De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 28 augustus pagina 6

28 augustus 1887 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEBDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.531 SETAMA EN SETOMI. Eene Javaansche legende. ? (Slot.) Het was «ene gevaarlijke reis, welke de echtelie?den ondernomen badden. Geheel alleen en onge-wapend bevonden zij zich in een woud, waarin het van wilde dieren wemelde, zoodat zij gevaar liepen, elk oogenblik door deze aangevallen en verscheurd te worden. Den geheelen nacht en daarop volgenden dag liepen zij onvermoeid door, nu en dan eens stilstaande om manggo's te pluk ken, want de stem had gezegd, dat zij voedsel moesten gebruiken en niet vasten, zooals zij tot nu toe gedaan hadden. De tweede dag ging voorbij en reeds was ket nacht geworden, toen als in een tooverslag een schitterend licht het geheele bosch verlichtte. Daar zagen zij in de verte de grot T roesan. Setama en Setomi verhaastten hunne schreden en bereikten deze dan ook spoedig. Doch welke eene teleurstelling t De grot was door twee Ijzeren deuren gesloten en het schier oogverblin dend licht verdween. Getrouw aan wat de stem bevolen had, bleven zij hier wachten, terwijl Setama begon te bidden. Toen hij geëindigd had, liet de stem zich weder höbren: Setama, ik heb medelijden met U. Houd goeden moed; ik zal U hem wijzen. Ga in den tuin, daar zult gij hem in godsdienstige overpein zingen verdiept zien. Wees voorzichtig en eer biedig! Den tuin, dien gij met uwe vrouw alleen moogt binnentreden, zult gij doorgaan, totdat «de badplaats der Widadari's genaderd zijt. acht daar!" Oogenblikkelijk openden zich nu de deuren der grot en een groote tuin door hetzelfde schitterend ficht beschenen, dat den weg naar de grot had verlicht, vertoonde zich aan de verbaasde blikken der binnentredenden. Aan de genoemde badplaats gekomen, verdween het licht, om spoedig weer te verschenen en nu zagen Setoma en Setomi alles, "wat in dit geheimzinnig verblijf voorviel. De vorst jri Bandjaran Sari lag onbeweeglijk nog in de zelfde houding als voor drie maanden, toen hij met zijn boetedoeningen begon, uitgestrekt op «n ''prachtige rustbank. Aan zijne voeten lagen eveneens zijn volgelingen onbeweeglijk op den grond. Weldra zagen zij in het vertrek een eer biedwaardig grijsaard uit het godenverblijf nederdalen. Het was Sindoela, de vorige vorst van het rijk Galoech. Hij begaf zich naar den boete- j linj, hem aldus toesprekende: mijn kleinzoon! sta op. Uwe zelfkwellingen en overpeinzingen hebben U de gunst der goden doen verwerven'." Doch Sri Bandjanan Sari bleef in de diepe mijmering, waarin hij verzonken lag, zoodat hij niet antwoordde. Sta op!" herhaalde de vorst van Galoech, en word helder van gezicht. Het is n\v grootvader, die tot u spreekt." Nu kwam Sri Bandjaran Sari tot helder be wustzijn en boog zich eerbiedig voor Sindoela. _ .?Mijn kleinzoon," vervolgde deze, U wensch ik geluk met U aanstaande koningschap; gij zult vele vrouwen, een groot leger en aanzienlijke rijk dommen bezitten. U is geschonken de heerschappij over Java, dat U als zijn vorst zal huldigen. Uw zetel zult gij vestigen in het land Galoeh, dat nog voor het oog der stervelingen in het verbor gen ligt en waarin de vorstin l'raboo Retna Kana Dewa Lengkana Soeprabawata, een Widadari, regeert. Het leger, dat zij aanvoert, bestaat uit vrouwen, allen met bovennatuurlijke macht be deeld. Alle booze geesten zijn aan haar onder worpen. Welnu, het is in den raad der goden besloten, dat gij deze machtige vorstin tot gema lin zult ontvangen. Talrijk zijn de moeielijkheden, ^waarmede gij te worstelen hebt en hevig zal de strijd zijn, dien gij te strijden hebt, eer zij aan ' U onderworpen is, doch gij zult overwinnen! Hij, die in het rijk Galoeh uw vizier zal zijn, zit bniten op u te wachten. Zijn naam is Setama. HU is met zijne vrouw Setomi uit Bodjong tot U gekomen en wenscht U tot vorst te bezitten. De goden hebben hem hierheen geleid." Daarop verscheen Setama met Setomi voor den vorst, die tot hem.zeide: U benoem ik tot mijn vizier in het rijk, dat de goden mij hebben ge schonken en dat gij mij moet helpen veroveren. Keer naar Bodjong terug en roep alle strijdbare mannen bijeen tot een leger, waarmede ik tegen de vorstin van Galoeh zal optrekken!" Setama maakte een zeer eerbiedige buiging en nadat hem was toegestaan, zich te verwijderen, haastte hij zich, de bevelen ven den vorst ten uitvoer te brengen. Dit kostte hem niet veel moeite, daar hij to Bodjong en in het omliggende land een zeer invloedrijk persoon was. Al zijn bezittingen besteedde hij tot het werven van krijgslieden, die weldra een leger vormden, waar mede Sri Bandjaran Sari over eenige dagen het land Galoeh zou veroveren. Vreeseb'jk was de strijd, die nu ontbrandde en hevig de worsteling tusschen de beide legers. De vorstin riep het gansche heir booze geesten op. dat echter, niet bestand tegen de geduchte leger macht door Setama gevormd, als kaf voor den wind verdween. Zelfs de bovennatuurlijke macht, waarmede zij begaafd was en de hulp van hare krijgslieden, die den naam van onoverwinnelijk" hadden verworven, waren niet in staat, iets uit te richten tegen Sri Bandjaran Sari's mannen, want de goden stonden den aanstaanden vorst van Ga loeh krachtig bij. Na talrijke en gevoelige ver liezen wendde de vorstin nog eene laatste en wanhopige poging aan, om haar gehaten vijand te vernietigen, doch te vergeefs! Haar leger werd in een bloedigen kamp verslagen en zij zelve gevan gen genomen. Sir Bandjaran Sari nam haar nu onder zijn vrouwen op en liet zich bij bekkenslag tot vorst van Galoeh uitroepen. Setama, die voor zijne diensten rijkelijk be loond werd, keerde naar Bodjong terug en nu volgde een tijdperk van rust en vrede, waarin het land zichtbaar in bloei en welvaart toenam. Allerwegen openbaarden zich de zegeningen van Sri Bandjaran Sari's regcering [en als oen goed en rechtvaardig vorst heerschte hij over zijn volk, dat hem lief had. Ook Setama en Setomi loef. den recht gelukkig met elkaar. De vizier was steeds ijverig in de vervulling zijner ambtsplichten en stond zoowel bij den vorst als bij het volk in zeer hoog aanzien. Zoo verliepen er een tiental jaren zonder eenige rustverstoring. En nu geschiedde het, dat den vorst op zekeren nacht in den droom de god Siwa verscheen, die hom twee fraaie kanonnen ten geschenke gaf. Bij zijn ontwaken was de vorst over dezen droom zeer verdrietig, omdat hij de kanonnen in de werkelijkheid niet bezat. Dagen achtereen bleef hij in zijn binnenkamer zitten, peinzende en mijmerende over het zonderling gezicht, dat hij gehad had. Eindelijk besloot hij, zijn vizier bij zich te ontbieden, om hem dezen droom mede te deelen. Toen Setama en Setomi ten hove verschenen waren begon Sri Bandjaran Sari aldus: Siwa is mij heden nacht in den droom ver schenen en heeft mij twee fraaie kanonnen ten geschenke gegeven. liet waren prachtige stukken, ik herinner mij nog goed hoe ze er uitzagen, zoo dat ik ze te allen tijde zal herkennen, wanneer ze voor mij geplaatst worden. U beiden draag ik op ze te zoeken, keert niet terug, voordat gij ze gevonden hebt, al moet ge er ook gebrek om lij den. Begeeft u onmiddelijk op reis, ik schenk u mijn zegen. Laat niets u blik ontgaan en zorgt, dat de kanonnen in mijn bezit komen!" Het echtpaar beloofde heilig 's vorsten bevel ten uitvoer te broden en verliet het paleis. Doch buiten gekom ^ begon Setama bitter te weenen. Wat hebban -wij toch misdreven" riep hij uit, met de blikken ter aarde gericht, dat wij ons 's vorsten ongenade op den hals gehaald hebben. Hij wil ons niet. meer in zijne tegen woordigheid dulden en jaagt ons weg, door ons te laten zoeken naar iets, dat wij nimmer zullen vinden." Aldus kwamen Setama en Setomi diep bedroefd te Bodjong aan, waar zij hun zoon ontmoetten. Mijn zoon" sprak Setama. mijn ziel is be droefd. De goden hebben in hun raad bepaald, dat gij van ons moet scheiden en wellicht voor altijd!" Verklaar U," antwoordde de zoon. niet weinig verbaasd, welk leed is U wedervaren, welk onheil U overkomen?" Setama zweeg. Verklaar U," herhaalde de jongeling, zijn moeder aanziende, wat is er gebeurd, dat ge in de ongenade der goden zijt gevallen?" Wees voorzichtig mijn zoon," antwoordde Setama, wanneer go over de goden spreekt Weet, dat de vorst ons een zwaren eisch heeft gesteld. De god Siwa is hem in den droom ver schenen en heeft hem twee fraaie kanonnen ge schonken, die wij nu moeten zoeken. Och!" zuchtte de ongelukkige vizier, de glans is reeds verbleekt, gelijk de huid, die van het lichaam is af gestroopt!" Het is zoo moeielijk niet, aan 's vorsten verlan gen te voldoen," liet de zoon erop volgen, dokanonnen zullen te vinden zijn onder de velen, die in de oorlogen zijn buitgemaakt." Och mijn zoon," gaf Setama ten antwoord, gij zijt nog arm in ondervinding en onwetend, Gij begrijpt er niets van. Wilt gij ze zoeken, wol aan, dat het U moge gelukken do kanonnen te vinden, die volgens 's vorsten weiuch het rijk ten sieraad moeten strek'cen." Hier fluisterde do vizier zijn zoon iets in hot oor, waarop deze luide begon te weonon. Het is met ons gedaan mijn zoon!" vervolgde Setama, volvoer Uw voornemen, misschien slaagt gi/j er in, ze te vinden. Wij echter zullen ons aan godsdienstige overpeinzingen overgeven, om de hulp der goden te verkrijgen. Richt uwe schre den dikwerf naar de bidkapel. Gij zult in mijne plaats tot vizier benoemd worden; ik ben reeds oud, mijn tanden zijn reeds afgestompt en mijn haar is reeds tweekleurig geworden, ten teeken, dat mijn hart geheel vervuld is mei gedachten aan het godenrijk. De vorst wil. dat ik mij met staatszake niet meer bezighoude. Ik hoop, dat de goden U mijn verstand en doorzicht geve! Blijf uw vorst getrouw en vervul steeds uw plichten, als een goed onderdaan, lic zal nu mijn blik ge vestigd houden op de heerlijkheid hiernamaals'. U blijve de vrede! Kom Setomi laat ons vertrekken!" De zoon vertrok nu naar het land Galoeh, waar hij zijn vader in diens waardigheid opvolgde. Intusschen liet hij niets onbeproefd, om onder de buitgemaakte kanonnen te zoeken of er wellicht zich een paar bij bevond, dat den vorst kon worden aangeboden. Doch te vergeefsch waren al zijne pogingen. Dit verdriette hem zoo zeer, dat hij voedsel noch drank gebruikte. Des nachts sliep hij op een leger van bladeren met een steen tot hoofdkussen. Nu gebeurde het eens, dat de vizier in een droom zijn vader zag, die hora opwekte en mede deelde, hoe door de gunst der goden de kanonnen te vinden waren in de bidkapel, waar zijne ouders in godsdienstige overpeinzingen zich had den afgezonderd. Ten zeerste ontsteld ontwaakte de vizier. Den volgenden dag zeer vroeg haastte hij zich naar bovengemelde plaats, om zijne ouders met dezen merkwaardigen droom in kennis te stellen. Hier echter waren zij niet on do teleurgestelde zoon stond reeds op 't punt van te vertrekken, toen hij op de gedachte kwam, de rustbank, waarop zijn ouders gewoonlijk sliepen, te onderzoeken. Het was toch zeer wel mogelijk, dat zij ver moeid zich te ruste hadden bcgeved. Hij snelde naar de legerstede toe, doch hoe groot was zijn schrik, toen hij in plaats van zijne ouders daar twee fraaie kanonnen zag liggen, die volkomen op elkaar geleken. Onmiddellijk begrijpende, wat er was voorgevallen, riep de vizier wecnendc uit: Vader! moeder' moest liet zoo met L' aiioopen?" Tegelijkertijd boorde hij een stem tot hem zeg gen: zwijg! al blijft ge weenen, gij kuut ous niet meer in do gedaante van menschen te voor schijn roepen. Wij zijn thans volkomen gelukkig, geef ous alleen eene andere rustplaats. Ik, uw vader, zal U beschermen. Deze kanonnen zijn onze lichamen; de ziel is reeds in volle heerlijk heid. Dit was de bedoeling van 's vorsten droom, dat hij iets zou hebben, wat zijn land van ge slacht tot geslacht tot zegen en steun zou wezen." Hier eindigde de stem. I)c vizier ging onmid dellijk naar den vorst, wien hij alles mededeelde, wat hij in de kapel gezien en gehoord had. Sri Bandjaran Sari begaf zich toon vergezeld van zijn rijksgrooten met hunne dienaren in volle staatsie naar voornoemde plaats en beval, dat de twee kanonnen naar de stad Galoeh zouden worden overgebracht, waar men ze op eene verhevenheid plaatste. Tot zoover de legende. De twee kanonnen, waarin de vizier en zijn vrouw zouden veranderd zijn en die daarom Kjahi 4) Setama en Njahi 5) Satomi worden genoemd bevinden zich heden ten dage op Java, waar de bijgeloovige bevolking ze zoer hoog vereert. Kjahi Setama, meer bekend onder den naam van Si Djagoer, ligt te Batavia op den weg naar den kleinen Boom. Talrijk zijn de offeranden, hier aan Kjahi Setama gebracht, vooral door Chineezen, die daarmede zijn zegen op hun dobbelspel meenen te verkrijgen. De Javanen begeven er zich dikwijls heen, om te bidden en bij die gelegen heid ontbreekt het niet aan de noodige hoeveel heid bloemen, wierook en boréh. G) Do vrouwelijke sekse gaat er voornamelijk heen, om door het aanbieden van offeranden met een talrijk kroost gezegend te worden. Het andere kanon Njahi Setomi ligt op den Sili-inggil te Soerakarta. Den Sisten Ramelan 7), hoewel een Mahomedaansche feestdag, ziet men den Inlander hier offeren en bidden tot Setomi's geest, die volgens de algemeen heerschende mee ning, zich in de nabijheid van het lichaam (het kanon) ophoudt, doch thans, ontslagen uit den kerker, grooter macht en meer kracht bezit, dan vóór den dood, om de wenschen dergenen, die hem. vereeren, te vervullen. SASÏBA. 4) Kjahi Setamii ~ grootvader of eerwaarde hoer Setama. 5) Njahi Setomi ~ grootmoeder of eerwaarde vrouw Setomi. (!) Sorch een geurig geelachtig smoersel. 7) llamelan ^^. negende maand van het Javaansch-Mahomedaansch jaar. DE HEER MATIIIAS. Het bericht, dat de heer Mathias overleden was, wekte in het stadje Lyre-Sur-Ys een algomeene verbazing. Een man van nauwelijks vijfen veertig jaar, recht als een kaars, sterk en gezond en die men moet maar ongelukkig zijn nauwelijks drie jaar geloden gehuwd was met een jong meisje van twintig jaar, het eigen nichtje van don ontvanger, een allerliefst vrouw tje wac.. ' " doodclijk van was! Zoodric. ue heer Mathias dood was, kende men hem natuurlijk alle mogelijke (lengden toe, waar van men bij zijn leven nooit iets bemerkt had. Men had hem nu eens, zooals vroeger, vrek en woe- j keraar moeten noemen! Wie dacht nu nog aan die j oude geschiedenis aangaande zijn huwelijk, die hem niet juist tot eer verstrekte! Wie herinner de zich nog de onbestemde vrees, welke hij placht in te boezemen, die groote gluiperige man, die voor zoo rijk en zoo gierig doorging en die, naar men zeide, zich in zijn ledige uren ver maakte met allerlei vergiftige brouwsels te ver vaardigen, waarmede hij op honden proeven nam V Van dit alles was nu geen sprake meer! Hij was dood; dat hij in vrede rustte ! Bovendien, was die dood van den heer Mathias wel zoo heel vreemd." Klaarblijkelijk had hij er een voorgevoel van gehad. Waren er niet kort te kort te voren opzettelijk werklieden uit Parijs ontboden om de kapel waarin zich het familie graf bevond, te restaurecren. Ook had men op gemerkt, dat hij den laatsten tijd onrustig was eu om zijn eigen huis rondsloop, als hij geheim zinnige dieven wilde betrappen. Zijn vrouw sloot hij op en zelf bleef hij weleen lang in zijn labo ratorium vertoeven, waar men tot midden in den nacht den schoorsteen zag rooken. Voorboden van een hersenaandocning!" zcido op een toon van gewicht dokter Laterreux volgens wien hij aan een beroerte bezweken was. Kortom men had den heer Mathias met grooto S pracht begraven. Een derde der bevolking had hem naar zijn laatste rustplaats vergezeld- en er waren zelfs tranen gestort toen de kolossale eikenhouten kist, waarin gemakkelijk twee per1 sonen van zijn grootte hadden kunnen rusten, in | den grafkelder der kapel werd neergelaten. j Van do begrafenis terugkomende vroeg men | zich af, wat er van do weduwe van den heer Mathias worden zou? Edoch de hoer Mathias was volstrekt niet dood. Twee uren na de plechtigheid had men zich j in den grafkolder hiervan kunnen overtuigen. l Twee korte scherpe tikjes, gelijk aan het af springen van een veer, waren in de kist hoorbaar, die zich daarop als een kast opende. Do heer Mathias ging overeind zitten en rekte zich uit als iemand die uit een diepen slaap wakker wordt. Door een] boven aangebrachte getraliede opening viel een weinig licht. De heer Mathias stond nu op en wreef langzaam zijn knieën, die wat stijf waren geworden. Over het geheel gevoelde hij zich bijzonder wel. Het slaapmiddel door hem ingenomen, en waarvan de hoeveelheid vooraf zorgvuldig was afgewogen, had de gcwenschto uitwerking gehad. Men had hem voor dood gehouden : men had hom begraven, alles was dus naar wensch gegaan. Lang van te voren had de heer Mathias zijn voorbereide]]do maatregelen getroffen. Achter in den grafkelder had hij op vernuftige wijze oen geheime bergplaats laten inrichten en deze was van de noodige kleederen en mondbohoeften voor zien, alsmede van eenigo Hesschen goeden wijn, die natuurlijk koel en frisch was gebleven. Daar niets zoo gunstig op do eetlust werkt als een begrafenis zelfs die van Eichzelvon ging de heer Mathias, op de kist gezeten, op zijn gemak wat gebruiken en een goed glas wijn op de toe komst drinken. Want het wordt tijd om te vertellen, waarom de heer Mathias zich uit eigen vrijen wil zes voet onder den grond had laten stoppen. Zooals gewoonlijk was er een vrouw in het spel. Tot zijn veertigste jaar celibatair gebleven, was de heer Mathias, gewezen apotheker en door krampstillende pillen rijk geworden, plotseling bekoord geworden door de mooie Anna Piédefers, het nichtje van den ontvanger. Hij had het jonge meisje ronduit gevraagd en even ronduit had zij hem bedankt, hetgeen hem verliefd deed worden als een gek... of beter gezegd, als een man van veertig jaar, die zich met verliefdheid ophoudt. Vastbesloten zijn doel te bereiken, had hij met allerlei slinksche streken den ontvanger in zijn netten weten te verstrikken, zoodat de ongeluk kige, die zich aan 's lands kas had vergrepen, na verloop van een jaar ernstig aan zelfmoord begon te denken. Daar verscheen de heer Mathias als redder, maar stelde zekere voorwaarden. Het meisje besloot zich voor don oom, die voor haar als een vader geweest was, op te oft'eron, niette genstaande hare liefde voor een notarisklerk uit de naburige stad, met wien zij zich als verloofd beschouwde. Als een ongelukkig slachtoffer trad Anna met den heer Mathias in het huwelijk. Geduldig had zij zich in haar lot geschikt, maar de heer Mathias, die zich recht liet wedervaren, was overtuigd dat zij hem haatte. Meer was er voor hem niet noodig om haar van ontrouw te verdenken, en weldra was zijn wantrouwen in een soort van monoinanie ontaard. Zijne vrouw ging nooit uit; niemand kwam ooit bij haar. Dat deed er niet toe. De heer Mathias verweet zich zijn eigen domheid. AVanneer hij zijn vrouw niet op heeterdaad betrapte, lag de schuld geheel alleen aan hem zelf, aan zijn eigen onnoozelheid. Toen was dit schitterend denkbeeld plotseling bij hem opgekomen; hij zou een reis voorwen den .... niet naar Versailles of Havre, zooals de echtgenooten op het tooneel plegen te doen, maar een veel langere reis, waaraan men niet kon den ken dat hij gemakkelijk zou terugkomen. En dan zou hij zich op een nacht springlevend vertoonen en de trouweloozon beschamen. Hij wilde drie dagen wegblijven en zoer vol daan over zicbzclven zat hij dit alles te over denken en legde zich in zijn kist ter ruste. De derde dag liep ten einde. De heer Mathias begon ongeduldig te worden. Hij wachtte tot de klok van het kerkhof elt uur sloeg. Het oogenblik was daar. Het plan was goed overdacht. De muren van het kerkhof grensden aan zijn bezitting. Hij had alles bij zich, om zich geheel in het zwart als een uit den doode verrezen apotheker te kunnen klceden. Op bet kerkhof zou hij zich pas, bij wijze van eeVbied voor de locale kleur, in het witte doods kleed wikkelen. Eenmaal deu muur over, wilde hij rechtstreeks naar de kamer zijner vrouw gaan, en dan zou hij verder zien! De heer Mathias maakte dus zijn toilet en toen hij klaar was, deed hij den steen van zijn graf kelder omkantelen, klom naar boven in de kapel. maakte de deur open en stond weldra met zijn doodskleed onder den arm op het kerkhof. Eenmaal in do laan gekomen, vouwde hij het groote witte laken los en wierp het omhoog om er zich in te wikkelen. Maar de plooien waren tamelijk zwaar; hij miste zijn worp en moest weer van voren af aan beginnen. ., Wacht," zeide een stem achter hem, ik zal u even helpen." _ Men moet zich te middernacht op een kerkhof hebben bevonden, bezig zich in zijn eigen doodkleed te wikkelen, om te beseften welk een aller onaangenaamste gewaarwording zich van den heer Mathias meester maakte. Hij die sprak, was de doodgraver vader Grimblot, een zonderlinge klant, trouw bezoeker van de herbergen in den omtrek. Ilij was den heer Mathias genaderd en zag hem vlak in de oogen: Zoo! zijt gij het, mijnheer Mathias? En dat nu al!" De aldus aangesprokene, tamelijk van zijn stuk gebracht, trachtte zich spoedig in het doodlaken te wikkelen,meenende dat zijn spookachtig uiterlijk hem weldra van die ongewonschte ontmoeting zou verlossen. Maar volstrekt niet. Giïmblot, wel verre van de vlucht te nemen, hielp hem een handje, en schikte de plooien juist zooals het behoorde. Ik ben uit mijn graf opgestaan.. .." begon de j heer Mathias mot oen kelderachtigen stem, Dat zie ik wel," viel Grimblot hem in de rede. Gij zijt cv heel vlug bij, veel vlugger dan de anderen. . ." De heer Mathias Insterde niet. Hij liep nu met groote stappen op zijn teonen, om in zijn rol als spook te blijven. Grimblot bleef naast hem loopcn,al voortpratende: ' Ja. de anderen schenen minder haast to hebben. Na oen paar maanden kregen zij dat pas in hun hoofd". De heer Matthias keerde zich plotseling om en zwaaide met zijne beide armen. Ga heen, goddelooze! Ga heen! Kom! kom!" sprak Grimblot op vaderlijken toon. Ik hinder u immers niet... gij hebt slechts een weinig willen rondwandelen zooals de andere kameraden." De heer Mathias, geheel in verwarring gebracht, liep schielijk voort, zich niet verwaardigend hem te antwoorden. In de nachtelijke duisternis zag hij de poort van bet kerkhof voor zich. Gewoon eenigo voorzorgen te nomen, had hij eenige goud stukken bij zich gestoken. Genoeg gepraat!" zeido hij, Grimblot twee gouden louis toereikende. Do sleutels." Grimblot trad een schrede terug. De sleutels! Wil je er uit? (hij begon gemeen zaam te worden). Wat is dat nu voor een kuur! Neen, daar komt niets van in ... ." Daar heb je vier goudstukken!" kermde de heer Mathias. Hoor eens, jij." hernam Grimblot, zie daar nu liever van af, anders moet ik mijn handen gebruiken. Dat je de kapel uitkomt, dat je .wilt rondwandelen, dat kan me niet schelen. De an deren doen het ook . . . ." De anderen! wie, de anderen?"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl