Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.
Be bouwmeester heeft zich zelf er een monument
mee gesticht, en zijn naam, die tot nog toe bekend
was, door het bouwen van enkele fraaie huizen
m het station van de Hollandsche spoor te Rot
terdam, voor goed verbreid.
De ftotterdamsche Schóuwburgvereeniging heeft
den hee.r Verheul niet de voorkeur gegeven omdat hij
Rotterdammer was, maar omdat zijn ontwerp in den
?wedstrij Imet goud werd bekroond en verkozen boven
de ontwerpen van de architecten: J. C. van Wijk,
A W. Van Dam, beiden te Rotterdam, H. P.
Vogel, te 's Hage, Dumont en Chambon, van
Brusfsel; Prof. Giesse van Dresden, G. Snitger van
Óldenburg en Prof. Raschdorff van Berlijn.
De bouw heeft vier jaar geduurd, waarvan n
niet mederekent, toen de bouw wegens finautieele
moeielykheden stilstond. Toen de 2000 palen in
den grond waren geheid, legde den 3en Mei 1884
een kleinzoon van den heer J v. d. Hoop Jac.zn.,
den eersten steen, in tegenwoordigheid van be
langhebbenden en autoriteiten. De burgemeester
van Rotterdam, de heer Vening Meinest hiold
toen o. a. ook een toespraak. DJ kosten bedragen
. voor het geheele gebouw, decoratief, schildewerk,
meubileering en stoffeering er onder begrepen,
700,000 gulden.
Als weldra, den 15den September a. s., de
nieuwe schouwburg wordt ingewijd zullen de
ingezetenen van Rotterdam, wier voorvaderen ge
noegen moesten nemen, eerst met een
ongeschilderde loods van een stalhouder, later met een
primitief gebouw, de schouwburgvereeniging in
de persoon van haar voorzitter J. v. d. Hoop Jac.zn. 1)
dank heeten voor den moed om alle bezwaren te
overwinnen en voor den schoonheidszin die hen
geleid heeft, om hun in plaats van den
tegenwoordigen, onoogelyken schouwburg een nieuwen
te geven die geen vergelijking schroomt en een
cieraad voor de stad is.
Als bg de betrekking van het nieuwe gebouw
door de Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten
dezelfde wakkere geest van vroeger, uit de
dagen van hun eerjte optreden, na hun afschei
ding van de directie Abregt en v. Ollefen, weder
ontwaakt, en over allen vaardig wordt, kan voor
het nationaal tooneel een nieuw leven ontstaan.
Aan steun zal het hun niet ontbreken, want bij
alle Nederlandsche artisten staat vast, dat zij,
uitgezonderd in den Haag te Rotterdam de
meeste waardeering vinden, zoowel in zodeüjken
als stoffelijken zin. Zij behoeven slechts te willen.
l Sept. 87. J. H. RÖSSING.
1) De leden der Schouwburgvereeniging zijn:
J. v. d. Hoop Jaczn., president; J. v. d. Hoop Azn.,
penningmeester; mr. B. Denekamp, secretaris;
Hendr. J. J. Bos; F. Browne van Streefkerk;
mr. C. J. A. Hoogeweegen; J. van Kemp Valk ;
mr. W. C. H. Reepmaker; L. Samson.
NOG EENS: LA TERRE. l
O/er Cola's Lt lerre en den opstand der jon
geren valt eene geheele litteratuur te verzamelen.
Byna al wat zich in Frankrijk de vaderlandsche
letteren aantrekt, protesteert voor de eer des
lands tegen dit werk. Uitmuntende artikelen
zyn die van Anatole France in Le Temps, en van
Louis Ulbach in den Petit Marseillais Anatole
France, die Jules Claretie als chroniqueur van
den lempa is opgevolgd, vergelijkt Zola bij Noach,
en het vijftal bij Cham, en vindt dat men op een
lerende niet die physiologische uitleggingen van
lendenziekte en slechte spijsvertering mag toe
passen, die bij een doode desnoods nog aan
gaan. Maar over het boek zelf zegt hij: Ik ben pas
aan het feuilleton, waar La Grande, eene boerin
van 87 jaar, verkracht wordt door haar kleinzoon ;
hetgeen ik dus zal zeggen is nog niet op het vol
gende toepasselijk: Welnu, in al wat ik tot nog toe
las, dat hooien, die boerenbruiloft, dat onweder,
is iets ouds en afgezaagds, iets poncifs, waar ik
vergeefs eenige nieuwe \vaarneming in zoek. Niets
verkondigt rechtstreeksch onderzoek in dit
pseudonaturalisme. Wel zijn al zijn oude fouten er in,
«n vooral dat procédévan het vliegenoog", waar
door alles vergroot en vermenigvuldigd wordt.
Zola voleindigt de beschrijving van een markt in
een stadje met: groote gele poedels liepen jan
kende weg met n overreden poot." Zoo ziet hij
myriaden maaiers," waar het bedoelde stuk land
er slechts enkelen noodig heeft.
Zola toont ons de boeren niet en hij doet hen
niet spreken. De boer spreekt weinig, Zola leent
hem den heftigen woordenvloed van den werkman
uit de groote steden. De boer heeft zijne schoon
heid, door zijn ernst, zijn strengheid en eenvoud;
Zola heeft alleen zijn vuilheid gezien."
Anatole France besluit aldus:
Ik zal Zola zijn afschuwelijken roem niet be
twisten. Nooit had iemand vóór hem zulk een
mesthoop opgericht; dat is zijn monument, ik
zal er de hoogte niet van betwisten. Nooit
had een mensch zich zoo ingespannen om de
menschheld te vernederen, om alle beelden van
liefde en schoonheid te schenden, om al wat goed
en behoorlijk is te ontkennen.
Nooit had een mensch zoover het ideaal der
menschen miskend. In ons allen, kleinen en grooten,
nederigen en trotschen, is er een instinct van
schoonheid, een verlangen naar hetgeen verfraait
en versiert, en dit, over de wereld verspreid,
maakt de bekoring van het leven uit. De heer
Zola weet dat niet. Er is in den mensch een be
hoefte om te beminnen die hem tot de godheid
verheft. De heer Zola weet dat niet. Begeerte en
schaamte vermengen zich soms in de zielen in
kiesche verukkelijke schakeeringen. De heer Zola
?weet dat niet. Vele menschen wenschon recht
vaardig en verstandig te zijn. Eenigen vinden
enkel vreugde in zelfverloochening en opoffering.
De heer Zola weet dat niet. Er zijn op aarde
heerlijke vormen en edele gedachten; er zijn reine
zielen en heldhaftige harten. De heer Zola weet
dat niet Vele zwakheden zelfs, vele dwalingen
en fouten hebben haar treffende schoonheid De
smart is heilig. De heiligheid der tranen is op
den bodem van lederen godsdienst. Het ongeluk
reeds zou voldoende zijn om den mensch eerbied
waardig te maken voor den mensch. De heer
Zola weet dat niet. Hij weet niet, dat do gratiën
kuisch zijn, dat de philosophische ironie toegevend
en zachtmoedig is, en dat de menschelijke zaken
aan rechtschapen geesten slechts twee gevoelens
inboezemen: bewondering en medelijden. De heer
Zola is diep beklagenswaardig."
De vertaling van Li Terre is in Rusland ver
boden. Louis Ulbach deelt ook dit bericht mede,
en zegt er bij Weest verzekerd dat dit werk,
dat Frankrijk zoo tot schande strekt, in
Duitschland zal worden vertaald en gecommentarieerd".
Hij protesteert dan met kracht, en laat volgen:
Deze roman is een lastering, eene beleediging
voor de meerderheid der Franschen.
Met zijne theorie der erfelijkheid, zou Zola
moeite hebben om uit te leggen, hoe deze boeren
de vaders zijn vau het flinkste, braafste, dap
perste en verstandigste, wat Frankrijk bezit. Wie
van ons heeft geen landinansbloed in de aderen,
wie van ons bewondert die noeste arbeiders niet
als een voorbeeld, als eene traditie, die hij vol
gen moet?
Het verstand van dan boer ontkennen, is tegen
spreken wat voor ieder duidelijk is; zijn mood
ontkennen, is Frankrijk ontkennen.
Zulke boeken na de oorlog, na de vrijkorpsen,
na de heldendaden, zijn boeken goed voor onze
vijanden, beleedigend voor onze vaderlandsliefde.
Het artikel, dat ik onlangs onder den indruk
eener wapenschouwing, onder den indruk van die
discipline, dat vuur, die juistheid, geschreven heb,
is in de kazernes voorgelezen en genoten. Ga aan
die soldaten, die voor Frankrijk in het'vuur zul
len gaan, die in het dorp of in de kazerne lezen
hebben geleerd, die begrippen van nationale eer
hebben, ga aan die toekomstige helden eens voor
lezen, dat zij slachtoffers zijn der sociale onge
lijkheid ; ga hun vertellen, dat zij door hun vaders
zonen van schurken zijn, door hun moeders zonen
van schaamtelooze en zedelooze schepsels; dat al
hun lust mest is; dat zij geen enkel ideaal ge
voel hebben; dat zij uit bloedschande of voor het
minst uit losbandigheid geboren zijn.... Gij zult
eens zien met welke verachting zij, doorgloeid van
Frankrijks edelste sappen, u ontvangen zullen!"
LONGFELLOW's GEDENKSCHRIFTEN.
Verleden jaar kwam hot grootste gedeelte der
biographie en herinneringen van den
Amerikaanschen dichter Henry Wadsworth Longfellow uit,
door zijn broeder Samuel gerangschikt en uitge
geven; thans is het laatste gedeelte er van ver
schenen. Het bevat nog vele interessante bijzon
derheden omtrent de laatste vijftien jaren uit het
leven van den dichter, waaromtrent men, uit vrees
voor al te groote uitbreiding van het werk, niet
al het materiaal had willen geven; men h;eft er
nu nog allerlei restjes, stukjes van gedichten,
causerieën, enz. bij gevoegd.
Longfellow was een dor populairste dichters,
zoowel in Amerika als in Engeland. Eeno dame
vertelde aan Samuel, dat zij eens, te Newyork voor
een goudsmidswinkel staande, met het ergst ac
cent hoorde zeggen: Dat is zeker voor Hiawatha!"
De spreker was een lersch werkman, in lompen,
ongekamd en ongeschoren. Zij zag in den winkel
een zilveren boot, met een Indiaan aan den ach
tersteven staande. Dat moet'' zeidn de spreker,
een present voor den dichter Longfellow zijn;
die twee regels, aan de zijde van de boot gegra
veerd, zijn uit zijn poethry".
Zijn roem werd hem ook wel eens op minder
aangename wijze duidelijk. Een lersche metselaar
zeide op straat tot hem: Hot doet mij pleizier,
een dichter te zien. Ik heb hier aan de haven
een broer, die ook eon dichter en een dronkaard
is." Hij werd overstelpt met menschen die alleen
kwamen om te kunnen vertellen dat zij met hem
gesproken hadden, of om hem hun eigen verzen
voor te lezen. Zijn al te groote tegeeflijkheid
tegenover iedereen maakte, dat hij voortdurend
lastig gevallen werd. Men vroeg hem ook steeds
autographen, en hij gaf ze steeds goedwillig. Een
dame zond hem honderd kaartjes in blanco, met
het verzoek ze allen van zijn handteekening te
willen voorzien: zij wilde ze op haar verjaardag
aan al hare gasten cadeau doen. Of hij aan dit
verzoek in 't groot voldeed, wordt niet gemeld.
Omtrent Longfellow's letterkundigen smaak,
komen nog eenige aanduidingen voor. Men leest
in zijn dagboek:
Den roman Ihe romance of the Forest van
Mrs. Radcliffe gelezen. Dat was dus de sensatie
roman van het vorige geslacht. Wat schijnt hij
ons nu zwak!"
Dit was in 1867. Een paar dagen later schrijft hij:
Erckmann-Chatrian's aardigen roman Le Slocus
gelezen. De stijl is zeer Bekoorlijk, eenvoudig en
allerliefst in toon. Altijd zelfs in het afschilderen
van den oorlog, predikt hij het evangelie des
vredes."
Een anderen dag had hij Rabelais gelezen, die
mij, ik moet het bekennen, verveelt"; en na de
Kikvorschen van Aristophanes te hebben gelezen
vond hij het een goede inleiding voor het tweede
deel van Faitst."
Over de kritiek zeldo hij eens; Vele critici
zijn als spechten; in plaats van de vruchten en
schaduw van een .oom to genieten, pikken zij
gaatjes in den bast om hier en daar kleine
wurmpjes te ontdekken." Een andermaal, toen de kri
tiek zijn Himvatha had mishandeld, kwam de uit
gever bij hem, en beklaagde zich bitter. Apropos,
hoe wordt het boek verkocht?" zeide Longfellow.
Enorm, wij drukken dag en nacht". Welnu,
waarom zouden wij clan den critici niet dankbaar
zijn, die voor ons adverteeren?"
De London News heeft haar teekenaar Caton
Woodville, die in den laatsten tijd zichzelf wel
eens repeteerde, naar Marocco gezonden om er
teekeningen, betrekking hebbende op de Britsche
zending, te maken.
In het nummer van 27 Aug. vindt men van
hem niet minder dan n groote en drie kleinere
teekeningen.
De eerste stelt voor de ontvangst van de zen
ding door den Kaïd van Dnkala. Drie dansende
pijpers, aangevoerd door een tambourijnslaanden
directeur, staan op den voorgrond. Daarachter de
Kaïd met zijn stoet te paard, die in fiere hou
ding de naderende Engelschen afwachten.
Op de tweede, de groote, Ziet men de vier
ruiters van den Dukala-stam naderend op een rij
in vollen galop onder een geweervuur. Dit schijnt
een soort vertooning, oefening of spel, een
powderplay" te zijn.
Op de derde ziet men twee vrouwen naar voren
' komend uit een achtergrond met tenten, met vlag
gen op bamboestokken, de vreemdelingen die ken
nelijk op oen afstand zijn, een luid welkom
toeroepen. De vierde is een wijkende rij oude
bedelaars aan den ingang van het Britsche kamp.
Dit alles is zeer forsch, breed en frisch
geteekend en geeft moer afwisseling dan men gewoon
lijk in het werk van dezen genialen illustrateur
opmerkt.
Het bezoeken van een nieuw land heeft Caton
Woodville goed gedaan en de London News heeft
een uitstekende aflevering gegeven die niet riekt
naar den komkommertijd.
Eigen Haard van 27 Aug. geeft weer een aar
dige teekening van P. Josselin de Jong : In
de koffiekamer van de Tweede Kamer der
StatenGeneraal.
De laatste nummers van Ihe Graphic bevatten
de tweede en dorde af deeling van de -?Scetches
at the London Police-Courts" door Paul
Renouard. Ze zijn uitstekend als altijd, zeer levend van
handeling, vol karakter en uitdrukking en met
een groote buigzaamheid van doen uitgevoerd.
Het Musée du Luxembourg te Parijs is nu her
opend. Men kan er thans tien nieuwe doeken zien.
Zij zijn van ^Roll (2), Rapin, Mesdag, Lambert.
Henner, Gigoux, Harpignies, Isabey, Gaillard (2).
Naar den Louvre zijn intusschen verplaatst:
Jean Gigoux, Dood van Cleopatra ; Gilmard, Ode ;
Giraud, Een zaal in het Hotel Cluny; Harpignies,
Le saut duLoup, sur l'Allier; Henner, De barm
hartige Samaritaan ; Lafon, Jezus bij de schrift
geleerden ; Roll, In Normandië.
De verontwaardiging der meer conservatieve en
der Brusselsche tentoonstellingscommissie vijande
lijk gezinde bladen, over de weigering van een
schilderij van den Belgischen landschapschilder
Van der Hecht is wat gekalmeerd. Het is gebleken
dat een groot schilderij van hem op een zeer
goede plaats is gehangen, en een kleiner en veel
minder schilderij werd teruggezonden.
In de Figaro van 31 Augustus vindt men de
geschiedenis hoe een schilderij van Henri Gervex
voor do Brusselsche tentoonstelling eerst geweigerd
en daarna toch aangenomen werd. Het schilderij
stelt voor het portret van don beroemden dokter
Péan. Oorspronkelijk had Gervex den chirurgijn
geplaatst vóór do naakte vrouw, die hij opereert.
Maar de galanterie van l'éan kwam hiertegen in
verzot. Nooit, riep hij. vóór de vrouwen...zij eerst!
De naakte vrouw die dus op den voorgrond
werd gebracht, kwetste nu het kieschheidsgevoel
der Brusselsche juryleden, en het schilderij werd
geweigerd.
Perkéo, de correspondent van Figaro was er bij.
Hij telegrafeerde.
Perkéo aan Gervex. Péan geweigerd! Verslagen
heid ! Schrijf Picard.
Gervex aan Perkéo. Begrijp niets van! Péan
haalt schouders op. Moet hersteld.
Gervex aan Picard. Ben geweigerd. Waarom?
Picard aan Gorvex. Voorloopig bericht. Was
afwezig. Ga ze doorhalen. Wees gerust, zal her
stellen!
Gedurende drie dagen zwijgt nu de telegraaf.
Den vierden dag eindelijk kwam in de Ruo de
Rome het wrekende bericht.
Picard aan Gervex. Péan teruggenomen. Treu
rige dwaling, zend ander doek om jury te straffen,
die ze beiden zal nemen.
En Gervex zond zijn Femme au masquo nu,
die indecenter is dan het eerste schilderij.
Dit relaas moge niet in de puntjes juist zijn,
waarheid is dat de geduchte radicale advocaat,
romanschrijver en Maecenas, Edmond Picard, de
almachtige is in de veel gescholden en veel ge
prezen jury voor den Brusselschen salon.
In Brussel maakt men thans meer gewag van
de tentoonstelling vóór zij geopend is, dan bij
ons al den tijd dat men er een zien kan.
Op zeven-en-twintigjarigen leeftijd is aan een
borstziekto gestorven de kunstcriticus, novellist
en dichter Jules Laforgue. Hij was een belang
rijke figuur in de moderne Fransche kunstbewe
ging. Voor de Remie Indépendante schroei hij de
Chroniquo Parisionno. Tijdens een verblijf te Ber
lijn schreef hij van daar correspondenties in de
('hizette des Beaux-Artn. En in het litterair sup
plement van Fif/aro had hij meegewerkt onder
den pseudonym Jean Vien.
VARIA.
Van de studiën, die de heer Abr. Bredius, bij
de 125 helio-gravures van Hanfstaengl naar de
voornaamste schilderijen uit ons Rijksmuseum,
schreef, verschijnt nu bij J. Rouam te Parijs eene
vertaling van de hand van den bekwamen kunst
historicus en schilder Emile Michel. Drie afleve
ringen zijn reeds uitgekomen.
Edouard Rod geeft in de Gazette des
JBea,uxArts van l September een studie over de groep
der Engelsche schilders, die men gewoonlijk den
naam van Proraphaëliten geeft. Bij zijn artikel is
een ets van Guérard naar een werk van E.
BurneJones: Sibylla Delphica, gevoegd.
De Asiatic Quarterly Review heeft een artikel
over den toestand der weduwen in Britsch-lndië.
Het vroegere snel verbranden op den brandstapel
van den echtgenoot was althans men zou het
uit dit artikel opmaken nog niet de
wreedaardigste oplossing. Hot leven van duizenden en
nogmaals duizenden weduwen is bijna erger dan
de dood. Van de 20 millioen weduwen in
Britschlndiëbehooren er echter 2 millioen tot secten,
die het weduwenschap tot eene werkelijke marte
ling maken. De meisjes worden reeds in de vroeg
ste jeugd uitgehuwelijkt; van de 1000 vrouwen,
die in Bengalen hnwen, zijn er 217 onder de 10
en 2<>G 'usschen de 10 en 14 jaren. De godsdienst
wil eigenlijk, dat het meisje reeds voor het 8ste
jaar trouwt. Houdt een Indisch huisvader zijne
dochters als vaten zuur bier" thuis, dan is hij
in het oog zijner geloofsgenooten onteerd; hij geeft
ze dus, zoodra hij maar kan, ten huwelijk, onver
schillig aan wie.
Daaruit is in Indiëeen eigenaardig middel
van bestaan ontwikkeld; er zijn een aantal grijs
aards, die het land doortrekken en zich met meisjes
laten trouwen, wier vader geen andere partij voor
haar vinden kan. Zulke huwelijken zijn niet ge
lukkig; maar het leven der weduwe is nog ramp
zaliger. De meisjes zijn dan, als zulk een man sterft,
nog piepjong; maar toch zijn zij voor de rest van
haar leven tot rouw, boete en gebed veroordeeld.
Zij worden als paria's beschouwd,als gevloekte wezens
die reeds hier beneden voor de zonde der
gansche familie boete moeten doen. Hertrouwen is
verboden, maar ook het haar wordt de weduwe
afgesneden. Zij gaat in leelijke kleederen, is uit
gesloten van alle feesten, zelfs van de bijeenkom
sten der familie, moet drie vierden van den dag
bidden, vasten, soms 72 uren achtereen.
wordt geschuwd als een melaatsche, omdat zij
het booze oog" heet te hebben, iedere minuut
van het leven is haar eene kwelling.
Vele der weduwen berusten in haar lot, en
doen moeite om voor de geheele familie den hemel
to verwerven; andere echter zijn weerspannig en
levenslustig, en kunnen niet nalaten in hare
afzondering naar oen anderen man te zien en
hem dit te doen blijken. Dan is de straf nog
erger, men vloekt de ongelukkige openlijk, stoot
haar uit in de woestijn, ontneemt haar hare kin
deren en laat haar omkomen.
Er openbaart zich in het Indische leven op dit
oogenblik eene zachten strooming en zelfs zijn er
moderne Brahmanen gevonden, die beweren dat de
oude Veda's deze barbaarschheden niet voorschrij
ven. Deze bekommeren zich niet om de excom
municatie der orthodoxe priesterhierarchie, huwe
lijken hun dochters eerst uit wanneer zij een
passenden echtgenoot voor haar gevonden hebben,
en nemen ze, wanneer de dood haar den man
ontneemt, weder in huis. Het zal echter nog lang
duren, eer zij de meerderheid uitmaken; de Brit
sche regeering onthoudt zich, door de ondervin
ding geleerd, van alle interventie, en intusschen
moeten nog millioenen vrouwen haar leven in
ellende eindigen.
Te Brussel zal in 1888 een groote internatio
nale Prijskamp van Wetenschappen en Nijverheid,
onder de hooge bescherming van Z. M. den Koning
der Belgen, en het eerevoorzitterschap van den
Graaf van Vlaanderen, plaats hebben. Voorzitter
van bet Uitvoerend Comitéis de heer Léon
Somzée, lid der Kamer van vertegenwoordigers.
Het uitvoerend comitédoet weten dat het op
dit oogenblik al zijne zorgen wijdt aan de
afdeeling van het kamerwerk, welke aan het publiek
zal toonen wat de werkers, met het eenvoudigste
gereedschap kunnen vervaardigen.
Deze handwerken bewijzen dikwijls bij de werk
lieden, de vervaardigers, een volmaakt goeden
smaak. Velen hunner, ofschoon beroofd van alle
technische studie, maken somtijds echte kunstwer
ken; door de toepassing van economische behan
delingen, door het ontdekken van grondstoffen van
onbeduidenden prijs of door do benuttiging van af
val, verwekken zij soms een geheelen ommekeer
in zekere nijverheden; in een woord, allen brengen
in het gemeenschappelijk werk, hun kostbaar aan
deel bij".
Vele aanvragen zij reeds ingezonden en een
groot getal werklieden zullen aan den strijd deel
nemen.
Het eeuwfeest der eerste opvoering van
Schiller's Don Carlos viel op 29 Augustus van dit
jaar. Het stuk werd het eerst te Hamburg, onder
Friedrich Ludwig Schröder opgevoerd, en wel in
jamben. Te Hamburg alleen had het ook in den
beginne succes; het publiek verlangde het telkens
weder te zien. Voor de andere schouwburgen
moest Schiller het stuk eerst in proza overzetten,
de opvolging der tooneelen veranderen, zooals zij
thans gebruikelijk is, en het slot pakkend"
maken, door Don Carlos zich te doen doorstoken.
Zoo werd het op 14 September te Leipzig opge
voerd, toen volgden Dresden, Praag, Weimar en
Frankfort, maar nergens kon deze bewerking
stand houden. Men kou de intrige niet goed ont
warren en had geen sympathie voor de perso
nen. Nu kwam er bij, dat de acteurs juist in
zulk een prozastuk akelig wankelden tusschen
cothurnenstijl en do triviaalste alledaagschheid.
In het tooneel der jaloezie tusschen koning
Filips en de koningin, zeide een acteur, in plaats
van: Kurz also und ohne Hinterhalt, Madame",
eenvoudig: Jetzt keine Winkelhaken, Madame,
und keine Schrauben!" Domingo werd door den
acteur tot een komische rol gemaakt en had een
succes de rire.
Het volgend jaar kwam het stuk in het konink
lijk Theater to Berlijn tot een eerste opvoering ;
Don Carlos was Klingmann, Filips Schröder, de
koningin Madame Schröder, de Markies Posa
Zuccarini, eu curieus genoeg de kleine infante
Clara Eugenia de jongeheer Klingmann, Monsieur
Klingmann.''
Eigenaardig is het, na te gaan, welke van de
Fransche acteurs van het oogenblik indertijd bij
de wedstrijden van hot Conservatoire eerste prijzen
behaald hebben. Vau de drie voornaamste tragi
sche acteurs, die thans aan de Comédie Franchise
verbonden zijn, Mounet-Sully, Maubant en Silvain,
heeft geen den eersten prijs behaald.
Coquelin ainé, de beroemde comédien, ontving
slechts een tweeden prijs. Got verwierf'_in 1843
een eersten prijs voor comedie, Worms in 1S57.
Jammer genoeg wordt van Marais, Paul Mounet
en Porel, die aan het Odéon zijn of waren, en van
Febvre en Delaunay, van de Comédie Franc.aise,
niets opgegeven.
De dames hebben hare talenten reeds vroeg
doen blijken; Mlle lleicheinberg verwierf den eer
sten prijs in 1868, Mlle Lloyd in 18(52,
concurreerend met Rosine Bernard, die zich later Sarah
Bernhardt noemde, en Mme Samary in 1875.
De Brusselsche Muntschouwburg" Theatre
de la Monnaio zal voor dit winterseizoen niet
zoo spoedig geopend worden als anders, omdat
men er groote veranderingen aan moet
aanbren