Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEBDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.531
SETAMA EN SETOMI.
Eene Javaansche legende.
? (Slot.)
Het was «ene gevaarlijke reis, welke de
echtelie?den ondernomen badden. Geheel alleen en
onge-wapend bevonden zij zich in een woud, waarin
het van wilde dieren wemelde, zoodat zij gevaar
liepen, elk oogenblik door deze aangevallen en
verscheurd te worden. Den geheelen nacht en
daarop volgenden dag liepen zij onvermoeid door,
nu en dan eens stilstaande om manggo's te pluk
ken, want de stem had gezegd, dat zij voedsel
moesten gebruiken en niet vasten, zooals zij tot
nu toe gedaan hadden. De tweede dag ging voorbij
en reeds was ket nacht geworden, toen als in een
tooverslag een schitterend licht het geheele bosch
verlichtte. Daar zagen zij in de verte de grot T
roesan. Setama en Setomi verhaastten hunne
schreden en bereikten deze dan ook spoedig. Doch
welke eene teleurstelling t De grot was door twee
Ijzeren deuren gesloten en het schier oogverblin
dend licht verdween.
Getrouw aan wat de stem bevolen had, bleven
zij hier wachten, terwijl Setama begon te bidden.
Toen hij geëindigd had, liet de stem zich weder
höbren: Setama, ik heb medelijden met U. Houd
goeden moed; ik zal U hem wijzen. Ga in den
tuin, daar zult gij hem in godsdienstige overpein
zingen verdiept zien. Wees voorzichtig en eer
biedig! Den tuin, dien gij met uwe vrouw alleen
moogt binnentreden, zult gij doorgaan, totdat
«de badplaats der Widadari's genaderd zijt.
acht daar!"
Oogenblikkelijk openden zich nu de deuren der
grot en een groote tuin door hetzelfde schitterend
ficht beschenen, dat den weg naar de grot had
verlicht, vertoonde zich aan de verbaasde blikken
der binnentredenden. Aan de genoemde badplaats
gekomen, verdween het licht, om spoedig weer te
verschenen en nu zagen Setoma en Setomi alles,
"wat in dit geheimzinnig verblijf voorviel. De vorst
jri Bandjaran Sari lag onbeweeglijk nog in de
zelfde houding als voor drie maanden, toen hij
met zijn boetedoeningen begon, uitgestrekt op
«n ''prachtige rustbank. Aan zijne voeten lagen
eveneens zijn volgelingen onbeweeglijk op den
grond. Weldra zagen zij in het vertrek een eer
biedwaardig grijsaard uit het godenverblijf
nederdalen. Het was Sindoela, de vorige vorst van
het rijk Galoech. Hij begaf zich naar den boete- j
linj, hem aldus toesprekende: mijn kleinzoon!
sta op. Uwe zelfkwellingen en overpeinzingen
hebben U de gunst der goden doen verwerven'."
Doch Sri Bandjanan Sari bleef in de diepe
mijmering, waarin hij verzonken lag, zoodat hij
niet antwoordde.
Sta op!" herhaalde de vorst van Galoech, en
word helder van gezicht. Het is n\v grootvader,
die tot u spreekt."
Nu kwam Sri Bandjaran Sari tot helder be
wustzijn en boog zich eerbiedig voor Sindoela.
_ .?Mijn kleinzoon," vervolgde deze, U wensch
ik geluk met U aanstaande koningschap; gij zult
vele vrouwen, een groot leger en aanzienlijke rijk
dommen bezitten. U is geschonken de heerschappij
over Java, dat U als zijn vorst zal huldigen. Uw
zetel zult gij vestigen in het land Galoeh, dat
nog voor het oog der stervelingen in het verbor
gen ligt en waarin de vorstin l'raboo Retna Kana
Dewa Lengkana Soeprabawata, een Widadari,
regeert. Het leger, dat zij aanvoert, bestaat uit
vrouwen, allen met bovennatuurlijke macht be
deeld. Alle booze geesten zijn aan haar onder
worpen. Welnu, het is in den raad der goden
besloten, dat gij deze machtige vorstin tot gema
lin zult ontvangen. Talrijk zijn de moeielijkheden,
^waarmede gij te worstelen hebt en hevig zal de
strijd zijn, dien gij te strijden hebt, eer zij aan
' U onderworpen is, doch gij zult overwinnen! Hij,
die in het rijk Galoeh uw vizier zal zijn, zit
bniten op u te wachten. Zijn naam is Setama.
HU is met zijne vrouw Setomi uit Bodjong tot
U gekomen en wenscht U tot vorst te bezitten.
De goden hebben hem hierheen geleid."
Daarop verscheen Setama met Setomi voor den
vorst, die tot hem.zeide: U benoem ik tot mijn
vizier in het rijk, dat de goden mij hebben ge
schonken en dat gij mij moet helpen veroveren.
Keer naar Bodjong terug en roep alle strijdbare
mannen bijeen tot een leger, waarmede ik tegen
de vorstin van Galoeh zal optrekken!"
Setama maakte een zeer eerbiedige buiging en
nadat hem was toegestaan, zich te verwijderen,
haastte hij zich, de bevelen ven den vorst ten
uitvoer te brengen. Dit kostte hem niet veel
moeite, daar hij to Bodjong en in het omliggende
land een zeer invloedrijk persoon was. Al zijn
bezittingen besteedde hij tot het werven van
krijgslieden, die weldra een leger vormden, waar
mede Sri Bandjaran Sari over eenige dagen het
land Galoeh zou veroveren.
Vreeseb'jk was de strijd, die nu ontbrandde en
hevig de worsteling tusschen de beide legers. De
vorstin riep het gansche heir booze geesten op.
dat echter, niet bestand tegen de geduchte leger
macht door Setama gevormd, als kaf voor den
wind verdween. Zelfs de bovennatuurlijke macht,
waarmede zij begaafd was en de hulp van hare
krijgslieden, die den naam van onoverwinnelijk"
hadden verworven, waren niet in staat, iets uit te
richten tegen Sri Bandjaran Sari's mannen, want
de goden stonden den aanstaanden vorst van Ga
loeh krachtig bij. Na talrijke en gevoelige ver
liezen wendde de vorstin nog eene laatste en
wanhopige poging aan, om haar gehaten vijand te
vernietigen, doch te vergeefs! Haar leger werd in
een bloedigen kamp verslagen en zij zelve gevan
gen genomen. Sir Bandjaran Sari nam haar nu
onder zijn vrouwen op en liet zich bij bekkenslag
tot vorst van Galoeh uitroepen.
Setama, die voor zijne diensten rijkelijk be
loond werd, keerde naar Bodjong terug en nu
volgde een tijdperk van rust en vrede, waarin
het land zichtbaar in bloei en welvaart toenam.
Allerwegen openbaarden zich de zegeningen van
Sri Bandjaran Sari's regcering [en als oen goed
en rechtvaardig vorst heerschte hij over zijn volk,
dat hem lief had. Ook Setama en Setomi
loef. den recht gelukkig met elkaar. De vizier was
steeds ijverig in de vervulling zijner ambtsplichten
en stond zoowel bij den vorst als bij het volk in
zeer hoog aanzien.
Zoo verliepen er een tiental jaren zonder eenige
rustverstoring. En nu geschiedde het, dat den
vorst op zekeren nacht in den droom de god Siwa
verscheen, die hom twee fraaie kanonnen ten
geschenke gaf. Bij zijn ontwaken was de vorst
over dezen droom zeer verdrietig, omdat hij de
kanonnen in de werkelijkheid niet bezat. Dagen
achtereen bleef hij in zijn binnenkamer zitten,
peinzende en mijmerende over het zonderling
gezicht, dat hij gehad had. Eindelijk besloot hij,
zijn vizier bij zich te ontbieden, om hem dezen
droom mede te deelen. Toen Setama en Setomi
ten hove verschenen waren begon Sri Bandjaran
Sari aldus:
Siwa is mij heden nacht in den droom ver
schenen en heeft mij twee fraaie kanonnen ten
geschenke gegeven. liet waren prachtige stukken,
ik herinner mij nog goed hoe ze er uitzagen, zoo
dat ik ze te allen tijde zal herkennen, wanneer
ze voor mij geplaatst worden. U beiden draag ik
op ze te zoeken, keert niet terug, voordat gij ze
gevonden hebt, al moet ge er ook gebrek om lij
den. Begeeft u onmiddelijk op reis, ik schenk u
mijn zegen. Laat niets u blik ontgaan en zorgt,
dat de kanonnen in mijn bezit komen!"
Het echtpaar beloofde heilig 's vorsten bevel
ten uitvoer te broden en verliet het paleis.
Doch buiten gekom ^ begon Setama bitter te
weenen. Wat hebban -wij toch misdreven" riep
hij uit, met de blikken ter aarde gericht, dat
wij ons 's vorsten ongenade op den hals gehaald
hebben. Hij wil ons niet. meer in zijne tegen
woordigheid dulden en jaagt ons weg, door ons
te laten zoeken naar iets, dat wij nimmer zullen
vinden."
Aldus kwamen Setama en Setomi diep bedroefd
te Bodjong aan, waar zij hun zoon ontmoetten.
Mijn zoon" sprak Setama. mijn ziel is be
droefd. De goden hebben in hun raad bepaald,
dat gij van ons moet scheiden en wellicht voor
altijd!"
Verklaar U," antwoordde de zoon. niet weinig
verbaasd, welk leed is U wedervaren, welk onheil
U overkomen?"
Setama zweeg.
Verklaar U," herhaalde de jongeling, zijn
moeder aanziende, wat is er gebeurd, dat ge in
de ongenade der goden zijt gevallen?"
Wees voorzichtig mijn zoon," antwoordde
Setama, wanneer go over de goden spreekt
Weet, dat de vorst ons een zwaren eisch heeft
gesteld. De god Siwa is hem in den droom ver
schenen en heeft hem twee fraaie kanonnen ge
schonken, die wij nu moeten zoeken. Och!"
zuchtte de ongelukkige vizier, de glans is reeds
verbleekt, gelijk de huid, die van het lichaam is
af gestroopt!"
Het is zoo moeielijk niet, aan 's vorsten verlan
gen te voldoen," liet de zoon erop volgen,
dokanonnen zullen te vinden zijn onder de velen, die
in de oorlogen zijn buitgemaakt."
Och mijn zoon," gaf Setama ten antwoord,
gij zijt nog arm in ondervinding en onwetend,
Gij begrijpt er niets van. Wilt gij ze zoeken, wol
aan, dat het U moge gelukken do kanonnen te
vinden, die volgens 's vorsten weiuch het rijk
ten sieraad moeten strek'cen."
Hier fluisterde do vizier zijn zoon iets in hot
oor, waarop deze luide begon te weonon.
Het is met ons gedaan mijn zoon!" vervolgde
Setama, volvoer Uw voornemen, misschien slaagt
gi/j er in, ze te vinden. Wij echter zullen ons
aan godsdienstige overpeinzingen overgeven, om
de hulp der goden te verkrijgen. Richt uwe schre
den dikwerf naar de bidkapel. Gij zult in mijne
plaats tot vizier benoemd worden; ik ben reeds
oud, mijn tanden zijn reeds afgestompt en mijn
haar is reeds tweekleurig geworden, ten teeken,
dat mijn hart geheel vervuld is mei gedachten
aan het godenrijk. De vorst wil. dat ik mij met
staatszake niet meer bezighoude. Ik hoop, dat de
goden U mijn verstand en doorzicht geve! Blijf
uw vorst getrouw en vervul steeds uw plichten,
als een goed onderdaan, lic zal nu mijn blik ge
vestigd houden op de heerlijkheid hiernamaals'. U
blijve de vrede! Kom Setomi laat ons
vertrekken!"
De zoon vertrok nu naar het land Galoeh,
waar hij zijn vader in diens waardigheid opvolgde.
Intusschen liet hij niets onbeproefd, om onder de
buitgemaakte kanonnen te zoeken of er wellicht
zich een paar bij bevond, dat den vorst kon
worden aangeboden. Doch te vergeefsch waren al
zijne pogingen. Dit verdriette hem zoo zeer, dat
hij voedsel noch drank gebruikte. Des nachts sliep
hij op een leger van bladeren met een steen tot
hoofdkussen.
Nu gebeurde het eens, dat de vizier in een
droom zijn vader zag, die hora opwekte en mede
deelde, hoe door de gunst der goden de kanonnen
te vinden waren in de bidkapel, waar zijne
ouders in godsdienstige overpeinzingen zich had
den afgezonderd.
Ten zeerste ontsteld ontwaakte de vizier. Den
volgenden dag zeer vroeg haastte hij zich naar
bovengemelde plaats, om zijne ouders met dezen
merkwaardigen droom in kennis te stellen. Hier
echter waren zij niet on do teleurgestelde zoon
stond reeds op 't punt van te vertrekken, toen
hij op de gedachte kwam, de rustbank, waarop
zijn ouders gewoonlijk sliepen, te onderzoeken.
Het was toch zeer wel mogelijk, dat zij ver
moeid zich te ruste hadden bcgeved. Hij snelde
naar de legerstede toe, doch hoe groot was zijn
schrik, toen hij in plaats van zijne ouders daar
twee fraaie kanonnen zag liggen, die volkomen
op elkaar geleken. Onmiddellijk begrijpende, wat
er was voorgevallen, riep de vizier wecnendc uit:
Vader! moeder' moest liet zoo met L' aiioopen?"
Tegelijkertijd boorde hij een stem tot hem zeg
gen: zwijg! al blijft ge weenen, gij kuut ous
niet meer in do gedaante van menschen te voor
schijn roepen. Wij zijn thans volkomen gelukkig,
geef ous alleen eene andere rustplaats. Ik, uw
vader, zal U beschermen. Deze kanonnen zijn
onze lichamen; de ziel is reeds in volle heerlijk
heid. Dit was de bedoeling van 's vorsten droom,
dat hij iets zou hebben, wat zijn land van ge
slacht tot geslacht tot zegen en steun zou wezen."
Hier eindigde de stem. I)c vizier ging onmid
dellijk naar den vorst, wien hij alles mededeelde,
wat hij in de kapel gezien en gehoord had. Sri
Bandjaran Sari begaf zich toon vergezeld van zijn
rijksgrooten met hunne dienaren in volle staatsie
naar voornoemde plaats en beval, dat de twee
kanonnen naar de stad Galoeh zouden worden
overgebracht, waar men ze op eene verhevenheid
plaatste.
Tot zoover de legende.
De twee kanonnen, waarin de vizier en zijn vrouw
zouden veranderd zijn en die daarom Kjahi 4)
Setama en Njahi 5) Satomi worden genoemd
bevinden zich heden ten dage op Java, waar de
bijgeloovige bevolking ze zoer hoog vereert. Kjahi
Setama, meer bekend onder den naam van Si
Djagoer, ligt te Batavia op den weg naar den
kleinen Boom. Talrijk zijn de offeranden, hier aan
Kjahi Setama gebracht, vooral door Chineezen,
die daarmede zijn zegen op hun dobbelspel
meenen te verkrijgen. De Javanen begeven er zich
dikwijls heen, om te bidden en bij die gelegen
heid ontbreekt het niet aan de noodige hoeveel
heid bloemen, wierook en boréh. G) Do vrouwelijke
sekse gaat er voornamelijk heen, om door het
aanbieden van offeranden met een talrijk kroost
gezegend te worden.
Het andere kanon Njahi Setomi ligt op den
Sili-inggil te Soerakarta. Den Sisten Ramelan 7),
hoewel een Mahomedaansche feestdag, ziet men
den Inlander hier offeren en bidden tot Setomi's
geest, die volgens de algemeen heerschende mee
ning, zich in de nabijheid van het lichaam (het
kanon) ophoudt, doch thans, ontslagen uit den
kerker, grooter macht en meer kracht bezit, dan
vóór den dood, om de wenschen dergenen, die
hem. vereeren, te vervullen.
SASÏBA.
4) Kjahi Setamii ~ grootvader of eerwaarde
hoer Setama.
5) Njahi Setomi ~ grootmoeder of eerwaarde
vrouw Setomi.
(!) Sorch een geurig geelachtig smoersel.
7) llamelan ^^. negende maand van het
Javaansch-Mahomedaansch jaar.
DE HEER MATIIIAS.
Het bericht, dat de heer Mathias overleden
was, wekte in het stadje Lyre-Sur-Ys een
algomeene verbazing. Een man van nauwelijks
vijfen veertig jaar, recht als een kaars, sterk en
gezond en die men moet maar ongelukkig
zijn nauwelijks drie jaar geloden gehuwd was
met een jong meisje van twintig jaar, het eigen
nichtje van don ontvanger, een allerliefst vrouw
tje wac.. ' " doodclijk van was!
Zoodric. ue heer Mathias dood was, kende men
hem natuurlijk alle mogelijke (lengden toe, waar
van men bij zijn leven nooit iets bemerkt had.
Men had hem nu eens, zooals vroeger, vrek en woe- j
keraar moeten noemen! Wie dacht nu nog aan die j
oude geschiedenis aangaande zijn huwelijk, die
hem niet juist tot eer verstrekte! Wie herinner
de zich nog de onbestemde vrees, welke hij
placht in te boezemen, die groote gluiperige man,
die voor zoo rijk en zoo gierig doorging en die,
naar men zeide, zich in zijn ledige uren ver
maakte met allerlei vergiftige brouwsels te ver
vaardigen, waarmede hij op honden proeven nam V
Van dit alles was nu geen sprake meer! Hij was
dood; dat hij in vrede rustte !
Bovendien, was die dood van den heer Mathias
wel zoo heel vreemd." Klaarblijkelijk had hij er
een voorgevoel van gehad. Waren er niet kort
te kort te voren opzettelijk werklieden uit Parijs
ontboden om de kapel waarin zich het familie
graf bevond, te restaurecren. Ook had men op
gemerkt, dat hij den laatsten tijd onrustig was
eu om zijn eigen huis rondsloop, als hij geheim
zinnige dieven wilde betrappen. Zijn vrouw sloot
hij op en zelf bleef hij weleen lang in zijn labo
ratorium vertoeven, waar men tot midden in den
nacht den schoorsteen zag rooken. Voorboden
van een hersenaandocning!" zcido op een toon
van gewicht dokter Laterreux volgens wien hij aan
een beroerte bezweken was.
Kortom men had den heer Mathias met grooto
S pracht begraven. Een derde der bevolking had
hem naar zijn laatste rustplaats vergezeld- en er
waren zelfs tranen gestort toen de kolossale
eikenhouten kist, waarin gemakkelijk twee
per1 sonen van zijn grootte hadden kunnen rusten, in
| den grafkelder der kapel werd neergelaten.
j Van do begrafenis terugkomende vroeg men
| zich af, wat er van do weduwe van den heer
Mathias worden zou?
Edoch de hoer Mathias was volstrekt niet dood.
Twee uren na de plechtigheid had men zich
j in den grafkolder hiervan kunnen overtuigen.
l Twee korte scherpe tikjes, gelijk aan het af
springen van een veer, waren in de kist hoorbaar,
die zich daarop als een kast opende. Do heer
Mathias ging overeind zitten en rekte zich uit als
iemand die uit een diepen slaap wakker wordt.
Door een] boven aangebrachte getraliede opening
viel een weinig licht. De heer Mathias stond nu
op en wreef langzaam zijn knieën, die wat stijf
waren geworden.
Over het geheel gevoelde hij zich bijzonder wel.
Het slaapmiddel door hem ingenomen, en
waarvan de hoeveelheid vooraf zorgvuldig was
afgewogen, had de gcwenschto uitwerking gehad.
Men had hem voor dood gehouden : men had hom
begraven, alles was dus naar wensch gegaan.
Lang van te voren had de heer Mathias zijn
voorbereide]]do maatregelen getroffen. Achter in
den grafkelder had hij op vernuftige wijze oen
geheime bergplaats laten inrichten en deze was
van de noodige kleederen en mondbohoeften voor
zien, alsmede van eenigo Hesschen goeden wijn,
die natuurlijk koel en frisch was gebleven. Daar
niets zoo gunstig op do eetlust werkt als een
begrafenis zelfs die van Eichzelvon ging
de heer Mathias, op de kist gezeten, op zijn gemak
wat gebruiken en een goed glas wijn op de toe
komst drinken.
Want het wordt tijd om te vertellen, waarom
de heer Mathias zich uit eigen vrijen wil zes voet
onder den grond had laten stoppen.
Zooals gewoonlijk was er een vrouw in het spel.
Tot zijn veertigste jaar celibatair gebleven, was
de heer Mathias, gewezen apotheker en door
krampstillende pillen rijk geworden, plotseling
bekoord geworden door de mooie Anna Piédefers,
het nichtje van den ontvanger. Hij had het jonge
meisje ronduit gevraagd en even ronduit had zij
hem bedankt, hetgeen hem verliefd deed worden
als een gek... of beter gezegd, als een man van
veertig jaar, die zich met verliefdheid ophoudt.
Vastbesloten zijn doel te bereiken, had hij met
allerlei slinksche streken den ontvanger in zijn
netten weten te verstrikken, zoodat de ongeluk
kige, die zich aan 's lands kas had vergrepen, na
verloop van een jaar ernstig aan zelfmoord begon
te denken. Daar verscheen de heer Mathias als
redder, maar stelde zekere voorwaarden. Het
meisje besloot zich voor don oom, die voor haar
als een vader geweest was, op te oft'eron, niette
genstaande hare liefde voor een notarisklerk uit
de naburige stad, met wien zij zich als verloofd
beschouwde. Als een ongelukkig slachtoffer trad
Anna met den heer Mathias in het huwelijk.
Geduldig had zij zich in haar lot geschikt, maar
de heer Mathias, die zich recht liet wedervaren,
was overtuigd dat zij hem haatte. Meer was er
voor hem niet noodig om haar van ontrouw te
verdenken, en weldra was zijn wantrouwen in
een soort van monoinanie ontaard. Zijne vrouw
ging nooit uit; niemand kwam ooit bij haar.
Dat deed er niet toe. De heer Mathias verweet
zich zijn eigen domheid. AVanneer hij zijn vrouw
niet op heeterdaad betrapte, lag de schuld geheel
alleen aan hem zelf, aan zijn eigen onnoozelheid.
Toen was dit schitterend denkbeeld plotseling
bij hem opgekomen; hij zou een reis voorwen
den .... niet naar Versailles of Havre, zooals de
echtgenooten op het tooneel plegen te doen, maar
een veel langere reis, waaraan men niet kon den
ken dat hij gemakkelijk zou terugkomen.
En dan zou hij zich op een nacht springlevend
vertoonen en de trouweloozon beschamen.
Hij wilde drie dagen wegblijven en zoer vol
daan over zicbzclven zat hij dit alles te over
denken en legde zich in zijn kist ter ruste.
De derde dag liep ten einde. De heer Mathias
begon ongeduldig te worden. Hij wachtte tot de
klok van het kerkhof elt uur sloeg. Het oogenblik
was daar.
Het plan was goed overdacht. De muren van
het kerkhof grensden aan zijn bezitting. Hij had
alles bij zich, om zich geheel in het zwart als een
uit den doode verrezen apotheker te kunnen
klceden. Op bet kerkhof zou hij zich pas, bij wijze van
eeVbied voor de locale kleur, in het witte doods
kleed wikkelen. Eenmaal deu muur over, wilde hij
rechtstreeks naar de kamer zijner vrouw gaan, en
dan zou hij verder zien!
De heer Mathias maakte dus zijn toilet en toen
hij klaar was, deed hij den steen van zijn graf
kelder omkantelen, klom naar boven in de kapel.
maakte de deur open en stond weldra met zijn
doodskleed onder den arm op het kerkhof.
Eenmaal in do laan gekomen, vouwde hij het
groote witte laken los en wierp het omhoog om
er zich in te wikkelen. Maar de plooien waren
tamelijk zwaar; hij miste zijn worp en moest
weer van voren af aan beginnen.
., Wacht," zeide een stem achter hem, ik zal u
even helpen." _
Men moet zich te middernacht op een kerkhof
hebben bevonden, bezig zich in zijn eigen
doodkleed te wikkelen, om te beseften welk een aller
onaangenaamste gewaarwording zich van den heer
Mathias meester maakte.
Hij die sprak, was de doodgraver vader
Grimblot, een zonderlinge klant, trouw bezoeker van
de herbergen in den omtrek. Ilij was den heer
Mathias genaderd en zag hem vlak in de oogen:
Zoo! zijt gij het, mijnheer Mathias? En dat
nu al!"
De aldus aangesprokene, tamelijk van zijn stuk
gebracht, trachtte zich spoedig in het doodlaken
te wikkelen,meenende dat zijn spookachtig uiterlijk
hem weldra van die ongewonschte ontmoeting zou
verlossen. Maar volstrekt niet. Giïmblot, wel verre
van de vlucht te nemen, hielp hem een handje,
en schikte de plooien juist zooals het behoorde.
Ik ben uit mijn graf opgestaan.. .." begon de
j heer Mathias mot oen kelderachtigen stem,
Dat zie ik wel," viel Grimblot hem in de rede.
Gij zijt cv heel vlug bij, veel vlugger dan de
anderen. . ."
De heer Mathias Insterde niet. Hij liep nu met
groote stappen op zijn teonen, om in zijn rol als
spook te blijven.
Grimblot bleef naast hem loopcn,al voortpratende:
' Ja. de anderen schenen minder haast to hebben.
Na oen paar maanden kregen zij dat pas in hun
hoofd".
De heer Matthias keerde zich plotseling om en
zwaaide met zijne beide armen.
Ga heen, goddelooze! Ga heen!
Kom! kom!" sprak Grimblot op vaderlijken toon.
Ik hinder u immers niet... gij hebt slechts een
weinig willen rondwandelen zooals de andere
kameraden."
De heer Mathias, geheel in verwarring gebracht,
liep schielijk voort, zich niet verwaardigend hem
te antwoorden. In de nachtelijke duisternis zag
hij de poort van bet kerkhof voor zich. Gewoon
eenigo voorzorgen te nomen, had hij eenige goud
stukken bij zich gestoken.
Genoeg gepraat!" zeido hij, Grimblot twee
gouden louis toereikende. Do sleutels."
Grimblot trad een schrede terug.
De sleutels! Wil je er uit? (hij begon gemeen
zaam te worden). Wat is dat nu voor een kuur!
Neen, daar komt niets van in ... ."
Daar heb je vier goudstukken!" kermde de
heer Mathias.
Hoor eens, jij." hernam Grimblot, zie daar
nu liever van af, anders moet ik mijn handen
gebruiken. Dat je de kapel uitkomt, dat je .wilt
rondwandelen, dat kan me niet schelen. De an
deren doen het ook . . . ."
De anderen! wie, de anderen?"