Historisch Archief 1877-1940
EKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 530.
, befaooren in de" Graafschap te bkjven.
t feest ia kreupel Jantje buitengewoon
m door zyne bittere smart en danst hij
zjjne bruidsjuffier, Harmiene, onder luid gejuich
gasten, die een mankpoot" willen verbinden
eene scheele deern. Harmiene ziet scheel,
is overigens niet onbevallig. Daarenboven,
»e maar dit weet de kleermaker niet
verleid .door dienzelfden Mulder's Gait, die hem
«jjne Gaidiene ontstal. In de opgewondenheid van
fcêt brupóftsfeest, heeft de stem der gasten hen
tot -een paar gemaakt. Harmiene heeft het ernstig
afgenomen, en kreupel Jantje" heeft haar
*
rJBn nu is het zonderling, dat Mulder's Gait en
4e kleermaker beiden, al is de laatste vier
maanden later gehuwd, ieder op hetzelfde oogenblik
*iH*St worden door de geboorte van een zoon.
dorpelingen bemoeiziek de handelingen van
eren afkeurend en verheugd iets te kunnen
léken vallen den armen kleermaker hard. Hij
dezelfde zoo astrantig of er niks ebeurd
pis zeggen de zachtzinnige dorpelingen. Dit
i alles heeft de auteur dus voorbereid om een
tooV neeltje te kunnen schilderen, waardoor hij met
£ eere naast Cremer, naast de beste Nederlandsche
ftdürpsvertellers, mag optreden.
jp Het^ is de dag, waarop het te vroeg geboren
is gedoopt. Aan harde en bittere woorden
het natuurlijk niet ontbroken. Eindelijk zijn
en vrouw alleen. Ik geef Maaldrink het woord:
,En zie, snikkend werpt zich nu Harmiece aan
borst van haar man. Jan, Jan! je bint veuls
tFJlégoed veur mien. Ik heb dat niet an oe
ver"
ft Stütel" zegt de andere en wischt zich op zy'n
? ;beart een traan uit het oog. Stil, Haraiene! . .''
"y Maar Harmiene kan niet stil zijn, zy moet
Jsipjeken. Da'j mien alles, alles vergeven hebten
l <&$ oew eigen goeden naom opoffert um mien
l&ftdmide te bedekken?"
=* Heur es, vrouwe!" schertst Jan door zijne
;,litrfmeii heen... Als onze Lieve Hér alles loat
**lijp&ehrieven, wat wi menschen verkèrds doet, dan
.j$fW net er v*uf ons allemaole slim uut . . ."
,?? Maor dat ie de last op oe neint van mien
'«Schande!"
"]? Wi zunt veur God en de menschen man en
Ifeouw, Harmiene! Oew eere is dus mien eere,
' c bew schande mien schande . . . ."
En -wat de lezer eerst later hoort de arme
- Terleide Harmiene heeft den avond vóór haar
huwelijk alles bekend aan den kleermaker. Hij
«egt alleen:
Arme deerne ! a'j mien niks ezegd hadden, zol
*k oe etrouwd hebben, en ..... dan ha j mien
bedrogen! Waorumme zol ik oe dan npe niet
trouwen, noe'j mien niks hebt verzwegen en mien
- Biet hebt bedrogen?"
Bfc vind deze bladzijde voortreffelijk. Meer durf
& uit eerbied voor de heeren van de diepere
^psychologische en anatomische analyse niet zeggen.
1 Ja, toch dit! Deze toestand, deze oplossing van
«en zeer moeilijk raadsel, schijnt mij in Maaldrink's
novelle iets nieuws, iets zeer schoons. Ik herinner
mjj niet eene bladzijde gelezen te hebben in al
de dorpsvertellingen der laatste jaren, die zoo
onmiddellijk het hart ontroert.
Dat onze Nederlandsche letteren ook met dit
boek eene goede aanwinst gedaan hebben, schijnt
njj ondanks alle te verwachten
tegensparteHng, een zeer heugelijk feit.
DR. JAN TEN BRINK.
JEANNE D'ARC EN DE VEERTIG
ACADÉMICIENS.
Een Fransch journalist, Ivan de Woestyne, van
?wiens reizen en handelingen de bladen gedurende
?.jtrie jaren vol zijn geweest, niet altijd tot zijn
.'fer, heeft het origineel idee gehad, aan de
wertig leden der Académie te gaan vragen, wat
jjj over Jeanne d'Are dachten. Met eene
brutaBteit en volharding, die aan de eigenschappen van
'«Mi wynreiziger doen denken, heelt hij aan negen
endertig van de veertig heeren, allen gewoon
oor reporters en interviewers lastig gevallen te
worden, allen gehard tegen de verzoeking, allen
»p hun hoede, handteekening en gedachte we
len af te persen; Figaro bevat in zestien
kolomBen de beschrijving van zijn tochten en hun
sesultaat.
Degenen die hem slecht behandeld hebben,
de hertog d'Audiffret-Pasquier en de heer John
Bemoinne, worden het slachtoffer van zijne wraak;
un de overigen betoont hij zijne dankbaarheid
-door eenige complimentjes of do eene of andere
interessante bijzonderheid. In de correspondentie,
door hem met den hoofdredacteur van het supple
ment, Périvier, over het plan gevoerd en die hij
ook laat afdrukken, worden de académiciens niet
zeer eerbiedig besproken. Het idee is geheel
nieuw", zegt Périvier; de veertig een plebisciet
te laten uitbrengen over Jeanne d'Arc, dat is een
bizarre vinding, zooals er alleen kan opkomen bij
oude journalisten, die gewoon zijn nog een
restantje merg op te scharrelen uit de oude beentjes
die iedereen al heeft uitgezogen." Ivan heeft dit
Briefje zeker niet aan de oude académiciens laten
lezen, vóór hij zijn tocht begon.
De negenendertig gevleugelde woorden" der
leden van de académie zijn op zichzelf slechts
yoor een heel klein gedeelte belangrijk; Ivan
de W»estijne heeft ze moeten aanvullen met de
verhalen van zijn bezoeken, en eenige bijzonder
heden. De académiciens zijn te gezamenlijk ruim
2600 jaar oud, of gemiddeld 35 jaar; tusschen
den oudste, Viel-Castel, die in 1800 geboren werd,
en Frangois Coppée, is er 40 jaar verschil. Een,
Caro, is sedert het interviewen reeds gestorven.
Het eerste bezoek was voor Sardou, In den loop
van het gesprek zeide Sardou: Twee beroemde
processen, waarvan de processen-verbaal in hun
geheel over zijn, hebben het begin der 15de eeuw
gekenmerkt. Het eene is van Jeanne, die de meest
wrheven deugd en heldenmoed betoonde, het
andere van Gilles de Retz, de verpersoonlijking
wm alle helsche ondeugden." Als handschrift in
iet album gaf Sardou echter iets anders. Nadat
hjj zijn eerste autographe had verscheurd, omdat
er een stylfout in voorkwam, ongepast voor een
académicien, schreef hij:
Men heeft lang gemeend, dat Jeanne d'Arc
blond was. Nu bestaat er een brief van haar, aan
Dunois gericht, en volgens het gebruik van dien
tijd met een wassen cachet en een van haar ha
ren gezegeld ; dit haar nu is zwart. Vict Sardou."
Cherbnliez en Camille Rousset wonen in het
zelfde huis. De interviewer zat, nadat hij de ver
langde regels van Cherbüliez ontvangen had, in
den salon van Camille Rousset, en zeide, toen deze
binnentrad:
Ik zit het schrift van uw buurman te
bestudeeren."
O, de Voltairiaan!" zeide Camille Rousset, las
de woorden van Cherbüliez en verzocht toen de
zijne er onder te mogen schrijven. De interviewer
was zeer nieuwsgierig wat er volgen zou, en in
derdaad had de eene buurman, zijn spreuk als
een antwoord aan zijn buurman ingericht. Cher
büliez had geschreven: Waarom Jeanne's heilig
verklaring te vragen ? Men zal die nooit verkrij
gen. Hoewel zij met de heiligen sprak, wat zy geen
heilige; zij was Jeanne, de goede Franchise",
Camille Rousset had er onder geontwoord: Ik
vraag mijn confrère wel excuus; ik houd haar
voor heilig, juist omdat zij een goede Franc,aise is."
Nisard, Victor Duruy, Cttvillier-Fleury, die 85
jaar en blind ia, Boissier gaven min of meer def
tige onbeduidendheden. Joseph Bertrand wreekte
zich in zijn spreukje op den lastigen interviewer:
Arme Jeanne! Bedenken degenen, wier bewonde
ring u zou willen doen herleven, wel wat zij
vragen? Men zou u dan niet meer verbranden;
men zou u interviewen, u bespotten en u niet
volgen."
Sully Prudhomme zond verzen:
Tu règnes sur les cceurs par une royaut
Que pourrait envier la trop fameuse Helene,
Bergere! sous l'armure et Ie sarrau de laine,
Plus forte par l'honneur qu'elle par la beauté;
Et nulle vierge aux coejirs n'a su depuis Marie,
Inspirer un amour ancrédans plus de foi,
Plus tendre et plus pieux que Ie nótre pour toi,
O, Jeanne, car t'aimer, c'est aimer la patrie."
De hertog van Aumale ontving in de balling
schap te Brussel het verzoek van Ivan de
Woestyne en antwoordde op de meest gepaste wijze
met een aanhaling zonder pretentie, maar vol
vaderlandsliefde: Goede vrienden, ik ben verra
den; bidt God voor mij, want ik zal het edele
rijk van Frankrijk niet meer kunnen dienen. Dit
waren de laatste woorden, door Jeanne d'Arc op
30 Mei 1430 tot het volk van Compiègne gericht.
op het oogenblik dat zij een uitval deed om d
vesting te bevrijden. Henri d'Orléans." -*,,
Door Jen historicus Mézières, die president van
den Paryschen Journalistenbond is, zijn ook verzen
gegeven. Hij schreef:
Si tu ressuscitais, ma bonne Lorraine,
Tu conduirais au feu par les monts, dans la plaine,
NOS jeunes bataillons vengeurs de leurs ainés,
Et, bravant les périls contre toi déchainés.
Tu te rappellerais que Motz tait Pucelle,
Et qu'elle attend de toi sa liberténouvelle.
Délivre-la d'un joug sous lequel on languit,
Rends-lui^son passépur et change en jour sa Kuit.
Hervé, de redacteur van den Soleil, maakte van
zijn autogram een monarchale demonstratie:
Sinte Geneviève is de patrones van Parijs;
Jeanne d'Are zou, als zij heilig verklaard was, de
patrones van Frankrijk moeten worden. In haar
zijn mensch geworden het godsdienstig geloof, het
monarchaal gelouf, het nationaal geloof."
Pasteur, Gréard, rector der Universiteit, Emile
Augier, die te Brussel den hertog d'Aumale was
gaan bezoeken, Emille Ollivier, gaven niet veel
byzonders. Bij Coppée vond de reporter een poes
in de zijkamer, twee in de eetkamer, vier katten
in den salon en acht in de studeerkamer. Te mid
den van al deze dieren schreef Coppée een ge
dicht uit vroeger tijd, van een veertigtal verzen,
over, fraai maar lang, la moisson d'épées getiteld.
Renan gaf deze regels: Oude, onuitputtelijke,
diepe levenskracht van den Franschen volksgeest;
dat is ons vaderlandsch dogma. Wie bewijst het
beter dan de goode Lotharingsche, Jeanne d'Are?"
Maxime Du Camp had een welverdienden aanval
op Voltaire: Geest is het domste ding ter wereld:
Voltaire heeft het bewezen door de Pucelle te
schrijven", en de vernuftige blijspeldichter
Pailleron, een van de besten onder de collectie:
Men heeft Jeanne d'Arc verbrand en men heeft
haar uitgelegd. Do Engelschen hebben er eene
martelares, de geleerden eene hysterische van ge
maakt. Ik vind dat de Engelschen haar het bost
behandeld hebben." En Ludovic Halévy: Wij
zijn inderdaad in sommige opzichten beter dan
onze voorvaderen. Wij houden oprechter van
Frankrijk. Ais er tegenwoordig een Voltaire leefde,
zou het denkbeeld niet bij hem opkomen, de Pu
celle te schrijven."
Voltaire is over 't algemeen de opgeofferde in
dit album. Xavier Marmier schrijft: Jeanne
d'Arc, door Voltaire in het slijk gesleurd, is ver
heerlijkt door een groot Engelsch en een groot
Duitsch dichter: Southey en Schiller, Drievoudige
schande voor Voltaire." En OctaveFeuillet: Als
Jeanne in haar laatste dagen had moeten uit
spraak doen tusschen Cauchon die haar naar den
brandstapel zond en Voltaire die haar bezongen
heeft, zij zou Cauchon vergiffenis geschonken heb
ben." Ook de oude Legouvé, die pas zijne partij
floret geschermd had, en aan een partijtje billard
zou beginnen, sprak van Voltaire, en zeide zeer
juist en geestig dat de Pucelle een epos en de
Henriade een komisch gedicht had moeten worden.
Labiche vond niets geestigers dan: Zal God
ons ooit eene Elzasser Jeanne d'Arc zenden?"
waarop de Lesseps, die juist uit Berlijn terug
kwam, antwoordde: Die Jeanne zal een vrede
lievend Frankrijk zijn". Jules Simon gaf eene
phrase, Taine eene spitsvondigheid zonder
beteekenis, Léon Say deze woorden: Als het vaderland
ongelukkig is, blijft er voor de Franschen n
troost over. Zy herinneren zich, dat Jeanne d'Arc
geboren werd, en dat de geschiedenis steeds
zichzelven herhaalt."
** *
Twee slechte ontvangsten hebben Ivan de
Woestyne getroffen. De eene was bij den hertog
d'Audiffret-Pasquier. Meer hertog dan edelman",
begint hij; sommige karakters worden stomp en
ruw bij het presideeren van gemengde vergade
ringen". Hy brengt nu eenige onaangename
oogenblikken in het leven van den hertog in her
innering, en geeft dan het gesprek weer Hij heeft
moeten wachten tot de hertog is opgestaan, en
deze antwoordt op zy'ne vraag:
Wel mynheer, we hebben aan de Académie
afgesproken, dat wij zulk soort verzoeken formeel
zouden afwijzen. Anders zouden er dagelijks
Engelschen of Amerikanen bij ons komen om ons
by honderden regels van ons handschrift te vragen!"
Ik zal mij verstouten, u te doen opmerken",
antwoordde Ivan, dat ik noch het genoegen heb
Amerikaan, noch het verdriet Engelschman te zijn.
Misschien heb ik het daaraan te danken, dat ik
hier zeven en twintig autografen van uw colle
ga's heb."
Hij spreidde ze op de tafel uit.
Gij zijt een handig inan."
Dat vereischt mijn vak."
De hertog ging toen een citaat overschrijven
uit zijn receptierede voor de Académie, en Ivan
vond den tijd, om zich onder het afwachten eenige
spotprenten en spottende gezegden over den her
tog te herinneren, die hij zorgvuldig in zijn
artikel inlascht.
Hierna volgde de Broglie, nog meer edelman
dan hertog", die een zeer fraaie bijdrage zond.
Aan het beeld der Pucelle met een ontblooten
degen in de vuist:
Peux-tu bien accorder, vierge du ciel chérie,
La douceur de tes yeux et ce glaive irrité?
La douceur de mes yeux caresse ma patrie,
Et ce glaive en fureur lui rend la liberté.
Deze verzen zijn van Mlle. de Gournay,
Montaigne's aangenomen dochter, die zijne Essais heeft
uitgegeven. De herinnering aan de maagd van
Orleans heeft er, voor zoover ik weet, geen tref
fender geïnspireerd. Toch kon Montaïgne's
twijfelzucht haar niet geleerd hebben, Jeanne's ge
loof te waardeeren."
Charles de Mazade, Caro, Alexandre Dumas
zelfs, behelpen zich met banaliteiten; de oude
heer De Viel-Castel; zeven-en-tachtig jaar oud,
kan alleen zijne handteekening zetten en heeft
geen gedachte meer om er bij te voegen. Leconte
de Lisle had eerst verzen beloofd; men kan zich
voorstellen, hoe de volgende heftige uitval den
reporter van Figaro tegenviel; Jeanne d'Arc, de
goede heldhaftige Lotharingsche, is lafhartig ver
laten door het Koningschap, en levend verbrand
als toovenaarster, kettersche en afvallige door de
orthodoxe Kerk in loondienst bij 's lands vijand."
Eindelijk John Lemoinne. Hij heeft ronduit ge
weigerd, zijne bijdrage te geven en Ivan is vinnig
op hem gebeten.
De heer John Lemoinne, die alles aan de pers
verschuldigd is en alleen aan de pers zijn zetel
onder de académiciens te danken heeft, is de
eenige onder hen, die aan een lid der pers drie
regels over een bij uitstek Fransch onderwerp
heeft geweigerd.
Alleen onder de veertig, is het omdat hij
door zijn voornaam en zijn geboorteplaats in be
trekking staat tot de Engelschen die Jeanne ver
brand hebben ? Is het wel verwonderlijk als men
er goed over nadenkt ? Zijn dagelijksche artikelen
vertellen genoeg, dat deze Franschman vier maan
den na Waterloo, te Londen geboren, minder eer
bied hoeft voor de roemrijke heldin voor welke
de moedera knielen dan voor de naaktheden der
breede Marianno (de Republiek) om welke op den
14dcn Juli, in godsdienstlooze troepen de dronken
mannen en vrouwen ronddansen. Dus weg met
Jeanne d'Arc en love Marianne ! Leve zijne repu
bliek, dierbaar aan de cosmopolitische onruststo
kers die, door haar, ons plunderen. Wel bekome
het hem, den kleinen geluksvogel die, zelfs op
zijn hoogen leeftijd, er nog kan uitzien als een
dansmeester! Hij is de eenige onder de veertig,
die in dit vroolijk geval is! Het is niet téver
wonderen dat hij zich een bedorven kind gevoelt,
de uitstekende journalist van de Debats, de ge
zochte chroniqueur van den Matin, de onafzetbare
senator, dio nog in zijn verloren oogenblikken
académicien kan zijn!"
Maar, na zich het genoegen te hebben gegund
den onwillige voor voel leelijks uit te maken, j
heeft Ivan de Woestyne toch een autogram van
hem weten machtig te worden, al was het dan
ook niet goedschiks. Onder de copie in de snip
permand van een corrector, heeft hij de laatste
regels van eenige artikel uitgezocht; er was sprake
van den Paus, en de reporter heeft al zeer geluk
kig den toepasselijkeu regel gevonden. Laat
ons het woord laten aan de dooden," had John
Lemoinne gezegd, en Ivan do Woestyne vraagt:
Zou John Lemoinne, als hij hier dezen regel leest.
er geen spijt van hebben, dat hij dien niet zelf
voor mij overgeschreven heeft?"
De verzameling autografen, al zijn er ook velen
onder, die nauwelijks het vermelden waard waren,
zijn karakteristiek voor de samenstelling der Acad
mie, en het denkbeeld, aldus een plebisciet uit te
lokken, was zeker origineel en gelukkig gevonden.
SETAMA EN SETOMI.
Eene Javaansche legende.
Ieder, die eenigszins bekend is met de
Javaansche literatuur, zal het ongetwijfeld met ons eens
zijn, dat zij buitengewoon rijk is aan legenden.
waarvan eenige op eigen bodem zijn ontstaan en
een zuiver Polynesiseh-Polytheïstisch karakter dra
gen, andere haar oorsprong hebben te danken aan
het Hindoeïsme (voornamelijk Siwaïsme), weer
andere een conglomeratie van Polytheïstische en
Hindoeïstische denkbeelden vertoonen, terwijl er
ten slofte ook gevonden worden, tlio ontstaan zijn
na het tijdperk der invoering van het Mahome- !
danisme en waarop dus de Islam zijn stempel
heeft gedrukt.
De legende, waarvan de vrije bewerking onzen
geacliten lezers en lezeressen wordt aangeboden,
kan gerekend worden te behooren tot die, welke
op eigen bodem zijn ontstaan, terwijl het Hindoe
sme nog zijn invloed uitoefende op do heerschende
denkbeelden der Javanen en dezen reeds bekend
waren geworden met do Europeesche oorlogswerk
tuigen. (Begin der loc eeuw; komst der
Portugeezen <jp Java).
In haren oorepronkelyken vorm vinden wij haar
opgeteekend in het boek of gedicht Adji-Saka, be
helzende de oude fabelachtige geschiedenis van
Java, van af vorst Sindoela's regeering te Galoch
tot aan de stichting van het weleer zoo machtige'
Madjapahit 1) door Raden Soesoeroeh." Het ge
dicht zelf is opgesteld of geschreven, toen het
Mahomedanisme reeds goeden voortgang op Java
had gemaakt. De juiste datum is onbekend.
Waarschijnlijk is deze te stellen, toen uit het
rijk Mataram de tegenwoordige vorstendommen
Ngjogjakarta en Soerakarta waren ontstaan, dus
in het laatst gedeelte der vorige eeuw. Dit leiden
wij af uit de voorspelling, voorkomende op pag.
259 (uitgave T. Roorcla) betreffende het land, dat
Sinigar Semangka, d. w. z. in tweeen gesplitst gal
worden als een leatermeloen, gelijk dit ook, vol
gens Javaansche spreekwijze, met bovengenoemd
Mataram is geschied.
De hoofdpersonen der legende zijn, zooals wij
in het volgende zullen zien, dienaren van den
vorst Bandjaran Sari, zoon van Lalean of Koeda
Lalean, die in het rijk Djenggala (Oosthoek van
Java) zijn zetel had. Deze aanwijzing stelt ons
in staat eenigszins doch niet met zekerheid den
tijd te bepalen, waarheen de legende verwijst.
In een aanteekening op het Javaansche geschrift:
Babad Tanah Djawi", van prof. J. J. Meinsma
lezen wij het volgende:
Volgens de Sadjarau (een geschiedkundig werk)
regeerde Koeda Lalean eerst te Djenggala en
later te Padjacy'aran onder den naam van Maësa
Tjandraman. Wij worden hier dus eensklaps ver
plaatst van het Oosten naar het Westen van Java.
In het boek Adji-Saka wordt dit feit zeer uitvoe
rig beschreven, doch als plaats hebbende onder
den volgenden vorst Bandjaran Sari, die, volgens
de Sadjarab, den zetel overbracht naar Galoeh,
doch de na dezen komenden vorst regeerde weer
te Padjadjaran."
Wanneer men nu in aanmerking neemt dat,
altijd volgens tot dusverre onzekere opgaven de
stichting van Djenggala plaats vond in 1000
(A. D. 1080) en die van Padjadjaran in 1200
(A. D. 1280) naar Javaansche tydrekening. dan kan
men tot de gissing komen, dat de beide hoofd
personen der legende, zoo zy eenig historisch
karakter dragen, ongeveer in hot laatste gedeelte
der 13de eeuw naar onze jaartelling moeten ge
leefd hebben, dus geruimen tijd vóór dat de
legende ontstond. Voorts zie men het slot
woord en onze aanteekeningen.
*
* *
Er leefde eens te Bodjong in West-Java een
schatrijk man, Setama genaamd, een afstammeling
van Djoegoel Moeda, die in het rijk Mendang
Kamoelan de hooge waardigheid van vizier had
bekleed. Door zijn beminnelijk karakter had Setama
de achting en genegenheid zijner landgenooten
weten te winnen en zelfs uit de meest verwijderde
plaatsen kwamen velen naar Bodjong, om hem,
dien zij als hun leeraar beschouwden, met kost
bare geschenken en eerbewijzingen te overladen.
Setama was in 't huwelijk getreden met de
schoone Setomi, dochter van den om zijn kunde
allerwegen beroemden smid Djatoe Soera, wien
men bovennatuurlijke kracht toeschreef en die de
macht bezat, alles, wat hij wenschte of begeerde,
te verkrijgen. Als hij in zijne werkplaats arbeidde,
zag men, hoe Djatoe Soera zijn knie als aanbeeld
gebruikte, terwijl de sterke hand den dienst van
voornamer verrichtte. Een tang bezat hij niet en
evenmin een' blaasbalg, doch. in dit gemis wist hij
te voorzien door het gebruik van zijne vingers en
neusgaten.
Hoewel Setama nu alle reden had, om tevreden
te zijn en vreugde in het leven te scheppen, was
er iets, dat hem dag en nacht kwelde, nooit met
rust liet en zijn ziel met droefheid vervulde. Zijn
antwoord aan allen, die tot hem kwamen met de
vraag, wat hem toch zooveel .droefheid veroor
zaakte, was, dat hij vurig een vorst wenschte te
bezitten, wien de heerschappij over het land, dat
hij bewoonde kon worden opgedragen, want schoon
hij om zijn hooge geboorte den koningszetel ten
volle waardig was. durfde hij toch niet zich
tot vorst te verheffen uit vrses, dat de goden
hem voor deze in zijn oogen vermetele daad
streng zouden straffen. Mets anders bleef
hem dus over, dan tot den oppersten god Siwa
te bidden om een vorst, waaraan zijn land
zoo'n groote behoefte had. Dan verliet hij zijn
woning, om onder een eenvoudig afdak op een bed
van bladeren, met een steen tot hoofdkussen den
gansenen nacht in een aanhoudend bidden door
te brengen.
Eens, toen bij als gewoonlijk zijn smeekingen
tot den troon van Siwa opzond en door ver
moeienis in een diepen, slaap was gevallen, hoorde
hij een stem tot hem zeggen: Uw gebed is ver
hoord en een vorst, met buitengewone kundig
heden begaafd, U geschonken. Het volk zal hem
eerbiedigen en vreezen. Ga heen en zoek hem,
want de goden hebbon hem voor 't oog der
menschen verborgen!"
Nadat de stem geëindigd had met te spreken,
ontwaakte Setama, die, gehoorzaam aan het hem
gegeven bevel, onmiddellijk van zijn legerstede
opsprong en zich naar zijn woning begaf, om
Setomi van zijn reis, die hij nog dezen nacht
moest aanvaarden, te verwittigen. Hij wekte haar,
zeggende: nog heden nacht ga ik vertrekken,
om oen vorst te zoeken, want zie! zooeven, toen
ik lag te slapen, hoorde ik een stem, die tot mij
zeide: Uw gebed is verhoord en een vorst, met
buitengewone kundigheden begaafd, U geschonken.
Het volk zal hem eerbiedigen en vreezen. Ga
heen en zoek hem, want de goden hebben hem
voor 't oog der menschen verborgen!" Ik zal
dadelijk heengaan, want ik kan niet rusten, zoo
lang ik den vorst niet gevonden heb. Blijf in dit
huis en zorg goed voor onze kinderen. Zoodra
ik mijn doel heb bereikt, keer ik tot U weder."
Bij deze woorden kwamen Setomi de tranen in
de oogen. Zij Meld veel van haar kinderen, doch
haar man, dien zij innig Hef had, geheel alleen
te zien vertrekken neen, dat kon en wilde zij
niet. Nimmer" antwoordde zij weenende, nim
mer zal ik u verlaten. Waar gij zijt zal ik zijn;
waar gij gaat zal ik ook gaan. Overal zal ik u
volgen, tot zelfs in het graf!"
Waarlijk! gij bemint mij" hernam Setama,
?wolaan, volg mij, maar houd alles geheim."
Alzoo ging het echtpaar nog in denzelfden nacht,