De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 4 september pagina 4

4 september 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. Be bouwmeester heeft zich zelf er een monument mee gesticht, en zijn naam, die tot nog toe bekend was, door het bouwen van enkele fraaie huizen m het station van de Hollandsche spoor te Rot terdam, voor goed verbreid. De ftotterdamsche Schóuwburgvereeniging heeft den hee.r Verheul niet de voorkeur gegeven omdat hij Rotterdammer was, maar omdat zijn ontwerp in den ?wedstrij Imet goud werd bekroond en verkozen boven de ontwerpen van de architecten: J. C. van Wijk, A W. Van Dam, beiden te Rotterdam, H. P. Vogel, te 's Hage, Dumont en Chambon, van Brusfsel; Prof. Giesse van Dresden, G. Snitger van Óldenburg en Prof. Raschdorff van Berlijn. De bouw heeft vier jaar geduurd, waarvan n niet mederekent, toen de bouw wegens finautieele moeielykheden stilstond. Toen de 2000 palen in den grond waren geheid, legde den 3en Mei 1884 een kleinzoon van den heer J v. d. Hoop Jac.zn., den eersten steen, in tegenwoordigheid van be langhebbenden en autoriteiten. De burgemeester van Rotterdam, de heer Vening Meinest hiold toen o. a. ook een toespraak. DJ kosten bedragen . voor het geheele gebouw, decoratief, schildewerk, meubileering en stoffeering er onder begrepen, 700,000 gulden. Als weldra, den 15den September a. s., de nieuwe schouwburg wordt ingewijd zullen de ingezetenen van Rotterdam, wier voorvaderen ge noegen moesten nemen, eerst met een ongeschilderde loods van een stalhouder, later met een primitief gebouw, de schouwburgvereeniging in de persoon van haar voorzitter J. v. d. Hoop Jac.zn. 1) dank heeten voor den moed om alle bezwaren te overwinnen en voor den schoonheidszin die hen geleid heeft, om hun in plaats van den tegenwoordigen, onoogelyken schouwburg een nieuwen te geven die geen vergelijking schroomt en een cieraad voor de stad is. Als bg de betrekking van het nieuwe gebouw door de Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten dezelfde wakkere geest van vroeger, uit de dagen van hun eerjte optreden, na hun afschei ding van de directie Abregt en v. Ollefen, weder ontwaakt, en over allen vaardig wordt, kan voor het nationaal tooneel een nieuw leven ontstaan. Aan steun zal het hun niet ontbreken, want bij alle Nederlandsche artisten staat vast, dat zij, uitgezonderd in den Haag te Rotterdam de meeste waardeering vinden, zoowel in zodeüjken als stoffelijken zin. Zij behoeven slechts te willen. l Sept. 87. J. H. RÖSSING. 1) De leden der Schouwburgvereeniging zijn: J. v. d. Hoop Jaczn., president; J. v. d. Hoop Azn., penningmeester; mr. B. Denekamp, secretaris; Hendr. J. J. Bos; F. Browne van Streefkerk; mr. C. J. A. Hoogeweegen; J. van Kemp Valk ; mr. W. C. H. Reepmaker; L. Samson. NOG EENS: LA TERRE. l O/er Cola's Lt lerre en den opstand der jon geren valt eene geheele litteratuur te verzamelen. Byna al wat zich in Frankrijk de vaderlandsche letteren aantrekt, protesteert voor de eer des lands tegen dit werk. Uitmuntende artikelen zyn die van Anatole France in Le Temps, en van Louis Ulbach in den Petit Marseillais Anatole France, die Jules Claretie als chroniqueur van den lempa is opgevolgd, vergelijkt Zola bij Noach, en het vijftal bij Cham, en vindt dat men op een lerende niet die physiologische uitleggingen van lendenziekte en slechte spijsvertering mag toe passen, die bij een doode desnoods nog aan gaan. Maar over het boek zelf zegt hij: Ik ben pas aan het feuilleton, waar La Grande, eene boerin van 87 jaar, verkracht wordt door haar kleinzoon ; hetgeen ik dus zal zeggen is nog niet op het vol gende toepasselijk: Welnu, in al wat ik tot nog toe las, dat hooien, die boerenbruiloft, dat onweder, is iets ouds en afgezaagds, iets poncifs, waar ik vergeefs eenige nieuwe \vaarneming in zoek. Niets verkondigt rechtstreeksch onderzoek in dit pseudonaturalisme. Wel zijn al zijn oude fouten er in, «n vooral dat procédévan het vliegenoog", waar door alles vergroot en vermenigvuldigd wordt. Zola voleindigt de beschrijving van een markt in een stadje met: groote gele poedels liepen jan kende weg met n overreden poot." Zoo ziet hij myriaden maaiers," waar het bedoelde stuk land er slechts enkelen noodig heeft. Zola toont ons de boeren niet en hij doet hen niet spreken. De boer spreekt weinig, Zola leent hem den heftigen woordenvloed van den werkman uit de groote steden. De boer heeft zijne schoon heid, door zijn ernst, zijn strengheid en eenvoud; Zola heeft alleen zijn vuilheid gezien." Anatole France besluit aldus: Ik zal Zola zijn afschuwelijken roem niet be twisten. Nooit had iemand vóór hem zulk een mesthoop opgericht; dat is zijn monument, ik zal er de hoogte niet van betwisten. Nooit had een mensch zich zoo ingespannen om de menschheld te vernederen, om alle beelden van liefde en schoonheid te schenden, om al wat goed en behoorlijk is te ontkennen. Nooit had een mensch zoover het ideaal der menschen miskend. In ons allen, kleinen en grooten, nederigen en trotschen, is er een instinct van schoonheid, een verlangen naar hetgeen verfraait en versiert, en dit, over de wereld verspreid, maakt de bekoring van het leven uit. De heer Zola weet dat niet. Er is in den mensch een be hoefte om te beminnen die hem tot de godheid verheft. De heer Zola weet dat niet. Begeerte en schaamte vermengen zich soms in de zielen in kiesche verukkelijke schakeeringen. De heer Zola ?weet dat niet. Vele menschen wenschon recht vaardig en verstandig te zijn. Eenigen vinden enkel vreugde in zelfverloochening en opoffering. De heer Zola weet dat niet. Er zijn op aarde heerlijke vormen en edele gedachten; er zijn reine zielen en heldhaftige harten. De heer Zola weet dat niet Vele zwakheden zelfs, vele dwalingen en fouten hebben haar treffende schoonheid De smart is heilig. De heiligheid der tranen is op den bodem van lederen godsdienst. Het ongeluk reeds zou voldoende zijn om den mensch eerbied waardig te maken voor den mensch. De heer Zola weet dat niet. Hij weet niet, dat do gratiën kuisch zijn, dat de philosophische ironie toegevend en zachtmoedig is, en dat de menschelijke zaken aan rechtschapen geesten slechts twee gevoelens inboezemen: bewondering en medelijden. De heer Zola is diep beklagenswaardig." De vertaling van Li Terre is in Rusland ver boden. Louis Ulbach deelt ook dit bericht mede, en zegt er bij Weest verzekerd dat dit werk, dat Frankrijk zoo tot schande strekt, in Duitschland zal worden vertaald en gecommentarieerd". Hij protesteert dan met kracht, en laat volgen: Deze roman is een lastering, eene beleediging voor de meerderheid der Franschen. Met zijne theorie der erfelijkheid, zou Zola moeite hebben om uit te leggen, hoe deze boeren de vaders zijn vau het flinkste, braafste, dap perste en verstandigste, wat Frankrijk bezit. Wie van ons heeft geen landinansbloed in de aderen, wie van ons bewondert die noeste arbeiders niet als een voorbeeld, als eene traditie, die hij vol gen moet? Het verstand van dan boer ontkennen, is tegen spreken wat voor ieder duidelijk is; zijn mood ontkennen, is Frankrijk ontkennen. Zulke boeken na de oorlog, na de vrijkorpsen, na de heldendaden, zijn boeken goed voor onze vijanden, beleedigend voor onze vaderlandsliefde. Het artikel, dat ik onlangs onder den indruk eener wapenschouwing, onder den indruk van die discipline, dat vuur, die juistheid, geschreven heb, is in de kazernes voorgelezen en genoten. Ga aan die soldaten, die voor Frankrijk in het'vuur zul len gaan, die in het dorp of in de kazerne lezen hebben geleerd, die begrippen van nationale eer hebben, ga aan die toekomstige helden eens voor lezen, dat zij slachtoffers zijn der sociale onge lijkheid ; ga hun vertellen, dat zij door hun vaders zonen van schurken zijn, door hun moeders zonen van schaamtelooze en zedelooze schepsels; dat al hun lust mest is; dat zij geen enkel ideaal ge voel hebben; dat zij uit bloedschande of voor het minst uit losbandigheid geboren zijn.... Gij zult eens zien met welke verachting zij, doorgloeid van Frankrijks edelste sappen, u ontvangen zullen!" LONGFELLOW's GEDENKSCHRIFTEN. Verleden jaar kwam hot grootste gedeelte der biographie en herinneringen van den Amerikaanschen dichter Henry Wadsworth Longfellow uit, door zijn broeder Samuel gerangschikt en uitge geven; thans is het laatste gedeelte er van ver schenen. Het bevat nog vele interessante bijzon derheden omtrent de laatste vijftien jaren uit het leven van den dichter, waaromtrent men, uit vrees voor al te groote uitbreiding van het werk, niet al het materiaal had willen geven; men h;eft er nu nog allerlei restjes, stukjes van gedichten, causerieën, enz. bij gevoegd. Longfellow was een dor populairste dichters, zoowel in Amerika als in Engeland. Eeno dame vertelde aan Samuel, dat zij eens, te Newyork voor een goudsmidswinkel staande, met het ergst ac cent hoorde zeggen: Dat is zeker voor Hiawatha!" De spreker was een lersch werkman, in lompen, ongekamd en ongeschoren. Zij zag in den winkel een zilveren boot, met een Indiaan aan den ach tersteven staande. Dat moet'' zeidn de spreker, een present voor den dichter Longfellow zijn; die twee regels, aan de zijde van de boot gegra veerd, zijn uit zijn poethry". Zijn roem werd hem ook wel eens op minder aangename wijze duidelijk. Een lersche metselaar zeide op straat tot hem: Hot doet mij pleizier, een dichter te zien. Ik heb hier aan de haven een broer, die ook eon dichter en een dronkaard is." Hij werd overstelpt met menschen die alleen kwamen om te kunnen vertellen dat zij met hem gesproken hadden, of om hem hun eigen verzen voor te lezen. Zijn al te groote tegeeflijkheid tegenover iedereen maakte, dat hij voortdurend lastig gevallen werd. Men vroeg hem ook steeds autographen, en hij gaf ze steeds goedwillig. Een dame zond hem honderd kaartjes in blanco, met het verzoek ze allen van zijn handteekening te willen voorzien: zij wilde ze op haar verjaardag aan al hare gasten cadeau doen. Of hij aan dit verzoek in 't groot voldeed, wordt niet gemeld. Omtrent Longfellow's letterkundigen smaak, komen nog eenige aanduidingen voor. Men leest in zijn dagboek: Den roman Ihe romance of the Forest van Mrs. Radcliffe gelezen. Dat was dus de sensatie roman van het vorige geslacht. Wat schijnt hij ons nu zwak!" Dit was in 1867. Een paar dagen later schrijft hij: Erckmann-Chatrian's aardigen roman Le Slocus gelezen. De stijl is zeer Bekoorlijk, eenvoudig en allerliefst in toon. Altijd zelfs in het afschilderen van den oorlog, predikt hij het evangelie des vredes." Een anderen dag had hij Rabelais gelezen, die mij, ik moet het bekennen, verveelt"; en na de Kikvorschen van Aristophanes te hebben gelezen vond hij het een goede inleiding voor het tweede deel van Faitst." Over de kritiek zeldo hij eens; Vele critici zijn als spechten; in plaats van de vruchten en schaduw van een .oom to genieten, pikken zij gaatjes in den bast om hier en daar kleine wurmpjes te ontdekken." Een andermaal, toen de kri tiek zijn Himvatha had mishandeld, kwam de uit gever bij hem, en beklaagde zich bitter. Apropos, hoe wordt het boek verkocht?" zeide Longfellow. Enorm, wij drukken dag en nacht". Welnu, waarom zouden wij clan den critici niet dankbaar zijn, die voor ons adverteeren?" De London News heeft haar teekenaar Caton Woodville, die in den laatsten tijd zichzelf wel eens repeteerde, naar Marocco gezonden om er teekeningen, betrekking hebbende op de Britsche zending, te maken. In het nummer van 27 Aug. vindt men van hem niet minder dan n groote en drie kleinere teekeningen. De eerste stelt voor de ontvangst van de zen ding door den