneesheeren gekomen en zij heb
ben zijn lijk gebalsemd. Daartoe hebben zij, op
de wijze der Egyptenaren, de ingewanden uit den
buik gehaald en de hersenen uit den schedel.
Toen alles verricht was en zij den prins de Tal
leyrand tot een mummie gemaakt hadden, en deze
mummie in een doodkist met wit satijn bekleed
gespijkerd, zijn zij heengegaan, de hersenen op de
tafel latend, die hersenen, die zooveel gedacht
hadden, zooveel menschen bezield, zooveel stellin
gen opgetrokken, twee revolutiën geleid, twintig
koningen misleid, de wereld in bedwang gehou
den. Toen de geneesheeron weg waren, is er een
knecht binnengekomen en zag wat zij hadden
overgelaten. Kijk, dat hebben zij vergeten! Wat
er mede te beginnen? Toen bedacht hij, dat er
een riool in de straat was, hij is heengegaan en
heeft de hersenen in het riool geworpen. Finis
remm."
De beschrijving van Napoleons begrafenis was
zeker bestemd om er later gebruik van te maken;
er is wel wat van Victor's publieken stijl in.
De garde nationale te paard verschijnt. Gejouw
onder de gemeente. Toch reed zij goed in orde,
maar het is een troep zonder roem; dat geeft
een zwarte plek in zulk een stoet. Er wordt ge
lachen. Ik hoor zeggen: Kijk wat een dikke ko
lonel! Wat houdt hij zijn sabel gek! Wie is
dat? Montalivet."
Plotseling verandert de toon:
Eensklaps dreunt het kanon van drie verschil
lende punten van don horizon. Dit drievoudig
geluid, tegelijk, omsluit het oor in een
ontzagwekkenden, trotschcn driehoek. Trommels roffelen
in de verte.
De keizerlijke lijkwagen verschijnt.
De zon. tot nu toe in de wolken verscholen,
brak tegelijk door. Het lichteffect is prachtig.
In de verte ziet men, in den damp en de zon,
op den grijzen en zonnigen achtergrond van de
boomen der Champs Elysées, tusschen de groote
witte standbeelden door, die spookachtig verrij
zen, langzaam een soort van berg van goud zich
voortbewegen. Men ondorscheidt er nog niets van
dan een soort van lichtend geflikker, dat op de
geheele oppervlakte van den wagen nu eens een
ster, dan een bliksemflits doet schitteren. Een
onmetelijk gedruisch omringt die verschijning,
het is alsof die wagen de toejuiching der geheele
stad na zich sleept, zooals een fakkel zijn rook.
Op het oogenblik dat hij den hoek van de Ave
nue de l'Esplanade omslaat, blijft de wagen eenige
oogenblikken toeven voor een standbeeld, dat
op den hoek van de Avenue en de kade staat.
Later bemerkte ik dat het het standbeeld van
maarschalk Ney was.
Op het oogenblik dat de lijkwagen met den
katafalk verscheen, was het half' twee."
En later deze bijzonderheid:
Mannen van het volk gaan voorbij en zingen:
Vive mon grand Napoléon! Vive mon vieux Na
poléon l" Kooplieden loopen door de menigte, roe
pend: Tabak en sigaren! Anderen bieden aan de
voorbijgangers een warm, dampend vocht aan, uit
een koperen theeketel, in den vorm van een urn
en met krip omsluierd".
Victor Hugo is in dien tijd overal bij; men
vindt hem in het huis van den kruidenier, waar
de hertog van Orléans sterft, later bij Louis Phi
lippe, die zich zeer gemeenzaam met hem onder
hield,
Koning Louis Philippe zeide dezer dagen tot
mij:
??Ik ben maar eens in mijn leven verliefd ge
weest. En op wie, Sire V Op Madame de
Gonlis. Uwe gouvernante?
De koning lachte, en hernam:
Zooals ge zegt. En een strenge gouvernante.
Zij heeft mijn zuster en mij :met gruwzaamheid
opgevoed, 's Morgens om zes uur op, zoowel 's
zomers als 's winters; gevoed met melk, brood en
gebraden vleesch; nooit eenige lekkernij, nooit
suikergoed; enkel werk en nooit eenig pleizier.
Zij heeft mij geleerd, op de planken te slapen.
Zij liet mij voor uitspanning allerlei handenarbeid
leeren; ik ken allerlei ambachten, tot dat van
chirurgijn toe. Ik kan iemand aderlaten, ik ben
kastenmaker, stalknecht, metselaar en smid. Zij
was stelselmatig en onverbiddelijk. Toen ik nog
klein was, was ik bang voor haar; ik was zwak,
traag en laf. Ik was bang voor muizen; wat ik
aan moed bezit, heb ik haar te danken.
Toen ik grooter werd, begon ik te bemerken,
dat zij zoo mooi was. Ik wist niet wat mij in
hare nabyheid beving. Ik was verliefd, maar ik
had er geen denkbeeld van. Zij, die er verstand
van had, begreep en raadde het terstond. Zij be
handelde mij toen wreedaardig. Het was in den
tijd dat Mirabeau haar minnaar was. Zij zeide
telkens: Maar, monsieur do Chartrcs, lanqre slungel
die je bent. wat heb je me nog telkens aan mijn
rokken te trekken. Zij was toen zesendertig jaar,
ik zeventien."
Allerlei personen uit Victor Hugo's lang leven
passeeren hier de revue, meestal met een paar
trekken geteekend, Alfred de Vigny, een blonde
met een kop als een vogel," Viennet, gezichten
trekkend," Ingres, die niet hooger dan met de
kin boven tafel kwam, zoodat zijn groote witte
das en zijn kommandeurslint uit het tafellaken
schenen te verrijzen", en honderd anderen; de
begrafenis van Mlle. Mars, een gesprek met Béranger
over de populariteit, het sterfbed van Balzac, en
dit merkwaardige stukje, echt Victor Hugo, een
bezoek, in 18-10 bij een schrijnwerker gebracht:
De man deed mij allerlei zalen doorgaan vol
meubelen, mahonie- en eikenhout, waaronder ik
gothische stoelen, sécrétaires met randen, tafels
met gedraaide pooten, en vooral oen echte oude
Renaissance-kast opmerkte, met marmer en paarle
moer ingelegd, prachtig en geheel vervallen; hij
bracht mij toen in een groote werkplaats, vol leven.
haast en gedrnisch, waar een twintigtal werklie
den bezig waren. In een hoek van de werkplaats
had ik een groote kist opgemerkt van zwart
ebbenhout, ongeveer acht voet lang en drie breed, met
dikke koperen handvatsels aan de uiteinden. Ik
trad naderbij Dat is juist wat ik u wilde
laten zien," zeide de patroon. Die zwarte kist
was de lijkkist van den keizer. Ik had haar des
tijds gezien, ik zag haar nu weer. Ik had haar
toen ledig, hol, wijd open gezien; nu zag ik haar
gevuld, bewoond door een grootsche herinnering
en voor altijd gesloten.
Ik herinnerde mij toen, dat ik destijds het bin
nenste lang bekeken had. Vooral trof mijn oog
een witachtige ader in de plank ebbenhout. die
den linkerzijwand vormt, en ik dacht: binnen
eenige maanden zal hot deksel op deze kist ge
schroefd zijn, en mijn oogen zullen misschien reeds
drie of vierduizend jaar gesloten zijn, voordat het
aan andere menschenoogen gegeven is, te zien wat
ik thans zie, het binnenste van Napoleons lijkkist."
Men ziet dat Victor Hugo, evenals Alphonse
Daudet, zijne petits papiers had, waarop hij noteerde,
ook zonder te weten of het geziene hem later
te pas zou komen. Groot is de nieuwsgierigheid
naar een nieuwe verzameling Choses mies, want
het zou verwonderlijk zijn, indien Hugo de goede
gewoonte van het opmerken en noteeren in later
tijd niet had volgehouden of hervat.
VARIA.
Bismarck en Carlyle. In het nieuwe werk van
J. A. Froudc Het leven van Thomas Carlyle,"
vindt men den volgenden brief van Bismarck aan
Carlyle:
Berlijn, 2 December 1875.
Hooggeachte Hoer! Uw tachtigste geboortedag
is ook voor Duitschland een feest, en ik ben zoo
vrij u dit in mijn moedertaal te schrijven. Even
als gij Schiller big uwe landgeriooten hebt bekend
gemaakt, zoo hebt gij onzen grooton, Pruisischen
koning in zijn volle kracht en als levend weten
te teckenen. Hetgeen gij jaren geleden van den
heroischen dichter beweordet, dat hij verplicht was
om altijd der waarheid getrouw te blijven, dit voor
schrift hebt gijzelf steeds weten te betrachten.
Maar gelukker dan zij, over wie gij toen gespro
ken hebt. kunt gij u nog verheugen over uw eigen
scheppingen, on hebt gij nog kracht tot meerderen
arbeid. God geve dat gij die nog vele jaren moogt
behouden. Ontvang met mijn hartelijke
gelukwenschen de verzekering mijner oprechte hoog
achting.
(get.) VORST VAN BISMARCK.
Ziehier Carlyle's antwoord :
Sir! Zaterdag ochtend op mijn tachtigsten ver
jaardag, waarschijnlijk mijn laatste, (Carlyle leefde
nog tot 1881) werd ik door een brief
vereerd, die de merkwaardigste, de minst ver
wachte en de aangenaamste was van alle welke
ik dien dag ontving. Hot was de verstandige,
vriendelijke, oprechte brief, dien gij zoo goed
waart m\j te schreven. Ik was er niet weinig
door verrast en las hem met het grootste genoe
gen. Vergun mij u te zeggen, dat de eer welke mrj
tebeurt viel hoog door mij wordt geschat, en dat hij mij
steeds een aangename blijvende herinnering zal zijn,
gedurende de weinige dagen, die mij nog te leven
overblijven. Uw oordeel over mijn geschiedenis
van uw grooten koning Frederik is het vleiendste
dat mij tot nog toe onder de oogen kwam, en uit
den mond van zulk een man heb ik alle reden
er trotsch op te zijn. Ik dank u van harte en
oprecht voor uw vriendelijkheid, en ik wensch u
op mijn beurt alle mogelijke geluk en voorspoed
op uw loopbaan, waarin gij reeds zooveel grootsch
en edels hebt verricht. Moge God u nog vele
jaren levens schenken en de kracht om in uw
edelaardig streven te volharden en aan alle stor
men het hoofd te kunnen bieden. Met de meeste
hoogachting blijf ik uw onderdanige en dienstw.
dienaar Th Carlylo.
De Directie van schoone kunsten in Parijs heeft
nu de vier verschillende plannen voor den herbouw
der Opéra-Comique in behandeling. Het eerste
ontwerp, de Opéra-Comique op dezelfde plaats
weder op te richten, zou viermillioon francs vor
deren. Volgens het tweede zouden voor het nieuwe
gebouw de huizen die op den boulevard des Italiens
aan de Opéra-Comique grenzen, worden aange
kocht. Het derde plan wijst op de voormalige
Salie Ventadour", waar vroeger de Italiaansche
Opera was en Vaar zich nu een minder muzikale
Credietvereeniging bevindt. Die vereeniging vraagt
acht millioen, behalve nog een millioen voor ver
zekering en bovendien het op drie millioen ge
schatte terrein van de afgebrande Opéra-Comique.
Het vierde plan, dat het meest in aanmerking
komt is, om het prachtige Edon"-theater te
koopen en te verbouwen. Zoodra Spulier het on
derzoek geëindigd heeft, zal hij het door hem
gekozen plan aan den minister voorleggen.
Prof. Terrien de Lacouperie heeft onlangs de
laatste proeven van zijn werk: The languages of
China bef ore the Chinese gecorrigeerd. Dit werk
maakt deel uit van do door den president in
het Londensch letterkundig genootschap in 1886
gehouden voordracht. Een resuméin de Fransche
taal is verleden jaar het internationaal congres
van Oriëntalisten te Weenen aangeboden en zeer
gunstig ontvangen. In de laatste bijeenkomst van
het letterkundig genootschap heeft prof. T. de
Lacouperie een uittreksel aangeboden van den
hoofdinhoud van het werk en gewezen op het
belangrijke der reeds verkregen uitkomsten. Het
zal afzonderlijk verschijnen in een deel van 150
pagina's.
Sir Allen Young en niet Baron Nordenskjöld,
zooals vermeld werd, zal waarschijnlijk tot com
mandant worden benoemd van de
Zuidpool-Expeditie, welke door de Australische koloniën wordt
op touw gezet.
Uit Londen schrijft men:
In de zaal van Gray's Inn werd gisteren door
de aldaar wonende jeugdige rechtsgeleerden het
oud-Engelsch herdersspel: The Flowermask" opge
voerd, zooals dit in het jaar 1614 voor Jacobus I
werd vertoond. Vooral de Menuetten verwierven
veel succes. De hertog en de hertogin van
Connaught en de hertog en de hertogin van Teek
woonden de voorstelling bij. De hoofdrollen wer
den vervuld door de heoren A. Beckett, Lewis
Coward en door Lady Cadogan.
Over een mededeeling van geheimraad Curtius,
onlangs gedaan in de zitting van het oud
heidkundig genootschap te Berlijn, over de kost
bare oude begraafplaatsen te Saida in Syri
gevonden, de plek waar vroeger de oude
Phoenicische stad Siden stond, schrijft men aan de
Warte des Tempels" uit Jerusalem het volgende:
De laatste in de tuinen aan do noordzijde der
stad Sidon gedane opgraving heeft voor alle oud
heidkundigen een schat opgeleverd, die niet alleen
belangrijk door zijn ouderdom is, maar nog
meer doordien hij den buitengewonon rijkdom en
schoonheid der werken van het Phoenicische volk
aan het licht brengt. Deze schat is een groote in
de rots uitgehouwen grafkelder, die ongeveer 10
meters onder de oppervlakte der aartle ligt en
in verscheidene afdeelingen is verdeeld. Hij werd
bij het graven van een put toevallig ontdekt en
door een gemaakten tunnel van manshoogte kan
men dien nu bereiken. In dezen grafkelder staan
16 groote ongeveer twee meters hooge sarcophagcn
in den vorm van Grieksche tempels vervaardigd.
Zij zijn onvergelijkelijk schoon en volkomen zuiver
van stijl, zoodat men mag onderstellen dat
men hier oen begraafplaats van Phoenicische vorsten
gevonden heeft.
De sarcophagen zijn van het prachtigste Parisch
marmer en zoo vlekkeloos van uitvoering, dat zij
ontegenzeggelijk tot den bloeitijd der Grieksche
kunst behooren. Om er een klein begrip van te
krijgen, laten wij hier een beschrijving van een
dezer sarcophagen volgen. De tempel welken de
sarcophaag voorstelt, heeft aan twee kanten 12
Ionische zuilen, prachtig en smaakvol bewerkt.
De vakken tusschen de zuilen bevatten en relief
gebeeldhouwde, bevallige vrouwenfiguren, wier
gelaat de diepste smart uitdrukt en die meester
lijk behandeld zijn. Wat de versierselen aangaat
mogen nog het stafvormig en ander lofwerk genoemd
worden, die de bewondering van alle kunstken
ners wegdragen. In dezen graf kelder ziet men dus
tot welke hoogte de Grieksche kunst was opge
voerd en tevens den zin voor pracht en weelde
der Phoeniciërs, die er zich op dczo wijze van
wisten te bedienen. Van edele metalen, goud of
zilver was niets meer te vinden, hetgeen doet
vermoeden dat deze graf kolders reeds in vroegere
tijden ontdekt en geplunderd zijn Dit vermoe
den wordt bevestigd, doordien al do deksels der
sarcophagen er los op liggen. De sarcophagen
zelven werden genoeg door hun kolossale zwaarte
behoed. Om dezen gevonden schat voor alle schade
te vrijwaren, wordt de ingang door eone
Turksche wacht bewaakt, zoodat niemand er zonder
verlof kan ingaan. De sarcophagcn zullen naar
Consfantinopel worden vervoerd, om aldaar het
oudheidkundig museum te verrijken, Men zegt,
dat de Engelsche regeering voor een dezer
sarco