De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 21 augustus pagina 4

21 augustus 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

EKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 530. , befaooren in de" Graafschap te bkjven. t feest ia kreupel Jantje buitengewoon m door zyne bittere smart en danst hij zjjne bruidsjuffier, Harmiene, onder luid gejuich gasten, die een mankpoot" willen verbinden eene scheele deern. Harmiene ziet scheel, is overigens niet onbevallig. Daarenboven, »e maar dit weet de kleermaker niet verleid .door dienzelfden Mulder's Gait, die hem «jjne Gaidiene ontstal. In de opgewondenheid van fcêt brupóftsfeest, heeft de stem der gasten hen tot -een paar gemaakt. Harmiene heeft het ernstig afgenomen, en kreupel Jantje" heeft haar * rJBn nu is het zonderling, dat Mulder's Gait en 4e kleermaker beiden, al is de laatste vier maanden later gehuwd, ieder op hetzelfde oogenblik *iH*St worden door de geboorte van een zoon. dorpelingen bemoeiziek de handelingen van eren afkeurend en verheugd iets te kunnen léken vallen den armen kleermaker hard. Hij dezelfde zoo astrantig of er niks ebeurd pis zeggen de zachtzinnige dorpelingen. Dit i alles heeft de auteur dus voorbereid om een tooV neeltje te kunnen schilderen, waardoor hij met £ eere naast Cremer, naast de beste Nederlandsche ftdürpsvertellers, mag optreden. jp Het^ is de dag, waarop het te vroeg geboren is gedoopt. Aan harde en bittere woorden het natuurlijk niet ontbroken. Eindelijk zijn en vrouw alleen. Ik geef Maaldrink het woord: ,En zie, snikkend werpt zich nu Harmiece aan borst van haar man. Jan, Jan! je bint veuls tFJlégoed veur mien. Ik heb dat niet an oe ver" ft Stütel" zegt de andere en wischt zich op zy'n ? ;beart een traan uit het oog. Stil, Haraiene! . .'' "y Maar Harmiene kan niet stil zijn, zy moet Jsipjeken. Da'j mien alles, alles vergeven hebten l <&$ oew eigen goeden naom opoffert um mien l&ftdmide te bedekken?" =* Heur es, vrouwe!" schertst Jan door zijne ;,litrfmeii heen... Als onze Lieve Hér alles loat **lijp&ehrieven, wat wi menschen verkèrds doet, dan .j$fW net er v*uf ons allemaole slim uut . . ." ,?? Maor dat ie de last op oe neint van mien '«Schande!" "]? Wi zunt veur God en de menschen man en Ifeouw, Harmiene! Oew eere is dus mien eere, ' c bew schande mien schande . . . ." En -wat de lezer eerst later hoort de arme - Terleide Harmiene heeft den avond vóór haar huwelijk alles bekend aan den kleermaker. Hij «egt alleen: Arme deerne ! a'j mien niks ezegd hadden, zol *k oe etrouwd hebben, en ..... dan ha j mien bedrogen! Waorumme zol ik oe dan npe niet trouwen, noe'j mien niks hebt verzwegen en mien - Biet hebt bedrogen?" Bfc vind deze bladzijde voortreffelijk. Meer durf & uit eerbied voor de heeren van de diepere ^psychologische en anatomische analyse niet zeggen. 1 Ja, toch dit! Deze toestand, deze oplossing van «en zeer moeilijk raadsel, schijnt mij in Maaldrink's novelle iets nieuws, iets zeer schoons. Ik herinner mjj niet eene bladzijde gelezen te hebben in al de dorpsvertellingen der laatste jaren, die zoo onmiddellijk het hart ontroert. Dat onze Nederlandsche letteren ook met dit boek eene goede aanwinst gedaan hebben, schijnt njj ondanks alle te verwachten tegensparteHng, een zeer heugelijk feit. DR. JAN TEN BRINK. JEANNE D'ARC EN DE VEERTIG ACADÉMICIENS. Een Fransch journalist, Ivan de Woestyne, van ?wiens reizen en handelingen de bladen gedurende ?.jtrie jaren vol zijn geweest, niet altijd tot zijn .'fer, heeft het origineel idee gehad, aan de wertig leden der Académie te gaan vragen, wat jjj over Jeanne d'Are dachten. Met eene brutaBteit en volharding, die aan de eigenschappen van '«Mi wynreiziger doen denken, heelt hij aan negen endertig van de veertig heeren, allen gewoon oor reporters en interviewers lastig gevallen te worden, allen gehard tegen de verzoeking, allen »p hun hoede, handteekening en gedachte we len af te persen; Figaro bevat in zestien kolomBen de beschrijving van zijn tochten en hun sesultaat. Degenen die hem slecht behandeld hebben, de hertog d'Audiffret-Pasquier en de heer John Bemoinne, worden het slachtoffer van zijne wraak; un de overigen betoont hij zijne dankbaarheid -door eenige complimentjes of do eene of andere interessante bijzonderheid. In de correspondentie, door hem met den hoofdredacteur van het supple ment, Périvier, over het plan gevoerd en die hij ook laat afdrukken, worden de académiciens niet zeer eerbiedig besproken. Het idee is geheel nieuw", zegt Périvier; de veertig een plebisciet te laten uitbrengen over Jeanne d'Arc, dat is een bizarre vinding, zooals er alleen kan opkomen bij oude journalisten, die gewoon zijn nog een restantje merg op te scharrelen uit de oude beentjes die iedereen al heeft uitgezogen." Ivan heeft dit Briefje zeker niet aan de oude académiciens laten lezen, vóór hij zijn tocht begon. De negenendertig gevleugelde woorden" der leden van de académie zijn op zichzelf slechts yoor een heel klein gedeelte belangrijk; Ivan de W»estijne heeft ze moeten aanvullen met de verhalen van zijn bezoeken, en eenige bijzonder heden. De académiciens zijn te gezamenlijk ruim 2600 jaar oud, of gemiddeld 35 jaar; tusschen den oudste, Viel-Castel, die in 1800 geboren werd, en Frangois Coppée, is er 40 jaar verschil. Een, Caro, is sedert het interviewen reeds gestorven. Het eerste bezoek was voor Sardou, In den loop van het gesprek zeide Sardou: Twee beroemde processen, waarvan de processen-verbaal in hun geheel over zijn, hebben het begin der 15de eeuw gekenmerkt. Het eene is van Jeanne, die de meest wrheven deugd en heldenmoed betoonde, het andere van Gilles de Retz, de verpersoonlijking wm alle helsche ondeugden." Als handschrift in iet album gaf Sardou echter iets anders. Nadat hjj zijn eerste autographe had verscheurd, omdat er een stylfout in voorkwam, ongepast voor een académicien, schreef hij: Men heeft lang gemeend, dat Jeanne d'Arc blond was. Nu bestaat er een brief van haar, aan Dunois gericht, en volgens het gebruik van dien tijd met een wassen cachet en een van haar ha ren gezegeld ; dit haar nu is zwart. Vict Sardou." Cherbnliez en Camille Rousset wonen in het zelfde huis. De interviewer zat, nadat hij de ver langde regels van Cherbüliez ontvangen had, in den salon van Camille Rousset, en zeide, toen deze binnentrad: Ik zit het schrift van uw buurman te bestudeeren." O, de Voltairiaan!" zeide Camille Rousset, las de woorden van Cherbüliez en verzocht toen de zijne er onder te mogen schrijven. De interviewer was zeer nieuwsgierig wat er volgen zou, en in derdaad had de eene buurman, zijn spreuk als een antwoord aan zijn buurman ingericht. Cher büliez had geschreven: Waarom Jeanne's heilig verklaring te vragen ? Men