Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
dos ook de mooiste illuminatie niet, en 't zqn
altijd de mensehen zelve die t bederven. Dat er
duizenden en duizenden naar het schitterend
nachttafereel komen zien, is heel natuurljjk, en
dat men dan wel eens in 't gedrang komt, is even
natuurlijk, maar dat er benden kwajongens en
opgeschoten slungels met woest getier door de dichte
menigte heenbreken en menschen en kinderen
onder den voet loopen, zonder dat er een poging
wordt gedaan om hem dat dronkemansspel te be
letten, dat acht ik minder natuurlijk. Ik had
Dinsdagavond met plezier politieagents-dienst mee
gedaan om dat volkje bij den kraag te helpen
vatten en te expediëeren naar de Kortegaard,
waar 't niemand en zichzelf ook niet in den weg is.
De huurkoetsiers hebben den 2n Augustus een
prachtigen dag gehad, en de Haagsche
TramwegMaatschappij niet minder. B\j die maatschappij
is sinds den laatsten tijd vooruitgang te bespeu
ren. Ze houdt er geen schimmen van paarden
meer op na, zooals vroeger, en ik heh er in den
laatsten tü<ïook niet meer van gehoord, dat er
nu en dan eens een Tram-rossinant aan denhaal
ging, uit landerigheid omdat er niemand in zijn
vehikel verkoos te zitten. Alleen op avonden
als verleden Dinsdag moest de maatschappij zor
gen dat ze wat meer wagens kon laten loopen
tusschen het Prins Hendrikplein en het Bosch.
De boeren zeiden vroeger wel eens een piep
ropkens ver" en dat was een heel eindje; maar ik
kan zeggen twee sigaren ver van het bruggetje
aan 't Bosch tot mijn huis, zoolang had ik op
't balkon van den tramwagen moeten staan, voor
dat h\j in beweging kwam.
Zooals u reeds bekend is, hebben de
malcontenten het geluk gehad de wethouders en een
gemeenteraadslid er uit te kegelen, Tengevolge
waarvan de burgemeester zjjn eervol ontslag aan
Z. M. den Koning heeft aangevraagd en de wet
houders besloten hebben collectief af te treden.
PASQUINO.
Uit de Bissehopstad.
VOLKSZWEMWEDSTRIJDEN.
?
Is het zwemmen nuttig voor den mensch?
Ziedaar een onderwerp, als geknipt voor onze
vergaderzieke en vertooglievende
dorps-Nutsmannen van vóór 50 jaren. Inderdaad zijn dan ook
destijds op waterige wijze tal van verhandelingen
aan het voor- en tegen der vraag gewijd. Van
den eenen kant werd aangetoond uit Buffon en
Plinius, dat de mensch geen zwemvliezen heeft
en het zwemmen dus niet natuurlijk is; uit den
Bijbel, dat het niet cristelijk comme il faut; uit
de jammerlijke geschiedenis van Hero en Leander,
dat het gevaarlek; en uit het feit, dat elke bede
laar de kunst als een kikvorsen kan verstaan,
dat 't niet aristocratisch en deftig is. Van den
anderen kant werden de Spartanen, en zelfs onze
eigen Batavieren, die als ware amphibiën leefden,
ter verdediging opgeroepen. Langs
proefondervindelijken weg werd bewezen, dat zes pond kurk
voldoende was om alle gevaar weg te nemen, en
het soortgelijk gewicht van een niet al fe door
voed en niet al te, uitgevast mensch 1/11 bedraagt.
Met veel omhaal werden', om het onderwerp wat
te peperen, allerlei bijzonderheden opgerakeld
over wijdberoemde duikers: als een Leeghwater,
die 't Amsterdamsche publiek verbaasde, als hij
eenige uren onder water bleef en daar at en
dronk en den Heere psalmzong; een Pesce Cola,
die dagen en een de la Vega, die jaren lang onder
water kon leven allen mannen, waarbij onze
flinke Arnhemsche champion duiker, de heer
Smit, nog maar een leerling is. In het kort, de
vraag werd van alle kanten bekeken.
Wij voelen aan dergelijke verhandelingen geen
behoefte meer. Het zou uilen dragen naar Athene
mogen heeten, thans nog veel over het nut der
zwemkunst te gaan schrijven. Bijna elke stad, die
eenigszins mot haar tijd medegaat, is in 't bezit
eener zweminrichting.
Als 't waar is, wat dr. Kraus, in navolging van
Liebig, beweerde, dat men de beschaving van een
volk mag afmeten naar zijn uitwendig waterver
bruik, dan staat Utrecht, althans des zomers, op
een vrij hoogen trap van beschaving. Des winters
minder, daar 't Badhuis op de Catharijnekade
met zijn primitieve toestanden niet populair is.
Het aantal bezoekers is eer dalende dan klim
mende; terwijl dit in 1862 circa 16000 bedroeg
en latere jaren tot boven de 20000 klom, was het
in 't afgelpopen jaar slechts 16300. Pogingen om
het badhuis meer overeenkomstig de eischen van
comfort en hygiëne te hervormen, zijn in het
water gevallen en mislukt. De beboette aan een
flinke inrichting voor binnenbaden blijft derhalve
voorloopig bestaan.
De zwemscholen voor betalenden aan den
Krommen Rijn echter worden beter bezocht; den
ganschen dag is 't er, volgens een woord van
Lodeesen, een geplas
Alsof er een paar honderd robben,
De polka dansen in een tobben."
Geen wonder, het water is hier nog niet ver
ontreinigd met al die bacteriën en mierococcen
en ander helsch gespuis, dat aan onze stadssin
gels en grachten waar zoo'n tweehonderdtal
riolen hun verderf verspreidenden inhoud op uit
blazen zoo'n treurige beruchtheid verleent.
Het water komt hier frisch en rein de stad bin
nenstroomen ea is dan ook al van oudsher, o. a.
blijkens een publicatie van 18 Juni 1683 door de
Stedelijke Regeering tot zwemwater bestemd
geweest.
Op eenigen afstand van de zweminrichting voor
heeren ligt die voor dames, zoodat elke gedachte
aan bains mixtes zediglijk buitengesloten is. Men
zal zich nog herinneren, hoe voor eenige jaren
bij de opening het koor der bevooroordeelden
een koor, dat thans gelukkig verstandig geworden
en bekeerd is zich uitte in een hartgrondig:
't is zonde, hoe verzinnen ze 't, die nieuwig
heid." Alsof 't hier niet juist iets ouds betrof,
er is nu eenmaal niets nieuws onder de zon. We
behoeven niet eens terug te gaan tot de vrouwen
der Batavieren of tot de zwanenjonkvrouwen, die
om hare badliefhebberij zelfs in onze sagen ver
eeuwigd werden; we wijzen slechts op de drie
begaafde dochters van een Roemer Visscher, die
de zwemknnst uitstekend verstonden. Waar vrou
wen van zoo goeden huize het voorbeeld gaven,
zullen pok toen wel navolgsters geweest zijn.
Tot in 1869 hadden de lagere klassen geen ge
legenheid tot zwemmen. Het was de nuttige
Vereeniging t. bev. der Volksgezondheid, die den
Raad in een adres op de bestaande behoefte wees.
En met welk succes! Reeds in '69 werd in de
flink stroomende Biltsche Grift een zweminrich
ting voor onvermogenden geopend, waar reeds
dadelijk in den tyd van drie maanden 24763 ba
den werden genomen. Later volgde de opening
eener tweede wederom gemeentelijke in
richting in de Kruisvaart. Hoe deze gelegenheden
om kosteloos onder toezicht een bad te nemen,
gewaardeerd worden, blijkt uit 'tcjjfer van 48218
baden, dat in 1885 genomen werd en in 't afge
lpopen jaar steeg tot 76442. Dit jaar zal het
cijfer waarschijnlijk nog klimmen, dank zij de
zorgen, die vooral ook de genoemde Vereeniging
aan de zaak blijft wijden.
De zwemkunst is onze echt nationale kunst, en
de eenige, die alle vreemde bastaardwoorden
versmaadt. In het rug- en buikzwemmen geeft de
Hollandsche jongen zich niet spoedig gewonnen;
op 't stuk van duiken zoekt hij zijn meester. De
zwemkunst is de goedkoopste tak gan sport, die
men zich denken kan. Men heeft er geen toestel
len, geen geld, geen hulpmiddelen, ja zelfs geen
kleeren voor noodig: het is dus voor de onver
mogenden de lichaamsoefening, tevens het
lichaamsvermaak bij uitnemendheid. Zou men nu
door het zwemmen, dat meer dan eenige andere
kunst het nut met het genoegen verbindt, onder
het volk te bevorderen, niet een dankbare taak
op zich nemen! Komt, g\j mannen, die u met de
veredeling der volksvermaken bezig b,oudt; hier
ligt een arbeidsveld voor u! Het volk vertaalt het
varietas delectat in 't Hollandsche verandering
van spijs doet eten"; het is evenzeer op veran
dering in zijn vermaken gesteld als gylieden.
Verwisselt dan dat vrij nuttelooze mastklimmen
en boegsprietloopen eens voor een wedstrijd in
het zwemmen; laat onze degelijke jongens en
alleen dezulken vinden pp den duur vermaak in
de oefening van het lichaam in plaats van
stroophappen en meeleten, eens plassen en ploe
teren, eens zwemmen en duiken. Oneindig meer
dan de stroop en het meel, is het water hun
element. Daar spoelen zij zich alle zorgen, althans
voor eenige oogenblikken, weg; zie, hoe ze levens
lustig, met van nieuwe geestkracht tintelend oog
de zwemschool verlaten. Hebt ge ooit een zwemmer,
uit 't bad komende, in ontevredenheid hooren
mopperen? Gezondheid en tevredenheid, ze zijn
in de zwemplaatsen te vinden. Als gij hen roept,
onze fabrieksarbeiders en we-klieden, om in hun
eigen zweminrichting eer en prijzen te komen
behalen, dan zullen zij zich niet laten wachten.
Kan Utrecht dan op zijn welgeslaagden
volkszwemwedstrijd wijzen, dan zullen andere plaatsen,
waar tot dusverre de behoefte aan badinrichtingen
niet werd ingezien, nog eene aanleiding te meer
vinden om in deze onze oude Bisschopstad, dat
op 't gebied der zwemsport zoo flink voorgaat,
waardig te volgen.
HEIS.
Kunst en Letteren.
LOSSE GEDACHTEN OVER KUNST.
I.
Een schilder behoort zich niet te veroorloven
eene impressie van de natuur te schilderen, dan
nadat hij talrijke studiën naar haar gemaakt
heeft.
II.
De fotografie geeft de gelijkenis, die iedereen
zien kan; alleen de schilder dringt in 't innige
wezen van zijn model en spoort de levensstralen
op der fizionomiën.
III.
Het publiek, bij het zien der zee, begrijpt niet
zoo licht de zedige bekoorlijkheid van den mor
gen, als de apotheoozen van een zonsondergang.
IV.
Alle schilderstukken moeten van dicht-bij gezien
kunnen worden.
V.
De mannen van talent zijn talrijker dan de
mannen van verfijnde smaak.
VI.
Daar zal een tijd komen dat de Duitschers zich
meer zullen laten voorstaan op Albrecht Dürer
dan op Vorst Bisrnarck.
VIL
Een groote naam is niet zoo moeilijk te ver
krijgen; de kunst is om hem te behouden.
VIII.
Te kleine ateliers brengen den kunstenaar er
toe de dingen klein op te vatten.
IX.
De houtskoolpen moet gewantrouwd worden.
't Is een vleijer, die met weinig te-vredon is. Het
potlood vraagt meer.
X.
Niet altijd hebben de meesters meesterstukken
voortgebracht. Gelukkig de schilder onzer dagen,
die n mooi schilderstuk na kan laten.
XI.
't Is nooit aan te raden een portret gratis te
maken; want het model verdedigt het nooit, als
't aangevallen wordt.
XII.
Waarom krijgen degenen, die zich verbeelden
het impressionisme te hebben uitgevonden, van de
natuur, bijna alle, den zelfden indruk?
XIII.
Als er minder schilderijen op de Parijsche
tentoon-stelling waren, zou men minder haast heb
ben om in den tuin, onder een cigarette, de beeld
houwwerken te gaan bewonderen.
XIV.
In 't algemeen gaat men naar den salon, om
drie of vier beroemdheden te gaan zien, en te
lachen over eenige zonderlingen.
XV.
De Italiaansche meesters brengen ons, ondanks
den glans hunner hoedanigheden, niet dermate in
verrukking, of wjj kunnen de teekening, de groe
peering enz. koel beoordeelen; maar de kleur der
Hollandsche meesters is zóó betooverend, dat we
aan vorm en teekening bühen niet meer denken.
XVI.
De schilderkunst heeft niet tot taak ons r^jk te
maken.
XVH.
Schilderwerk is niet geschikt om geëxposeerd
te worden. Kiesche effekten worden in den salon
overschreeuwd. Grove talenten alleen zijn daarte
gen bestand.
XVIH.
Men is strenger van oordeel voor een stuk van
n figuur, dan voor eene kompositie ran vele
figuren.
XIX.
Men schreit lichter bij de lektuur van een boek
of bij 't hooren van een muziekstuk, dan bij 't zien
van een schilderij of beeldwerk.
XX.
't Is of zekere Hollandsche schilders geschilderd
hebben met gestampte edelsteenen.
XXI.
Als de rechterhand te knap wordt, moet men
met de linker gaan schilderen. Het hoofd moet
zich niet door de handigheid laten overvleugelen.
XXII.
Ingres heeft gezegd: De teekening is de
eerhjkheid der schilderkunst." Men kan er bijvoegen:
de kleur is hare veredeling.
XXHI.
In het atelier, ook van den middelmatigsten
schilder, treft men altijd eene of andere studie
aan, die beter is dan zijn afgewerkte stukken.
XXIV.
Daar zijn meesters, die heden niet meer beha
gen zouden, en toch recht hebben op onze be
wondering.
XXV.
De meesters der XVHIe Eeuw zijn vooral inte
ressant, omdat zij de zeden van hun tijdvak met
vol besef en met geest te-rug-geven.
XXI.
De groote meesters maken dieper indruk in hun
vaderland dan in den Louvre, omdat als men ze
ten hunnent beschouwt, men hunne omgeving in
zich opneemt.
XXVII.
Men moest, in alle galerijen eenige ruimte rond
om de meesterstukken laten; men zou er meer
eerbied en bewondering voor overhebben.
XXVIII.
Men moest nooit in een Muzeüm gaan dan met
het stellige voornemen om maar 5 of 6 groote
meesters te zien.
XXIX.
De kunst is aristokratisch. De alfabetische orde
der ten-toon-stellingskatalogen is een vergrijp aan
de grootheid der meesters.
XXX.
De Schilderkunst is de Natuur, gezien door het
prisma eener aandoening.
ALB. TH.
Alfred Stevens gevolgd.
HET AANSTAANDE TWINTIGSTE LETTER
KUNDIG CONGRES.
Amsterdam heeft aanspraak op dank van ieder
Nederlander, die zijne taai en letteren lief heeft.
Amsterdam heeft zich de zaak der Nederlandsche
Letterkundige Congressen aangetrokken het
Twintigste zal in September binnen de hoofdstad
worden gehouden.
Misschien zal iemand hier of daar de vraag
uitspreken: Wat hebben die Congressen voor nut?"
Kan men zijn moeite en zijn geld niet beter beste
den ?" Zou het geen tijd worden die Congressen
zachtkens aan af te schaffen?"
Deze vragen behoeven niet onbeantwoord te
blijven.
Om het nut der Congressen te betoogen, is het
noodig een woord over hunne geschiedenis te zeggen.
Nadat in 1844 te Gent eene nieuwe belangstel
ling voor moedertaal en letterkunde was ontstaan
door den voortreffelijkeri ijver van Jan Frans
Willems, van Prudentius van Duyse, van Karel
Lodewijk Ledeganck, ging van Gent het plan uit,
om te dier stede een Nederlandsch Congres te
houden, ten einde met de Noord-Nederlanders te
overleggen, wat er te doen ware tot behoud en
bevestiging van onzen Nederlandschen Volksstam."
Willems en Ledeganck waren reeds vóór 1849
het jaar van het eerste Congres te Gent over
leden. Maar hun krachtige geest had iets nieuws
in het leven geroepen, 't welk men van dien tijd
af: Do Vlaamsche Beweging" heeft genoemd.
Het valt duidelijk in het oog, dat de eigenlijke
naam: De Nederlandsche beweging" had moeten
luiden, maar redenen van hoogere politiek noopten
destijds en nopen zelfs nog heden dezen naam
plechtig te verzwijgen.
Van 1849 tot 1886 hebben negentien Congressen
plaats gegrepen, beurtelings in Belgiëen Nederland,
en wel te Gent (I) in 1849, te Amsterdam (II) in 1850,
te Brussel (III) in 1851, te Utrecht (IV) in 1854,
te Andwerpen (V) in 1856, te 's Hertogenbosch
(VI) in 1860, te Brugge (VII) in 1862, te Rot
terdam (VIII) in 1865, te Gent (IX) in 1867, in
Den Haag (X) in 1808, te Leuven (XI) in 1869,
te Middelburg (XII) in 1872, te Andwerpen (XIII)
in 1873, te Maastricht (XIV) in 1875, te Brussel
(XV) in 1876, te Kampen (XVI) in 1878, te
Mechelen (XVII) in 1879, te Breda (XVIII) in
1882 en te Brugge (XIX) in 1884.
De vruchten dier beraadslagingen te zaam lezend,
wijs ik op de volgende, door de Congressen tot
stand gebrachte uitkomsten:
lo. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal
door Prof. Dr. M. de Vries en wijlen Dr. L. A. Te
Winkel, later mede geredigeerd door wijlen Dr.
Eelco Verwys en Prof. Dr. P. Cosijn.
2o. - Eenparigheid van spelling naar de begin
selen van De Vries en Te Winkel, vooral door
Belgiëkrachtig gesteund, blijkens het Koninklijk
besluit van 21 November 18(34 van Leopold II.
3o. Rechtstreoksche invloed op de Afschaffing
van liet DagWadzegel in Nederland.
4o. Stichting van het Zooneelverbond.
5o. Aaneensluiting van poëzie en muziek, vooral
in Zuid-Nederland.
60. Viering van Vondels sterfdag in Februari
1879 ten gevolge van een besluit te Kampen
genomen. ,
lo. Kennismaking en verbroedering tusschen
Zuid- en Noord-Nederlandsche letterkundigen,
kunstenaars en componisten.
80. Benoeming eener vaste (?bestendige")
commissie uit Zuid- en Noord-Nederlandsche
Letterkundigen, belast met het algemeen beheer
der Congressen.
Met het oog op dat alles is het overbodig een
pleidooi te houden over het nut der Congressen.
Misschien mag opgemerkt worden, dat dit nwt
in Belgiëen Nederland niet geheel op dezelfde
wijze wordt opgevat. In Belgiëkan de Neder
landsche taal in verschillende provinciale en
plaatsehjke tongvallen door Vlamingen, Braban
ders en Limburgers gesproken zich niet even
vrij ontwikkelen als ten onzent. W\j bezitten er
ongeveer drie miljoen taaibroeders, maar deze
worden voortdurend geplaagd door den allesver
mogenden invloed van het machtige Fransch. Hoe
in Frankrijk over de taal der Nederlandsch spre
kende Belgen wordt geoordeeld, kon men nog
onlangs lezen in den Figaro, waar gesproken werd
van: Le Flamand charabia, dont Ie malheureux
Henri Conscience aura toujours la résurrection
sur la conscience."
Waar zulke gedrochtelyke dwaasheden gezegd
worden in een blad als de Figaro zal natuur
lijk de belangstelling in de Nederlandsche Con
gressen groot zijn in Vlaanderen of behooren
te zijn. Van Zuid-Nederlandsche zyde
wordtdaarom het nut der Congressen niet betwyfeld,
van de onze wordt eene kalme belangstelling
getoond, daar ons hart te practisch is, om de
nuttige zijde der Congressen voorbij te zien.
Tot mijn leedwezen moet ik evenwel onbewim
peld verklaren, dat er reeds sints 1873 eene zekere
daling te bespeuren is eene daling der belang
stelling in de zaak der Congressen, eene daling
in de harmonie tusschen Zuidelijke en Noordelijke
taaibroeders. Naast deze ongunstige verschijnselen
staat echter eene reeks van bemoedigende feiten,
die ten slotte hoop geven, dat de nuttige invloed
der Nederlandsche Congressen zal worden be
stendigd.
Als ongunstige verschijnselen sints 1873 moet
vermeld worden lo. de moeilijkheden, die het
houden van het Maastrichtsche Congres (XIV)
voorafgingen; 2o. het uitblijven der Handelingen
van het Brusselsche Congres (XV); 3o. de spraak
verwarring op het Congres te Mechelen (XVII)
over Letterbond", Maatschappij van Nederland
sche Letterkundigen" en het Tolverbond"; 4o.de
geleerde menschen" en de zwevende beraadsla
gingen op het Congres te Breda (XVHI); 5o. de
vijandige houding der West-Vlaamsche
taalparticularisten op het Congres te Brugge (XIX); 5o,
eindelijk het gerucht, dat men in de zoogenaamde
Vlaamsche" academie aan alle weldenkende"
Zuid-Nederlanders den raad zou geven geene
Nederlandsche Letterkundige Congressen meer te
bezoeken, omdat na de stichting van gezegde
schitterende instelling dergehjke bijeenkomsten
overbodig waren geworden.
Als bemoedigende feiten mogen vermeld worden
lo. de belangstelling van Z. M. Koning Leopold II,
die het Brusselsche Congres (XV) voor een deel
bijwoonde, en de Noord-Nederlandsche leden gast
vrij in zijn paleis ontving; 2o. de kloekheid,
waarmee eene kleine stad als Kampen zich van
de taak kweet, om een letterkundig Congres (XVI)
binnen zijne muren te ontvangen; 3o. de
ongemeene hartelijkheid der Mechelaren, aan het
hoofd van welke zich op het XVII Congres de
Burgemeester Verhaghen, Mevrouw Verhaghen en
de beroemde schilder Willem Geets gesteld hadden ;
4o. de groote bereidwilligheid der hoofdstad van
Nederland, om het XX Congres te ontvangen,
nadat er te vergeefs pogingen waren aangewend,
om de residentie aangewezen door het Congres
te Brugge tot dat plan te bewegen.
Licht en schaduw staan hier tegenover elkander.
De voorzichtigheid gebood indertijd Staatkunde
en Godsdienst niet in de beraadslagingen van de
Congressen op te nemen. Ongelukkig hangt in
Belgiëhet bestaan, de toekomst der Nederland
sche beweging volkomen saam met den toestand
der staatkundige partijen. Een neutrale be
raadslaging over taal- en letterkunde is op de
Nederlandsche Congressen evenmin mogelijk als
neutraal onderwijs in een land, waar verschillende
kerkgenootschappen elkander het monopolie der
Waarheid" betwisten. Reeds in 1869 op het Con
gres te Leuven (XI) klonken hier en daar onaan
gename dissonanten. De treurige uitkomsten van
het laatste Congres te Brugge (XIX) moeten op
dezelfde wijs verklaard worden.
Eene goede hoop blijft evenwel voor het aan
staande Congres te Amsterdam Een letterkundig
Congres in onze hoofdstad loopt weinig gevaar
door den heimlijk gistenden naijver der staatkun
dige en kerkelijke partijen te worden ondermijnd.
Daarenboven het XX Congres staat onder de be
scherming der Schim van Joost van den Vondel,
geboren in 1587, voor driehonderd jaren. Geschaard
rondom het standbeeld van onzen hoofddichter
zal zijn genie al de deelnemers aan het Congres
vereenigen ; allen zullen wij hem het nazeggen :
lek wensch de goe gemeent
En trouwe burgerijen
In lief d' te zien vereent.1'
Laat men in September 1887 vooral bedenken,
dat onze Zuidelijke broeders opzettelijk door
de zorg van den Voorzitter onzer
Regelings-Commissie, Mr. J. N. van Hall,daartoe opgewekt recht heb
ben op hunnen zoo goed als op onzen VondeL
Want Joost van den Vondel, uit Brabantsche
ouders geboren, met het echt Brabantsch bloed
in de aderen, vormt door zijn Amsterdamsch leven
en werken, door zijn Amsterdamsch burgerschap
den schoonen band. die in in de geschiedenis
onzer Letteren Noord en Zuid gedurende de
zeventiende eeuw aan elkander verbindt.
In Vondel's naam eendracht en vrede! zij de
leus van het aanstaande Congres!
En dan hoe vele goede en vriendelijke in
drukken hebben vorige bijeenkomsten niet in onze
herinnering achtergelaten. Mij heugt nog het vierde
Congres te Utrecht met de schitterende improvisatie
van Da Costa en de voordracht van de Blinde" van
Jan van Beers; het zevende te Brugge met den onver
moeid jovialen gouverneur Vrambout; het achtste te