De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 11 september pagina 1

11 september 1887 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

i-'. -^pr . 533 DE AMSTIÈDAMMER A*. WEEKBLAD VOOR NEDERLAM Ieder nommer bevat een Plaat. Onder Redactie Tan J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond. uitgever: Ij. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 11 September. Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. f 1.15; Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . 0.20. Reclames per regel .?0.10. I N B O V D: HET JONGSTE PROFESSORAAL ADVIES. I. FEUILLETON: Ja juist, II. VAN OVER DE GRENZEN, door E. D. Pijzel. UIT PA RIJS, door A. B. UIT DE BISSCHOPSTAD, door Heis. KUNST EN LETTEREN: Het tooneel te Amsterdam, door Alb. Th. Klassieke toonwjvoprstellingen te Parijs. De Archieven der Barijsche Opera. Losse gedachten over KunstJ door Alb, Th. Letterkundige haat en njjd, door Dr. Jan ten Brink. Een litterarisch evenement, door Franz Erens. VARIA. De drie Pinto's, door C. v. Weber. Grootheid en ?waanzin. Reisbrieven, H. SCHAAKSPEL. Tóor honderd jaar, H, door F. A. Buis. Uit Londen. ALLERLEI. INGEZONDEN. RECLAME. BEURSOVERZICHT. - ADVER TENTIËN. Het jongste professoraal advies. Prof. Quack heeft, gelijk bekend is, door zijn Gidsartikel De Sociale Rechtvaardigheid, de Sociale quaestie niet opgelost. De Hoogleeraar Gort v. d. Linden bracht in zijn Vrijheid en Hervorming al mede niet het zoo vurig gewenschte licht. Hoe natuurlijk dat nu de Heer Spruyt opstaat, als filosoof het vraagstuk overweegt, de aangeboden middelen van de hand wijst, en even kort als klaar, niet alleen in het licht stelt, waar de schoen hem wringt, maar ook welk tikje die nog noodig heeft, opdat de maatschappij, zonder al te grooten last van haar eksteroogen te ondervinden, weer voor waarts schrijde. Want heel veel meer dan,-een eksteroog is voor dezen professor de sociale quaestie niet! ? * Helaas het is de oude geschiedenis. Als men de vier artikelen van den hoogleeraar Spruyt in de N. R. Ct., Professorale wisselwachters leest, krijgt men onwillekeurig den indruk, dat hij zich als een wetenschappelijk medi cus ergert aan de kwakzalvers, die net corps sociale geneesheeren ontsieren. God beter 't, zucht de heer Spruyt, zulke praatjesmakers zijn me professoren! Ja, dat loopt de spie gaten uit. Aanvankelijk had hij de zaak als Feuilleton. J Sb juist! 2) Toen ik den volgenden morgen wakker werd, zat de nieuwe gast van tent 6 boven op zijn ransel, met een beenen kam zijn blonden baard te kammen. Hij knikte mij vriendelijk toe, even als de anderen, naar gelang zij een voor een de oogen openden. Blakely scheen niét geneigd het levendig gesprek van den vorigen avond te hervatten, maar terwijl hij even afwezig was, om een zeker brouwsel te bereiden, dat met onverholen schaamte loosheid koffie werd genoemd, nam Curtis de kans waar om den man naar zijn naam te vragen. »Bladburn, John", was het antwoord. »Dat klinkt tamelijk zwaar op de hand voor dagelijksch gebruik," bracht Strong in het midden, als het ie niet hindert, zou ik je graag »ja juist" willen noemen zoo bij verkorting, weetje. Maar als je er wat tegen hebt zeg het dan gerust, 't Klinkt anders nog al aardig, vindt je zelf niet ?" Bladburn lachte even binnensmonds, als in zich zei ven en was op het punt »Ja juist" te zeggen, maar hield de dwaze bevestiging nog bijtijds terug, kleurde als een jong meisje en knikte Strong vriendelijk toestemmend toe, als of hij zeggen wilde: »Ga je gang maar, als ik ie daar plezier mee doe." Van dat oogenblik af tot aan het einde toe, bleef die naam hem bij. De nederlaag bij Buil Run werd gevolgd door een lang tijdperk van meesterlijk niets doen, ten minste wat het leger van de Potomac betrof. Mc. Dowell, een kundig, maar onfortuinlijk aanvoerder, trok zich terug op de hoogten van Arlington, en Mc. Clellan, die zich in Virginie zoo roemrijk had onderscheiden, nam het bevel op zich over de troepen voor Was hington en spande al zijn krachten in om een beteren geest te brengen onder de ontzenuwde manschappen. Het was een ver velende tijd voor de bewoners van het Noor den, die van week tot week vergeefs uitzagen naar »den val van Richmond en het was een nare tijd voor de burgers dier uitgestrekte een grapje willen aanvatten. De heer Spruyt zou ziju collegaas Quack en V. d. Linden eens uitlachen, en hij begon, getrouw aan zijn voornemen, met de handen bij de buik te proesten, maar hij hield het niet vol; 't werd hem te machtig. Er kwam een gemelijke» een zure, weldra een bittere trek om zijn' lippen 't was uit met met de klucht. «Hiermede", aldus eindigde hij zijn op stel, »sluit ik mijne beschouwingen ove* de bedrevenheid, die sommige moderne pro-* fessoren in het verzetten van maatschap pelijke wissels hebben. De zaak ergert mij te diep om, zooals ik aanvankelijk voorne mens was, nog andere voorbeelden van soort gelijke tekortkomingen aan te halen. Zij lig gen voor het grijpen, als men eens zijne aandacht op de zaak gevestigd heeft. Maar al te lang daarbij stil te staan, zou verkeerd zijn. Er is niets" tegen, al schertsende de waar^ heid te zeggen, en ik hoopte dat het mij gelukken zou zulks in dit geval ten einde toe te doen. Doch de scherts verandert in bitteren ernst, als men aan de gevolgen der leiding van zoo blinde voorgangers denkt* Bitterheid en ergernis zijn, zoodra zij zekeren graad bereikt hebben, ziektetoestanden, die ons geestelijk welzijn ernstig bedreigen." En toen hij zijn opstel af had, zette de professor er boven »Professorale Wisselwach ters", wat natuurlijk beteekenen moest: Zulke wisselwachters zijn professor, even goed als ik! Wij vragen: Blijkt niet uit deze er gernis, zelfs in het opschrift waarneembaar, dat de heer Spruyt nog op ouderwetsche wijs, een weinig te veel waarde hecht aan het radikaal, hem en een paar honderd landgenooten toebedeeld ? * De heer Quack heeft het bij den heer" Spruyt hard te verantwoorden. »Zooveel kunstvaardigheid in het jammeren over de kwalen van onze eeuw, broederlijk samen gaande met zooveel onverstand bij de aan wijzing en bespreking der geneesmiddelen, is meer dan genoeg, om den indruk te maken, dien Paulus indertijd van de Laodieieërs ont ving." Met deze ontboezeming vangt de heer Spruyt, die zich had voorgesteld een weinig te schertsen, aan. Als men nu bedenkt, dat Paulus, de Laodiceëers, als lauwen, »uit den mond wilde spuwen", zal men toestemmen, stad van tenten en schansen, die zich in een hal ven cirkel uitstrekte om de belegerde veste zulk een saaie, vervelende tijd, dat al de ellenden gepaard aan geforceerde marsenen en bloedige schermutselingen een aangename afwisseling zouden zijn geweest. Morgen- en avondappel, wachtposten, inspectie, somwijlen een verkenningstocht, domino, bokspartijen en meer soortgelijke ruwe uitspanningen waren de eenige genoegens van ons leven in het kamp. De aankomst van de post met brieven en kranten van huis, was het meest gewichtig oogenblik van den dag. Wij merkten op, dat Bladburn nooit schreef en ook nooit brieven ontving. Wanneer al de anderen zaten te pennen, met een haast alsof hun leven er van afhing, met trommels, ransels en patroontasschen voor -schrijflessenaars, zat hij er kalm bij zijn pijpje te rooken, maar vertoonde van achter de rookwolken zijn goedig gelaat waarop een uitdrukking van de hartelijkste belangstelling zetelde. *Zeg, ja juist " zeide Strong dan soms, »de post gaat binnen een halfuur heen. Moet je niet schrijven?" «Vandaag maar niet," antwoordde Bladburn dan, alsof hij pas gisteren geschreven had of het morgen zou doen; maar hij schreef nooit. Hij was spoedig een groote gunsteling ge worden, zoowel van ons als van al de offi cieren van ons regiment. Ik heb nooit iemand gekend die zoo weinig sprak als hij, maar in zijn eenzelvig optreden lag niets stugs of terugstootends. Het was zonneschijn warmte en vroolijkheid, maar geen geluid. Nederig en bescheiden, bij blooheid af, maakte hij toch op elkeen den indruk van een. buitengewoon sterk en moedig karakter. »Wil je wel gelooyen,'' zeide Curtis mij op zeke ren morgen,»dat die »Ja juist"een kranige kerel is en als een duivel zal vechten, wanneer wij 't met de rebellen daar aan den stok krijgen?" »Wat brengt je op die gedachten?" »Dat kan ik eigentlijk niet goed uitdruk ken; in de eerste plaats de tergende bedaard heid van dien man, zoowel als al het andere. Van morgen waren de jongens bezig met Fanny Kadet te plagen (een kleine Mulattin, die driemalen in de week met gevaar van haar leven, brood kwam brengen in het kamp) en Jem Blunt van de tweede kompagnie je kent hem wel werd wat al te ruw, dat galgenhumor nog guitig schijnt bij deze ambtsbroederlijke jokkernij. Dat de heer Quack volstrekt geen aanlei ding gegeven had tot het maken van eenige opmerking over de wanverhouding, die zich in zijn Gidsartikel tusschen doel en middel liet waarnemen, zullen wij allerminst bewe ren. Zij is bijna ieder, die over Quack's Sociale Rechtvaardigheid gesproken of ge schreven heeft, in het oog gesprongen. Men beschouwde het bedoelde artikel als een In leiding tot een te verwachten studie, waar van wij nog steeds, niet zonder eenig onge duld, de verschijning- wachten. Maar miste die Inleiding alle waarde? Behoorde zij alleen beantwoord te worden mét een grijnslaeh en hatelijken spot? De groote verdienste van den heer Quack bestond o. i. dat hij, uit een kring, die ver van 't volk afstaat, tot een kring, die even zeer daarvan verwijderd leeft, een juiste schildering heeft willen en durven geven van den treurigen toestand, waarin een groot deel der maatschappij zich bevindt. Daartoe behoorde waarheidsliefde en moed. En deze verdienste valt niet weg voor een opmerking, die men eer aan de bittertafel dan bij de studielamp van een npgentiende-eeuwsch philosoof zou verwachten. Wie toch gelooft zijn oogen, als hij de volgende snakerij leest van den heer Spruyt over een onderwerp, dat schier alle denkende geesten in spanning houdt? »Een eerste voorbeeld daarvan leverde mr. Quack zelf in zijn artikel over Sociale recht vaardigheid, opgenomen in De Gids van Juli 1886. Dat artikel begint met de opmer|f}ng dat in de fabrieksdistricten of in de ^rbeidswüken »bijna altijd uit toornige opgen jvTammenae blikken ons toeschieten."~Gelukkig dat er bij staat »hetzij gij in Luik, Lyon of Elberfeld de straten afloopt". An ders zouden wij, die van die vlammende blikken uit toornige oogen nooit iets bemerkt hebben, kunnen meenen dat wij blind waren. Nu is de zaak eenvoudig deze, dat wij onze waarnemingen niet te Luik,Lyo« en Elberfel d deden, maar bijv. in April 1887 in de Amsterdamsche Jordaan, smaakvol en weelderig versierd ter eere van de koninklijke familie." Wij zullen niet beweren, dat onze hoog leeraar er wel aan zoude doen zijn tabertoen Ja juist, die onder een boom had zitten lezen, zijn boek dicht deed met een vinger als bladwijzer er tusschen, bedaard naar de overmoedige plagers toestapte en- met een engelachtigen lach op zijn gelaat, Jemmy bij de kraag van zijn jas uitnun midden tilde en heel voorzichtig voor den ingang van zijn eigen tent neder zette. Daar zat hij met wijdgeopende oogen sprakeloos naar Ja juist te kijken, die weer onder den boom in zijn kleine Latijnsche spraakkunst zat te blokken, alsof er niets was gebeurd." Die Latijnsche Spraakkunst! altijd had hij het boekje bij zich en op de meest ongelegen oogen blikken kon men er hem in zien lezen of zat hij het in een afgelegen hoek te door bladeren en de ezelsooren er uit te vouwen. Tienmaal op een dag, haalde hij het te voor schijn van onder zijn kiel, die op de plaats waar het zat, den vorm van het boek had aangenomen, bekeek het nauwkeurig als om zich te vergewissen dat alles in orde was, en stopte het ding dan weer weg. 's Nachts lag het onder zijn hoofdkussen, en het eerste wat hij 's morgens onwillekeurig deed, zelfs nog voor dat hij goed uit zijn oogen kon zien, was de hand onder zijn ransel steken, om te voelen of het er nog lag. Wij brandden allen van nieuwsgierigheid om achter het geheim dier Latijnsche spraak kunst te komen, want den aard van het werkje hadden wij ontdekt. Strong wilde het op zeke ren nacht stilletjes wegnemen maar besloot wijselijk het niet te doen. »In de eerste plaats," dacht hij, »kan ik het niet over mij verkrijgen en in de tweede plaats mis ik er den zedelijken moed toe. Ja Juist zou met de grootste kalmte al mijn ribben stuk slaan." En ik geloof dat Strong hierin niet ver bezijden de waarheid was. Soms hinderde het mij dat die groote, onnoozele, boerenlummel zulk een levend raadsel voor mij bleef. En toch, was hij wel zulk een onnpozele hals ? Een stedeling was hij stellig niet, maar toch lag in weerwil van zijnlinkschheid over al zijn manieren een zeker onbe schrijfelijk waas van beschaving. Nu en dan liet hij zich ook woorden of zinnen ontvallen die bewezen dat hij vertrouwd moest zijn met kundigheden, die men niet achter hem zou hebben gezocht. «Verbeeld je" zei Curtis, met een bijna onmerkbaar fronsen derwenknakel op te slaan in de Joden-Houttuinen, in de Jonker- of Ridderstraat of in den Jor daan. Maar indien de heer Spruyt inderdaad zoo bijziende is, als uit dergelijke grappigheden valt af te leiden, zou het hem toch dienstig zijn, meer van nabij de «behoeftige klasse" te bestudeeren. Trouwens, wafr kaa voor een wijsgeer dankbaarder taak zijn, dan het volk te leeren kennen? Tolstoi, iemand van nog meer beteekenis dan onze stadge noot, werd wel boerenarbeider, en " Diogenes, wiens naam zóó vele eeuwen overleefde, woonde, gansch niet tot zijn schade, in een ton. Daal een weinig af, o wijsgeer, en spreek over ernstige quaesties ernstig en met ken nis van zaken. Hierin ging zelfs een man als Quack _ u voor. En is het niet te veel gevergd van een hoogleeraar, die het voorrecht smaakt in de wereldwijsheid aller eeuwen rond te zwemmen lees ook de dag bladen. Zij kunnen u op de hoogte bren gen van hetgeen er hier en elders 's zomers en 's winters voorvalt. Waarschijnlijk blijkt u dan, dat er alom in Europa eeu bedenke lijke spanning bestaat tusschen arm en rijk; een spanning zóó groot, dat niet alleen de regeeringen en de staatkundigen van alle richtingen, maar ook de Kerk er haar aandacht aan wijdt. De heer Quack schreef: »Wij kunnen redden. Op het onmetelijke veld der aarde rollen langs de ijzeren rails in de verte, van tegenovergestelde kanten, met bliksemsnelheid soms twee treinen voort. De locomotieven vliegen en sleepen^de lange wagenreeksen vol menschen en kinderen ach ter zich. Het vuur wordt gestookt, de von ken schieten gloeiend weg, in zwalpende strepen verdikt zich de. rook. Daar ziet gij op verren- verren afstard, dat de treinen op hetzelfde spoor zich bewegen. Gij behoudt uw kalmte, uw zelfbedwang. En lang vóór dat een ander iets van het dreigend en ont zettend gevaar der botsing gewaar wordt, verzet gij de wissels." Nu is het ongetwijfeld juist te zeggen, dat het verzetten van wissels een gevaarlijk werk is. Het kan nuttig zijn zulk een op merking te maken; het zou zelfs plicht worden dus te waarschuwen, als men moest vreezen, dat mannen gelijk Quack en V. d. Linden te onberaden de hand aan den wissel zouden brauwen ^verleden had hij de brutaliteit van mijn Latijn te verbeteren ? In't kort, Ja juist was voor de overige bewoners van Teut 6 een onoplosbaar raadsel. Wanneer hij af wezig was, en Curtis, Blakely, Strong en ik in de tent bijeen waren, spraken wij dikwijls over hem en trachtten een verklaring te vin den voor het vreemde feit, dat hij nooit aan iemand schreef en ook van niemand brieven ontving. Zou hij de een of andere zware mis daad op zijn geweten hebben, en het leger tot dekmantel hebben gekozen, van zijn schuld? Blakely opperde zelfs de veronderstelling dat hij misschien zijn vader en moeder had vermoord. Wat beduidde het toch dat hij altijd en eeuwig in die versleten Latijnsche spraak kunst zat te bladeren? Heette hij eigenlijk wel Bladburn? Zijn onverstoorbare Vriende lijkheid zelfs was verdacht. En dan zijn verregaande ingetrokkeuheid. Wanneer hij het slachtoffer was van een verpletterende ramp of ondragelijke smart, waarom zette hij dan geen ongelukkig gezicht ? wat had hij dan noodig zoo vrooïijk te kijken ? Uit iets wat Bladburn eens gezegd zou heb ben of niet gezegd, wat waarschijnlijker was, meende Blakely te moeten opmaken, dat hij vroeger schoolmeester was geweest. »Loop naar de maan met je schoolmeester," was Strong's driftig antwoord, »kun jij je een schoolmeester voorstellen, die den godganschelijken dag kinderzinnetjes zit te ontleden uit een verfonfaaid schoolboek ? Neen, ik vind veel meer reden om te denken dat Ja juist een een ik laat me hangen als ik weet wat hij geweest is." Wat John Bladburn ook moge geweest zijn, hij was een eenzelvig man. Wanneer ik ooit een type noodig heb, van de meest volmaakte menschelijke afzon dering zal ik aan hem denken, zooals ik hem in die dagen kende, verlaten, in zich zelf gekeerd en hopeloos, alleen te midden van tweemaal honderd duizend man. II. Verwijtend ruischte dat jaar de zefier, toen de Indiaansche zomer met zijn oneindige pracht van kleuren en geuren zijn intocht in Virginia deed. Het jonge groen hier en daar reeds met een eindelooze verscheidenheid van tenten geschakeerd, hing slap en beweging

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl