Historisch Archief 1877-1940
No. 527
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
langen wordt tegemoet gezien. Nu, daarmee heb
ben -we nog zes weken den tijd, en daar ik toch
den zomer niet wil laten voorbijgaan zonder iets
van mij te hebben doen hooren, zal ik een enkel
woord wijden aan datgene, wat te Rotterdam in
dit jaargetijde op muziekaal gebied te genieten valt.
In de eerste plaats is het het Rotterdamsch
Harmonie-Orkest", dat een groot deel van het
muzikaal leven in den zomertijd alhier inneemt.
Een kwestie tussehen den Kolonel-Commandant der
schutterij en het meerendeel der officieren heeft
eenige jaren geleden de oprichting dezer
vereeniging ten gevolge gehad, daar de stafmuziek hun
onthouden werd Sedert heeft het Bestuur der
vereeniging steeds naar verbetering gestreefd, door
aanvulling der klankmassa met nieuwe hier
vroeger niet gebezigde instrumenten,
remplaceering van minder goede krachten, uitbreiding
van het répertoire, enz., en is daar dermate in
geslaagd dat het thans onder leiding van prof.
Muller Berghaus eene eerste plaats inneemt
onder de harmoniekorpsen van ous land, en dan
ook allerwege hooge-waardeering vindt.
De zomer-concerten hebben plaats in het Park,
in de Diergaarde en op de plaats der Sociëteit
Harmonie; evenwel worden de uitvoeringen in
deu laatste vereeniging meest door het korps
Stafmuziek van de Grenadiers en Jagers gegeven.
De Concerten van ons Harmonie-Orkest in het
zoo bekoorlijke en schoone Park konden tot het
aangenaamste behooren wat Rotterdam biedt;
maar de houding van een deel van het publiek
buiten de Sociëteit is gewoonlijk zoodanig, dat
van genieten geen sprake kan zijn. Het is te ver
wonderen dat zulk een toestand_ zoolang voort kan
duren en de bevoegde authoriteiten onmachtig
schijnen te zijn daarin verandering te brengen;
is men geen lid van de Sociëteit dan raad ik
ieder aan geen vreemdeling medetenemen naar
een avondconcert in het Park!
De Diergaarde trof het tot dusverre uitstekend
met het weder voor hare uitvoeringen (in tegen
stelling met vroeger, toen een concert in de Dier
gaarde dooreen gelijkstond met een regenachtige^
avond), en zij, die in de eerste omgeving van de
muziektent een plaats hebben kunnen veroveren
(waartoe men echter al vrij vroeg komen moet,
minstens een paar uren vóór den aanvang), ge
nieten volop van de werkelijk uitstekende uitvoe
ringen van het Harmonie-Orkest". Wie echter
verderop zit, hoort weinig, daar alle tonen opgaan
in het gegons der stemmen, het gerinkink der
glazen, het geschuifel der wandelaars in het zand,
enz., zoodat voor hen. die een Concert bezoeken
met het doel te luisteren en ook te hooren, slechts
de uitvoeringen op de plaats Doele (Sociëteit
Harmonie) overblijven, die dan ook door de leden
druk bezocht en zeer op prijs gesteld worden.
Eén enkele maal komt een onzer
mannen-zangvereenigingen eenige afwisseling brengen, zooals
onlangs Botte's Mannenkoor met een Concert op
de plaats Doele; ik vond het meerendeel der
nummers weinig geschikt voor eene
zomer-uitvoering, waar ik liever in eene zoet-droomerige stem
ming gebracht word door eenvoudige maar tot
het gemoed sprekende vierstemmige liederen
(zooals er van Schumann, enkele van Abt, en van onze
hollandsche toonzetters toch zoovele voor het grij
pen liggen), dan opschrik door nummers als
Festgesang cm die Künstler, Vlaggelied, Ons hollandsch
lied, e. t. g. Het melodieuse Wenn zwei sicli gut
sind" maakte eene gunstige uitzondering en werd
ook verreweg het best gezongen. Het kwartet be
haalde met zijne twee nummers welverdiend succes.
En zoo komen we den zomer door; het valt
niet te ontkennen dat het een beetje eentonig
wordt, mais qu'y faire ? De winter stelt ons weer
ruimschoots schadeloos en in elk geval kan Rot
terdam, met zijn Harmonie Orkest, tevreden zijn.
Rotterdam, 28 Juli 1887. V.
CUORE.
Toen Professor Ten Brink, naar aanleidingvan
de vijftigste uitgaaf van Edmondo de Amicis'
laatste werk in het Weekblad de Amsterdammer
een opstel schreef, dat van warme ingenomen
heid met dit boekje getuigde en dat met een
staalkaart van aanprijzingen uit don vreemde
werd besloten, zocht ik mijn exemplaar van de
tweede uitgave nog eens op. Het dagteekcnt van
1886 en was eerlijk gezegd nog niet ge
heel opengesneden. Klaarblijkelijk had het boekje
mij dus bij de eerste lezing niet veel belangstel
ling ingeboezemd.
Waarom niet ? Mogelijk was ik nog onder den
indruk van de lectuur van de Amicis' voorlaatste
werk, Gli Amici, eene reeks van spectatoriale
vertoogen, waarvan de didaktisch-moraliseerende
strekking mij had doen twijfelen aan den smaak
van den auteur en waarvan de letterkundige
waarde mij tamelijk gering toescheen. In elk
geval, na zooveel lofs van den Leidschen professor
en van de door hem in rij en gelid opgestelde
wolke van getuigen was een nader onderzoek
plicht. Ik zette mij dus weder aan de lectuur
van het, dezen keer geheel opensneden, boek.
Libro per i ragazzi"-?een boek voor jon
gens noemt de schrijver zijn werk. Raadpleegt
men den catalogus der uitgevers (gebroeders
Treves te Milaan), clan blijkt het, dat deze per i
ragazzi een dertigtal andere werken hebben uit
gegeven, waaronder wij vinden een Corvantes
(Don Quyote) en een Le Sage (Gil-Blas) beiden
in usum delphini, d. i. voor kinderen bewerkt,
fabelen van Fénélon, een verkorte bewerking van
Swift's Gulliver, een verhaal van Louisa Alcott
enz. Dit zijn juist de soort van boeken, die men
ook hier te lande aan jongens van twaalf of der
tien jaren in handen geeft. Aan een maatstaf
ter beoordeeling heeft de schrijver het dus niet
laten ontbreken. Ten overvloede laten wij hier
de beknopte voorrede volgen, die tevens de (fic
tieve) wordingsgeschiedenis van het boekske ver
haalt.
Dit boek is in het bijzonder bestemd voor de
jongens van de lagere scholen, die van negen tot
dertien jaren oud zijn; het zou betiteld kunnen
worden Geschiedenis van een schooljaar, geschre
ven door een leerling der derde klasse van eene
gemeenteschool iii Italië." Als ik zeg ge
schreven door een leerling der 3e klasse", dan
bedoel ik niet, dat deze het zelf geschreven heeft,
zoo als het gedrukt is. Hij (de leerling) heeft
van tijd tot tijd, zoo goed als hij kon, in een
cahier opgeschreven hetgeen hy gezien, gevoeld
en gedacht had, in en buiten de school, en zijn
vader heeft, aan het einde van het jaar, die
aanteekeningen gecorrigeerd, zich beijverende om de
gedachte niet te veranderen en, zooveel mogelijk,
de woorden van zijn zoon te behouden. Deze
laatste heeft vervolgens yjer jaren later, toen hij
reeds op het gymnasium was, het cahier herlezen
en er iets van zich zelf bijgevoegd, steunende op
zijne nog versche herinnering van personen en
zaken. Leest thans dit boek, jongens: ik hoop,
dat gij er tevreden over zult zijn en dat het u
goed zal doen."
De heer de Amicis ontwapent, zooals uit deze
voorrede blijkt, bij voorbaat de critiek, die zijn
werk als een hybridisch voortbrengsel zou willen
veroordeelen. Het gemeenschappelijk auteurschap
van den leerling der lagere school, den zestien
jarigen gymnasiast en den corrigeerenden vader
moet noodzakelijk een resultaat opleveren, dat
moeielijk te classificeeren is.
Intusschen zijn er zestien stukjes in het boek,
op welke dit verwijt niet kan worden toegepast.
Het zijn de gansch oorspronkelijke ontboezemin
gen van den vader, de moeder en de oudere zus
ter van den jeugdigen Enrico. Ieder van dit
drietal moge hier door eene korte aanhaling wor
den gekenschetst, voor zoo ver hunne wijze be
treft, om den twaalfjarigen schoolknaap om te gaan.
De moeder schrijft op Allerzielendag (2 Novem
ber): Deze dag is gewijd aan de herdenking der
dooden. Weet gij, Enrico, dat gij jongens op dezen
dag" allen aan deze dooden eeno gedachte moet
wijden? Aan hen die gestorven zijn voor u, voor
de jongens, voor de kleine kinderen. Hocvelen
zijn er niet gestorven, en hoevelen sterven er niet
voortdurend! Hebt gij ooit gedacht aan al die
vaders, die hun leven hebben verkort door den
arbeid, aan al die moeders, die ontijdig in het graf
zijn gedaald, verteerd door de ontberingen, tot
welke zij zich ter wille harer zonen veroordeel
den? Weet gij, hoeveel mannen zich een dolk in
het hart hebben gestooten uit wanhoop, omdat
zij hun eigen jongens in ellende zagen, en hoeveel
vrouwen zich hebben verdronken of van smart
zijn gestorven of krankzinnig zijn geworden, om
dat zij een kind hadden verloren? Denk heden
aan al die dooden, Enrico. Denk aan zooveel
onderwijzeressen, die jong gestorven zijn, die de
tering hebben gekregen door de vermoeienissen
van de school", enz.
De vader leest zijn zoon de les, omdat deze,
uit school komende, eene vrouw, die met een kind
op den arm om een aalmoes vroeg, is voorbijge
gaan zonder haar iets te geven, ofschoon hij gold
op zak had. Hoor eens mijn jongen! Wen u niet
aan, onverschillig de armoede voorbij te gaan, die
de hand tot u uitstrekt, en nog veel minder eene
moeder voorbij te gaan, die een soldo vraagt voor
haar kind. Denk. dat dat kind mogelijk honger
heeft; denk aan het hartverscheurend leed van
die arme vrouw. Stel u den wanhopigen snik
voor van uwe moeder, wanneer zij op een dag
tot u moet zeggen: Enrico, heden kan ik u geen
brood geven". Wanneer ik een soldo geef aan
een bedelaar, en deze mij toevoegt: God beware
uwe gezondheid en die van al de uwen!" dan
kunt gij niet begrijpen, welk een genot mij die
woorden in hot hart geven, en hoc dankbaar ik
dien arme ben. Het komt mij waarlijk voor, dat
dit goede voorteeken mij langen tijd gezond zal
doen blijven, en ik ga tevreden naar huis, den
kende: deze arme heeft mij veel meer terugge
ven, dan ik hem geschonken heb," enz.
Eindelijk de oudere zuster Silvia. Enrico is
lomp tegen haar geweest, en vindt den volgenden
morgen oen brief in zijn cahier, waaraan wij het
volgende ontleenen:
Weet gij niet, dat ik, toen gij een kleine jon
gen waart, uren naast uwe wieg heb gezeten, in
plaats van mij met mijne vriendinnon te verma
ken ? en dat ik, wanneer gij ziek waart, eiken
nacht uit mijn bed kwam, om te voelen, of uw
voorhoofd ook glooide? Weet gij niet, gij die
uwe zuster beleedigt, dat indien u een vreeselijk
ongeluk trof, ik voor u als eene moeder zou zijn
en u zou liefhebben als een zoon ? Weet gij niet,
dat wanneer onze ouders er niet meer zullen zijn,
ik uwe boste vriendin zal wezen, de eenige, met
\ welke gij zult kunnen spreken over onze dooden
en over uwe kindsheid, en dat ik als het noodig
was voor u zou werken, Enrico, om brood voor u
te verdienen en u te laten studeeren en dat ik
u altijd zal liefhebben als gij groot zult zijn, dat
ik u met mijne gedachten zal volgen, wanneer
gij in de verte zult zijn, altijd, omdat wij samen
zijn opgegroeid en hetzelfde bloed hebben?"
Zoo gaat hot voort, eene gansche bladzijde lang.
Aan het slot van den brief vertelt Silvia, dat zij,
om haar broer te toonen, dat zij niet boos is,
een lang opstel voor hem in het net heeft
geschre! ven, en vraagt hem, om een vriendelijk woordje
voor haar in het cahier te schrijven. Deze kolen
vuurs" zijn ontegenzeggelijk welsprekender, dan
de voorafgaande rhetorische ontboezemingen. On
der den indruk van beiden schrijft de
berouwhebbende Enrico: Non sono degno di baciarti
Ie inani," ik bon niet waardig u de handen
te kussen.
Ongetwijfeld zal liet nooit in de gezonde her
sens van een Ilollandschen schooljongen van twaalf
jaren opkomen, eene phrase als de laatst aange
haalde in den mond te nemen. Men dient echter
rekening te houden met de eigenaardige
grandiloquentie" van de Italianen. Rhotorische won
dingen en hyperbolische uitdrukkingen, die uit
onze nuchtere spreektaal moeten worden verban
nen door ieder, die zich niet in de oogon van hot
groote publiek belachelijk wil maken, zijn bij deze
zuidelijke naturen schering on inslag van het
meest alledaagsch gesprek. Doch ook deze over
woging kan den indruk niet verzwakken van het
onpedagogisch stijve, van de onverkwikkelijke
preekerigheid. die de vcrtoogjes van den vader,
de moeder en de zuster in cttore in zoo booge
mate kenmerken.
Eene geheel afzonderlijke rubriek in het boekje
van de Amicis vormen de racconti mensili, de
maandelijksche verhalen. Dit zijn stukjes, die
door den meester boeten gedicteerd te zijn, om
door de leerlingen later in het net te worden
overgeschreven en zorgvuldig te worden bewaard.
Hier kan men dus tegen de strekking" geen
bezwaar maken, en hier heeft de schrijver eene
duidelijke voorstelling kunnen hebben van hetgeen
hij te leveren had: verhalen, door een onder
wijzer als opvoedend element te bezigen. De
meeste dezer stukjes hebben een sterke patriot
tische kleur, zooals dit op eene volksschool
gewenscht en gepast is. De eerepalm moet echter,
naar het mij voorkomt, worden toegekend aan
het schetsje L'infermiere di lat a".
De eigenlijke beteekenis van Cuorc moet
intusschen niet worden gezocht in dit bijwerk, maar
in hetgeen Enrico zelf Omtrent zijne ondervindin
gen gedurende het schooljaar heet te boek ge
steld te hebben. Aan stof ontbreekt het hem
niet. De school wordt bezocht door jongens van
alle rangen en standen. Naast Carlo Nobis, het
trotsche rijkelui's zoontje, zit Luigi Crossi, wiens
moeder op ecu armoedig zolderkamertje woont
en met groenten langs den weg loopt. Doch Iaat
Enrico ons zelf enkele zijner kameraden voorstellen.
De jongen, die den postzegel aan den Calabrees
heeft gegeven, is degeen die mij het meest van
allen bevalt; hij heet Garrone, is de langste van
de klasse, en bijna veertien jaar oud; hij heeft
een groot hoofd, breede schouders; hij is een goede
jongen, dat kan men zien als hij lacht, maar het
lijkt wel alsof hij altijd denkt, net als een groot
mensch. Ik ken nu al veel van mijn kameraden.
Er is nog een ander van wien ik veel houd, en
die Corretti heet; hij draagt een chocoladekleurig
gebreid buis en een muts van kattenvel; hij is
altijd vroolijk; zijn vader heeft een winkel van
brandhout, en is soldaat geweest in den oorlog
van '6G, onder prins Umberto, en zij zeggen, dat
hij drie medailles heeft. Dan is er de kleine Nelli,
een arm buitje, mager en met een schraal ge
zichtje. Dan is or een die altijd heel mooi gekleed
is, en die altijd de pluisjes van zijn kleeren
afzoekt, en hij heet Votini. In de bank vóór mij
zit een jongen, dien ze het metselaartje noemen,
omdat zijn vader metselaar is; een bolrond gezicht
als een appel, met een neus als een knikker; hij
kent een bijzonder kunstje: hij kan een
hazengezicht trekken, en allen laten hem dat doen, en
lachen er dan om; hij draagt oen klein verfrom
meld hoedje, dat hij, als een zakdoek opgerold,
in zijn zak steekt. Naast het metselaartje zit
Garaffi, een lange en magere gekke jongen, mot
een neus als de bek van een katuil en heel
kleine oogjes, die altijd handelt met stalen pennen,
prentjes en lucifcrsdoosjes, en die zijn les op zijn
nagels schrijft, om ze stilletjes te kunnen aflezen.
Dan is er een jongeiihocrtje, Carlo Nobis. die zich
altijd heel trotsch aanstelt, en die zit tussehen
twee jongens, die ik graag mag lijden: de zoon
van een smid, die in oen veel te groot buis steekt,
dat hem over de knieën hangt, die zoo bleek ziet
alsof hij ziek was en altijd verschrikt kijkt en
nooit lacht; en dan een met roode haren, die een
lammen arm heeft, dien hij in een doek om zijn
hals draagt: zijn vader is naar Amerika gegaan
en zijn moeder loopt met groenten langs de
buizen. En dan is mijn linker buurman,
Stardi, ook een wonderlijk type klein, inge
drongen, oen brompot, die mot niemand praat,
en die weinig schijnt te begrijpen; maai- hij zit
den meester aan te kijken zonder met de oogen
te knippen, met een gerimpeld voorhoofd en op
elkaar geklemde tanden, en wanneer men hem
iets vraagt, terwijl de meester spreekt, antwoordt
hij den eersten en den tweeden keer niet, en den
derden keer geeft hij een schop. Naast hem zit
een jongen met een naar gezicht, die Franti heet,
en die al eens uit ccne andere afdeeling is weg
gejaagd. Dan zijn er nog twee broers, die sprekend
op elkaar lijken, on beiden een Calabreeschen
hoed dragen, met een fazantenvecr erop. Maar
de mooiste van allen, en die bet knapst is, en
die zeker ook dit jaar weer nummer n van de
klasse zal zijn, is Derossi, en de meester, die dat
al gemerkt beeft, vraagt hem telkens. Ik houd
heel veel van l'recossi, den zoon van den smid,
dien jongen met het lange buis, die er zoo zieke
lijk uitziet, ze zeggen, dat zijn vader hem
slaat; hij is heel verlegen, en telkens als iemand
hem wat vraagt of hem aanraakt, zegt hij: neem
mij niet kwalijk, als je blieft, en kijkt hem dan
met zulke goedige en treurige oogen aan. Maar
Garrone is de gootste en de beste van allen."
Ziedaar, men zal het gaarne erkennen, een
stukje dat den juisten toon heeft getroffen. De
jeugdige waarnemer blijft, zooals te verwachten
is, voor het moerendeel bij uiterlijkheden staan
en geeft zijne waarnemingen met eigonaardigen,
onbewusten jongenshumor ten beste. En daarom
is bet te bejammeren, dat de heer Edmondo de
Amicis zoo dikwijls zijn eigen hoofd zet op de
schouders van den kleinen Enrico. Verreweg de
meeste van de schetsjes, waaruit het boek bestaat,
zijn allerliefst van vorm en inhoud, schoon vaak
wat al te braaf en wat al te sentimenteel; maar
zij kunnen onmogelijk van een twaalfjarigen knaap
afkomstig zijn. Dat het boek veel schoons bevat,
moet ieder toegeven, die liet ton einde toe heeft
gelezen, en ik ben daarom Prof. Ten Brink dank
baar voor zijne aansporing om de vroeger ge
staakte lectuur weder op te vatten; maar noch
de lofspraken van den Leiilschen boogleeraar,
noch die van de door hem aangehaalde reccnsiën,
hebben mij kunnen overtuigen, dat het laatste
werk van de Amicis een kunstwerk van hoogen
rang is. liet hybridische, dat. zooals de auteur
zelf' in zijne voorrede toegeeft, aan hot boekje
eigen is, moet dunkt mij oud en jong bij
de lezing hinderen, en zeker niet het minst de
jongens, voor welke bet boek geschreven is.
Zullen onze Hollandsche knapen dan de verta
ling, die reeds door den lieer Ten Brink is aan
gekondigd, ter zijde leggen? Zeker niet. Maar ik
geloof, dat zij heel wat zullen overslaan, hetgeen
toch stellig niet de bedoeling van den schrijver
kan zijn geweest. De cindindruk echter zal goed
zijn. en zoo zal ook hier to lande de wensch
van den schrijver worden vervuld: ik hoop, jon
gen, dat gij er tevreden over zult zijn en dat het
u goed zal doen."
E. D. PIJZEL.
HET AANSTAANDE LETTERKUNDIGE
CONGRES TE AMSTERDAM.
Het uitvoerend komitee is druk bezig met de
voorbereiding. Een der bekwaamste leden heeft
een reis naar Belgiën gemaakt en de blijde tijding
thuisgebracht", dat de broeders uit het Zuiden
in grooten getale herwaards zullen stroomen, om
het periodieke letterfeest te vieren.
Di zeg met opzet feest te vieren. Een der be
roemdste ministers van Louis Philippe heeft ge
zegd: La république est une bonne et noble
forme de gouvernement", zoo kan ik, die het
wetenschappelijk resultaat der samenstelling van
het Groote Woordenboek op het Ie
Amsterdamsche kongres, heb doorgedreven eu mijn best heb
gedaan de kommissie voor de beoefening der dia
lekten aan het werk te krijgen, met de waar
digheid van Guizot gerustelijk verklaren,
datkongressisten weldoen te komen feestvieren.
Het is een zoete begoocheling, maar niets dan
een begoocheling, te denken, dat een taalkongres
anders dan bij uitzondering wetenschappelijke
vruchten zou afwerpen. Lieden, wien een schoone
zaak lief is, komen van tijd tot tijd bij-een, om
zich daarin te verheugen, om elkander beter te
leeren kennen en waardeeren, om het gemeen
schapsleven in de edelste en meest bezielde vor
men te verhoogen: maar niet om to werken. Die
dat beoogt zal het alleen op tijdverlies te staan
komen.
Ik heb het voorrecht, met de Heeren Ten Brink
en De Veer, lid te zijn van de Bestendige Com
missie. (Ik weet niet recht, of de beroemde schrij
ver der Camera Obscura insgelijks lid is of
niet.) Deze Bestendige Commissie",wier weêrhelft
in Belgiën zetelt, heeft de bizondere roeping, te
zorgen, dat het jongste congres van een ander
opgevolgd worde. Zij is de roode draad, die door
het kralensnoer der kongressen loopt. De hartader
is zij er niet van. Wij, Bestendige Commissie",
zijn de hand, die den traliecylinder van het
eekhorentjeu in beweging brengt; maar dan gaat
het becstjen-zclf aan deu gang, wij kijken toe, en
bewonderen.
De Bestendige Commissie" is tot dus-verre
slechts uit de verte geïnformeerd van de plannen,
die bij bot uitvoerend komitee te vuur staan. Dit
lichaam doet ons de eer te ouderstellen, dat wij
heel boog boven het aardrijk planeereii en dus
bezwaarlijk au courant kunnen blijven (?op de
hoogte" zou misverstaan kunnen worden) van zijne
ontwerpen, beraadslagingen en besluiten.
In plaats van mij te ontmoedigen, prikkelt dit,
iu tegendeel, mijne belangstelling, en daarom ver
oorloof ik mij, op grond van het zeer bedenke
lijke voorrecht eener veeljarige herinnering, een
paar wenken to geven.
Toen Dr. F. A. Snellaert en ik den schitteren
den Prof. Abraham des Amorie van der Hoeven
bewogen het Eerste Kongres der Hollanders en Vla
mingen te Gent te houden, wachtten wij ons wel
de wetenschappelijke, maar vooral ethnografische
prjetensiëii van die vergaderingen te luchten in eene
systematische-konstitutioneele sorteering onzer
samenkomsten. Ons Plenum vergaderde twee
maal daags, daarna gingen wij bij den Baron de
St. Genois of' bij Jonkh. Kervijn van Volkaersbeke
uitstekend dineeren, daarna het graf van
Ledeganck inwijden (Prof. van der Hoeven, do spreker
met ceu witten kastoren hoed op), of een ande
ren opwekkenden volksplicht vervullen, vuurwerken
bijwonen, enz., en wij stroomden zeer voldaan
huiswaarts, al had de Abbéde Haerne tegen
onze protestantsche intentiën gewaarschuwd en al
had, dien eersten keer, de Gouverneur der Pro
vincie zich wol wat _meer aan ons kunnen laten
gelegen zijn.
Maar wij hadden gcene sektievergaderingen.
Ook bij het Tweede Kongres in Amsterdam niet.
Deze in te voeren was ceii fout. Altijd hebben
zij, die de letterkundiye sektievergadering hebben
bijgewoond, betreurd dat ze aan de historische
geen deel konden nemen. Bij de sektie voor
tooiieel en muziek ontbraken soms de specialitei
ten, die Beets of Conscionce in de letterkundige
hoopten te hooren. Niet zelden waren de
algemeene vergaderingen (mot Dames!) kleurloos,
omdat men zijn kruit in de sekties verschoten
had. Deze feiten zijn ieder-een bekend; maar
men hecht aan de sekties, omdal het zoo voor
naam staat, zoo parlementair, in de sekties quazi
zekere oplossingen voor te bereiden. En
ondertusscben, sint s wij sekties hebben, is or nog nooit
in de algemecno vergadering een voldoend
rezumee gegeven van hetgeen die sekties gedaan had
den ; zoo was er geen organisch verband, geen
esprit de suite in het gehcele kongres.
Men moest ons van die sekties verlossen. Laat
men, naar gelang er stof en sprekers zijn, ns
of tweemaal daags vergaderen au grand complet,
met Dames: toch niet te lang vergaderen ! Laat
men de mooie zaken van Amsterdam gaan zien:
vooral een en ander in bet Rijks-Museum, doch,
om 's Hemels wil. niet alles ! Laten wij gezellig
dineeren, modest of' splendiod! Laten we naar
den schouwburg gaan ! Laten we aan Y of
Amstel gaan zitten. Maar, asjeblieft, geen sektie
vergaderingen.
Ook, si cela ne rcws dcrunge pas trop, geen rede
voeringen! Eeu levendig debat, over zekere pun
ten. Geen sprekers, die langer dan, op zijn hoogst,
een quarticr, aan n stuk, het woord voeren.
Dan zal, indien, wat men verwachten mag, er
| knappe lui komen, het kongres zijn doel bereiken.
j Laten wo nog een boetjen haaycn over
partikulai risme en gemeene-lands-dialekt"!
Wo zullen beleefd blijven, dat geestigheid niet
uitsluit. De verhandelingen, die we, in de vrucht
bare nachtwaken van den winter 1886?87 bob
ben opgesteld, zullen we en portefeuille houden,
of in boeken laten drukken; maar op het kongres
moet alles levendigheid, alles impromptu zijn, op
boete van belachelijk te worden en ons door de
straatjeugd van den Nieuwen Gids te hooren na
roepen, dat we kongresje spelen".
23 Juli, 87. ALB. TH.
DR. S. A. VAX PEK CHIJS. Geschiedenis
van Uordrecht's Krankzinnighuis. Dor
drecht, A. v. d. Hoeven 1886.)
Over de geschiedenis van onze
krankzinnigenverpleging is tot dusverre weinig geschreven. Bij