zal die nooit verkrij gen. Hoewel zij met de heiligen sprak, wat zy geen heilige; zij was Jeanne, de goede Franchise", Camille Rousset had er onder geontwoord: Ik vraag mijn confrère wel excuus; ik houd haar voor heilig, juist omdat zij een goede Franc,aise is." Nisard, Victor Duruy, Cttvillier-Fleury, die 85 jaar en blind ia, Boissier gaven min of meer def tige onbeduidendheden. Joseph Bertrand wreekte zich in zijn spreukje op den lastigen interviewer: Arme Jeanne! Bedenken degenen, wier bewonde ring u zou willen doen herleven, wel wat zij vragen? Men zou u dan niet meer verbranden; men zou u interviewen, u bespotten en u niet volgen." Sully Prudhomme zond verzen: Tu règnes sur les cceurs par une royaut Que pourrait envier la trop fameuse Helene, Bergere! sous l'armure et Ie sarrau de laine, Plus forte par l'honneur qu'elle par la beauté; Et nulle vierge aux coejirs n'a su depuis Marie, Inspirer un amour ancrédans plus de foi, Plus tendre et plus pieux que Ie nótre pour toi, O, Jeanne, car t'aimer, c'est aimer la patrie." De hertog van Aumale ontving in de balling schap te Brussel het verzoek van Ivan de Woestyne en antwoordde op de meest gepaste wijze met een aanhaling zonder pretentie, maar vol vaderlandsliefde: Goede vrienden, ik ben verra den; bidt God voor mij, want ik zal het edele rijk van Frankrijk niet meer kunnen dienen. Dit waren de laatste woorden, door Jeanne d'Arc op 30 Mei 1430 tot het volk van Compiègne gericht. op het oogenblik dat zij een uitval deed om d vesting te bevrijden. Henri d'Orléans." -*,, Door Jen historicus Mézières, die president van den Paryschen Journalistenbond is, zijn ook verzen gegeven. Hij schreef: Si tu ressuscitais, ma bonne Lorraine, Tu conduirais au feu par les monts, dans la plaine, NOS jeunes bataillons vengeurs de leurs ainés, Et, bravant les périls contre toi déchainés. Tu te rappellerais que Motz tait Pucelle, Et qu'elle attend de toi sa liberténouvelle. Délivre-la d'un joug sous lequel on languit, Rends-lui^son passépur et change en jour sa Kuit. Hervé, de redacteur van den Soleil, maakte van zijn autogram een monarchale demonstratie: Sinte Geneviève is de patrones van Parijs; Jeanne d'Are zou, als zij heilig verklaard was, de patrones van Frankrijk moeten worden. In haar zijn mensch geworden het godsdienstig geloof, het monarchaal gelouf, het nationaal geloof." Pasteur, Gréard, rector der Universiteit, Emile Augier, die te Brussel den hertog d'Aumale was gaan bezoeken, Emille Ollivier, gaven niet veel byzonders. Bij Coppée vond de reporter een poes in de zijkamer, twee in de eetkamer, vier katten in den salon en acht in de studeerkamer. Te mid den van al deze dieren schreef Coppée een ge dicht uit vroeger tijd, van een veertigtal verzen, over, fraai maar lang, la moisson d'épées getiteld. Renan gaf deze regels: Oude, onuitputtelijke, diepe levenskracht van den Franschen volksgeest; dat is ons vaderlandsch dogma. Wie bewijst het beter dan de goode Lotharingsche, Jeanne d'Are?" Maxime Du Camp had een welverdienden aanval op Voltaire: Geest is het domste ding ter wereld: Voltaire heeft het bewezen door de Pucelle te schrijven", en de vernuftige blijspeldichter Pailleron, een van de besten onder de collectie: Men heeft Jeanne d'Arc verbrand en men heeft haar uitgelegd. Do Engelschen hebben er eene martelares, de geleerden eene hysterische van ge maakt. Ik vind dat de Engelschen haar het bost behandeld hebben." En Ludovic Halévy: Wij zijn inderdaad in sommige opzichten beter dan onze voorvaderen. Wij houden oprechter van Frankrijk. Ais er tegenwoordig een Voltaire leefde, zou het denkbeeld niet bij hem opkomen, de Pu celle te schrijven." Voltaire is over 't algemeen de opgeofferde in dit album. Xavier Marmier schrijft: Jeanne d'Arc, door Voltaire in het slijk gesleurd, is ver heerlijkt door een groot Engelsch en een groot Duitsch dichter: Southey en Schiller, Drievoudige schande voor Voltaire." En OctaveFeuillet: Als Jeanne in haar laatste dagen had moeten uit spraak doen tusschen Cauchon die haar naar den brandstapel zond en Voltaire die haar bezongen heeft, zij zou Cauchon vergiffenis geschonken heb ben." Ook de oude Legouvé, die pas zijne partij floret geschermd had, en aan een partijtje billard zou beginnen, sprak van Voltaire, en zeide zeer juist en geestig dat de Pucelle een epos en de Henriade een komisch gedicht had moeten worden. Labiche vond niets geestigers dan: Zal God ons ooit eene Elzasser Jeanne d'Arc zenden?" waarop de Lesseps, die juist uit Berlijn terug kwam, antwoordde: Die Jeanne zal een vrede lievend Frankrijk zijn". Jules Simon gaf eene phrase, Taine eene spitsvondigheid zonder beteekenis, Léon Say deze woorden: Als het vaderland ongelukkig is, blijft er voor de Franschen n troost over. Zy herinneren zich, dat Jeanne d'Arc geboren werd, en dat de geschiedenis steeds zichzelven herhaalt." ** * Twee slechte ontvangsten hebben Ivan de Woestyne getroffen. De eene was bij den hertog d'Audiffret-Pasquier. Meer hertog dan edelman", begint hij; sommige karakters worden stomp en ruw bij het presideeren van gemengde vergade ringen". Hy brengt nu eenige onaangename oogenblikken in het leven van den hertog in her innering, en geeft dan het gesprek weer Hij heeft moeten wachten tot de hertog is opgestaan, en deze antwoordt op zy'ne vraag: Wel mynheer, we hebben aan de Académie afgesproken, dat wij zulk soort verzoeken formeel zouden afwijzen. Anders zouden er dagelijks Engelschen of Amerikanen bij ons komen om ons by honderden regels van ons handschrift te vragen!" Ik zal mij verstouten, u te doen opmerken", antwoordde Ivan, dat ik noch het genoegen heb Amerikaan, noch het verdriet Engelschman te zijn. Misschien heb ik het daaraan te danken, dat ik hier zeven en twintig autografen van uw colle ga's heb." Hij spreidde ze op de tafel uit. Gij zijt een handig inan." Dat vereischt mijn vak." De hertog ging toen een citaat overschrijven uit zijn receptierede voor de Académie, en Ivan vond den tijd, om zich onder het afwachten eenige spotprenten en spottende gezegden over den her tog te herinneren, die hij zorgvuldig in zijn artikel inlascht. Hierna volgde de Broglie, nog meer edelman dan hertog", die een zeer fraaie bijdrage zond. Aan het beeld der Pucelle met een ontblooten degen in de vuist: Peux-tu bien accorder, vierge du ciel chérie, La douceur de tes yeux et ce glaive irrité? La douceur de mes yeux caresse ma patrie, Et ce glaive en fureur lui rend la liberté. Deze verzen zijn van Mlle. de Gournay, Montaigne's aangenomen dochter, die zijne Essais heeft uitgegeven. De herinnering aan de maagd van Orleans heeft er, voor zoover ik weet, geen tref fender geïnspireerd. Toch kon Montaïgne's twijfelzucht haar niet geleerd hebben, Jeanne's ge loof te waardeeren." Charles de Mazade, Caro, Alexandre Dumas zelfs, behelpen zich met banaliteiten; de oude heer De Viel-Castel; zeven-en-tachtig jaar oud, kan alleen zijne handteekening zetten en heeft geen gedachte meer om er bij te voegen. Leconte de Lisle had eerst verzen beloofd; men kan zich voorstellen, hoe de volgende heftige uitval den reporter van Figaro tegenviel; Jeanne d'Arc, de goede heldhaftige Lotharingsche, is lafhartig ver laten door het Koningschap, en levend verbrand als toovenaarster, kettersche en afvallige door de orthodoxe Kerk in loondienst bij 's lands vijand." Eindelijk John Lemoinne. Hij heeft ronduit ge weigerd, zijne bijdrage te geven en Ivan is vinnig op hem gebeten. De heer John Lemoinne, die alles aan de pers verschuldigd is en alleen aan de pers zijn zetel onder de académiciens te danken heeft, is de eenige onder hen, die aan een lid der pers drie regels over een bij uitstek Fransch onderwerp heeft geweigerd. Alleen onder de veertig, is het omdat hij door zijn voornaam en zijn geboorteplaats in be trekking staat tot de Engelschen die Jeanne ver brand hebben ? Is het wel verwonderlijk als men er goed over nadenkt ? Zijn dagelijksche artikelen vertellen genoeg, dat deze Franschman vier maan den na Waterloo, te Londen geboren, minder eer bied hoeft voor de roemrijke heldin voor welke de moedera knielen dan voor de naaktheden der breede Marianno (de Republiek) om welke op den 14dcn Juli, in godsdienstlooze troepen de dronken mannen en vrouwen ronddansen. Dus weg met Jeanne d'Arc en love Marianne ! Leve zijne repu bliek, dierbaar aan de cosmopolitische onruststo kers die, door haar, ons plunderen. Wel bekome het hem, den kleinen geluksvogel die, zelfs op zijn hoogen leeftijd, er nog kan uitzien als een dansmeester! Hij is de eenige onder de veertig, die in dit vroolijk geval is! Het is niet téver wonderen dat hij zich een bedorven kind gevoelt, de uitstekende journalist van de Debats, de ge zochte chroniqueur van den Matin, de onafzetbare senator, dio nog in zijn verloren oogenblikken académicien kan zijn!" Maar, na zich het genoegen te hebben gegund den onwillige voor voel leelijks uit te maken, j heeft Ivan de Woestyne toch een autogram van hem weten machtig te worden, al was het dan ook niet goedschiks. Onder de copie in de snip permand van een corrector, heeft hij de laatste regels van eenige artikel uitgezocht; er was sprake van den Paus, en de reporter heeft al zeer geluk kig den toepasselijkeu regel gevonden. Laat ons het woord laten aan de dooden," had John Lemoinne gezegd, en Ivan do Woestyne vraagt: Zou John Lemoinne, als hij hier dezen regel leest. er geen spijt van hebben, dat hij dien niet zelf voor mij overgeschreven heeft?" De verzameling autografen, al zijn er ook velen onder, die nauwelijks het vermelden waard waren, zijn karakteristiek voor de samenstelling der Acad mie, en het denkbeeld, aldus een plebisciet uit te lokken, was zeker origineel en gelukkig gevonden. SETAMA EN SETOMI. Eene Javaansche legende. Ieder, die eenigszins bekend is met de Javaansche literatuur, zal het ongetwijfeld met ons eens zijn, dat zij buitengewoon rijk is aan legenden. waarvan eenige op eigen bodem zijn ontstaan en een zuiver Polynesiseh-Polytheïstisch karakter dra gen, andere haar oorsprong hebben te danken aan het Hindoeïsme (voornamelijk Siwaïsme), weer andere een conglomeratie van Polytheïstische en Hindoeïstische denkbeelden vertoonen, terwijl er ten slofte ook gevonden worden, tlio ontstaan zijn na het tijdperk der invoering van het Mahome- ! danisme en waarop dus de Islam zijn stempel heeft gedrukt. De legende, waarvan de vrije bewerking onzen geacliten lezers en lezeressen wordt aangeboden, kan gerekend worden te behooren tot die, welke op eigen bodem zijn ontstaan, terwijl het Hindoe sme nog zijn invloed uitoefende op do heerschende denkbeelden der Javanen en dezen reeds bekend waren geworden met do Europeesche oorlogswerk tuigen. (Begin der loc eeuw; komst der Portugeezen <jp Java). In haren oorepronkelyken vorm vinden wij haar opgeteekend in het boek of gedicht Adji-Saka, be helzende de oude fabelachtige geschiedenis van Java, van af vorst Sindoela's regeering te Galoch tot aan de stichting van het weleer zoo machtige' Madjapahit 1) door Raden Soesoeroeh." Het ge dicht zelf is opgesteld of geschreven, toen het Mahomedanisme reeds goeden voortgang op Java had gemaakt. De juiste datum is onbekend. Waarschijnlijk is deze te stellen, toen uit het rijk Mataram de tegenwoordige vorstendommen Ngjogjakarta en Soerakarta waren ontstaan, dus in het laatst gedeelte der vorige eeuw. Dit leiden wij af uit de voorspelling, voorkomende op pag. 259 (uitgave T. Roorcla) betreffende het land, dat Sinigar Semangka, d. w. z. in tweeen gesplitst gal worden als een leatermeloen, gelijk dit ook, vol gens Javaansche spreekwijze, met bovengenoemd Mataram is geschied. De hoofdpersonen der legende zijn, zooals wij in het volgende zullen zien, dienaren van den vorst Bandjaran Sari, zoon van Lalean of Koeda Lalean, die in het rijk Djenggala (Oosthoek van Java) zijn zetel had. Deze aanwijzing stelt ons in staat eenigszins doch niet met zekerheid den tijd te bepalen, waarheen de legende verwijst. In een aanteekening op het Javaansche geschrift: Babad Tanah Djawi", van prof. J. J. Meinsma lezen wij het volgende: Volgens de Sadjarau (een geschiedkundig werk) regeerde Koeda Lalean eerst te Djenggala en later te Padjacy'aran onder den naam van Maësa Tjandraman. Wij worden hier dus eensklaps ver plaatst van het Oosten naar het Westen van Java. In het boek Adji-Saka wordt dit feit zeer uitvoe rig beschreven, doch als plaats hebbende onder den volgenden vorst Bandjaran Sari, die, volgens de Sadjarab, den zetel overbracht naar Galoeh, doch de na dezen komenden vorst regeerde weer te Padjadjaran." Wanneer men nu in aanmerking neemt dat, altijd volgens tot dusverre onzekere opgaven de stichting van Djenggala plaats vond in 1000 (A. D. 1080) en die van Padjadjaran in 1200 (A. D. 1280) naar Javaansche tydrekening. dan kan men tot de gissing komen, dat de beide hoofd personen der legende, zoo zy eenig historisch karakter dragen, ongeveer in hot laatste gedeelte der 13de eeuw naar onze jaartelling moeten ge leefd hebben, dus geruimen tijd vóór dat de legende ontstond. Voorts zie men het slot woord en onze aanteekeningen. * * * Er leefde eens te Bodjong in West-Java een schatrijk man, Setama genaamd, een afstammeling van Djoegoel Moeda, die in het rijk Mendang Kamoelan de hooge waardigheid van vizier had bekleed. Door zijn beminnelijk karakter had Setama de achting en genegenheid zijner landgenooten weten te winnen en zelfs uit de meest verwijderde plaatsen kwamen velen naar Bodjong, om hem, dien zij als hun leeraar beschouwden, met kost bare geschenken en eerbewijzingen te overladen. Setama was in 't huwelijk getreden met de schoone Setomi, dochter van den om zijn kunde allerwegen beroemden smid Djatoe Soera, wien men bovennatuurlijke kracht toeschreef en die de macht bezat, alles, wat hij wenschte of begeerde, te verkrijgen. Als hij in zijne werkplaats arbeidde, zag men, hoe Djatoe Soera zijn knie als aanbeeld gebruikte, terwijl de sterke hand den dienst van voornamer verrichtte. Een tang bezat hij niet en evenmin een' blaasbalg, doch. in dit gemis wist hij te voorzien door het gebruik van zijne vingers en neusgaten. Hoewel Setama nu alle reden had, om tevreden te zijn en vreugde in het leven te scheppen, was er iets, dat hem dag en nacht kwelde, nooit met rust liet en zijn ziel met droefheid vervulde. Zijn antwoord aan allen, die tot hem kwamen met de vraag, wat hem toch zooveel .droefheid veroor zaakte, was, dat hij vurig een vorst wenschte te bezitten, wien de heerschappij over het land, dat hij bewoonde kon worden opgedragen, want schoon hij om zijn hooge geboorte den koningszetel ten volle waardig was. durfde hij toch niet zich tot vorst te verheffen uit vrses, dat de goden hem voor deze in zijn oogen vermetele daad streng zouden straffen. Mets anders bleef hem dus over, dan tot den oppersten god Siwa te bidden om een vorst, waaraan zijn land zoo'n groote behoefte had. Dan verliet hij zijn woning, om onder een eenvoudig afdak op een bed van bladeren, met een steen tot hoofdkussen den gansenen nacht in een aanhoudend bidden door te brengen. Eens, toen bij als gewoonlijk zijn smeekingen tot den troon van Siwa opzond en door ver moeienis in een diepen, slaap was gevallen, hoorde hij een stem tot hem zeggen: Uw gebed is ver hoord en een vorst, met buitengewone kundig heden begaafd, U geschonken. Het volk zal hem eerbiedigen en vreezen. Ga heen en zoek hem, want de goden hebbon hem voor 't oog der menschen verborgen!" Nadat de stem geëindigd had met te spreken, ontwaakte Setama, die, gehoorzaam aan het hem gegeven bevel, onmiddellijk van zijn legerstede opsprong en zich naar zijn woning begaf, om Setomi van zijn reis, die hij nog dezen nacht moest aanvaarden, te verwittigen. Hij wekte haar, zeggende: nog heden nacht ga ik vertrekken, om oen vorst te zoeken, want zie! zooeven, toen ik lag te slapen, hoorde ik een stem, die tot mij zeide: Uw gebed is verhoord en een vorst, met buitengewone kundigheden begaafd, U geschonken. Het volk zal hem eerbiedigen en vreezen. Ga heen en zoek hem, want de goden hebben hem voor 't oog der menschen verborgen!" Ik zal dadelijk heengaan, want ik kan niet rusten, zoo lang ik den vorst niet gevonden heb. Blijf in dit huis en zorg goed voor onze kinderen. Zoodra ik mijn doel heb bereikt, keer ik tot U weder." Bij deze woorden kwamen Setomi de tranen in de oogen. Zij Meld veel van haar kinderen, doch haar man, dien zij innig Hef had, geheel alleen te zien vertrekken neen, dat kon en wilde zij niet. Nimmer" antwoordde zij weenende, nim mer zal ik u verlaten. Waar gij zijt zal ik zijn; waar gij gaat zal ik ook gaan. Overal zal ik u volgen, tot zelfs in het graf!" Waarlijk! gij bemint mij" hernam Setama, ?wolaan, volg mij, maar houd alles geheim." Alzoo ging het echtpaar nog in denzelfden nacht,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl