Historisch Archief 1877-1940
' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 527
weten wij dat men indertijd we
van een eeuw of twee geleden voor
.een stuiver of een dubbeltje zich toegang tot de
gestichte» kon verschaffen om de gekken te zien
ea zich, hetzij met hunne kuren, hetzij met hunne
gezichten te vermaken, en wij leiden er niet recht
uit af, dat waar men deze ongelukkigen alsot het
wilde beesten waren liet ky'ken, aan de verpleging
niet die zorg zal zyn besteed die hun toestand
xerdiende. Tot dusver bestond er slechts ne
monografie over dit onderwerp, en wel van prof.
van der Lith over het gesticht te Utrecht. Dr, van
der Chy's heeft deze litteratuur met een tweede
* verrjjkt. Nadat hij eenige jaren aan de Dortsche
inrichting was verbonden geweest, bekroop hem
x de lost om er de historie van na te gaan en, in
-weerwil van de armoede van het archief dier ge
meente en van het gesticht zelf, heeft hij een
boekje geleverd, dat menig belangryk bericht over
de wjjze van verpleging en huisvesting bevat. Hij
heeft gewoekerd met de spaarzame gegevens, die
nagenoeg allen merkwaardig zijn, juist omdat er
zoo weinig over dit onderwerp bekend is geworden.
Dankbaar leggen wij dan ook na de lezing het
boekje uit de hand Wy ontleenen er hier het een
ea ander aan, dat een denkbeeld geeft van het
t,verschil tusschen den toestand van thans en van
^-een eeuw of zelfs een halve eeuw geleden.
' Het Dortsche gesticht werd in 1759 opgericht.
f Vóór dien tyd werden de krankzinnigen in eenige
- liefdadige gestichten verpleegd, voor rekening van
de diaconie of van de verwanten, die het onder
bond dan aan den binnenvader van zulk een
gesticht uitbesteedden. De lyders werden dan in
Open hokken in de open lucht bewaard, niet zelden
tot overlast van de buren, die dagelijks het ge
schreeuw en gekerm dier ongelukkigen hoorden.
Dit veranderde in 1759, toen de regeering, niet
zoozeer uit menschlievendheid maar als
zuinigheidsmaatregel tot de oprichting van het gesticht
overging, dat behalve voor krankzinnighuis ook
voor Peterhuis zou dienst doen. Afscheiding
althans strikte afscheiding tusschen de lijders en
de luyden van quaet comfortement" bestond
niet; zonder veel plichtplegingen werd men in het
gesticht steeds voor twee jaren opgenomen. Met
- in alle gevallen werd een attest van doctoren ge
vraagd, een beslissing van 't gerecht was vol
doende, en lieden van buiten de stad werden ook
op een eenvoudig mandaat van de plaatselijke
besturen binnen gebracht, en er niet uitgelaten,
althans voor zoover zij armlastig waren, dan op
bevel van regenten, die geheel volgens eigen
goeddunken hierin handelden. Medici, speciali
teiten in de psychiatrie, schynen aan de inrich
ting aanvankelijk niet verbonden te zijn geweest.
Het is te vermoeden dat de binnenvader in deze,
en in alle zaken die de verpleging betroffen, het
oor had van Regenten, die voornamelijk de finan
ciën beheerden. De patiënten waren in drie klas
sen verdeeld. De eerste klasse betaalde noggeen / 257
behalve 4 gld. raseerloon voor de mannen; de
derde klasse slechts 122 gld. en de helft
raseerloon. Voor zulk een spotprijs kon men ook geen
zorgvuldige behandeling verwachteu. Het moet in
dien tyd zeer gemakkelijk en zeer goedkoop ge
weest zyn om personen die men verwijderen wilde
in het gesticht te doen opsluiten. Zoo kwam het
dan meermalen voor dat menschen, geconfineerd
wegens kwaad gedrag, ten slotte als krankzinnigen
in het gesticht bleven. Zulk een ongelukkige,
werd na twaalf jaren opsluiting in 1810 door
Koning Lodewyk ontslagen, 't Was een
buitenkansje. Als hij een veertigtal jaren vroeger had
geleefd, had hy gevaar geloopen van na zijn
connnement naar de Oost te worden geëxpediëerd.
- Merkwaardige staaltjes van de verregaande wille
keur van ouders en verzorgers van lieden die zich
slecht gedroegen, deelt de schryver als ter loops
mede. Langzamerhand werd de opname
moeieIg'ker en werden bepalingen voor de verzorging
gemaakt, die blijk gaven van zekeren humanen
geest ten opzichte der patiënten, welke slechts
wanneer zij gevaarlijk waren in afzonderlijke dol
huizen moesten opgesloten worden. De voeding
werd toen op onbekrompen voet geregeld en het
tarief aanmerkelijk verhoogd.
Niet onaardig is ook de consideratie van regen
ten op het request van een joodsch burger, die
voor eigen rekening zijne vrouw in het gesticht
wilde opgenomen hebben, hetgeen regenten
gevaarlijk voorkwam voor de reputatie van het
itieht waarin alleen subjecten van
fatzoendeke luyden op eigen kosten" werden toegelaten.
a 1795 dacht men er echter wat liberaler over.
Eene nieuwe regeling werd toen ingevoerd. Het
aantal verpleegdgn bedroeg toen 60, behalve de
lieden van kwaad gedrag die toen 30 in getal
waren. Slechts ? 7000.?subsidie was voldoende
om de kosten der geheele inrichting te bestrijden.
Natuurlijk dat de bewaking te wenschen oyerliet,
en dat er zelfs eene samenzwering tegen het
gesticht onder de verpleegden kon ontstaan. Het
toezicht was in dien tijd aan de leiding van
twee vrouwen toevertrouwd, waarvan de eene 80
jaren oud was.
Nog in 1834 werd de behandeling van een
krankzinnige aan een magnetiseur opgedragen!
Welk een verschil bij thans! Wij mogen er
Dr. van der Chys dankbaar voor zijn dat hij ons
het verleden zoo duidelijk heeft blootgelegd.
VARIA.
Het schilderij van Jacob Maris, dat door het
Ryk op de driejaarlijksche tentoonstelling der stad
's Gravenhage werd aangekocht is thans in 't
Rijksmuseum geplaatst. Het hangt waar Breitners
Veldartillerie in 't duin" hing, terwijl dit laatste
daarboven is gehangen. Van de collectie moderne
kunst is Maris' stadsgezicht 't beste schilderij.
De Brusselsche schilder Emile Wauters schil
dert voor de Belgische kamer van afgevaardigden
de portretten van de koning en den koningin.
Achter den koning brengt hij den tat-major te
paard. Achter de koningin bedienden in het rood,
ook te paard.
De Fransche minister van onderwijs en schoone
kunsten, die naar Lyon ging om daar aan een
Rgksschool prijzen uit te deelen, heeft van die
gelegenheid gebruik gemaakt, om een weleer
beroemd Lyonsch schilder, die zich in zijn vader
stad teruggetrokken heeft, het officierskruis van
het legioen van eer te overhandigen. Paul
Chenavard die bijna tachtig jaar is, was leerling van
Ingres, en was getrouw aan de beginselen van
zijn meester zijn gansche leven sterk geporteerd
tegen de coloristen. Zijn bekendste werken zijn
de groote cartons die vroeger het Pantheon ver
sierden. De vorige week was Theodule Ribot tot
officier van het Legioen bevorderd.
De bekende Haagsche kunstkooper, de heer E.
J. van Wisselingh heeft zijn prachtige verzameling
met eenige nieuwe werken van Mathijs Maris
verrijkt.
Het Dordrechtsche museum ontving dezer dagen
van den heer Paul Leroi, redacteur van den
Courrier de l'Art, een zestal etsen naar werken van
de Dortsche schilders Aelbert Cuyp en Nicolaas
Maes ten geschenke.
Den Commissarissen van genoemd museum moet
deze gift bizonder welkom zijn. Deze aanwinst is
geheel in den geest van hun streven dat, blijkens
hun laatste aankoopen, mede is, om vooral van
Dordsche meesters werken voor hun museum te
verkrijgen.
Te Antwerpen is de 13e tentoonstelling van
den kunstkring Als ik kan" geopend. De beste
inzending moet van den Limburger Henri
Luyten zijn.
Jean Paul Laurens heeft van den minister van
Schoone Kunsten de opdracht gekregen een pla
fond voor de zaal van het Odéon te schilderen.
Charles Ephrussi heeft een boek over Paul
Baudry geschreven.
In de collectie Les Artistes Célèbres", onder
leiding van Eugène Müntz uitgegeven, zijn korte
lings verschenen : Josuah Reynolds, door Ernest
Chesneau en Ligier Richier door Charles Cournault.
Aan een schilder, zoo meent men vaak, moet
nu eenmaal een steek los zijn. Munkaczy brengt
eenigen tyd te Colpach door. De Vossische Zeitung
meldt daarom dat hij voor schulden er van door
is naar Amerika.
Verleden Zondag is in de kunstzaal van het
Panorama (Plantage) eene tentoonstelling van schil
derijen van Jan van Beers geopend.
Te Brussel betreurt men den dood van een
zeer geacht kunstkriticus Théodore Jouret die te
Kissingen overleed. De Indépendance Beige van
19 Juli wijdt een uitvoerig artikel aan de nage
dachtenis van den zeer beminden man.
In den Courrier de r Art wijdt de heer D. Fran
ken te Parijs een artikel aan het Nederlandsch
Museum. Hij deelt in het kort de geschiedenis
van het Museum mede en levert de kritiek op de
inrichting.
De Belgische bladen blijven strijd voeren ov«t:
de bepalingen gemaakt door de commissie voor
de Brusselsche tentoonstelling. Eenigen van hen
beweren dat de minister zijn besluit betreffende
het opheffen der medailles en de beperking der
plaatsruimte voor de tentoonstelling, op aandrang
van vele artisten, zou hebben ingetrokken. De
Art Moderne echter (en het blad is hierin
gelootwaardig omdat de redacteur, Edmond Picard,
lid van bedoelde commissie is) houdt vol dat van
eene herroeping van het ministerieel besluit geen
sprake is en de eenmaal genomen besluiten ge
handhaafd worden.
In den Temps van 28 Juli vertelt Daudet de
geschiedenis van zijn roman Numa Roumestan.
Hij deelt o.a. mede hoe hij Emile Bayard, die
vlak over hem woonde, en die voor de
Illustration den roman illustreerde, elke week een paar
keer ging bezoeken om hem de pas geschreven
scènes uit zijn boek aanschouwelijk te maken,
pour jouer mon Midi zooals Daudet schrijft.
Eigen Haard gaat voort, croquis van de leden
der Tweede Kamer van de hand des heeren P.
de Josselin de Jong te reproduceeren.
In het Rijksmuseum is het schilderij In Bretagne
van Hubert Vos dat op de laatste driejaarlijksche
Tentoonstelling to Amsterdam bekroond werd en
dat aan den heer Pappelendam hoorde, geplaatst.
Is dit schilderij tijdelijk afgestaan of aangekocht
door 't Rijk of door de Vereeniging tot vorming
van een museum van moderne kunst? Dit werd
niet bekend gemaakt.
Dezer dagen werd gemeld dat wijlen do Heer
Stewart te Londen indertijd 60.000 pond had be
steed voor het schilderij van Meissonier :
Friedland 1807".
Dit schijnt minder buitensporig als men weet
dat de Hoer Secretan te Parijs een Meissonier
van dezelfde grootte bezit, waarvoor hij den kun
stenaar 380.000 frcs. betaalde. Dezelfde heer heeft
nog twintig doeken van Meissonier.
Men schrijft uit Dusseldorp: De laatste schil
derij van LudwigKnaus, Caritas", door den kun
stenaar voor de Belgische academische tentoon
stelling bestemd, werd onlangs in de salons van
den kunstkooper Eduard Schulte, die er eigenaar
van is geworden, tentoongesteld. Als koopsom noemt
men 70,000 Mark. Het doek stelt, te midden van een
eenigszins geïdealiseerd landschap, een vrouwen
figuur voor, tegen wier linkerschouder een klein
meisje geleund staat. Op haar schoot heeft zij
een zuigeling; met haar rechterhand wenkt zij
een geheel naakt knaapje tot zich en aan haar
voeten speelt een ander knaapje. Het geheel is
in het genre van Watteau bewerkt; hoogst eigen
aardig vooral is de behandeling van de kleeding
der hoofdfiguur. De schilderij, die tot de heer
lijkste scheppingen van den Berlijnschen meester
kan worden gerekend, zal ongetwijfeld te Berlijn
groot opzien baren.
Een Goethe-monument te Straatsburg. In het
jiar 1872, tijdens de stichting de. Keizer-Wilhelm
Universiteit, die op de plaats zelve zou verrijzen
waar een eeuw geleden Goethe in zijn jongelings
jaren een tijdlang leefde ea werkte, had er te
Berlijn een samenkomst plaats van geleerden en
kunstenaars, die besloten de nieuwe Hoogeschool
met een groote bronzen buste van den meester
te begiftigen. Meer dan 150 op het gebied van
kunst en wetenschap beroemde mannen
vereenigden zich tot dit plan en in 1873 werd het monu
ment plechtig aan de nieuwe Universiteit over
gedragen waarbij een stichtings-orkonde werd ge
voegd die in het archief te Berlijn bewaard wordt
en waarvan het opschrift aldus luidde:
Die Statte, dien ein guter Mensch betrat,
Ist eingeweiht; nach hundert Jahren klingt
Sein Wort und seine That dem Enkel wieder!"
Op dit citaat van den dichter zelf volgen enkele
toelichtende regelen en het stuk bevat 124
ondertp.ekeningen; waaronder wij die van Gustav Graf,
Helmholtz, Berthold Auerbach, Spielhagen, Dr.
Werner Siemens, Ludwig Löwe opmerken.
De meer dan levensgroote buste werd toen op
een laag voetstuk op het voorplein van het ge
bouw geplaatst waar zij tot het jaar 1884 schier
onopgemerkt bleef. Toen nu de nieuwe Univer
siteitsgebouwen werden betrokken, kwam de
quaestie ter sprake, waarheen het beeld des dich
ters over te brengen, daar de grootte der buste
niet met de inwendige architectuur van het nieuwe
gebouw in overeenstemming was. Eindelijk na
lange overwegingen kwamen Senaat en curatoren
tot het besluit de buste op een hoog sierlijk
marmeren voetstuk in de tuinen der Universiteit
te plaatsen. Dit is nu geschied. Hot monument
verrijst te midden van den schoenen aanleg die
zich achter de algemeene Universiteitsgebouwen
bevindt; het gelaat is naar het oosten gericht en
in het bijna drie meter hooge voetstuk zijn de
volgende woorden uit Faust" gebeiteld:
Es kann die Spur
von meinen Erdetagen
nicht in Aeonen u
Aangaande de eerste ontmoeting tusschen
Richard Wagner en Franz Liszt maakte de Cour
rier de f Art te Parijs onlangs een door Wagner
geschreven brief openbaar. Aan wien hij geadres
seerd was, voegt het Fransche blad er niet bij.
De brief luidt aldus: Gedurende mijn verblijf te
Parijs in het jaar 1837 leerde ik Liszt voor het
eerst kennen, dus juist in een tijd waarin ik alle
hoop, ja zelfs den wensch verloren had in
Frankrijk's hoofdstad naam te maken en ik de
kunstenaarsloopbaan meer. en meer afkeerig werd. Hij
gaf mij dadelijk den ind\uk een zoo sprekend
mogelijk mogelijk contrast met mijn eigen per
soonlijkheid en omstandigheden te vormen.
In de kringen waarin ik zoo vurig gehoopt had
een toevlucht te vinden, was Liszt van zijn vroegste
jeugd af het voorwerp der algemeene waardeering
en bewondering geweest, terwijl juist te dien tijde
de koelheid en het gebrek aan sympathie van het
Farijsche publiek mij diep gekrenkt hadden. Ik
beschouwde hem dus met een soort van argwaan.
De gelegenheid ontbrak mij hem over mijn werken
te spreken en hem mijn innerlijk wezen te open
baren ; ook was zijn ontvangst daarop niet bere
kend, hetgeen niet te verwonderen was aan
iemand, die dagelijks de meest tegenstrijdige
indrukken in zich opnam. Maar ik was destijds
niet in een gemoedsstemming om hem onpartijdig
te beoordeelen. Ik behaalde mijn bezoek bij Liszt
niet, en zonder hem nader te kennen of dit zelfs
te willen, voelde ik mij geneigd in hem iemand
te zien, wiens karakter geheel met het mijne in
tegenstelling was. Deze meening waarvoor ik
meermalen openlijk uitkwam, werd hem later
oververteld in dien tijd toen mijn Rienzi" te
Dresden algemeen de aandacht trok Het trof'
Liszt in hooge mate, dat hij door iemand, dien
hij nauwelijks had opgemerkt en aan wiens ken
nismaking hij in het eerst niet de minste waarde
hechtte, aldus werd miskend!....
Nog voel ik mij geroerd, wanneer ik denk aan
de herhaalde pogingen door hem in het werk gestold,
om mij van meening te doen veranderen, ofschoon
hij toen nog weinig of niets van mijn werken
kende. Het was niet de kunstenaar die in hem
sprak; hem bezielde slechts hei rein menschelijk
verlangen, een wanklank tusschen hem en een
ander menschelijk wezen opgelost te zien. Wel
licht ook, in zijn eindelooze goedhartigheid, speet
het hem mij onwillekeurig leed te hebben gedaan.
Wie de zelfzucht der hedendaagscho kunstenaars
en hun onderlinge koele verhouding van nabij
kent, moet verrast, ja diep getroffen zijn door de
wijze waarop dez£ geniale buitengewone man mij
behandelde.
In het jaar 1849 zag ik hem voor de laatste
maal weder te Weimar toen ik eenigen dagen in
Thüringen wilde uitrusten, zonder nog te weten
of ik door de vervolgingen die mij bedreigden
wellicht genoodzaakt zou worden Duitschland te
verlaten. Den dag zelf waarop dit gevaar werke
lijkheid werd, zag ik Liszt een wederopvoering
van mijn Tannhiluscr" dirigeeron en was
ik verbaasd, ingevolge de wijze waarop hij zijn
taak opvatte, een tweede ik te herkennen. Wat
ik bij de schepping van het werk gevoeld had,
voelde hij bij het leiden der uitvoering; al het
geen ik onder het schrijven wilde uitdrukken,
werd door hom in tonen uitgedrukt. liet klinkt
vreemd, maar dank zij de toewijding van dezen
voorbeeldeloozen vriend, had ik op het oogenblik
dat ik mijn vaderland ging verlaten een werkelijk
vaderland voor mijn kunst gevonden een vader
land dat ik steeds verlangend gezocht had, doch
altoos daar waar het niet was!....
Tegen het einde van mijn verblijf to Parijs
(vele jaren later), toen ik ziek, ellendig, dor ver
twijfeling nabij, over mijn treurig lot nadacht,
viel mijn blik toevallig op de partituur van mijn
Lohcngrin", die ik totaal vergeten had. Plotse
ling overmeesterde mij een gevoel, nauw aan me
delijden verwand, bij de gedachte dat deze muziek
nooit gehoord zou worden! Ik schreef twee woor
den aan Liszt. Zijn antwoord luidde, dat de
toebercidselen voor de opvoering van mijn werk in
vollen gang waren en dat wel op zoo groote schal
als de (zeer) bekrompen middelen van den schouw
burg te Weimar dit toelieten!''
Een nieuw ontdekte Rembrandt. In de
Londensche kunstkringen wekt de vermeende ont
dekking van een nieuw doek van Rembrandt een
ongemeene belangstelling. De schilderij in quaestie
stelt het portret eener jonge dame voor, dat tot
nog toe den na Frans Hals meest beroemden
portretschilder Van der Helst werd toegeschreven.
Het doek is afkomstig uit de Galerij van Louis
Philippe en geraakte na des konings dood in
het bezit van zijn secretaris Raimond, die het
kort geleden aan een Engelschman verkocht. In
de lijst stond het opgeteekend als De verloofde"
van Van der Helst. Het stelt een jong meisje
voor van ongeveer dertien jaar dat aan den mid
delsten vinger een gouden ring draagt. Bij het
restaureeren der schilderij in Engeland ontdekte
men in een hoek de handteekening van Rembrandt
met het joartal 1625. Verscheidene deskundigen
hebben sedert het portret nauwkeurig onderzocht
en houden het voor een echten Rembrandt en
wel voor het eerste portret door hem vervaardigd.
Het jonge meisje zou Saskia van Utenburgh, des
schilders latere gemalin wezen.
Ofschoon het gelaat jonger is, bestaat er een
onmiskenbare gelijkenis tusschen die beeltenis
en de talrijke portretten die de meester later
van zijn gemalin gemaakt heeft, de ets in het
museum te Berlijn en de schilderij in de Galerij
te Kassei medegerekend. De achtergrond geeft
wel is waar de wijze van bewerking der toenma
lige Hollandsche schilderschool weder, maar
toch wordt het eigenaardige goudbruine licht dat
de donkere plaatsen verlicht, als echt
Rembrandtachtig aangemerkt. Daar over het leven van Rem
brandt en zijn studiën van 1623 tot 1627 slechts
weinig bekend is, zoo zou dit portret, wanneer
eenmaal de echtheid er van bewezen is. een uiterst
kostbaren schakel in de keten van Rembrandt's
werken vormen. Daar het binnenkort in de
Goupilgalerij te Londen zal worden tentoongesteld, zal
weldra een grooter aantal deskundigen in de ge
legenheid zijn een beslissend oordeel uit te spreken.
Ernesto Rossi heeft onlangs het eerste deel
zijner gedenkschritten (?Quarant' anni divita
artistica" Firenze, Tipografia editrice di la Nicolai
1887) het licht doen zien. Dit eerste deel omvat
het begin van Rossi s kunstenaarsloopbaan en zijn
eerste optreden in het buitenland.
De schouwburg te Carlsruhe zal in den aanvang
van het volgend seizoen eene opera van Berlioz
opvoeren, die nog nimmer in Frankrijk voor hot
voetlicht is verschenen: Beatrice et Benedict."
Sedert lang is er sprake van geweest bij de
militaire kapellen in Duitschland een gelijken
diapason in te voeren. De geheele muziekwereld,
de fabrikanten van muziekinstrumenten en vooral
de kapelmeesters achten het aannemen van een
algemeenen normalen diapason ten hoogste
gewenscht, zoodat het bij het departement van oorlog
meermalen een punt van beraadslaging heeft uit
gemaakt. In de maand Augustus 1885 had ook
het tijdschrift voor het fabriceeren van muziekin
strumenten te Leipzig te dien einde bij den
rijkskanselier een adres ingediend. Het ministerie van
oorlog heeft zich in deze gewichtige aangelegen
heid thans ten gunste van den Parijschen diapason
verklaard. In het iaar 1849 namelijk is de zooge
naamde Parijsche A der eengestreepte octaaf, wier
aantal trillingen op 876 enkelen, op 435
dubbeltrillingen vastgesteld werd, in Frankrijk wettelijk
en algemeen ingevoerd geworden. Nadat het minis
terie van oorlog geruimen tijd geen enkele
beslissenden stap in die richting doen kon, daar het
niet mogelijk was in den Rijksdag voor deze aan
gelegenheid, welke een belangrijke som vordert,
een crediet voor te stellen, zal het nu weldra met
aller instemming de zaak een goed eind verder
brengen. Ook uit een militair oogpunt schijnt het
van het grootste belang, daar het ministerie het
noodzakelijk acht, dat door de militaire muziek
aan alle groote uitvoeringen kan worden deelge
nomen. Het ministerie van oorlog zal dienten
gevolge het besluit invaardigen, dat te beginnen
met l October 1888 de lage zoogenaamde Parijsche
diapason wordt uitgevoerd, waarbij een zeker aan
tal legerkorpsen elk jaar verplicht zullen zijn dien
aan te nemen, zoodat l Augustus 1891 het laatste
korps den nieuwen diapason hebben moet. Ook
kan de verordening voor enkele muziekkorpscn
reeds l October 1887 in werking treden.
OUD-AMSTERDAMSCHE
VERSCIIEIDEN1IEDEN.
Iets over Napoleons verblijf te Amsterdam.
Daar is waarschijnlijk geen vorst binnen Am
sterdam ingehaald met zooveel plechtigheid, waar
van zoo weinig gemeend was, als de eerste Napo
leon. En wat wonder! Het fransche bestuur, hoe
nuttige gevolgen het ook in vele opzichten voor
ons heeft gehad, was voor den tijdgenoot een
drukkend juk, een ware en zeer ongewenschte
overheersching. Met ijzeren scepter werden de
regeerders van voorheen door fransche ambtenaren
geregeerd, wier wenken als wetten moesten worden
opgevolgd zonder dat uiterlijk iets mocht verraden
dat alles eene gedwongen t'raaiigheid was, waaraan
men zich slechts had te onderworpen gehad.
Het meest van alles komt dit uit in de schit
terende ontvangst den Keizer en de Keizerin be
reid bij hun bezoek aan hunne getrouwe derde
hoofdstad in de Octobor-maand van 1811. Aan
doenlijk zou de taal zijn van aanhankelijkheid en
liefde, als men niet wist, dat zij door hare on
waarheid belachelijk was. Haar verachtelijk noe
men mag men niet, omdat men weten kan, dat
onze voorvaders met deze ijdele woordenpraal veel
kwaads moesten verhoeden.
Reeds den '27sten September werd eene publi
catie afgekondigd, waarin gezegd werd: overwe
gende, dat de stad de onwaardoerbare eer zou ge
nieten den keizer en de keizerin binnen hare
muren te ontvangen, en in aanmerking nemende,
dat de inwoner dezer stad vurig (?o! zoo vurig!)
verlangen naar de gelegenheid, om hunne vreugde
over deze gelukkige gebeurtenis door
ondubbel