Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK J*.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Uitgever:
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
VAN H O LK E M A, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 14 Augustus.
Abonnement per 3 maanden ...... f 1. .
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Advertentiën van l 5 regels f 1.10, elke regel meer
Reclames per regel
p. p. -f 1.15
, . 0.10.
I N B O V Dl
KOLONIAAL BEZIT. .?FEUILLETON: Ge
schiedenis van een baard, I. VAN OVER DE
GRENZEN, door E. D. Pgzel. UIT DE BIS
SCHOPSTAD, door Heis. UIT PARIJS, door
A. B. KUNST EN LETTEREN:
Gevelvernieu?wing van de hoofdkerk van Milaan, door Alb. Th.
Verdiend? door J. v. L. M. Een merkwaar
dig boek, (Slot), door A. S. Kok. De Mémoires
van Ernest Legouyé. I. VARIA. SCHAAK
SPEL. Straatjongens. Een schaakpraatje,
door Gr. v. U. Oud-Amsterd. Verscheidenheden.
ALLERLEI. RECLAMES. BEÜRSO VER
ZICHT. ADVERTENTIËN.
Koloniaal bezit.
Terwijl de Molinari zijn bond van neu
trale staten ontwerpt, Engeland, Nederland,
België, Zwitserland en Denemarken voor
bestemmende om op te treden als Europa's
vredestichter, heeft een »buitenlandsch diplo
maat" de diepst geheime overleggingen van
Bismarck wereldkundig gemaakt.
De man weet te verzekeren, dat
Duitschland het op Nederland gemunt heeft, niet
zoozeer om onze grasrijke vlakten en rijke
steden, dan wel om de koloniën in Oost en
West. Engeland met zijn koloniaal bezit en
zijn wereldhandel, moet Duitschland, Frank
rijk en Eusland tegenover zich vinden, en
deze nieuwe Statenbond zou door Bismarck
?worden tot stand gebracht al moest het hem
ook Elzas en Lotharingen kosten, mits Ne
derland aan Duitschland ten deel viel.
Het voornaamste bewijs, dat die
buitenlandsehe diplomaat voor de juistheid van
zijn verrassend en verontrustend bericht weet
te geven, ,is hervat in de mededeèling, dat
vorst Bismarck in 1881 door zijn agent in
Egypte Baron Von Saurma Jeltsch had laten
voorstellen aan Nederland het bezetten van
het Nijlland op te dragen, en dat Baron
Von Saurma Jeltsch thans Duifsch gezant
te 's Hage is.
Waarschijnlijk zal er in deze voorspelling
wel niets anders waar zijn, dan de opmer
king, dat Engeland en Nederland, beide in
het bezit van koloniën zijn te groot en te
ver verafgelegen, om haar bij een aanslag
tegen een of meer staten van het vasteland
naar eisch te verdedigen. Dat men ons hier
aan herinnert kan zeker geen kwaad.
Men behoeft echter geen diplomaat te zijn
om te weten, dat het bezit van koloniën de
jaloerschheid van een machtigen staat als
Feuilleton.
GESCHIEDENIS VAN EEN BAARD.
VENETië, 15 April.
Niet langer dan drie dagen ben ik getrouwd
en reeds ben ik eene ervaring rijker geworden.
Van morgen aan het ontbijt, toen Léon mij
een zoen gaf, voelde ik dat mij iets in het
gezicht stak. Ik kijk mijn man verbaasd aan
en «om tot de ontdekking, dat zijn gelaat,
altijd zoo zorgvuldig geschoren, nu veel op
een afgemaaid korenveld geleek; zijn 'wang
was n en al stoppels.
»Léon," zeide ik met een zweem van ver
wijt m mijn stem, »gij hebt u in geen twee
dagen laten scheren."
Hij glimlacht, (hij heeft den liefsten glimlach
dien men zich denken kan), buigt zich naar
mij toe, slaat den arm om inij heen en vraagt
schertsend:
»Ben ik mijn kleine Victoire zóó niet naar
den zm?"
«Neen, althans veel minder dan wanneer
gij behoorlijk geschoren waart. Ik vind je
zoo bepaald leelijk."
«Waarlijk! heel leelijk?" vroeg hij op
denzenden toon van daareven.
«Geloof me, ik meen het; je bent werkelijk
heel leelijk.',
»Het is dus alleen ter wille mijner schoon
heid dat gij met mij getrouwd zijt?"
»Dat heeft er natuurlijk wel wat toe gedaan;
ik zou mij in mijn ijdelheid gekwetst voelen,
als mijn echtgenoot niet tot de knappe man
nen kon gerekend worden."
Léon schatert het uit en neemt een spie
geltje ter hand, dat op een tafeltje naast
hem lag.
»Hoor eens, kindlief zoo leelijk' ben ik
dunkt me toch niet.... integendeel.... ik vind
Duitschland gaande maakt, en evenmin om in
te zien, dat een eiland in noord westelijk
Europa gelegen, onmogelijk op den duur
het steunpunt kan zijn van koloniën, die zich
tot in bijna alle werelddeelen uitstrekken.
De voorrechten, waarin Engeland en ook
Nederland zich verheugen, zijn - het gevolg^
van vroegere beschavings-toestanden en
interjnationale verhoudingen. Indien de weleer
behaalde voordeelen nog voortduren, dan is
dat slechts voor een tijd. Doch men dient
er zich op voor te bereiden, dat men ze
langzamerhand, misschien wel min of meer
plotseling, weder verliezen zal.
Sedert het militairisme is ontstaan, en de
intellectueele ontwikkeling, maar vooral de
stoom als hervormer van handel, nijverheid
en verkeer, de natiën meer op een gelijk
standpunt van beschaving heeft gebracht,
is het bezit van uitgestrekte koloniën, als
het voorrecht van enkelen, een feit, met de
nieuwere orde van zaken in strijd.
Voorzeker, het is alleszins te begrijpen,
dat deze historisch geworden toestanden te
diepen wortel hebben geschoten, om heu zoo
gemakkelijk te doen verdwijnen. Doch men
mag aannemen, dat het koloniaal bezit, zoo
wel van Engeland als van Nederland, reeds
lang een zwaren schok zou hebben onder
gaan, indien niet de groote mogendheden van
het vasteland zooveel te doen gehad hadden,
om onderling af te rekenen en zich voor
nieuwe worstelingen gereed te houden.
Niet alleen Nederland, als tweede koloniale
mogendheid, ook de koloniale suprematie, van
het uit een militair oogpunt zoo zwakke
Engeland bestaat bij de gratie der tweedracht
op het vasteiand. Immers bij het ontketend
egoïsme, dat-^e nieuwere politiek der Euro
peesche mogeii dheden tot in de uiterste con
sequentie beheerscht, is er geen enkele grond
om aan te nemen, dat het zóó begeerd kolo
niaal bezit onaangetast zoude blijven.
Wat Engeland van Rusland en Frankrijk
en Nederland van Duitschland te duchten
heeft het moge nog betrekkelijk langen
tijd duren eer het tot eene schikking of eene
uitbarsting komt, het ligt te duidelijk
in den aard der dingen, dan dat men
het gevaar zich ontveinzen kan.
Toch hebben zoowel de Engelsche als de
Nederlandsche staatslieden, n zelfde
gedragslijn volgende, naar het schijnt, er
geen oogenblik aan gedacht, zich rekenschap
te geven, van den bedenkelijken toestand,
waarin zij als koloniale mogendheden van
den nieuweren tijd zich bevinden. Integendeel.
Zij gingen bij hun beleid veel eer uit van
dat het niet onaardig staat.... het is een zeer
mooie jongen, die mij uit dien spiegel
tegenlacht."
»Dat ben ik volstrekt niet met je eens en
ik hoop, dat gij in dit geval meer met den
smaak van je vrouwtje te rade zult gaan dan
met den uwen," zeide ik met mijn liefste
stemmetje; en terwijl ik hem glimlachend in
de oogen keek, voegde ik er bij: »Nu gauw
naar den kapper toe! maar ga dan toch!"
Ik meende niet anders dan dat Léon dade
lijk dan zijn stoel zou opspringen, mij twee
of' drie kussen geven, zijn hoed grijpen en
naar den kapper vliegen zou, om eeii kwar
tier later keurig geschoren terug te komen,
voor mij neder te knielen en te zeggen:
»Ziezoo, vrouwtjelief, je bent gehoorzaamd!"
Maar Léon is vandaag in een raadselach
tige stemming: zijn oogen tintelen zoo on
deugend mogelijk; zijn gelaat heeft een uit
drukking van moedwil. Hij grijpt niet naar
zijn hoed, vliegt niet naar den kapper en
faat zelfs zoo ver van uitdrukkelijk te ver
laren, dat hij eenige dagen zoo blijven zou.
»Maar lieve man, ik begrijp je vandaag
niet," zeide ik met de grootste verbazing.
»Het is toch zeer eenvoudig!.... Ik meende
dat de heilige drieëenheid van hart, geest en
karakter mij uw liefde had doen winnen. En
nu blijkt het dat gij mij alleen om mijn
uiterlijke eigenschappen genomen hebt. Dit
kan ik niet dulden en ik ga j'e pp de proef stel
len, alleen om te zien of gij instaat zijt mij
ook in dezen toestand en met die leelijke
stoppelige wangen lief te hebben. En ga je
nu gauw aankleeden, lieve, want wij hebben
nog niets van Venetiëgezien... Zie eens
daar uit onze vensters, welk een heerlijk pano
rama !... Maak nu gauw voort, over een uur
kom ik terug!"
En hij gaat uit.
In de grootste verbazing zie ik hem na.
Welk een plotselinge ommekeer!
Wij zijn pas drie dagen getrouwd en nu
reeds weigert hij een mijner wenschen te
verde overtuiging, dat het verleden, ondanks de
geheele wisseling van de machtsverhoudingen
der Europeesche volkeren, de meest soliede
basis was om op:vvbor.t te bouwen.
Engeland bovenal.
In plaats van, de toekomst wantrouwend,
zich te eoncentreereni voor zoover dat met
behoud van eer mogelijk was gevoelde het
behoefte zijn . koloniaal bezit nog verder uit
te breiden. Het scheen en schijnt nog te
meenèn, dat het alle gevaar te boven komt,
als het den jaloerschen nabuur geen stukske
overlaat.
Het rooft links en rechts. Als leefde het
nog in den gulden tijd, toen zijn vloot opper
machtig was, zet het zijn annexatiën voort.
De oude traditie beheerscht het, drijft het
verder en voert het eenmaal ten val. Die
oude wegen zijn onnatuurlijk geworden, en
hoe verder het die vervolgt, hoe zekerder
het het verderf over zich roept. Maar een
Staat kan zoo moeielijk zich wenden, zich
bekeeren!
Ware dat niet het geval, men zou zich
de dwaasheid niet kunnen verklaren; dat
een eiland, gelegen ten noorden van het
Kanaal, nog in het bezit van Gibraltar en
van Malta, in vroegeren tijd en dus onder
geheel andere omstandigheden verworven,
bovendien op Cyprus en Egypte beslag wilde
leggen: m. a. w. meent zich ongestraft mees
ter te kunnen maken en meester te kunnen
blijven, zoowel van het Kanaal van Suez
als van de Middellandsche zee.
Is er van Engelands zijde gevaarlijker
uittarting der mogendheden aan de Middel
landsche Zee denkbaar, dan het streven om
?r-p de oude wijze, als ware de wereld vpor
"tirittanniëgeschapen, de Britsche vlag te plin
ten? Al springt het m het oog, dat het
!,fezit van Indië, dergelijke veroveringen
we'nschelijk maakte, wat blijkt er anders uit,
dan dat het verleden, in strijd met de voor
waarden van het huidig koloniaal bezit, het
tot het aanwenden van middelen drijft, die
slechts het einde van een onnatuurlijken toe
stand verhaasten.
Voorzeker is in Engeland niet ieder blind
voor de gevaren, die deze politiek aankleven,
maar toch, zelfs de zienden weifelen, want
ook zij gevoelen wel, dat het koloniaal bezit,
wankel geworden, althans van verre bedreigd
door de wijziging der machtsverhoudingen,
in Europa, nieuwe steunpunten noodig heeft.
Het valt voor een staat als Groot-Brittannie
zoo hard te erkennen, dat een nieuwe tijd
is aangebroken, die zelfs het fiere Albion
beperking in plaats van uitbreiding van
vullen. Heeft hij zoo spoedig de teedere in
schikkelijkheid, de voortreffelijke gewoonten
van den verloofde vergeten ? Zou het dan toch
waar zijn, dat de mannen totaal veranderen
van het oogenblik, dat zij het stadhuis hebben
verlaten ? Zou het waar zijn, dat voor een
vrouw de eenige schoone tijd haars levens,
die harer verloving is, het eenige tijdperk
waarin de man, altijd teeder en onderworpen,
haar de meest kiescn oplettendheden bewijst?
Zou het waar zijn, dat het huwelijk, zelfs
het allergelukkigste, niets anders is dan een
strijd tusschen twee naturen?
Maar wie zou zoo iets vermoed hebben van
iemand, die zich altijd zoo inschikkelijk ... ja
bijna zwak betoonde?
FLORENCE, 20 April.
Zoolang wij te Venetiëzijn gebleven, heb
ik met geen enkel woord van zijn baard
gerept.
Ik heb afgewacht wat hij doen zou. Mis
schien, dacht ik, dat hij van zijn koppigheid
zal terugkomen en in een opwelling van
berouw naar den kapper zal gaan ...
Maar mijn wachten was te vergeefs, Léon
gevoelt geen zweem van berouw; zijn baard
groeit afschuwelijk snel; zijn wangen worden
hoe langer hoe stoppeliger. Er is geen twij
fel aan, Léon weigert mij te gehoorzamen;
zijn houding is een openlijk protest. Door
zijn baard te laten groeien komt hij tegen
mijn wil in verzet.
O Minalief! Wel hadt gij gelijk toen gij
mij zeidet met Léon op te passen; dat hij er
de man niet naar was de knieën te buigen
voor zijn vrouw en haar in alles naar de
oogen te zien.
Achter zijn beleefde, kalme, rustige houding
schijnt zich een groote mate van standvas
tigheid te verschuilen, en Mina had mij goed
geraden, toen zij beweerde, dat ik van den
eersten dag onzer verloving af hem reeds
naar mijn hand moest zetten, dan ging het
grondgebied, voorschrijft.
Trouwen» het zwakke Nederland Heeft
eens iets dergelijks zichzelf willen bekennen.
Of zag men het niet in dezen tijd «en jjjrlog*
ondernemen tot uitbreiding van zijn koloniaal
bezit, terwijl het geheel anders dan Engé^
land zelfs niet bij machte was om eea
betrekkelijk gering deel van zijn koloniaal
domein tot bloei te brengen; terwijl het
West-Indiëschandelijk verwaarloosde ea
in Oost-Indiëhalf Sumatra en heel Borneo
braak liet liggen?'
Een lichtzinniger staatkunde voor een klein
land, dan toegepast werd, toep nren den
Atjeh-oorlog begon, is moeielijk denkbaar. J)f
heer Fransen v. de Putte en zij» H&ajfflelie
vrienden hebben er destijds waarlijk nierpv-èr
nagedacht, op welke voorwaarde een klpine
staat als Nederland met eenig vertrouwen
op de toekomst koloniën kan bezitten. Die
voorwaarde zal immers wezen, dat zij niet
te uitgestrekt zijn om beheerscht en tot ont
wikkeling gebracht te worden. Had men toen
niet moeten erkennen, dat noch uit een mi
litair, noch uit een economisch oogpunt be
schouwd, wij niet in staat waren, datgene
wat we reeds bezaten den vollen eisch te
geven ?
Edoch, het ging ons als Engeland. Wij
volgden de oude lijn. Wij bemerkten er niets% ?
van dat de wereld langzamerhand was ver- :
anderd, en dat door onze ongemotiveerde
hebzucht, gepaard aan in het oog loopende
"zwakheid, de aandacht van geheel Europa t
op ons koloniaal bezit werd getrokken. Het
spreekt toch wel van zelf, dat een
overkrachtige mogendheid als Duitschland, ijverzuch
tig op het bezit van koloniën, met leede
/'Ogen^ met moeielnk te betoomen begeerlijk;
?6ciu/vonsr Nederlanders gadeiaat, die in
veertien jaren tijda niet in /staat waren, >
te veroveren, waarvoor wij streden, en
die, al groeiden wij de eeuwen door, te
gering in aantal en kracht zouden zijn om
heel den Indischen archipel te exploiteeren.
Waarlijk, wij behoeven voor het oogen
blik niet ongerust te zijn. De haat tusschen
Duitschers en Franschen gunt ons voorloopig
een kalm leven. Wij zijn voorshands zoo
veilig als in Abrahams schoot. Maar de tijden
kunnen veranderen. En dan? Dan zal men
er op moeten rekenen, dat het koloniaal
bezit, dagteekeuend uit vroegeren tijd, mits
dien niet geëvenredigd aan onze beteekenis als
Europeesche natie, op de eene of andere wijze,
den invloed zal ondergaan van de wijzigingen
in het Europeesche statenstelsel. Aan de brutale
combinatie, door den »buitenlaudschen
diplo
zooveel gemakkelijker... Wij hebben een
geruimen tijd beraadslaagd, hoe ik de zaak zou
aanpakken. Mina bijvoorbeeld, heeft van
den beginne afaan haar man weten te
temmen door hem de gewoonte af te leeren
met zijn voet te wippen. Mina verzocht hem
die slechte gewoonte voortaan na te laten,
daar het op haar zenuwen werkte. Waar is
het, dat het bij hem een tweede natuur was
geworden. Dikwijls vergat hij het en nam zijn
voet de oude beweging weer aan, maar dan
had Mina hem slechts een veelbeteekenenden
blik toe te werpen en de voet werd aanstonds
onbewegelijk.
En ziedaar hoe Mina haar man met een
enkelen blik weet te regeeren en hem gewend
heeft steeds haar zin te doen.
»Maar Léon zit nooit met zijn voet te wip
pen," zeide ik, waarop zij mij onmiddellijk
antwoordde:
»Goede hemel, als hij niet met zijn voet
wipt, dan doet hij zeker iets anders wat niet
aangenaam is ... rooken bijvoorbeeld! Zie
daar ook eene gewoonte die hij moet
afleeren. Wacht eens, Victoire, ik krijg daar een
inval ... als gij hem eens verzocht, zijn
baard te laten afscheren."
Ik schrikte er van! ^Welk een denkbeeld!
Maar de baard van Léon is een waar pracht
stuk ; hij is zoo mooi, zoo satijnachtig en staat
hem zoo goed! Ik heb hem liever met
dan zonder baard.
»Neen, dat moet je me niet vragen," zeide
ik verontwaardigd!
»Dus zie je er van af, hem naar je hand te
zetten ?"
»Wat kan mij dat schelen ? Ik verlang niet
te heersenen," gaf ik ten antwoord.
Maar Mina bleef volhouden. Zij legde mij
uit, dat als de vrouw haar man wil leiden,
zij niet zoozeer door heerschzucht gedreven
wordt, dan wel omdat zij hun huwelijksgeluk
verzekerd wil zien. Zij wil beletten, dat hij
onder den invloed zijner vrienden geraakt,
wereldsche genoegens naloopt en eindigt met