Historisch Archief 1877-1940
?Sf
N°. 532
DE AMSTERDAMMER
A'. 1887
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ieder nommer bevat een Plaat,
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 4 September,
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. f 1.15
Afzonderlijke Nummers aar de Kiosken verkrijgbaar , , . 0.10.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . 0.20.
Reclames per regel 0.40.
I N H O V D:
HET TOILET VAN DE STEDEMAAGD.
FEUILLETON: Ja juist, I. _ VAN OVER DE
GRENZEN, door E. D. Pijzel. UIT HET
HAAGJE, door Pasquino. UIT DE BISSCHOP
STAD, door H. v. 't Sticht. KUNST EN LET
TEREN : De Nederlandsch-Vaticaansche Tentoon
stelling, II, door Yes. De nieuwe Schouwburg te
Rotterdam, door J. H. Rössing Nog eens: La terre.
Longfellow's gedenkschriften. VARIA.
De Armenische kerk en gemeente, door een Ar
meniër. Reisbrieven, I. SCHAAKSPEL.
Vóór honderd jaar, I, door F. A. Buis. AL
LERLEI. - RECLAME. BEURSOVERZICHT.
TE HUUR. - ADVERTENTIËN.
Het toilet van de Stedemaagd.
Met het besluit van den heer Mezger, om
Amsterdam niet te verlaten, is het toilet van
de hoofdstad ter sprake gekomen. Immers
het uiterlijk van onze goede veste was een
der oorzaken, naar het scheen een der voor
naamste oorzaken, van des dokters dreigen
met ontrouw.
Dat toilet belette hooggeplaatsten, zelfs
gekroonden, zich welbehagelijk te gevoelen
in de stad, waar zij genezing kwamen zoeken;
dat toilet hinderde Dr. Mezger in zijn praktijk.
Men zou kunnen wenschen, dat de gebre
ken van Amsterdam's gewaad en tooi iets
duidelijker waren aangegeven. Dat zelfs som
tijds de Amstel niet frisch riekt en langs de
Weesperzijde stofwolken drijven en dwarrelen
het is niet te loochenen; dat het schoeisel der
aaagd sierlijk noch gemakkelijk is, zeer
) wenschen overlaat wij zullen het niet
nen, edoch dergelijke kleinigheden ktuir
*.»èn "zij Dr. Mezger en eiju patiënten zóó veel,
verdriet baren?
De vreemdelingen, die om Dr. Mezger
onze stad bezoeken, zijn men mag dit
aannemen menschen van fijne beschaving
en van hooge ontwikkeling. Hun smaak
is veredeld door het bij herhaling aanschou
wen van het schoonste wat deze wereld in
kleuren en lijnen aanbiedt. En deze gasten,
met of zonder een kroon, zouden zoo weinig
verrukt zijn over het ongeëvenaard schilder
achtig karakter der hoofdstad, zoo weinig
gevoelig voor het poëtisch schoon, voor het
spel van licht en donker, langs gevel en
watervlak,waarin het Venetiëvan het Noorden
Feuilleton.
Ja, jiaist!
i.
Zóó heette hij natuurlijk eigentlijk niet; het
was slechts een spotnaam, dien wij hem in
het kamp gegeven hadden, maar die naam
hechtte zich met zulk een klisachtige halsstar
righeid aan hem vast, en is in mijn herinne
ring zoo onafscheidelijk aan zijn geheele per
soonlijkheid verbonden, dat ik stellig geen
foede beschrijving van John Bladburn zou
unnen geven, wanneer ik hem anders noemde
dan »Ja juist."
Het eerst zagen wij hem op een avond kort
na het eerste gevecht bij Buil Run. De over
blijfselen van het leger van de Potomac, ver
slagen, verbijsterd en verstrooid, waren weer
op hun oude kampplaats achter de aarden
verschansingen teruggekeerd. De treurige stoet
van ambulances, die onze gewonde makkers
naar Washington voerden, kroop nog steeds
langzaam voorbij en 't zou nog wel een goede
poos duren, voordat de laatste wagen over de
Groote brug zou zijn; de blauwe kapotjassen
en de grijze lagen nog broederlijk in kronke
lende lijnen dooreen op het slagveld van
Manassas; en de zwaarmoedigheid die een schaduw
wierp over onze harten was even somber als
de nevel, die zich langs de oppervlakte der
Potomae uitstrekte en de vallei van
Shenandoah in een ondoordringbaren sluier had
gehuld.
Tegen schemerdonker was het gaan mot
regenen, en de regen, met de toenemende
duisternis driester geworden, kletterde een
droevigen roffel tegen het linnen van de
tent tent 6 van de Ie Compagnie van
het Regiment New-Yorksche vrijwilligers.
Oorspronkelijk had zij acht man geherbergd,
maar ons aantal was tot vier geslonken.
»Pootige Bill", zooals een van de jongens
met een akelige poging tot schertsen aan
merkte, »had besloten op Manassar te blijven";
korporaal Steele hadden wij met een kogel
dat van het Zuiden tart, dat aan zulke
kleine tekortkomingen hun hart bleef han
gen? Waarlijk, wij mogen Dr. Mezger's
patiënten zulk een dorheid van ziel niet
toedichten.
Wat heeft dr. Mezger dan bedoeld?
Wij wagen met vertrouwen een gissing. Hij
heeft willen wijze op den treurigen wansmaak,
waarmede de huidige Amsterdammers, de
oude stad een kleed hebben aangetrokken, in
schreeuwenden strijd met de nobele gelaats
trekken, waardoor de schoonste der schoonen
zich onderscheidt. Hij heeft zijn invloedrijke
stem willen verheffen tegen een karakterlooze
pronkzucht, die deze betooverende stedemaagd
tracht opteschikken met allerlei uitheemsche
sieraden, welke niet bij haar eenvoud passen.
De dr. en zijne gasten zullen zich geërgerd
hebben aan de sombere steenmassa, daar opge
stapeld boven de vriendelijk lachende Amstel.
Hij zal zijn vorsten en vorstinnen tot
vervelens toe hebben moeten uitleggen, waarom
de heerlijke Amsteloevers, waarlangs zij wan
delen, door geen brug verbonden zijn, en waar
om de stedelijke raad der aloude
Amstelstad genoegen neemt met samen te hokken
in een der kamers van een doolhof, zoo dat
hij zich schamen moet hun ons Stadhuis te
wijzen. Hij heeft hun moeten vertellen, hoe
onze kaden, grachten en vaarten, waaraan
de hoofdstad zooveel rijkdom en bevalligheid
te danken heeft, minder welriekend zijn, wijl
zij niet behoorlijk worden uitgediept en rein
gehouden, zonder noodzakelijkheid, ter vol
doening aan de grillen van sommige bewon
deraars van het verkeer te land, verbogen,
vervuild en verstopt zijn geworden; hij 't
moest hem een ware marteling zijn zal
meermalen over het Damrak hebben moeten
spreken en verhalen hoe Amsterdam zijn
waterweg midden door de stad heeft dicht
gesmeten, als ware men aangetast door water
vrees.
Wie zal zeggen, hoe dikwijls de vermaarde
dokter op zijn tocht naar zijn geliefd
Bellahoeve, het saaie en in al zijn saaiheid opge
dirkte station in aanbouw, een droeven blik
heeft toegeworpen; met afgewend gelaat het
armelijk Prins-Hendrikparkje met de povere
Prins-Hendrikbuste is gepasseerd, om over
de boersche houten hulpbrug, het houten
hulpstation te naderen. En hoe hij vandaar
langs de gespleten muren en de in het zand
verzakte leeuwen naar de raderboot is ge
in de dij in Fairsan moeten achterlaten;
Hunter en Suydam hadden wij pas dien mid
dag een goede reis en beterschap gewenscht.
»Zeg aan Jantje Rebel," riep Hunter nog,
terwijl hij het achterzeil van de kap der ambu
lance oplichtte, »dat ik onmiddelijk terug zal
komen, zoodra ik me een ander been heb
aangeschaft."
Maar Suydam had niets gezegd, hij had
alleen geglimlacht en ons met zijn matte
oogen een zonnig vaarwel toegeknikt.
Wij vieren die er op dien vreeselijken
Julidag lijf en leven ongedeerd hadden afgebracht,
zaten in treurige gedachten verzonken onze
houten pijpjes te rooken en luisterden naar
den regen die tegen het zeildoek kletterde.
Dat en het nu en dan verneembaar gejank
van een hongerigen hond, die om het kamp
liep te snuffelen naar een weggeworpen been
of korst brood, was het eenige geluid dat de
stilte verbrak, behalve wanneer nu en dan
een boosaardige druppel zich moedwillig van
het dporwaterd bovenzeil losliet om precies
in de pit van onze vetkaars te vallen, en deze
»aan het vloeken bracht" zooals Ned Strong
het nogal sterk uitdrukte. De kaars had juist
een zeer godslasterlijke bui, toen Blakely, de
asch uit zijn pijp klopte en tegen niemand in
't bijzonder, maar als het ware onwillekeurig
de slotsom zijner overpeinzingen mededeclend,
plotseling de opmerking maakte »dat het
leelijk mis was afgeloopen."
»Wat? de bestorming van Richmond?"
»Ja."
»Ik ben benieuwd wat ze er daar wel van
zullen zeggen." zeide Curtis, terwijl hij over
zijn rechter schouder wees. Met *d:iar" be
doelde hij de Noordelijke Staten in het alge
meen en Massachusetts in't bijzonder. Curtis
was een Bostonner en had zulk een merk
waardig instinkt voor plaatselijke gesteld
heden, dat hij geloof ik, op al zijn langdurige
zwerftochten in Virginiëwel elk oogenblik
het zij bij dag of bij nacht zonder aarzelen
den kortsten weg naar huis had kunnen
vinden.
»Niet veel!" riep Strong. »Maar zij zullen
tweehonderd duizend blauwe baaien broeken
Bestellen en hierheen zenden, elke broek met
een mail er in al de kleinen in lange
wandeld, om het Tolhuis te bereiken, met
de vraag op de lippen, of de rijke wereldstad
niet een penningske meer over had, ten einde
dat eenig punt tot eere te brengen, vanwaar
men, onder het lommer gezeten, het treffendst
panorama kan genieten op de breede
waterstreep, waarachter heel de Amstelstad in
zachtkens golvende lijnen, haar gevels, daken,
masten en torenspitsen doet te voorschijn
treden en wegschemeren; een schouwspel
grootsch en trotsch, zoodat men vragen
wil of niet het groene Y den zilveren
Amstel in de schaduw stelt. En als
onze goede Dr., wien wij nog meer liefde
voor zijn Amstelstad, dan voor de weiden van
zijn hoeve, mogen toeschrijven, weder huis
waarts keerde, denkende over het toilet
onzer stedemaagd, wie weet welke kloeke
plannen zijn geest bezighielden. AVij hou
den ons er van overtuigd, dan was het
niet het speelgoed onzer moderne steden
waaraan hij dacht; de fonteinen, de stand
beelden, de bloembeddekens binnen ijzeren
hekjes, of naar banketbakkers idealen ge
fatsoeneerd, zelfs niet de nagebootste boule
vards, waarvoor men grachten dichtwcrpt
zonder ooit te kunnen komen tot den daar
bij gevorderden monumentalen bouw, wijl
die zich niet verdraagt met de
oud-hollandsche liefde voor de eigen, vrije woning.
Verre van dien. De dokter blakende van
oprechte liefde voor zijn vaderstad, wars van
het onnationale, zelf als krachtige oorspron
kelijke figuur aangetrokken tot de schoone
wier karakter bij bet zijne paste, omhelsde
in gedachte de Stedemaagd en beloofde haar
dat hij doen zou wat in zijn vermogen was,
om haar weer binnen te leiden in het Paleis
door de vaderen, voor geen ander dan haar
gebouwd als achtste wonder. Dan beleed hij
zich zelf, dat hij om de oude Keizerm
van Europa, Neêrlands Koning of Neêrlands
Koningin niet verstooten zou willen zien,
maar Amsterdam zou wenschen
uittenoodigen een Koninklijk lustslot te stichten
bij den Amste], bij Wetering- of Vondel
park, eene bevallige, residentie in het groen,
die regentes of koningin zou kunnen uit
lokken veel langer te vertoeven dan de
traditioneele vijf dagen, thans doorgebracht
in het Hotel de Ville, in Franschen tijd en
onder Franschen druk herschapen in een
»logementv. Dan, op het Damrak even halt
houdende, hoorde men den dweependen dr.
broeken en al de grooten in korte," voegde
hij er bij met een jammerlijken blik op zijn
eigen beenbekleeding, die hem nauwelijks
tot aan de enkels reikte.
»Dat is zoo," zeide Blakely nvant toen
ik zooeven den kwartiermeester een extra
kaars aftroggelde, stond hij juist dekens uit
te reiken aan een troep nieuwelingen."
»Hé! Zeg laat staan daar!" riep Strong
opeens, »o pardon! luitenant ik wist niet
dat u het was," voegde hij er haastig bij, toen
hij zag dat het luitenant Haiues was, die het
voorhangsel van de tent had opgeslagen en
een windvlaag, vergezeld van regen, liet bin
nendringen, die voor het ruw bewogen bestaan
van ons pruttelend vetkaarsjc, de ernstigste
gevolgen deed vreezen.
»Hier is je kwartier." zejde de luitenant tot
iemand achter hem. Die iemand stapte naar
binnen en Haines verdween in de duisternis.
oeii Strong er eindelijk in geslaagd was
de kaars weder tot rede en plicht te brengen,
wierp zij haar schijnsel op een grooten, be
deesd zienden man van ongeveer vijf en dertig
jaren, met een langen hooikleurigeu baard en
knevel, overvloedig besprenkeld met
regendrpppels,waardoor zij er uitzagen als bedauwde
spinnenwebben tussehen de struiken van een
verwaarloosden tuin. Het was een openhartig
gelaat met een paar droefgeestige blauwe
oogen, dat van onder het breede vizier der
infaiiteriepet uitkeek. Na ons een minzamen
blik te hebben toegeworpen, gespte de
nieuwaangekomene zijn ransel los, spreidde zijn
deken er overheen en ging, zonder iemand
lastig te vallen, bedaard zitten.
»Boos weertje buiten," zeide Blakely, die alge
meen voor een gezellig prater werd gehouden.
_»Ja juist," antwoordde de vreemde, volstrekt
niet kortaf, maar op vriendelijken toon en
met een gebaar alsof' hij daarmede alles ge
zegd had, wat er van te zeggen viel.
«Pas van het Noorden gekomen ?" vroeg
Blakelv na een kleine pauze,
»Ja ?"
»Welk gedeelte ?"
»Maine."
»Ze zijn daar zeker nog al opgewonden over
den oorlog, nietwaar?" vervolgde Blakely
vast besloten het niet op te geven."
zweren bij zich zelf en, wat hem nog vél
heiliger was, bij den onbevlekten naam onzer
Stedemaagd, dat hij het tramgebengel zou ver
drijven naar den gedempten burgwal, de
zandwoestijn weer zou openspitten, de beurs en
het postkantoor verplaatsen naar het ont
ruimde Prinsenhof, den Vijgendam onteigenen
om daarna IJ eii Amstel tot elkaar te
voeren, en in elkander te doen vloeien,
dwars door den ouden Dam. En weldra
gaande over de hooge Amstelsluizen, ver
rukt over de groene wolken, die zich in
het water weerspiegelen, links en rechts, van
nabij en verre, langs de wereldberoemde
grachten, plantte hij in gedachte heel zijn
Amstelstad vol en gaf, goedkeurend glim
lachend, het stedelijk bestuur een prijsje, dat
in den Jaatsten tijd aan dit meestbeteekenend
deel van het toilet der stedemaagd meer in
't bijzonder haar aandacht is gaan wijden.
Aan dergelijke overwegingen heeft men te
denken, als men spreekt van Dr. Mezger's
klachten over het toilet van Amstels Stede
maagd. Natuurlijk kan het voorgekomen zijn,
dat zijn strompelende patiënten het te kwaad
kregen met het plaveisel, hetwelk de meeste
onzer hoofdstraten nog ontsiert. Dr. Mezger
zal, uithoofde zijner praktijk, misschien meer
nog dan wij, een voorstander zijn van
asphaltbedekking. Het spreekt ook, dunkt ons, van
zelf', dat het stedelijk bestuur aan zulk een
onverdedigbaren toestand spoedig een einde
zal maken.
Doch wij zouden het bejammeren als men
Dr. Mezger en de hooge perssnaadjes, die
hulp en troost bij hem zoeken, uitsluitend
overleggingen van zóó geringe beteekenis
toeschreef. Neen, nu onze befaamde stad
genoot Koningen en Prinsen naar het
Arnstel-hótel trekt, wil hij ook hen die slechts
noode zich hierheen begaven, met
rechtmatigen trots kunnen vragen : Wat zegt ge van
mijn eenig Amsterdam? De liefde voor mijn'
stad verteert mij, is ze dat waard of niet?
Waarlijk, wij mogen van geluk spreken,
dat wij een man behouden hebben, met zoo
veel hart voor onze stad, met zooveel in
vloed tevens. Zij die zoo vaak vergeefs gestre
den hebben voor haar karakteristiek schoon,
waarnaar een schennende hand werd uit
gestoken, kunnen zich verblijden in het be
zit van een bondgenoot, die tegen vele
tegenstanders opweegt. Het toilet der Stede
maagd is van nu af minder in gevaar.
»Ja juist."
Blakely's oogen dwaalde verlegen door
de tent en toen hij zag dat Ned Strong zich
geweld moest aandoen om het niet uit te
proesten, wierp hij hem een gestrengen blik
toe. Strong beproefde onmiddelijk een on
verschillige houding aan te nemen en begon
zachtjes te neuriën.
»De staat Maine," merkte Blakely aan,
met iets uitdagends in den toon zijner stem,
dat bij het bespreken van een aardrijks
kundig onderwerp volstrekt niet vereischt
werd, ?»« een aardige staat."
»'s Zomers," vulde de nieuweling aan,
'>'s Zomers bedoel ik ook," antwoordde
Blakely levendig, in de mccning dat het ijs
was gebroken. »'s Winters zeker verduiveld
koud, hè?"
Een toestemmend knikken was het eenig
antwoord.
Blakely zag den man n oogenblik
aan alsof hij hem wilde vermoorden; een
grijns van gedwongen vroolijkheid, of zooals
treurspeldichters het noemen, «een glimlach
aangrijpender dan een tranenvloed" speelde
om zijn lippen, en met vernietigende.!! spot
wendde hij zich weer tot den «groen."
»Paatje en Moetje zijn zeker kalmpjes
thuisgebleven ?"
»Dood."_ _
«Allebei je ouders dood ?"
>-Ja juist."
Blakely deed een plotselingen greep naar
zijn deken, sloeg dien om zich heen met een
nauwkeurigheid, die pijnlijk was om aan te
zien en werd niet nieer gehoord.
Op_dat^ oogenblik klonk het signaal «lich
ten uit." Zoodra wij ons meer dan eenvoudig
nachttoilet hadden voltooid, wierp Strong met
onfeilbare juistheid de laars van een ander
naar de kaars en de tent werd in duister ge
huld. Ned die links naast mij sliep, boog zich
nog even naar mij toe om te fluisteren: «Zeg!
onze vriend »Ja juist" roert ongemakkelijk
zijn snater. Als hij niet oppast zal hij zich
op een goeden dag nog eens buiten adem
praten. Wat ging hij te keer!" waarna alles
stil werd.
( Wordt w