Kaïd van Dnkala. Drie dansende pijpers, aangevoerd door een tambourijnslaanden directeur, staan op den voorgrond. Daarachter de Kaïd met zijn stoet te paard, die in fiere hou ding de naderende Engelschen afwachten. Op de tweede, de groote, Ziet men de vier ruiters van den Dukala-stam naderend op een rij in vollen galop onder een geweervuur. Dit schijnt een soort vertooning, oefening of spel, een powderplay" te zijn. Op de derde ziet men twee vrouwen naar voren ' komend uit een achtergrond met tenten, met vlag gen op bamboestokken, de vreemdelingen die ken nelijk op oen afstand zijn, een luid welkom toeroepen. De vierde is een wijkende rij oude bedelaars aan den ingang van het Britsche kamp. Dit alles is zeer forsch, breed en frisch geteekend en geeft moer afwisseling dan men gewoon lijk in het werk van dezen genialen illustrateur opmerkt. Het bezoeken van een nieuw land heeft Caton Woodville goed gedaan en de London News heeft een uitstekende aflevering gegeven die niet riekt naar den komkommertijd. Eigen Haard van 27 Aug. geeft weer een aar dige teekening van P. Josselin de Jong : In de koffiekamer van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. De laatste nummers van Ihe Graphic bevatten de tweede en dorde af deeling van de -?Scetches at the London Police-Courts" door Paul Renouard. Ze zijn uitstekend als altijd, zeer levend van handeling, vol karakter en uitdrukking en met een groote buigzaamheid van doen uitgevoerd. Het Musée du Luxembourg te Parijs is nu her opend. Men kan er thans tien nieuwe doeken zien. Zij zijn van ^Roll (2), Rapin, Mesdag, Lambert. Henner, Gigoux, Harpignies, Isabey, Gaillard (2). Naar den Louvre zijn intusschen verplaatst: Jean Gigoux, Dood van Cleopatra ; Gilmard, Ode ; Giraud, Een zaal in het Hotel Cluny; Harpignies, Le saut duLoup, sur l'Allier; Henner, De barm hartige Samaritaan ; Lafon, Jezus bij de schrift geleerden ; Roll, In Normandië. De verontwaardiging der meer conservatieve en der Brusselsche tentoonstellingscommissie vijande lijk gezinde bladen, over de weigering van een schilderij van den Belgischen landschapschilder Van der Hecht is wat gekalmeerd. Het is gebleken dat een groot schilderij van hem op een zeer goede plaats is gehangen, en een kleiner en veel minder schilderij werd teruggezonden. In de Figaro van 31 Augustus vindt men de geschiedenis hoe een schilderij van Henri Gervex voor do Brusselsche tentoonstelling eerst geweigerd en daarna toch aangenomen werd. Het schilderij stelt voor het portret van don beroemden dokter Péan. Oorspronkelijk had Gervex den chirurgijn geplaatst vóór do naakte vrouw, die hij opereert. Maar de galanterie van l'éan kwam hiertegen in verzot. Nooit, riep hij. vóór de vrouwen...zij eerst! De naakte vrouw die dus op den voorgrond werd gebracht, kwetste nu het kieschheidsgevoel der Brusselsche juryleden, en het schilderij werd geweigerd. Perkéo, de correspondent van Figaro was er bij. Hij telegrafeerde. Perkéo aan Gervex. Péan geweigerd! Verslagen heid ! Schrijf Picard. Gervex aan Perkéo. Begrijp niets van! Péan haalt schouders op. Moet hersteld. Gervex aan Picard. Ben geweigerd. Waarom? Picard aan Gorvex. Voorloopig bericht. Was afwezig. Ga ze doorhalen. Wees gerust, zal her stellen! Gedurende drie dagen zwijgt nu de telegraaf. Den vierden dag eindelijk kwam in de Ruo de Rome het wrekende bericht. Picard aan Gervex. Péan teruggenomen. Treu rige dwaling, zend ander doek om jury te straffen, die ze beiden zal nemen. En Gervex zond zijn Femme au masquo nu, die indecenter is dan het eerste schilderij. Dit relaas moge niet in de puntjes juist zijn, waarheid is dat de geduchte radicale advocaat, romanschrijver en Maecenas, Edmond Picard, de almachtige is in de veel gescholden en veel ge prezen jury voor den Brusselschen salon. In Brussel maakt men thans meer gewag van de tentoonstelling vóór zij geopend is, dan bij ons al den tijd dat men er een zien kan. Op zeven-en-twintigjarigen leeftijd is aan een borstziekto gestorven de kunstcriticus, novellist en dichter Jules Laforgue. Hij was een belang rijke figuur in de moderne Fransche kunstbewe ging. Voor de Remie Indépendante schroei hij de Chroniquo Parisionno. Tijdens een verblijf te Ber lijn schreef hij van daar correspondenties in de ('hizette des Beaux-Artn. En in het litterair sup plement van Fif/aro had hij meegewerkt onder den pseudonym Jean Vien. VARIA. Van de studiën, die de heer Abr. Bredius, bij de 125 helio-gravures van Hanfstaengl naar de voornaamste schilderijen uit ons Rijksmuseum, schreef, verschijnt nu bij J. Rouam te Parijs eene vertaling van de hand van den bekwamen kunst historicus en schilder Emile Michel. Drie afleve ringen zijn reeds uitgekomen. Edouard Rod geeft in de Gazette des JBea,uxArts van l September een studie over de groep der Engelsche schilders, die men gewoonlijk den naam van Proraphaëliten geeft. Bij zijn artikel is een ets van Guérard naar een werk van E. BurneJones: Sibylla Delphica, gevoegd. De Asiatic Quarterly Review heeft een artikel over den toestand der weduwen in Britsch-lndië. Het vroegere snel verbranden op den brandstapel van den echtgenoot was althans men zou het uit dit artikel opmaken nog niet de wreedaardigste oplossing. Hot leven van duizenden en nogmaals duizenden weduwen is bijna erger dan de dood. Van de 20 millioen weduwen in Britschlndiëbehooren er echter 2 millioen tot secten, die het weduwenschap tot eene werkelijke marte ling maken. De meisjes worden reeds in de vroeg ste jeugd uitgehuwelijkt; van de 1000 vrouwen, die in Bengalen hnwen, zijn er 217 onder de 10 en 2<>G 'usschen de 10 en 14 jaren. De godsdienst wil eigenlijk, dat het meisje reeds voor het 8ste jaar trouwt. Houdt een Indisch huisvader zijne dochters als vaten zuur bier" thuis, dan is hij in het oog zijner geloofsgenooten onteerd; hij geeft ze dus, zoodra hij maar kan, ten huwelijk, onver schillig aan wie. Daaruit is in Indiëeen eigenaardig middel van bestaan ontwikkeld; er zijn een aantal grijs aards, die het land doortrekken en zich met meisjes laten trouwen, wier vader geen andere partij voor haar vinden kan. Zulke huwelijken zijn niet ge lukkig; maar het leven der weduwe is nog ramp zaliger. De meisjes zijn dan, als zulk een man sterft, nog piepjong; maar toch zijn zij voor de rest van haar leven tot rouw, boete en gebed veroordeeld. Zij worden als paria's beschouwd,als gevloekte wezens die reeds hier beneden voor de zonde der gansche familie boete moeten doen. Hertrouwen is verboden, maar ook het haar wordt de weduwe afgesneden. Zij gaat in leelijke kleederen, is uit gesloten van alle feesten, zelfs van de bijeenkom sten der familie, moet drie vierden van den dag bidden, vasten, soms 72 uren achtereen. wordt geschuwd als een melaatsche, omdat zij het booze oog" heet te hebben, iedere minuut van het leven is haar eene kwelling. Vele der weduwen berusten in haar lot, en doen moeite om voor de geheele familie den hemel to verwerven; andere echter zijn weerspannig en levenslustig, en kunnen niet nalaten in hare afzondering naar oen anderen man te zien en hem dit te doen blijken. Dan is de straf nog erger, men vloekt de ongelukkige openlijk, stoot haar uit in de woestijn, ontneemt haar hare kin deren en laat haar omkomen. Er openbaart zich in het Indische leven op dit oogenblik eene zachten strooming en zelfs zijn er moderne Brahmanen gevonden, die beweren dat de oude Veda's deze barbaarschheden niet voorschrij ven. Deze bekommeren zich niet om de excom municatie der orthodoxe priesterhierarchie, huwe lijken hun dochters eerst uit wanneer zij een passenden echtgenoot voor haar gevonden hebben, en nemen ze, wanneer de dood haar den man ontneemt, weder in huis. Het zal echter nog lang duren, eer zij de meerderheid uitmaken; de Brit sche regeering onthoudt zich, door de ondervin ding geleerd, van alle interventie, en intusschen moeten nog millioenen vrouwen haar leven in ellende eindigen. Te Brussel zal in 1888 een groote internatio nale Prijskamp van Wetenschappen en Nijverheid, onder de hooge bescherming van Z. M. den Koning der Belgen, en het eerevoorzitterschap van den Graaf van Vlaanderen, plaats hebben. Voorzitter van bet Uitvoerend Comitéis de heer Léon Somzée, lid der Kamer van vertegenwoordigers. Het uitvoerend comitédoet weten dat het op dit oogenblik al zijne zorgen wijdt aan de afdeeling van het kamerwerk, welke aan het publiek zal toonen wat de werkers, met het eenvoudigste gereedschap kunnen vervaardigen. Deze handwerken bewijzen dikwijls bij de werk lieden, de vervaardigers, een volmaakt goeden smaak. Velen hunner, ofschoon beroofd van alle technische studie, maken somtijds echte kunstwer ken; door de toepassing van economische behan delingen, door het ontdekken van grondstoffen van onbeduidenden prijs of door do benuttiging van af val, verwekken zij soms een geheelen ommekeer in zekere nijverheden; in een woord, allen brengen in het gemeenschappelijk werk, hun kostbaar aan deel bij". Vele aanvragen zij reeds ingezonden en een groot getal werklieden zullen aan den strijd deel nemen. Het eeuwfeest der eerste opvoering van Schiller's Don Carlos viel op 29 Augustus van dit jaar. Het stuk werd het eerst te Hamburg, onder Friedrich Ludwig Schröder opgevoerd, en wel in jamben. Te Hamburg alleen had het ook in den beginne succes; het publiek verlangde het telkens weder te zien. Voor de andere schouwburgen moest Schiller het stuk eerst in proza overzetten, de opvolging der tooneelen veranderen, zooals zij thans gebruikelijk is, en het slot pakkend" maken, door Don Carlos zich te doen doorstoken. Zoo werd het op 14 September te Leipzig opge voerd, toen volgden Dresden, Praag, Weimar en Frankfort, maar nergens kon deze bewerking stand houden. Men kou de intrige niet goed ont warren en had geen sympathie voor de perso nen. Nu kwam er bij, dat de acteurs juist in zulk een prozastuk akelig wankelden tusschen cothurnenstijl en do triviaalste alledaagschheid. In het tooneel der jaloezie tusschen koning Filips en de koningin, zeide een acteur, in plaats van: Kurz also und ohne Hinterhalt, Madame", eenvoudig: Jetzt keine Winkelhaken, Madame, und keine Schrauben!" Domingo werd door den acteur tot een komische rol gemaakt en had een succes de rire. Het volgend jaar kwam het stuk in het konink lijk Theater to Berlijn tot een eerste opvoering ; Don Carlos was Klingmann, Filips Schröder, de koningin Madame Schröder, de Markies Posa Zuccarini, eu curieus genoeg de kleine infante Clara Eugenia de jongeheer Klingmann, Monsieur Klingmann.'' Eigenaardig is het, na te gaan, welke van de Fransche acteurs van het oogenblik indertijd bij de wedstrijden van hot Conservatoire eerste prijzen behaald hebben. Vau de drie voornaamste tragi sche acteurs, die thans aan de Comédie Franchise verbonden zijn, Mounet-Sully, Maubant en Silvain, heeft geen den eersten prijs behaald. Coquelin ainé, de beroemde comédien, ontving slechts een tweeden prijs. Got verwierf'_in 1843 een eersten prijs voor comedie, Worms in 1S57. Jammer genoeg wordt van Marais, Paul Mounet en Porel, die aan het Odéon zijn of waren, en van Febvre en Delaunay, van de Comédie Franc.aise, niets opgegeven. De dames hebben hare talenten reeds vroeg doen blijken; Mlle lleicheinberg verwierf den eer sten prijs in 1868, Mlle Lloyd in 18(52, concurreerend met Rosine Bernard, die zich later Sarah Bernhardt noemde, en Mme Samary in 1875. De Brusselsche Muntschouwburg" Theatre de la Monnaio zal voor dit winterseizoen niet zoo spoedig geopend worden als anders, omdat men er groote veranderingen aan moet aanbren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl