De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 31 juli pagina 4

31 juli 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 527 weten wij dat men indertijd we van een eeuw of twee geleden voor .een stuiver of een dubbeltje zich toegang tot de gestichte» kon verschaffen om de gekken te zien ea zich, hetzij met hunne kuren, hetzij met hunne gezichten te vermaken, en wij leiden er niet recht uit af, dat waar men deze ongelukkigen alsot het wilde beesten waren liet ky'ken, aan de verpleging niet die zorg zal zyn besteed die hun toestand xerdiende. Tot dusver bestond er slechts ne monografie over dit onderwerp, en wel van prof. van der Lith over het gesticht te Utrecht. Dr, van der Chy's heeft deze litteratuur met een tweede * verrjjkt. Nadat hij eenige jaren aan de Dortsche inrichting was verbonden geweest, bekroop hem x de lost om er de historie van na te gaan en, in -weerwil van de armoede van het archief dier ge meente en van het gesticht zelf, heeft hij een boekje geleverd, dat menig belangryk bericht over de wjjze van verpleging en huisvesting bevat. Hij heeft gewoekerd met de spaarzame gegevens, die nagenoeg allen merkwaardig zijn, juist omdat er zoo weinig over dit onderwerp bekend is geworden. Dankbaar leggen wij dan ook na de lezing het boekje uit de hand Wy ontleenen er hier het een ea ander aan, dat een denkbeeld geeft van het t,verschil tusschen den toestand van thans en van ^-een eeuw of zelfs een halve eeuw geleden. ' Het Dortsche gesticht werd in 1759 opgericht. f Vóór dien tyd werden de krankzinnigen in eenige - liefdadige gestichten verpleegd, voor rekening van de diaconie of van de verwanten, die het onder bond dan aan den binnenvader van zulk een gesticht uitbesteedden. De lyders werden dan in Open hokken in de open lucht bewaard, niet zelden tot overlast van de buren, die dagelijks het ge schreeuw en gekerm dier ongelukkigen hoorden. Dit veranderde in 1759, toen de regeering, niet zoozeer uit menschlievendheid maar als zuinigheidsmaatregel tot de oprichting van het gesticht overging, dat behalve voor krankzinnighuis ook voor Peterhuis zou dienst doen. Afscheiding althans strikte afscheiding tusschen de lijders en de luyden van quaet comfortement" bestond niet; zonder veel plichtplegingen werd men in het gesticht steeds voor twee jaren opgenomen. Met - in alle gevallen werd een attest van doctoren ge vraagd, een beslissing van 't gerecht was vol doende, en lieden van buiten de stad werden ook op een eenvoudig mandaat van de plaatselijke besturen binnen gebracht, en er niet uitgelaten, althans voor zoover zij armlastig waren, dan op bevel van regenten, die geheel volgens eigen goeddunken hierin handelden. Medici, speciali teiten in de psychiatrie, schynen aan de inrich ting aanvankelijk niet verbonden te zijn geweest. Het is te vermoeden dat de binnenvader in deze, en in alle zaken die de verpleging betroffen, het oor had van Regenten, die voornamelijk de finan ciën beheerden. De patiënten waren in drie klas sen verdeeld. De eerste klasse betaalde noggeen / 257 behalve 4 gld. raseerloon voor de mannen; de derde klasse slechts 122 gld. en de helft raseerloon. Voor zulk een spotprijs kon men ook geen zorgvuldige behandeling verwachteu. Het moet in dien tyd zeer gemakkelijk en zeer goedkoop ge weest zyn om personen die men verwijderen wilde in het gesticht te doen opsluiten. Zoo kwam het dan meermalen voor dat menschen, geconfineerd wegens kwaad gedrag, ten slotte als krankzinnigen in het gesticht bleven. Zulk een ongelukkige, werd na twaalf jaren opsluiting in 1810 door Koning Lodewyk ontslagen, 't Was een buitenkansje. Als hij een veertigtal jaren vroeger had geleefd, had hy gevaar geloopen van na zijn connnement naar de Oost te worden geëxpediëerd. - Merkwaardige staaltjes van de verregaande wille keur van ouders en verzorgers van lieden die zich slecht gedroegen, deelt de schryver als ter loops mede. Langzamerhand werd de opname moeieIg'ker en werden bepalingen voor de verzorging gemaakt, die blijk gaven van zekeren humanen geest ten opzichte der patiënten, welke slechts wanneer zij gevaarlijk waren in afzonderlijke dol huizen moesten opgesloten worden. De voeding werd toen op onbekrompen voet geregeld en het tarief aanmerkelijk verhoogd. Niet onaardig is ook de consideratie van regen ten op het request van een joodsch burger, die voor eigen rekening zijne vrouw in het gesticht wilde opgenomen hebben, hetgeen regenten gevaarlijk voorkwam voor de reputatie van het itieht waarin alleen subjecten van fatzoendeke luyden op eigen kosten" werden toegelaten. a 1795 dacht men er echter wat liberaler over. Eene nieuwe regeling werd toen ingevoerd. Het aantal verpleegdgn bedroeg toen 60, behalve de lieden van kwaad gedrag die toen 30 in getal waren. Slechts ? 7000.?subsidie was voldoende om de kosten der geheele inrichting te bestrijden. Natuurlijk dat de bewaking te wenschen oyerliet, en dat er zelfs eene samenzwering tegen het gesticht onder de verpleegden kon ontstaan. Het toezicht was in dien tijd aan de leiding van twee vrouwen toevertrouwd, waarvan de eene 80 jaren oud was. Nog in 1834 werd de behandeling van een krankzinnige aan een magnetiseur opgedragen! Welk een verschil bij thans! Wij mogen er Dr. van der Chys dankbaar voor zijn dat hij ons het verleden zoo duidelijk heeft blootgelegd. VARIA. Het schilderij van Jacob Maris, dat door het Ryk op de driejaarlijksche tentoonstelling der stad 's Gravenhage werd aangekocht is thans in 't Rijksmuseum geplaatst. Het hangt waar Breitners Veldartillerie in 't duin" hing, terwijl dit laatste daarboven is gehangen. Van de collectie moderne kunst is Maris' stadsgezicht 't beste schilderij. De Brusselsche schilder Emile Wauters schil dert voor de Belgische kamer van afgevaardigden de portretten van de koning en den koningin. Achter den koning brengt hij den tat-major te paard. Achter de koningin bedienden in het rood, ook te paard. De Fransche minister van onderwijs en schoone kunsten, die naar Lyon ging om daar aan een Rgksschool prijzen uit te deelen, heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt, om een weleer beroemd Lyonsch schilder, die zich in zijn vader stad teruggetrokken heeft, het officierskruis van het legioen van eer te overhandigen. Paul Chenavard die bijna tachtig jaar is, was leerling van Ingres, en was getrouw aan de beginselen van zijn meester zijn gansche leven sterk geporteerd tegen de coloristen. Zijn bekendste werken zijn de groote cartons die vroeger het Pantheon ver sierden. De vorige week was Theodule Ribot tot officier van het Legioen bevorderd. De bekende Haagsche kunstkooper, de heer E. J. van Wisselingh heeft zijn prachtige verzameling met eenige nieuwe werken van Mathijs Maris verrijkt. Het Dordrechtsche museum ontving dezer dagen van den heer Paul Leroi, redacteur van den Courrier de l'Art, een zestal etsen naar werken van de Dortsche schilders Aelbert Cuyp en Nicolaas Maes ten geschenke. Den Commissarissen van genoemd museum moet deze gift bizonder welkom zijn. Deze aanwinst is geheel in den geest van hun streven dat, blijkens hun laatste aankoopen, mede is, om vooral van Dordsche meesters werken voor hun museum te verkrijgen. Te Antwerpen is de 13e tentoonstelling van den kunstkring Als ik kan" geopend. De beste inzending moet van den Limburger Henri Luyten zijn. Jean Paul Laurens heeft van den minister van Schoone Kunsten de opdracht gekregen een pla fond voor de zaal van het Odéon te schilderen. Charles Ephrussi heeft een boek over Paul Baudry geschreven. In de collectie Les Artistes Célèbres", onder leiding van Eugène Müntz uitgegeven, zijn korte lings verschenen : Josuah Reynolds, door Ernest Chesneau en Ligier Richier door Charles Cournault. Aan een schilder, zoo meent men vaak, moet nu eenmaal een steek los zijn. Munkaczy brengt eenigen tyd te Colpach door. De Vossische Zeitung meldt daarom dat hij voor schulden er van door is naar Amerika. Verleden Zondag is in de kunstzaal van het Panorama (Plantage) eene tentoonstelling van schil derijen van Jan van Beers geopend. Te Brussel betreurt men den dood van een zeer geacht kunstkriticus Théodore Jouret die te Kissingen overleed. De Indépendance Beige van 19 Juli wijdt een uitvoerig artikel aan de nage dachtenis van den zeer beminden man. In den Courrier de r Art wijdt de heer D. Fran ken te Parijs een artikel aan het Nederlandsch Museum. Hij deelt in het kort de geschiedenis van het Museum mede en levert de kritiek op de inrichting. De Belgische bladen blijven strijd voeren ov«t: de bepalingen gemaakt door de commissie voor de Brusselsche tentoonstelling. Eenigen van hen beweren dat de minister zijn besluit betreffende het opheffen der medailles en de beperking der plaatsruimte voor de tentoonstelling, op aandrang van vele artisten, zou hebben ingetrokken. De Art Moderne echter (en het blad is hierin gelootwaardig omdat de redacteur, Edmond Picard, lid van bedoelde commissie is) houdt vol dat van eene herroeping van het ministerieel besluit geen sprake is en de eenmaal genomen besluiten ge handhaafd worden. In den Temps van 28 Juli vertelt Daudet de geschiedenis van zijn roman Numa Roumestan. Hij deelt o.a. mede hoe hij Emile Bayard, die vlak over hem woonde, en die voor de Illustration den roman illustreerde, elke week een paar keer ging bezoeken om hem de pas geschreven scènes uit zijn boek aanschouwelijk te maken, pour jouer mon Midi zooals Daudet schrijft. Eigen Haard gaat voort, croquis van de leden der Tweede Kamer van de hand des heeren P. de Josselin de Jong te reproduceeren. In het Rijksmuseum is het schilderij In Bretagne van Hubert Vos dat op de laatste driejaarlijksche Tentoonstelling to Amsterdam bekroond werd en dat aan den heer Pappelendam hoorde, geplaatst. Is dit schilderij tijdelijk afgestaan of aangekocht door 't Rijk of door de Vereeniging tot vorming van een museum van moderne kunst? Dit werd niet bekend gemaakt. Dezer dagen werd gemeld dat wijlen do Heer Stewart te Londen indertijd 60.000 pond had be steed voor het schilderij van Meissonier : Friedland 1807". Dit schijnt minder buitensporig als men weet dat de Hoer Secretan te Parijs een Meissonier van dezelfde grootte bezit, waarvoor hij den kun stenaar 380.000 frcs. betaalde. Dezelfde heer heeft nog twintig doeken van Meissonier. Men schrijft uit Dusseldorp: De laatste schil derij van LudwigKnaus, Caritas", door den kun stenaar voor de Belgische academische tentoon stelling bestemd, werd onlangs in de salons van den kunstkooper Eduard Schulte, die er eigenaar van is geworden, tentoongesteld. Als koopsom noemt men 70,000 Mark. Het doek stelt, te midden van een eenigszins geïdealiseerd landschap, een vrouwen figuur voor, tegen wier linkerschouder een klein meisje geleund staat. Op haar schoot heeft zij een zuigeling; met haar rechterhand wenkt zij een geheel naakt knaapje tot zich en aan haar voeten speelt een ander knaapje. Het geheel is in het genre van Watteau bewerkt; hoogst eigen aardig vooral is de behandeling van de kleeding der hoofdfiguur. De schilderij, die tot de heer lijkste scheppingen van den Berlijnschen meester kan worden gerekend, zal ongetwijfeld te Berlijn groot opzien baren. Een Goethe-monument te Straatsburg. In het jiar 1872, tijdens de stichting de. Keizer-Wilhelm Universiteit, die op de plaats zelve zou verrijzen waar een eeuw geleden Goethe in zijn jongelings jaren een tijdlang leefde ea werkte, had er te Berlijn een samenkomst plaats van geleerden en kunstenaars, die besloten de nieuwe Hoogeschool met een groote bronzen buste van den meester te begiftigen. Meer dan 150 op het gebied van kunst en wetenschap beroemde mannen vereenigden zich tot dit plan en in 1873 werd het monu ment plechtig aan de nieuwe Universiteit over gedragen waarbij een stichtings-orkonde werd ge voegd die in het archief te Berlijn bewaard wordt en waarvan het opschrift aldus luidde: Die Statte, dien ein guter Mensch betrat, Ist eingeweiht; nach hundert Jahren klingt Sein Wort und seine That dem Enkel wieder!" Op dit citaat van den dichter zelf volgen enkele toelichtende regelen en het stuk bevat 124 ondertp.ekeningen; waaronder wij die van Gustav Graf, Helmholtz, Berthold Auerbach, Spielhagen, Dr. Werner Siemens, Ludwig Löwe opmerken. De meer dan levensgroote buste werd toen op een laag voetstuk op het voorplein van het ge bouw geplaatst waar zij tot het jaar 1884 schier onopgemerkt bleef. Toen nu de nieuwe Univer siteitsgebouwen werden betrokken, kwam de quaestie ter sprake, waarheen het beeld des dich ters over te brengen, daar de grootte der buste niet met de inwendige architectuur van het nieuwe gebouw in overeenstemming was. Eindelijk na lange overwegingen kwamen Senaat en curatoren tot het besluit de buste op een hoog sierlijk marmeren voetstuk in de tuinen der Universiteit te plaatsen. Dit is nu geschied. Hot monument verrijst te midden van den schoenen aanleg die zich achter de algemeene Universiteitsgebouwen bevindt; het gelaat is naar het oosten gericht en in het bijna drie meter hooge voetstuk zijn de volgende woorden uit Faust" gebeiteld: Es kann die Spur von meinen Erdetagen nicht in Aeonen u Aangaande de eerste ontmoeting tusschen Richard Wagner en Franz Liszt maakte de Cour rier de f Art te Parijs onlangs een door Wagner geschreven brief openbaar. Aan wien hij geadres seerd was, voegt het Fransche blad er niet bij. De brief luidt aldus: Gedurende mijn verblijf te Parijs in het jaar 1837 leerde ik Liszt voor het eerst kennen, dus juist in een tijd waarin ik alle hoop, ja zelfs den wensch verloren had in Frankrijk's hoofdstad naam te maken en ik de kunstenaarsloopbaan meer. en meer afkeerig werd. Hij gaf mij dadelijk den ind\uk een zoo sprekend mogelijk mogelijk contrast met mijn eigen per soonlijkheid en omstandigheden te vormen. In de kringen waarin ik zoo vurig gehoopt had een toevlucht te vinden, was Liszt van zijn vroegste jeugd af het voorwerp der algemeene waardeering en bewondering geweest, terwijl juist te dien tijde de koelheid en het gebrek aan sympathie van het Farijsche publiek mij diep gekrenkt hadden. Ik beschouwde hem dus met een soort van argwaan. De gelegenheid ontbrak mij hem over mijn werken te spreken en hem mijn innerlijk wezen te open baren ; ook was zijn ontvangst daarop niet bere kend, hetgeen niet te verwonderen was aan iemand, die dagelijks de meest tegenstrijdige indrukken in zich opnam. Maar ik was destijds niet in een gemoedsstemming om hem onpartijdig te beoordeelen. Ik behaalde mijn bezoek bij Liszt niet, en zonder hem nader te kennen of dit zelfs te willen, voelde ik mij geneigd in hem iemand te zien, wiens karakter geheel met het mijne in tegenstelling was. Deze meening waarvoor ik meermalen openlijk uitkwam, werd hem later oververteld in dien tijd toen mijn Rienzi" te Dresden algemeen de aandacht trok Het trof' Liszt in hooge mate, dat hij door iemand, dien hij nauwelijks had opgemerkt en aan wiens ken nismaking hij in het eerst niet de minste waarde hechtte, aldus werd miskend!.... Nog voel ik mij geroerd, wanneer ik denk aan de herhaalde pogingen door hem in het werk gestold, om mij van meening te doen veranderen, ofschoon hij toen nog weinig of niets van mijn werken kende. Het was niet de kunstenaar die in hem sprak; hem bezielde slechts hei rein menschelijk verlangen, een wanklank tusschen hem en een ander menschelijk wezen opgelost te zien. Wel licht ook, in zijn eindelooze goedhartigheid, speet het hem mij onwillekeurig leed te hebben gedaan. Wie de zelfzucht der hedendaagscho kunstenaars en hun onderlinge koele verhouding van nabij kent, moet verrast, ja diep getroffen zijn door de wijze waarop dez£ geniale buitengewone man mij behandelde. In het jaar 1849 zag ik hem voor de laatste maal weder te Weimar toen ik eenigen dagen in Thüringen wilde uitrusten, zonder nog te weten of ik door de vervolgingen die mij bedreigden wellicht genoodzaakt zou worden Duitschland te verlaten. Den dag zelf waarop dit gevaar werke lijkheid werd, zag ik Liszt een wederopvoering van mijn Tannhiluscr" dirigeeron en was ik verbaasd, ingevolge de wijze waarop hij zijn taak opvatte, een tweede ik te herkennen. Wat ik bij de schepping van het werk gevoeld had, voelde hij bij het leiden der uitvoering; al het geen ik onder het schrijven wilde uitdrukken, werd door hom in tonen uitgedrukt. liet klinkt vreemd, maar dank zij de toewijding van dezen voorbeeldeloozen vriend, had ik op het oogenblik dat ik mijn vaderland ging verlaten een werkelijk vaderland voor mijn kunst gevonden een vader land dat ik steeds verlangend gezocht had, doch altoos daar waar het niet was!.... Tegen het einde van mijn verblijf to Parijs (vele jaren later), toen ik ziek, ellendig, dor ver twijfeling nabij, over mijn treurig lot nadacht, viel mijn blik toevallig op de partituur van mijn Lohcngrin", die ik totaal vergeten had. Plotse ling overmeesterde mij een gevoel, nauw aan me delijden verwand, bij de gedachte dat deze muziek nooit gehoord zou worden! Ik schreef twee woor den aan Liszt. Zijn antwoord luidde, dat de toebercidselen voor de opvoering van mijn werk in vollen gang waren en dat wel op zoo groote schal als de (zeer) bekrompen middelen van den schouw burg te Weimar dit toelieten!'' Een nieuw ontdekte Rembrandt. In de Londensche kunstkringen wekt de vermeende ont dekking van een nieuw doek van Rembrandt een ongemeene belangstelling. De schilderij in quaestie stelt het portret eener jonge dame voor, dat tot nog toe den na Frans Hals meest beroemden portretschilder Van der Helst werd toegeschreven. Het doek is afkomstig uit de Galerij van Louis Philippe en geraakte na des konings dood in het bezit van zijn secretaris Raimond, die het kort geleden aan een Engelschman verkocht. In de lijst stond het opgeteekend als De verloofde" van Van der Helst. Het stelt een jong meisje voor van ongeveer dertien jaar dat aan den mid delsten vinger een gouden ring draagt. Bij het restaureeren der schilderij in Engeland ontdekte men in een hoek de handteekening van Rembrandt met het joartal 1625. Verscheidene deskundigen hebben sedert het portret nauwkeurig onderzocht en houden het voor een echten Rembrandt en wel voor het eerste portret door hem vervaardigd. Het jonge meisje zou Saskia van Utenburgh, des schilders latere gemalin wezen. Ofschoon het gelaat jonger is, bestaat er een onmiskenbare gelijkenis tusschen die beeltenis en de talrijke portretten die de meester later van zijn gemalin gemaakt heeft, de ets in het museum te Berlijn en de schilderij in de Galerij te Kassei medegerekend. De achtergrond geeft wel is waar de wijze van bewerking der toenma lige Hollandsche schilderschool weder, maar toch wordt het eigenaardige goudbruine licht dat de donkere plaatsen verlicht, als echt Rembrandtachtig aangemerkt. Daar over het leven van Rem brandt en zijn studiën van 1623 tot 1627 slechts weinig bekend is, zoo zou dit portret, wanneer eenmaal de echtheid er van bewezen is. een uiterst kostbaren schakel in de keten van Rembrandt's werken vormen. Daar het binnenkort in de Goupilgalerij te Londen zal worden tentoongesteld, zal weldra een grooter aantal deskundigen in de ge legenheid zijn een beslissend oordeel uit te spreken. Ernesto Rossi heeft onlangs het eerste deel zijner gedenkschritten (?Quarant' anni divita artistica" Firenze, Tipografia editrice di la Nicolai 1887) het licht doen zien. Dit eerste deel omvat het begin van Rossi s kunstenaarsloopbaan en zijn eerste optreden in het buitenland. De schouwburg te Carlsruhe zal in den aanvang van het volgend seizoen eene opera van Berlioz opvoeren, die nog nimmer in Frankrijk voor hot voetlicht is verschenen: Beatrice et Benedict." Sedert lang is er sprake van geweest bij de militaire kapellen in Duitschland een gelijken diapason in te voeren. De geheele muziekwereld, de fabrikanten van muziekinstrumenten en vooral de kapelmeesters achten het aannemen van een algemeenen normalen diapason ten hoogste gewenscht, zoodat het bij het departement van oorlog meermalen een punt van beraadslaging heeft uit gemaakt. In de maand Augustus 1885 had ook het tijdschrift voor het fabriceeren van muziekin strumenten te Leipzig te dien einde bij den rijkskanselier een adres ingediend. Het ministerie van oorlog heeft zich in deze gewichtige aangelegen heid thans ten gunste van den Parijschen diapason verklaard. In het iaar 1849 namelijk is de zooge naamde Parijsche A der eengestreepte octaaf, wier aantal trillingen op 876 enkelen, op 435 dubbeltrillingen vastgesteld werd, in Frankrijk wettelijk en algemeen ingevoerd geworden. Nadat het minis terie van oorlog geruimen tijd geen enkele beslissenden stap in die richting doen kon, daar het niet mogelijk was in den Rijksdag voor deze aan gelegenheid, welke een belangrijke som vordert, een crediet voor te stellen, zal het nu weldra met aller instemming de zaak een goed eind verder brengen. Ook uit een militair oogpunt schijnt het van het grootste belang, daar het ministerie het noodzakelijk acht, dat door de militaire muziek aan alle groote uitvoeringen kan worden deelge nomen. Het ministerie van oorlog zal dienten gevolge het besluit invaardigen, dat te beginnen met l October 1888 de lage zoogenaamde Parijsche diapason wordt uitgevoerd, waarbij een zeker aan tal legerkorpsen elk jaar verplicht zullen zijn dien aan te nemen, zoodat l Augustus 1891 het laatste korps den nieuwen diapason hebben moet. Ook kan de verordening voor enkele muziekkorpscn reeds l October 1887 in werking treden. OUD-AMSTERDAMSCHE VERSCIIEIDEN1IEDEN. Iets over Napoleons verblijf te Amsterdam. Daar is waarschijnlijk geen vorst binnen Am sterdam ingehaald met zooveel plechtigheid, waar van zoo weinig gemeend was, als de eerste Napo leon. En wat wonder! Het fransche bestuur, hoe nuttige gevolgen het ook in vele opzichten voor ons heeft gehad, was voor den tijdgenoot een drukkend juk, een ware en zeer ongewenschte overheersching. Met ijzeren scepter werden de regeerders van voorheen door fransche ambtenaren geregeerd, wier wenken als wetten moesten worden opgevolgd zonder dat uiterlijk iets mocht verraden dat alles eene gedwongen t'raaiigheid was, waaraan men zich slechts had te onderworpen gehad. Het meest van alles komt dit uit in de schit terende ontvangst den Keizer en de Keizerin be reid bij hun bezoek aan hunne getrouwe derde hoofdstad in de Octobor-maand van 1811. Aan doenlijk zou de taal zijn van aanhankelijkheid en liefde, als men niet wist, dat zij door hare on waarheid belachelijk was. Haar verachtelijk noe men mag men niet, omdat men weten kan, dat onze voorvaders met deze ijdele woordenpraal veel kwaads moesten verhoeden. Reeds den '27sten September werd eene publi catie afgekondigd, waarin gezegd werd: overwe gende, dat de stad de onwaardoerbare eer zou ge nieten den keizer en de keizerin binnen hare muren te ontvangen, en in aanmerking nemende, dat de inwoner dezer stad vurig (?o! zoo vurig!) verlangen naar de gelegenheid, om hunne vreugde over deze gelukkige gebeurtenis door ondubbel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl